• No results found

8 Allochtone ouders

8.4 De groepsgesprekken Boskoop

Het groepsgesprek is gehouden met negen moeders met kleine kinderen en pubers.

Zij wonen gemiddeld drie jaar of langer in Nederland. De meeste moeders hadden weinig beheersing van de Nederlandse taal en weinig taalbegrip. Het ging vooral om moeders die laag of niet opgeleid zijn. Er is zowel in het Arabisch als in het Berbers vertaald. Door de inzet van een tolk begrepen de moeders wat bedoeld werd en was er geen taalbelemmering om eigen ideeën over opvoeding naar voren brengen.

Introductie

De eerste bijeenkomst duurde een half uur. Er is duidelijk toegelicht dat het groepsgesprek zou gaan over opvoedingsvragen en dat het hebben van vragen normaal is: dat iedere ouder vragen heeft, ook Nederlandse ouders. De onderzoeker had voorbeeldplaten meegenomen van opvoedingsvragen en vroeg de moeders om reactie. De voorbeeldplaten visualiseerden opvoedingsvragen over jongere kinderen en pubers. De moeders gaven bij de platen over kleine kinderen aan dat de kwesties hen bekend voorkomen. Het ging om rommel maken in hun kamer en ruzie maken.

De platen over pubers riepen minder herkenning op. De moeders gaven duidelijk aan geen problemen met hun pubers te hebben. Oudere kinderen stellen zichzelf wel eens aan, zeiden ze, maar dat deden zij zelf vroeger ook. Ze praten met hun oudere kinderen en anders doen de vaders dat wel. Het begrip ‘pubers’ was hen niet bekend.

Dit is tijdens het gesprek uitgelegd.

De moeders droegen zelf geen andere punten aan.

Het consultatiebureau blijkt bij alle moeders bekend te zijn. Zij gaan daar regelmatig naar toe. Ze gaven aan dat zij, wanneer ze vragen zouden hebben, die vragen daar ook zouden stellen. Sommige moeders hebben meegedaan aan het programma Spel aan Huis.

De moeders is gevraagd na de bijeenkomst verder na te denken over vragen die zij hebben. Hen is duidelijk gemaakt dat de onderzoeker tijdens een volgende bijeenkomst op die vragen zou kunnen ingegaan en zo zou kunnen nagaan of zij behoefte hebben aan ondersteuning en zo ja, op welke wijze. Duidelijk werd dat de vrouwen niet gewend zijn over hun kinderen en opvoeding na te denken en te praten.

Ze stelden de aandacht op prijs. Er ontstond al gauw een vertrouwde sfeer. Echter, zodra de moeders het gevoel kregen dat zij voor de dag zouden moeten komen met problemen, gingen de deuren dicht.

Het groepsinterview

Het eigenlijke groepsgesprek duurde 2½ uur. Tijdens deze bijeenkomst moest gekeken worden of de moeders over bepaalde opvoedingvraagstukken iets zouden willen zeggen. Daarnaast moest ook tijd worden besteed aan voorlichting over verschillende onderwerpen, om ze te verduidelijken. Aan het begin is opnieuw tijd besteed aan kennismaking. Iedereen maakte een naambordje, zodat men elkaar bij de naam kon aanspreken.

De bijeenkomst was ingedeeld in verschillende thema’s:

1. Opvoedingsvragen kleine kinderen.

2. Opvoeden tussen twee culturen.

3. Pubers.

4. Voorlichting over opvoedingsondersteunende programma’s in Boskoop aan de hand van folders.

5. School.

Voor de voorlichting is gebruik gemaakt van verschillende soorten informatie.

• Videoband over opvoeden in twee culturen (“Opvoeden in beeld”).

• Schriftelijk materiaal in het Arabisch van “Opvoeden in beeld” over opvoeden van pubers.

• Mondelinge toelichting aan de hand van vragen van de moeders zelf, onder andere over het leren omgaan van kinderen met keuzevrijheid.

• Foldermateriaal.

Het groepsgesprek is gestart met een inventarisatie van nieuwe vragen van de moeders. De volgende zijn genoemd.

• Kinderen en televisie kijken.

