• No results found

9 Fibulae

10.2 Armbanden

10.2.1 Inleiding

Behalve munten en fibulae komen ook armbanden regelmatig voor in cultusplaatsen. In Brogel zijn tot nog toe 43 (fragmenten) van metalen armbanden gevonden die tot minstens veertig individuen lijken te behoren: twee fragmenten behoren duidelijk tot dezelfde armband, vier fragmenten zijn ver-moedelijk tot twee armbanden toe te wijzen. Deze armbanden zijn gedetermineerd door dr. Kathy Sas (2004 en 2012), drs. J. van den Berg (2010) en drs. G. Hensen (2012).

10.2.2 Typologie

De gouden halsring of torque is één van de bekendste sieraden uit de Keltische wereld. In de Late IJzertijd/Vroeg Romeinse tijd refereren de meest populaire armbanden naar een miniatuur-vorm van deze torques: al dan niet getorste armbanden met eindknoppen of buffers (Sas & Cuyt, 2003). Het overgrote deel van de in Brogel aangetroffen armbanden behoort tot deze typen (tabel 10.1 en figuur 10.1).

De open ongetorste armbanden met buffervormige uiteinden zijn in Brogel het sterkst (28 exemplaren) vertegenwoordigd. Ze bestaan uit een enkelvoudige en massief gegoten of getrok-ken bronsdraad met ronde, ovale of halfronde doorsnede. Zes exemplaren, al of niet gebrogetrok-ken, zijn compleet. Bij zeven exemplaren is het uiteinde versierd met twee concentrische groeven die bij vijf exemplaren gepaard gaan met drie of vijf divergerende, gepunte groeven. Eén complete, maar gebroken armband is duidelijk verwrongen (GBC 131 + GBC 134). Verder vertoont ook één frag-ment (vondstnr. 62) een sterke secundaire vervorming. Het ritueel ‘vernietigen’ van offergaven komt al voor vanaf de Bronstijd (bijv. zwaarden) en is (onder meer bij armbanden) vaker geconstateerd op cultusplaatsen (mondelinge mededeling K. Sas; zie ook hoofdstuk 9, fibulae en § 10.4, haarspel-den). Aangezien het om bouwvoorvondsten gaat, is het ook mogelijk dat de vorm te wijten is aan de intensieve landbouwactiviteiten.

Van de negen exemplaren open ongetorste armbanden met knopvormige uiteinden zijn er twee compleet. De armbanden bestaan uit een enkelvoudige en massief gegoten metaaldraad met ronde, ovale of halfronde doorsnede. Op twee exemplaren zijn schuine groeven aangebracht om

Figuur 10.1. In Brogel aangetroffen armbanden met buffers (GBC 131-134, GBC 133 en GBC 531 alsmede vondstnrs. 62 en 95), eindknoppen (GBC 532 en GBC 571) en huls (GBC 125 en vondstnr. 343).

type aantal 700355 52399 700355/52399 ± volledig versierd brons ijzer

open, ongetorste armband met buffervormig uiteinde

28 12 15 1 6 7 28

open, ongetorste armband met knopvormig uiteinde

9 1 5 3 2 2 8 1

open, getorste armband met hulsvormig uiteinde

2 1 1 2

open, ongetorste armband met verjongende uiteinden

1 1 1

armband, ondetermineerbaar

2 2 2

totaal 42 15 23 4 8 9 41 1

een (pseudo-)torsing te implimenteren. Merkwaardig is dat één fragment bestaat uit ijzer (GBC 526). Hoewel niet compleet, lijkt het ook verbogen. Ook een fragmentarische bronzen armband (GBC 527) is verwrongen. Aan deze bouwvoorvondsten kunnen echter geen verdere conclusies verbonden worden. Dat in Brogel armbanden ritueel ‘vernietigd’ werden, is echter duidelijk door een complete (hoewel gebroken) armband (vondstnr. 237). Deze verbogen armband komt namelijk uit de moder-B-horizont.

