• No results found

6 Grondsporen en vondsten

6.4 Verspreiding vondsten

6.4.1 Inleiding

In het onderzoeksgebied zijn door de heer Van Lee en RAAP vele vondsten verzameld. Het gaat zowel om vuurstenen artefacten en aardewerk als om metalen objecten. Verreweg de meeste objec-ten kunnen in verband worden gebracht met de cultusplaats. De vondsobjec-ten liggen verspreid over een uitgestrekt gebied.

6.4.2 Horizontale verspreiding

Locatie 700355

Volgens de heer Van Lee kenden de vondsten op locatie 700355 een relatief grote verspreiding (kaartbijlagen 4a en 4c). Het overgrote deel van deze vondsten bevond zich echter op een veel klei-ner oppervlak, op de hoge rug en in de richting van het noordelijke, lagere deel (figuur 6.9). De laat-ste jaren detecteert de heer Van Lee ook nog diverse vondlaat-sten in dit lage deel (700355-2). Opmer-kelijk is dat de daadwerOpmer-kelijke concentratie van de heer Van Lee zich volledig bevindt in de zone met een AC-profiel. De zuidelijke begrenzing komt nagenoeg perfect overeen met de overgang van waar nog een moder-B-horizont aanwezig is.

Uit de RAAP-detectie aan het maaiveld blijkt dat de Romeinse vondsten, hoewel diffuus, een nog grotere verspreiding hebben dan door de heer Van Lee is vastgesteld (kaartbijlage 4c: vlak 0). De vondsten komen voor tot tegen de zuidwestelijke bosrand en ook in het noorden is de precieze begrenzing is nog niet vastgesteld. Bovendien komen in het zuidwestelijke deel van locatie 700355 (putten 5 en 6) vele scherven handgevormd aardewerk (en protohistorische grondsporen) voor. Het is duidelijk dat deze vondsten zich ook nog in het aangrenzende, zuidwestelijke perceel bevinden. Het aantal RAAP-vondsten binnen de vastgestelde concentratie van de heer Van Lee is echter zeer beperkt (kaartbijlage 4a). RAAP heeft vooral Romeinse vondsten langs de westelijke en zuidelijke randen gedetecteerd (bijv. in de zone waar nog een moder-B-horizont aanwezig is). Zoals al is aan-gehaald, blijkt het noordelijke ruggedeelte, waar de cultusplaats zich hoofdzakelijk moet hebben bevonden, ernstig aangetast door erosie. Hierdoor zijn de vondsten van deze votiefconcentratie bijna volledig in de bouwvoor opgenomen. Door het herhaaldelijk ploegen en het meermaals detec-teren door de heer Van Lee blijkt deze concentratie dan ook grotendeels opgepiept.

Uit de combinatie van de RAAP-vondsten en de concentratie van de heer Van Lee blijkt dat deze vondstconcentratie relatief uitgestrekt was (circa 70 x 60/75 m). Deze votiefconcentratie lijkt dan ook zeer groot en in combinatie met de landschappelijke ligging kan men zich wel afvragen of er een zogenaamde vierhoekige ‘enclosure’ aanwezig was (vergelijk tabel 6.2 en zie hoofdstuk 5). Mogelijk was het hele noordelijke gedeelte van de rug in gebruik als rituele ‘zone’. Ook in Empel wordt vermoed dat het oorspronkelijke openlucht-heiligdom door de begrenzingen van de hier gele-gen donk werd bepaald (Roymans & Derks, 1994).

Locatie 52399

Hoewel de heer Van Lee ook eind jaren 90 van de 20e eeuw, begin jaren 2000 op het noordelijke perceel (locatie 52399) actief was, had hij hier nooit vondsten aangetroffen. Pas sinds 2006 vond hij ook hier meerdere metalen objecten. De verspreiding van de vondsten was hier minder uitgestrekt. Ze bevonden zich voornamelijk op de helling en het lagere deel, tot tegen de perceelsgrenzen aan. Op het hogere plateau heeft hij nooit vondsten aangetroffen.