• Het delen van speelgoed en de omgang daarmee.

• Hoe ga je om met pubers die geen zin hebben iets te ondernemen?

• Hoe moeten pubers leren met de computer om te gaan? Ouders hebben er geen verstand van. De computer is belangrijk in Nederland.

• Hoe kan ik bevorderen dat pubers goede leerprestaties op school leveren?

• Hoe ga je om met pubers, die een duidelijke eigen mening hebben?

Bij alle vragen en thema’s merkten de moeders op dat ze geen problemen hadden.

Er is een deel vertoond van de video ‘Opvoeden in beeld’ over opvoeden tussen twee culturen. Deze was voor de moeders herkenbaar. Zij gingen er verder niet op in. Er is gevraagd naar de eigen ervaringen ten aanzien van het opvoeden in Nederland en het opvoeden in Marokko. De moeders vinden dat de jongeren in Nederland veel te vrij worden gelaten. In Marokko is meer controle dan hier in Nederland. En de familie speelt een belangrijke rol. Eén moeder uit Afghanistan noemde, dat het veilig is in Nederland en dat de kinderen kansen krijgen op school. Niet alle moeders namen aan het gesprek deel.

Er is aan de moeders voorlichtingsmateriaal gegeven over het aanbod aan opvoedingsondersteuning in Boskoop. Zij konden aangeven waarvoor zij zouden kiezen bij vragen. De voorkeuren lopen uitéén. Sommigen kiezen voor huisbezoeken, anderen voor opvoedingsondersteuning gekoppeld aan de taalschool en weer anderen geven aan dat zij hun vragen met familie bespreken. Waarvoor ze kiezen, wordt beïnvloed door het al dan niet aanwezig zijn persoonlijke contact. Een voorbeeld: wannneer de moeders worden gewezen op Bureau Jeugdzorg, dan reageren zij niet. Wanneer ze gewezen worden op iemand die zij bij name kennen en die verbonden is aan Bureau Jeugdzorg, dan reageren ze wel.

Na twee bijeenkomsten durfden de moeders ook hun vragen aan de onderzoeker te stellen. De moeders hebben geen contact met leerkrachten op school. De vaders wel, omdat zij de taal beter beheersen. Het leggen van contact vanuit de school met moeders vinden ze minstens zo belangrijk, omdat moeders graag hun kinderen willen helpen. Op de vraag of de onderzoeker op soortgelijke wijze met vaders in gesprek zou kunnen gaan, gaven zij als antwoord dat de onderzoeker dat aan de vaders zelf moest vragen. Zij gaven tegelijkertijd aan dat de contacten beter zouden kunnen worden gelegd via de school van hun kinderen.

Gouda

In Gouda is de onderzoeker vooral met moeders in contact gekomen via Spel aan Huis. Dit is een laagdrempelig programma, waarbij moedergroepen worden georganiseerd in samenwerking met een maatschappelijk werker van de Stichting Kwadraad. De opvoedingsvoorlichter gaf aan dat van de zeer moeilijk bereikbare gezinnen niet alle moeders naar de bijeenkomst komen. Sommige moeders zijn alleen bereid een spelbegeleidster thuis toe te laten. Zij maken geen gebruik van de taalschool. Er zijn zeven bijeenkomsten georganiseerd en per keer komen er gemiddeld zes moeders. De kinderen zijn apart opgevangen. Sommige moeders die deelnemen, hebben in het verleden al eerder aan de moedergroepen meegedaan.

Er zijn drie bijeenkomsten bijgewoond door de onderzoeker. Zij heeft een open houding aangenomen en is op de achtergrond gebleven. Om het vertrouwen te winnen, toonde ze interesse in de moeders. Iedere bijeenkomst is geëvalueerd met de organisator.

De bijeenkomsten bestonden uit creatieve activiteiten, waarvan de moeders zichtbaar genoten. Zij vergaten hun omgeving en waren geconcentreerd aan het werk. Door het meedoen van de organisatoren ontstond een gevoel van gelijkwaardigheid en een ontspannen sfeer. De moeders raakten op ongedwongen wijze met elkaar in gesprek, betrokken op elkaar, pratend in hun eigen taal. De organisator gaf de moeders regelmatig complimenten en had aandacht voor datgene wat zij maakten, hetgeen de moeders goed deed. De moeders hadden veel lol. Hun houding werd steeds opener.