Ook de open getorste armbanden met hulsvormige uiteinden (twee exemplaren) komen fre-quent voor in de Vroeg Romeinse tijd. De armbanden uit Brogel zijn gevormd uit vier getrokken en getorste bronsdraden die aan de uiteinden zijn samengevoegd in een huls.

Een armbandfragment met verjongende (versmalde) uiteinden is gedetecteerd op locatie 700355.

Verder zijn twee fragmenten duidelijk afkomstig van armbanden waarvan het precieze type niet toe te wijzen is. Het aantal fragmenten armbanden is gezien de vele fragmenten bronsdraad vermoede-lijk nog hoger. Zo vermoede-lijken onder meer twee fragmenten afkomstig van een knoparmband en een arm-band met buffervormig uiteinde, maar dit is niet zeker.

10.2.3 Verspreiding en datering

De hierboven besproken typen armbanden komen veelvuldig voor in de westelijke Romeinse pro-vincies Gallië, Germanië en Brittannië. De getorste armband met hulsvormige uiteinden lijkt zelfs alleen in de noordelijke gebieden van Gallië en Brittannië voor te komen. Binnen dit gebied komt de grootste concentratie voor in het Belgische deel van het Maas-Demer-Schelde gebied en meer spe-cifiek in de provincie Limburg (Sas, 2002; Sas & Cuyt, 2003). Hier zijn vele exemplaren bekend o.a. uit Wijshagen de Rieten (58 of 60 exemplaren), uit het grafveld van Maaseik (16 exemplaren), het grafveld van Ophoven (8 exemplaren) en het grafveld Tongeren-Koninksem (11 exemplaren).

Het grote aantal fragmenten van Brogel versterkt dit spreidingsbeeld. Mogelijk zijn de armbanden zelfs geconcentreerd in het noordoostelijk deel van België (cfr. Wijshagen, Ophoven, Maaseik en Brogel). In Brogel zijn op beide concentraties armbandfragmenten aangetroffen. Op de noordelijke locatie 52399 zijn tot nog toe de meeste exemplaren (23) aangetroffen. Dit aantal is waarschijnlijk hoger aangezien uit de CAI-meldingen (vondsten de heer Van Lee) blijkt dat minstens twee van de vier niet nauwkeurig toe te wijzen exemplaren ook van deze locatie afkomstig zijn. De RAAP-vonds-ten bevonden zich voornamelijk in de concentratie metaalvondsRAAP-vonds-ten maar ook hierbuiRAAP-vonds-ten komen exemplaren voor (kaartbijlage 8). Hoewel op locatie 700355 (15 exemplaren) slechts van vier exemplaren een meer nauwkeurige plaatsbepaling bekend is, blijkt een grote verspreiding aanwe-zig. Zowel aan de zuidelijke en westelijke concentratieranden als in de noordelijke lagere zone zijn armbandfragmenten aangetroffen. Ook de heer Van Lee vermelde dat de armbanden hier over een groter gebied voorkwamen, maar dat de meeste armbanden in een kleiner gebied aan de noordzijde van de daadwerkelijk concentratie werden gedetecteerd.

De armbanden met buffer-, knop- en hulsvormig uiteinde kenden een grote populariteit in de 1e eeuw na Chr. met uitlopers tot in de 2e eeuw na Chr. In het noordelijke deel van België, waartoe ook

Brogel behoort, komen de armbanden voornamelijk uit een 1e-eeuwse context voor, waarbij diverse exemplaren specifiek te dateren zijn in de pré-Flavische periode. Buiten dit gebied lijken ze eerder uit een iets latere periode te dateren, namelijk het eind van de 1e eeuw en vooral tijdens de 2e eeuw na Chr. (Sas & Cuyt, 2003). De armband met verjongende uiteinden was gedurende de hele Keizertijd populair (Riha, 1990: type 3.12.2).