Figuur 6.9. Schets van de heer Van Lee van de vondstenconcentratie op locatie 700355.

Breedte (m) Lengte (m) Oppervlakte (m²)

Hoogeloon 20,5 22,5 461,25

Wijnegem 31,5 32 1008

Wijshagen (paalkuilengebied) 30 50 1500

De verspreiding van de vondsten van de heer Van Lee komt grotendeels overeen met de versprei-ding van de RAAP-vondsten (kaartbijlage 4c: vlak 0). Op het hogere gelegen plateau zijn vooral vuurstenen artefacten aanwezig; hier werd slechts één Romeinse munt aangetroffen. Het meren-deel van de vondsten is geconcentreerd op het hogere meren-deel van de helling (kaartbijlage 4b). Op basis van de vondstverspreiding (proefsleuven) lijken hier drie vlak bij elkaar gelegen clusters aan-wezig te zijn. Verder is ook in het lagere gebied een kleinere nieuwe cluster aanaan-wezig. Alleszins lijkt het onwaarschijnlijk dat alle vondsten oorspronkelijk in kuilen gedeponeerd zijn geweest. Hoewel enkele kuilen aangeploegd kunnen zijn, is het aantal artefacten binnen de cluster (en vooral in de moder-B-horizont) hiervoor gewoon te groot en het aantal aangetroffen kuilen te klein.

De ligging van de vondstenclusters op een helling dicht bij een nat gebied is enigszins opmerke-lijk. In tegenstelling tot locatie 700355 (dominante rug) zijn hier geen uitgesproken landschappelijke kenmerken aanwezig. Uit de combinatie van de twee landschappelijk gescheiden vondstenlocaties lijkt dan ook de ertussen gelegen, noordoostelijke, natte laagte een grote rol voor de cultusplaats te hebben gespeeld.

6.4.3 Verticale verspreiding

Doordat tijdens het proefsleuvenonderzoek de vlakken laagsgewijs verdiept zijn, is ook een nauw-keurige indruk van de verticale verspreiding verkregen (kaartbijlage 4c). In tabel 6.3 wordt een alge-meen overzicht gegeven van het aantal RAAP-vondsten dat per vlak is aangetroffen. Algealge-meen kan gesteld worden dat de vondsten een diepe verticale verspreiding kennen. Zo komen op circa 40 cm -Mv nog diverse vondsten voor.

Bouwvoorvondsten

Aan het oppervlak (vlak 0) zijn diverse vondsten gedetecteerd. Het redelijk grote aantal vondsten aan het oppervlak kan verklaard worden door het grote gedetecteerde oppervlakte. Ondanks het feit dat op locatie 700355 een groter oppervlak gedetecteerd is dan op locatie 52399, zijn op locatie 700355 opmerkelijk minder vondsten verzameld. Zoals aangehaald is dit te wijten aan de erosie van de daadwerkelijke cultusplaats en het herhaaldelijk detecteren door de heer Van Lee. Daarnaast bemoeilijkte ook het bodemgebruik als grasland hier de detectie. Oppervlaktekartering was niet mogelijk en door het hogere gras kunnen metalen objecten minder diep worden opgespoord. Verder was het perceel al enkele jaren niet meer geploegd en intussen gedetecteerd door de heer Van Lee. Op de jaarlijks geploegde akker (locatie 52399) daarentegen zijn aan het oppervlak diverse vonds-ten aangetroffen. Niet alleen was hier een oppervlaktekartering mogelijk, maar bovendien zijn de meeste metaalvondsten hier gedetecteerd nadat het perceel opnieuw geploegd was.