Ze kwamen ook met vragen over hun kinderen. Die stelden zij gericht aan de opvoedingsvoorlichter, die zowel Arabisch als Berbers spreekt. De vragen gingen over:

mijn kind vertoont druk gedrag op school;

• mijn kind spreekt de Nederlandse taal niet goed;

• mijn kind is druk;

• mijn kind luistert slecht;

• mijn kinderen maken ruzie;

• mijn kinderen zijn koppig.

De opvoedingsvoorlichter was in de gelegenheid individuele ondersteuning te bieden.

Na drie bijeenkomsten nam een maatschappelijk werker de leiding over. Zij maakte de moeders bewust van hun spanningen en leerde hen manieren deze goed te reguleren. De ontspanningsoefeningen deden de moeders goed. Zij kwamen steeds meer voor de dag met zorgen op diverse terreinen: relatieproblemen, problemen met de schoonfamilie, financiële problemen, huisvestingsproblemen et cetera. De bijeenkomsten duurden te kort om overal op in te kunnen gaan. Besloten is dat de moeders in groepsverband met elkaar verder gaan.

Op de vraag aan de moeders waaraan zij behoefte hebben, geven zij aan:

• bijeenkomsten zoals van Spel aan Huis;

• voorlichting over en begeleiding in hoe ze hun kinderen kunnen ondersteunen;

• Arabische taalles;

• naailes;

• Nederlandse taalles.

Eén moeder maakte duidelijk dat de voorlichtingsbijeenkomsten op een VVE-peuter-speelzaal haar veel inzicht had verschaft in het belang van het spelen met je kinderen.

Wat de laagdrempelige aanpak in Gouda laat zien, is dat moeders worden uitgenodigd om gezellig met elkaar te knutselen. Het beoogde doel gaat verder, namelijk het bieden van een gelegenheid aan moeilijk bereikbare moeders om met opvoedings- en andere vragen voor de dag te komen en daarover met andere moeders en begeleider(s) in gesprek te raken.

8. 5 Conclusies over allochtone ouders

8.5.1 Over de onderzoeksaanpak

Voor het onderzoek is contact gezocht met Marokkaanse moeders, die de Nederlandse taal niet of nauwelijks beheersen en met wie om die reden de communicatie moeilijk tot stand komt (zie definitie van moeilijk bereikbaar in paragraaf 1.3), hier ‘moeilijk bereikbare Marokkaanse ouders’ te noemen. Via sleutelfiguren zijn ingangen gevonden om met moeders in gesprek te komen, op zogenaamde vindplaatsen. Zowel de werving van de ouders als de organisatie van de gesprekken vroeg om een goed op de doelgroep toegesneden aanpak. Meer dan bij de andere onderzochte specifieke groepen ouders moest worden uitgelegd, dat het normaal is om vragen te hebben over je kinderen en om daarover te praten met anderen en soms ook met deskundigen.

Zoals we in de inleiding (paragraaf 1.3) hebben gelezen, gaat het bij ‘nog niet bereikte groepen’ vaak om ouders en gezinnen die tot de maatschappelijke onderlaag van de Nederlandse samenleving behoren. Genoemd worden risico-factoren zoals armoede, werkloosheid, discriminatie, sociaal isolement. Veel van deze factoren benoemen de sleutelfiguren als kenmerkend voor de Marokkaanse gezinnen waar de ouders de Nederlandse taal niet goed spreken. We zien ook hier, net als bij de alleenstaande ouders, terug dat deze gezinnen vaak een meervoudige problematiek kennen en dat opvoedingsproblemen onderbelicht blijven, wanneer er relatie- of familieproblemen zijn of financiële zorgen.

Onze onderzoeksaanpak laat zien dat de taalschool, het consultatiebureau en bestaande moedergroepen bij onder andere Spel aan Huis, buurtcentra of theemiddagen op scholen geschikte plaatsen zijn om met moeders in contact te komen. Moedergroepen verbonden aan de moskee, met als doel de Arabische taal te leren, bieden ook een geschikte mogelijkheid om in contact te komen. Door naar de ouders toe te gaan wordt interesse getoond. Die toenadering alleen al biedt opening voor gesprek.

