• No results found

4 Archeologische en historische context

4.2 De Late IJzertijd

4.2.1 Inleiding

In het algemeen kan de IJzertijd gedateerd worden tussen 700 en 58 voor Chr. Dat laatste jaartal betreft het begin van Caesar’s Gallische oorlogen. In Nederland, Noord-België, Ierland en Engeland wordt normaliter een onderverdeling in Vroege, Midden en Late IJzertijd gemaakt.

In de Midden en Late IJzertijd wordt de zogenaamde La Tène-cultuur (475-58 voor Chr.) geplaatst (zie tabel 3.1). Dit is de periode van de Kelten, die in de loop van de 5e eeuw voor Chr. voor het eerst als Keltoi in de Griekse literatuur worden genoemd (onder andere bij Herodotus). De Keltische cultuur was verspreid over een enorm gebied, met een maximale (militaire) expansie in 3e eeuw voor Chr.: van de Atlantische kust tot aan de Zwarte Zee en van Engeland en Ierland tot aan de Mid-dellandse Zee (in 387 voor Chr. wordt Rome geplunderd en in 279 voor Chr. de tempel van Delphi). Alhoewel de naam dit misschien doet verwachten, zijn de Kelten nooit één volk met één politieke eenheid geweest; het waren in feite afzonderlijke stammen die bestuurd werden door kleine groe-pen edellieden. Toch waren de Kelten zo goed georganiseerd, met een gemeenschappelijke taal, geregelde legers, politiek leiderschap van een militaire adel, grote versterkte (hoogte-) nederzettin-gen en marktplaatsen, dat zij na de Gallische Oorlonederzettin-gen gemakkelijk konden worden ingepast in het

Romeinse Rijk. In de onderstaande bespreking wordt het noordelijke deel van het Keltisch gebied op het Europese vasteland (Noord-Gallië) beschreven aan de ‘vooravond’ van de Gallische Oorlogen.

4.2.2 Politieke geografie van Noord-Gallië

Met de komst van de Romeinen zijn er voor het eerst ook historische bronnen beschikbaar in onze contreien. Met name het beruchte relaas van Caesar over zijn veroveringen in ‘Gallië’ (met name Frankrijk en België), de Commentarii de bello Gallico, verschaft inzicht in de politiek geografie van Noord-Gallië (Hunink, 1997a). Caesar noemt met betrekking tot Noord-Gallië drie supra-tribale groepen: de Belgae, de Germanen en de Galliërs of Kelten. De stammen die het noordelijk deel van Gallië bevolkten, waren de Belgae. Hun gebied werd schematisch afgebakend door de Noordzee en het Kanaal in het westen, de Seine en Marne in het zuiden en de Rijn in het noorden en oosten. Ten zuiden van de Belgae leefden de Galliërs, ten noorden en oosten van de Rijn de Germanen. Deze supra-tribale groepen zijn verder onderverdeeld in een groot aantal stammen waarvan de territoria in grote lijnen bekend zijn (figuur 4.1).

Op basis van muntvondsten en muntconcentraties kan afgeleid worden dat Limburg in de tijd van Caesar behoorde tot het gebied van de Eburonen (Latijn: Eburones). Deze volksstam bevolkte ten tijde van Caesar de regio ‘tussen Maas en Rijn’ en het aangrenzende Kempische landschap. De

Eburonen waren schatplichtig aan de ten zuiden van hen gevestigde Aduatuci. In het zuidwesten

grensde hun gebied aan dat van de Nerviers en in het westen aan dat van de Menapiërs. Het zuid-oostelijk deel van Noord-Gallië behoorde toe aan de Treveri, waarvan de Eburonen vazallen waren. Over de Germaanse stammen die ten noorden en ten oosten van de Eburonen leefden, zijn we slechter ingelicht. Ten noorden van de Rijn kunnen de Usipetes en de Tencteri gesitueerd worden. Ten oosten van de Rijn leefden vermoedelijk de Sugambri en meer zuidelijk de Ubii.

4.2.3 Sociaal-politieke organisatie in Noord Gallië

Volgens Roymans (1987) werd de sociaal-politieke organisatie van Keltisch-Germaanse samen-levingen gekenmerkt door een segmentaire opbouw bestaande uit drie politieke niveaus: civitas, pagus en lokale groepen (figuur 4.2). Een civitas was een hoofdstam (zoals die van de Eburones, de Menapii en de Treveri) die macht uitoefende over kleinere of minder belangrijke stammen: pagi. De pagi bestonden op hun beurt uit lokale groepen (die weer uit huishoudens bestonden).

Van de ons overgeleverde stammen komen vooral de Ambivariti in aanmerking om een pagus te hebben gevormd binnen het Eburoonse gebied. De geografische lokalisering van de Ambivariti is onbekend. Uit het relaas van Caesar kan afgeleid worden dat ze woonden langs de westoever van de Maas. Op basis van de naam sluit Hupperetz (1991) niet uit dat ze gesitueerd moeten worden langs de Itterbeek (Keltisch: itara of itria), in het huidige Belgische en Nederlands Limburg. Figuur 4.2. Vereenvoudigde schema’s van de segmentaire opbouw (boven) en politieke struc-tuur (beneden) van voor-Romeinse samenlevingen in Noord-Gallië (bron: Roymans, 1987).

Binnen deze sociaal-politieke organisatie speelden stamhoofden (tribale ‘koningen’) een belang-rijke rol. Zo noemt Caesar bij de Eburonen twee koningen, Ambiorix en de bejaarde Catuvolcus, die elk zeggenschap zouden hebben gehad over een deel van de stam. De stamhoofden werden bijge-staan door een soort volksvergadering van vrije mannen alsmede door een adelsraad. Pagi werden geleid door lokale hoofden.