In de onderste lagen van de bouwvoor (kaartbijlage 4c: vlakken 2 en 3) tekenden zich tijdens het proefsleuvenonderzoek al vondstconcentraties af. Met uitzondering van de gebieden waar een ophogingspakket aanwezig is, lijken de bouwvoorvondsten nog globaal de oorspronkelijke versprei-ding weer te geven.

Met betrekking tot de diverse vondstcategorieën valt op dat munten vooral aan het oppervlak (vlak 0) zijn gedetecteerd. In de diepere lagen van de bouwvoor (vlakken 1, 2 en 3) is het aantal munten

beperkt. Behalve het grotere gedetecteerde maaiveldoppervlak zijn munten door het grotere gewicht ook dieper te detecteren. Het totale aantal munten aangetroffen door de heer Van Lee is dan ook merkelijk groter dan de RAAP-vondsten. Fragmenten van fibulae komen daarentegen in de hele bouwvoor voor. Over het algemeen is de mate van fragmentatie in de bouwvoor groter dan in de diepere lagen. Aardewerk is in de bouwvoor nauwelijks aangetroffen.

Vondsten in de ongestoorde pleistocene bodem

De in de diepere lagen van de bouwvoor afgetekende vondstconcentraties worden vooral duidelijk in de vlakken 4 en 5, die zijn aangelegd in de ongestoorde pleistocene bodem. Met name in vlak 4 (top ongestoorde pleistocene bodem) is het aantal vondsten zeer hoog. De vondsten bevinden zich vooral in de moder-B-horizont. Dit wordt vooral duidelijk in het profiel van put 2, waarin de vondsten uit deze put geplot zijn ten opzichte van de horizonten (kaartbijlage 4c). Op locatie 700355 zijn nau-welijks vondsten aanwezig waar de moder-B-horizont geërodeerd is. Hoewel een moder-B-horizont het lezen van grondsporen sterk bemoeilijkt, lijkt het een enigszins beschermend effect voor vonds-ten te hebben. Het invonds-tensieve bodemleven in deze horizont heeft er waarschijnlijk voor gezorgd dat de vondsten ook een grotere verticale verspreiding hebben gekregen.

De vondsten die zijn aangetroffen in de vlakken 4, 5 en 6 weerspiegelen dan ook nog voor een groot deel de oorspronkelijke concentraties. Op locatie 52399 komen de vier vastgestelde clus-ters nog duidelijker tot uiting (kaartbijlage 4b). Of deze clusclus-ters nog uit meerdere kleinere clusclus-ters bestaan, is nog onduidelijk, maar wordt niet uitgesloten (zie ook Hoofdstuk 9: fibulae). Ook op loca-tie 700355 bevestigen de vondsten in de ongestoorde pleistocene bodem het al bij de horizontale verspreiding besproken beeld (zie § 6.4.2).

Ophoogpakket

Put 3 (aangelegd in de depressie) en het zuidelijke deel van put 2 worden gekenmerkt door ‘ophoogpakketten’ (vlak 3b). Binnen dit colluviale pakket bevinden zich ook nog vondsten die op basis van het reliëf (en de profielen) allemaal verspoeld zijn van locatie 52399. Het spreekt voor zich dat ook de vondsten uit de hierboven liggende bouwvoor verspoeld zijn.

vlak munten fibulae aardewerk opmerking

0 20 71 1 bouwvoorvondsten oppervlak: volledige terrein

1 2 17 0 bouwvoorvondsten: proefsleuven

2 3 26 1 bouwvoorvondsten: proefsleuven

3 0 20 1 bouwvoorvondsten: proefsleuven

3b 2 7 0 vondsten ophogingspakket: put 3 en zuidelijke deel put 2

4 26 140 51 vondsten moder-B-horizont/C-horizont: proefsleuven

5 5 19 35 vondsten moder-B-horizont en coupevondsten: proefsleuven

6 0 1 9 vondsten BC-/C-horizont en coupevondsten: put 5 en zuiden van put 1 (incl. coupevondsten)