Sleutelinformanten met dezelfde culturele achtergrond krijgen gemakkelijker het vertrouwen van ouders dan Nederlanders. De onderzoekspraktijk laat zien dat hun inzet ter ondersteuning van gesprekken tussen Nederlandse beroepskrachten en ouders succesvol is.

8.5.2 Nog niet alle groepen bereikt

De moeilijk bereikbare allochtone doelgroep wordt met moeite bereikt via reguliere kanalen. In Boskoop speelt de taalschool een belangrijke rol bij het bereiken van allochtone ouders. In Gouda lopen verschillende initiatieven voor allochtonen.

Er zijn in de beide gemeenten al veel goede initiatieven genomen, waarmee allochtone ouders worden bereikt.

Te denken valt aan het opvoedsteunpunt gekoppeld aan de taalschool, een pubercursus voor vaders die deelnemen aan de taalles, huiswerkbegeleiding in de moskee, kerngroepen met leden uit de eigen doelgroep. De activiteiten zijn veelal op projectbasis gestart. Het bereiken van en werken met de specifieke groep ouders kost tijd en energie. Ze verdienen het om door te gaan, ook al zijn er van de preventieve programma’s op korte termijn geen meetbare effecten te constateren. Wat we echter zien gebeuren is dat beroepskrachten die dergelijke programma’s met succes begeleiden/begeleidden, gedemotiveerd raken wanneer juist op deze programma’s bezuinigd wordt. Hiermee dreigt een verlies van moeizaam verkregen know-how.

Blijvend aandachtspunt is de kwaliteitscontrole van bestaande programma’s.

Met opvoedingsondersteuning wordt vooral de moeders bereikt. Vaders hebben ook ondersteuning nodig, aangezien ze eveneens verantwoordelijkheid dragen als opvoeder. Bestaande voorlichtingsbijeenkomsten voor vaders (zoals “De band met uw kind”) zijn niet voldoende. Het is van belang activiteiten te laten aansluiten op de levenssituatie van de vaders. Creativiteit, flexibiliteit en tijd zijn enkele factoren om rekening mee te houden. Uit onderzoeken, zoals het Goudse “Project Salaam”, wordt duidelijk waar vaders te bereiken zijn.

8.5.3 Opmerkingen over de communicatie

Volgens de sleutelinformanten komt het niet met derden communiceren deels voort uit schaamtegevoelens. Verder gebeurt het dat beroepskrachten problemen signaleren, die ouders zelf niet herkennen. Het kost Nederlandse beroepskrachten moeite om contact te leggen en te houden en om gesignaleerde problemen bespreekbaar te maken. Dit ligt voor een deel aan de ouders, omdat zij niet bereid of in staat zijn om problemen onder ogen te zien. Deels ligt de oorzaak bij de beroepskrachten, die onvoldoende vertrouwen weten te verwerven. Het aannemen van een transculturele houding is een belangrijke voorwaarde. Daaronder verstaan we, dat beroepskrachten in staat zijn zichzelf onder ogen te komen, zich bewust zijn van de eigen waarden en normen en interesse tonen in de ander.

De meeste ouders zien in, dat het spreken van de Nederlandse taal een vereiste is om aan de samenleving deel te nemen. Er is er ook interesse om te weten hoe het er in Nederland aan toe gaat. Het geven van voorlichting is een goede manier om de kennis over de Nederlandse cultuur en samenleving te vergroten, ook de kennis over het aanbod aan activiteiten om goed met je kinderen om te gaan. Hoogopgeleide vluchtelingen maken ook gebruik van de taalschool. Er bestaan ook zogenaamde brugprojecten. Die sluiten aan bij de lager opgeleide ouders. Dit zijn taallessen, die dicht bij huis plaatsvinden. Die kunnen een goede rol spelen in het bereiken van nog niet bereikte ouders.

