• No results found

6 Grondsporen en vondsten

6.5 Conservering vondsten

Uit de hierboven beschreven verspreiding van de vondsten is al duidelijk dat het vondstmateriaal in Brogel geen goede conservering heeft. In de bouwvoor zijn nauwelijks fragmenten aardewerk aan-wezig en ook de metalen objecten blijken vooral in de bouwvoor het meest gefragmenteerd. Boven-dien komen, relatief gezien, de mooiste vondsten uit de ongestoorde pleistocene bodem onder de bouwvoor. Daarnaast blijken zowel het aardewerk als de metalen in slechte staat. Behalve de grote fragmentatie is het aardewerk ook ernstig verweerd (figuur 6.10). Grote scherven van een versierde

terra sigillata kom verweerden zienderogen. Om verder verval te voorkomen, zijn deze scherven

alvast geïmpregneerd (met dank aan H. Heymans van Restauratieatelier Restaura). Ook het metaal blijkt ernstig aangetast door ‘bronsrot’ (mondelinge mededeling Restauratieatelier Restaura). Vele munten zijn sterk gecorrodeerd. Zo vertelde de heer Van Lee dat sommige munten al dezelfde dag “tot poeder vervielen”. Ook de overige bronzen objecten zijn sterk aangetast. De verwering van zowel het aardewerk als het metaal kan voor een groot deel worden toegeschreven aan bemesting (nitraten). Dit vormt een serieuze bedreiging voor de vondsten. De sterke corrosie kan ook een ver-klaring zijn voor het feit dat ijzeren objecten nauwelijks zijn aangetroffen.

6.6 Besluit

In het onderzoeksgebied zijn grondsporen aangetroffen uit diverse archeologische perioden. De oudste grondsporen zijn aangetroffen in het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied en dateren uit de Late Bronstijd en/of de IJzertijd. In deze zone is ook veel handgevormd aardewerk aanwezig. De grondsporen en vondsten staan waarschijnlijk in verband met bewoning. Duidelijk is dat deze vindplaats zich ook nog voortzet in het aangrenzende, zuidwestelijke bosperceel.

Ten noordoosten van deze protohistorische sporen zijn tijdens het veldonderzoek veel artefac-ten aangetroffen die in verband worden gebracht met een cultusplaats uit de Romeinse tijd. Deze vondsten verspreiden zich over een relatief groot gebied. In landschappelijk opzicht kunnen deze vondsten opgedeeld worden in twee locaties (locaties 700355 en 52399) die van elkaar gescheiden Figuur 6.10. Het aardewerk in het onderzoeksgebied is sterk verweerd.

zijn door een smal dalletje. Locatie 700355 wordt dan ook beschouwd als het gebied ten zuiden van dit dalletje, locatie 52399 betreft de cluster ten noorden hiervan:

- Met name op locatie 52399 is het aantal door RAAP aangetroffen vondsten zeer hoog. Dit hoge aantal is mede te verklaren door de aanwezigheid van een moder-B-horizont waarin zich vele vondsten bevinden. Uit de horizontale spreiding blijkt dat de vondsten vooral voorkomen op de helling naar de lage natte zone; op het hoger gelegen plateau zijn ze zo goed als afwezig. Op deze helling kunnen vier vondstclusters onderscheiden worden. Binnen de drie hoger gelegen clusters is sprake van twee kuilen en één paalkuil die met de hier aanwezige cultusplaats in band gebracht worden. De kuilen betreffen vermoedelijk rituele offerkuilen. Of de paalkuil in ver-band staat met een structuur op de cultusplaats of ook een rituele functie had, kan op basis van het beperkte opgravingsvlak niet vastgesteld worden.