De machtsbasis van de elite werd gevormd door het zogenaamde cliëntele systeem. Binnen dit systeem kunnen drie niveaus worden onderscheiden. Ten eerste waren er cliëntele relaties tussen adellijke leiders en de lagere sociale groepen (zowel vrijen als slaven). Deze cliënten leverden vooral allerlei producten en moesten waar nodig ook militaire diensten leveren. Ten tweede waren er relaties tussen personen met een hogere sociale status. Ten derde waren er, op het hoogste niveau, relaties tussen stamleiders, waarbij machtige stammen invloed uitoefenden over minder machtige stammen. Behalve deze drie cliëntele relaties waren er ook nog zogenaamde

Gefolg-schaften: groepen militairen die belangrijke leiders dienden. De leden van een dergelijke eenheid

boden hun heer militaire bescherming in ruil voor bescherming en materiële beloning.

4.2.4 Germanen of Kelten?

Caesar stelt de Rijn voor als een etnisch-culturele grens tussen de Galliërs en de Germanen. De bewoners ten westen van de Rijn, inclusief de Belgae, waren Galliërs in de bredere zin van het woord. Toch is zijn visie op de etnisch-culturele identiteit van de Noord-Gallische stammen alles behalve duidelijk. Zo waren volgens hem de meeste Belgae van Germaanse afkomst: “dat de

meeste Belgen voortgekomen waren van de Germanen en, nadat ze lang geleden de Rijn waren overgestoken, wegens de vruchtbaarheid van de streek zich daar hadden gevestigd en de Gal-liërs, die in die streken inheems waren, hadden verdreven.’ (Caesar, De Bello Gallico, 2.4.2). De Eburonen, Segni, Condrusi, Caerosi en Paemani waren eigenlijk Germaanse stammen die deel

uit-maakten van een Belgische alliantie. Ze worden aangeduid als Germani Cisrhenani (Germaanse stammen ten westen van de Rijn; Caesar, De Bello Gallico, 2.4). Ook de Aduatuci zouden afstam-melingen zijn van de Germaanse Cimbren en Teutonen. Later merkte ook Tacitus op dat Nerviërs en

Trevieren zichzelf eerder tot de Germanen rekenden dan tot de Galliërs (Tacitus, Germania, 28.4).

Over de waarde die aan deze uitspraken van Caesar mag gehecht worden, is veel discussie. Ook over hun juiste woongebied en hun etnische oorsprong is het laatste woord nog niet gezegd. De woorden van Caesar impliceren voor de Eburonen een herkomst oostelijk van de Rijn en ook een zekere eigenheid ten opzichte van andere (Belgische) stammen. De door Caesar gecreëerde (generaliserende) Germanendefinitie, waarbij de Rijn wordt voorgesteld als grens, is gecreëerd vanuit een imperialistische ideologie en sluit niet aan bij de ervaringswereld van de lokale inheemse groepen (Roymans & Dijkman, 2010: 36-37). Tacitus suggereert zelfs dat Caesar de eerste was om de stammen ten westen van de Rijn Germanen te noemen: “dat de benaming “Germanen” trouwens

van recente datum is en er pas sinds kort is bijgekomen, vermits diegenen die als eersten de Rijn overgestoken zijn en de Galliërs hebben verdreven en nu Tungri (heten), toen Germanen genoemd zijn: en dat beetje bij beetje de naam van de bevolkingsgroep, niet die van de stam, een dusdanige betekenis kreeg dat ze allemaal, eerst door de overwinnaar om ontzag in te boezemen, spoedig ook door zichzelf, met de kunstmatige naam “Germanen” werden genoemd.” (Tacitus, Germania, 2.2).

Het betoog van Tacitus over de Germanen lijkt zelfs voor een groot deel een reactie op Caesars

de Bello Gallico, die het onderscheid tussen Germanen en Kelten generaliseerde om zijn militaire

acties te verantwoorden.

De stammen aan weerszijden van de beneden-Rijn onderhielden nauwe sociale en politieke relaties met elkaar en waren cultureel aan elkaar verwant. Het intensieve gebruik van Keltische munten en glazen armbanden toont echter aan dat de Eburoonse regio in de Late IJzertijd ook sterk beïnvloed was door de La Tène cultuur. Dit proces van latenisering manifesteert zich waarschijnlijk vanaf de midden La Tène periode, toen er intensivering van contacten en heroriëntatie van externe relaties optrad, voornamelijk met de regio oostelijk van de Rijn.

Ook uit taalkundig onderzoek blijkt dat in de Late IJzertijd in het Eburoonse gebied eerder een Kelti-sche taal of dialect gesproken werd. De namen Ambiorix en Catuvolcus (hun ‘koningen’) zijn zuiver Keltisch. Dat lijkt er op te wijzen dat bij de Eburonen tenminste de hogere klasse Keltisch was of althans de taal en de gebruiken van de Kelten had overgenomen. Ook in de naam van de stam zelf kan een Keltisch element herkend worden, namelijk eburo-, wat taxus betekent. Maar er is ook het Germaanse ebura: ‘ever(zwijn)’.

De Eburonen zaten bijgevolg op een scheidingslijn tussen (Gallische) Kelten enerzijds en Germa-nen anderzijds. Het onderscheid tussen Kelten en GermaGerma-nen zat hoofdzakelijk in taalkundige zin en materiële cultuur alsmede wel in culturele factoren (zoals rechtspraak). Zelf rekenden ze zich tot de Rijnlandse stammenconfederatie van de Germanen, maar waarschijnlijk in een andere betekenis dan Caesar er aan gaf (Roymans & Dijkman, 2010: 37).