10.2.4 De betekenis van open armbanden als offerobject

Hoewel de torques het Keltische sieraad bij uitstek is, heeft deze altijd een specifieke betekenis gehad. Van oorspronkelijk attribuut voor heroïsering van de dode tot vrouwelijk sieraad in de 4e eeuw voor Chr. werd de torques vanaf de 3e eeuw voor Chr. geassocieerd met de Keltische krij-ger. Het was een insigne of amulet met aparte symboliek en drager van beschermende of magische krachten die de krijger mogelijk onsterfelijkheid garandeerde. In de Romeinse tijd evolueerde de

torques onder meer tot ereteken binnen het Romeinse leger, maar als goddelijk attribuut bleef het

verbonden met godheden die in verband stonden met genezende krachten of bescherming van wel-vaart (Van Impe & Creemers, 2002).

Ook de open armbanden met buffervormige en knopvormige uiteinden - in feite niets anders dan miniatuur-torques - lijken in de 1e eeuw na Chr. in het kerngebied een ritueel-religieuze rol te ver-vullen (voortzetting als amulet?). Met name in (noord)oost België, waar de oudste (pré-Flavische) en meeste exemplaren voorkomen, blijken ze veelvuldig aanwezig in crematiegraven en cultus-plaatsen. Zo werden in de nabijgelegen cultusplaats van Wijshagen de Rieten maar liefst zestig (of 58) exemplaren gedetecteerd, terwijl de cultusplaats van Wijnegem negen exemplaren bevatte (Sas & Cuyt, 2003; acht exemplaren staan zeker in verband met het heiligdom). In het verder af gelegen, grote heiligdom van Empel zijn vier (mogelijk zeven) exemplaren aangetroffen (Pulles & Roymans, 1994). In Ittervoort, ook behorende tot het kerngebied, zijn ons dergelijke armbanden echter nog niet bekend (hoewel de meeste collecties nog niet bestudeerd zijn). Hier zijn wel, net als in Empel, vele fragmenten van La Tène armbanden aangetroffen, wat mogelijk duidt op een hogere ouderdom (Kerckhaert, 2004; Pulles & Roymans, 1994).

Ook de getorste armbanden met hulsknoppen komen bijna uitsluitend voor in grafcontexten (o.m. Maaseik en Ophoven). Cernunnos, de Keltische god van de dood, onderwereld en wederopstan-ding, is dikwijls getooid met een dergelijk type torques, waardoor een verband met de dodencultus aannemelijk is (Maes & Van Impe, 1986; Sas & Cuyt, 2003). In de Romeinse tijd werd deze god ook gekoppeld aan Mercurius (welvaart) en Apollo (genezing), wat de aanwezigheid op cultusplaatsen kan verklaren (Van Impe & Creemers, 2002).

Buiten het kerngebied komen de open armbanden later voor en meestal in een bewoningscontext waar ze vooral een sierfunctie hebben vervuld. Hoe verder de armbanden van het kerngebied ver-wijderd zijn, hoe later ze lijken voor te komen en des te minder ze nog een religieus idee lijken te belichamen (Sas & Cuyt, 2003).

De bronzen armbanden komen veelvuldig voor in vrouwengraven (Van Impe & Creemers, 2002; Pulles & Roymans, 1994). Aangezien ze sporadisch ook in mannengraven opduiken, is het voor-barig de offeraars uitsluitend als vrouwen te beschouwen. Wel is duidelijk dat in het kerngebied de deponering van deze armbanden karakteristiek is voor langzaam romaniserende Kelten (de Tungri en/of Texuandri?). In het steeds veranderende en soms onstabiele Maas-Demer-Schelde

grensge-bied trachtten deze in de 1e eeuw voor en na Chr. hun plaats te vinden, zonder hun oude tradities en geloof compleet uit het oog te verliezen. Aan het eind van de 1e eeuw na Chr. gaat de militair getinte tribale Keltische samenleving bijna volledig op in de ‘geciviliseerde’ Romeinse beschaving (zie hoofdstuk 3). Het religieuze karakter van de armbanden verdwijnt en ze vervullen alleen nog een sierfunctie (Sas, 2002; Sas & Cuyt, 2003).