- Locatie 700355 ligt op het noordelijke deel van de dominante rug. Hoewel de heer Van Lee hier vele vondsten detecteerde, is het aantal door RAAP aangetroffen objecten opmerkelijk geringer dan op de locatie 52399. Daarnaast zijn ook geen duidelijke grondsporen binnen de concen-tratie vastgesteld. Het ontbreken van grondsporen en de beperkte aanwezigheid van vondsten hangt mogelijk samen met de sterke erosie op deze locatie. De moder-B-horizont is niet meer aanwezig, waardoor vrijwel alle vondsten zijn opgenomen in de bouwvoor. Door het herhaal-delijk ploegen en de meermaalse metaaldetecties door de heer Van Lee blijkt deze concentra-tie grotendeels opgepiept. De RAAP vondsten bevinden zich vooral in de zones waar nog een moder-B-horizont aanwezig is. Uit de verspreiding blijken de randen van de ‘cultusplaats’ nog herkenbaar. In combinatie met de gegevens van de heer Van Lee is alleszins duidelijk dat de oorspronkelijke vondstconcentratie hier relatief groot was. Toch komen ook nog buiten deze vondstconcentratie sporadisch Romeinse vondsten voor. De precieze begrenzingen zijn tijdens het onderzoek zelfs niet vastgesteld.

De aanwezigheid van twee landschappelijk gescheiden vondstenconcentraties is opmerkelijk. Ter-wijl locatie 700355 gekenmerkt wordt door een dominante rug, zijn op de noordelijke locatie geen opvallende landschappelijke kenmerken aanwezig. Wel bevinden de vondsten zich hier op de hel-ling naar de natte laagte toe. Mede doordat de vondsten zich ook op locatie 700355 op het noorde-lijke gedeelte van de rug bevinden (nabij de natte laagte), lijkt deze natte laagte een grote rol voor de cultusplaats te hebben gespeeld.

Verder kan men zich ook wel afvragen of zogenaamde ‘rechthoekige enclosures’ aanwezig waren. De vondsten en sporen op locatie 52399 bevinden zich op een helling die minder geschikt is voor de aanleg van constructies. Hoewel op het hoger gelegen, vlakkere plateau mogelijk een constructie aanwezig is, wordt deze alleszins niet gekenmerkt door vele votiefoffers. Op locatie 700355 is een zeer grote vondstconcentratie aanwezig, wat zou duiden op een grote ‘enclosure’. Mogelijk werd de cultusplaats hier gevormd door het noordelijke deel van de rug die van nature goed afgebakend is. Alleen aan de zuidwestrand zou bijgevolg een antropogene ‘afscheiding’ aanwezig kunnen zijn. Of de aangetroffen dubbele greppel met een dergelijke afbakening in verband staat, is nog onbekend.

Na de Romeinse tijd lijkt het onderzoeksgebied grotendeels verlaten. Pas voor de Nieuwe tijd zijn in het onderzoeksgebied weer activiteiten vastgesteld. Het gaat om kuilen en greppels die in verband staan met de ontginning en mogelijk bosbouw.

Hoewel in het onderzoeksgebied vele vondsten zijn aangetroffen en nog aanwezig zijn, lijkt een groot aantal artefacten verloren te zijn gegaan. Het vondstmateriaal in Brogel heeft immers geen goede conservering. In de bouwvoor zijn nauwelijks fragmenten aardewerk aanwezig en ook de metalen objecten blijken vooral in de bouwvoor sterk gefragmenteerd. Behalve de grote fragmenta-tie is het vondstmateriaal ook ernstig verweerd/gecorrodeerd. De sterke corrosie kan ook een ver-klaring zijn voor het feit dat ijzeren objecten nauwelijks zijn aangetroffen.

De slechte conservering is waarschijnlijk ook mede oorzaak waarom de heer Van Lee op locatie 52399 voor 2006 nooit vondsten heeft gedetecteerd. Het lijkt erop dat een groot aantal bouwvoor-vondsten hier al vergaan (en mogelijk verspoeld) was en dat slechts door een diepere aanploeging van de moder-B-horizont (sinds circa 2006) weer nieuwe vondsten in de bouwvoor zijn opgenomen. Diverse vondsten zijn hier al door de sterke erosie verspoeld. In het lagere deel van locatie 52399, waar een colluviumpakket aanwezig is, blijken in de bouwvoor immers diverse vondsten aanwezig. Hetzelfde proces heeft zich waarschijnlijk ook voorgedaan op locatie 700355. Uit de verspreidings-kaarten blijkt echter ook dat waar een colluviumpakket afwezig of dun is, de bouwvoorvondsten nog globaal de ‘oorspronkelijke’ depositie weerspiegelen.