Moeders moeten worden gestimuleerd om voor de dag te komen met hun zorgen. Die hebben dikwijls betrekking op verschillende levensterreinen. Zij staan vaak behoorlijk onder druk: zijn financieel afhankelijk, hebben weinig vrienden en familie, kampen met een grote sociale controle, kortom leven vaak in een sociaal isolement.

Randvoorwaarde is het bieden van voldoende veiligheid in de groep, het tonen van begrip voor hun situatie en het serieus nemen van hun zorgen en twijfels. Het gaat er niet alleen om de moeders van kennis te voorzien, maar ook om hen te bekrachtigen in hun doen en laten en hun te stimuleren de ontwikkeling van hun kinderen te ondersteunen. Inzicht in hun leefsituatie is een vereiste om op professionele wijze een bijdrage te kunnen leveren aan hun integratieproces, hun emancipatieproces en aan hun opvoedingsproces.

8.6 Aanbevelingen

Bij de ontwikkeling van een goed aanbod aan opvoedingsondersteuning is het van belang op lange termijn te denken en te handelen. Wanneer op de peuterspeelzaal of basisschool vroegtijdig wordt gesignaleerd welke kinderen ondersteuning nodig hebben, dan is het noodzakelijk handelingsgericht te antwoorden en ouders te benaderen. Ouders kunnen aangemeld worden voor laagdrempelige programma’s, die dicht bij huis plaatsvinden. De speelzaal of school kan gebruik maken van het (school)maatschappelijk werk, ofwel een zogenaamde voorpostfunctionaris van Bureau Jeugdzorg. Gezinnen kunnen ook bespreekbaar worden gemaakt in een zogenaamd meer-partijen-overleg, waarin verschillende disciplines vertegenwoordigd zijn. Monitoring van gezinnen waar problemen zijn is ook aan te bevelen.

Er lopen al vele initiatieven voor moeilijk bereikbare Marokkanen. Het is wenselijk zoveel mogelijk bestaande goedlopende projecten te consolideren en zicht te krijgen en te bieden op andere succesvolle programma’s. In diverse onderzoeksrapportages is te vinden welke succesfactoren er zijn in het benaderen van deze specifieke groep.

Deze rapporten kunnen dienst doen bij de implementatie van projecten en programma’s die hun nut reeds hebben bewezen.

Ontwikkeling en implementatie van motivatietraining voor beroepskrachten, waar-onder leerkrachten, om aan een transculturele houding te werken. Doel is te bereiken dat zij zich open stellen om de situatie van de moeilijk bereikbare allochtone ouders beter te begrijpen, met hun in contact te komen en contact te onderhouden. Positief neveneffect is mogelijk een vergroting van de betrokkenheid van ouders bij hun kinderen op school. Deze training kan aansluiten bij een lopend initiatief van de Gemeente Gouda om leerkrachten een training transculturele houding te laten volgen.

Voor deze reeds ontwikkelde training bestaat echter nauwelijks belangstelling in het onderwijs. Een motivatietraining dient er aan vooraf te gaan.

Het verdient aanbeveling moeders te werven via voorlichtingsbijeenkomsten, die plaatsvinden als nevenactiviteit van bijeenkomsten waar moeders zelf om vragen:

knutselen, ontspanning, Nederlandse les, Arabische les, naailes et cetera op de zogenaamde vindplaatsen zoals buurthuis, moskee en koffiehuis. Het informele karakter en de nadruk op plezierig bezig zijn zorgen voor een lage drempel.

Overige aanbevelingen

• Een inventarisatie van succesvolle programma’s, die vaders bereiken. Zoals uit eerder onderzoek (Project Salaam, 2003) blijkt, is het zinvol vaders op de

“eigen plekken” op te zoeken en een meer participerende rol te vervullen. Op deze wijze worden ook zij bij de activiteiten van opvoedingsondersteuning betrokken. Het is belangrijk paraprofessionals op te leiden die in staat zijn contact te leggen en te houden en die op creatieve wijze met vaders het proces aangaan waarin ze zich bewust worden van hun eigen opvoedingscultuur. Deze paraprofessionals worden getraind over algemene verwachtingen over kinderen in Nederland, dilemma’s die men tegen komt bij het opgroeien in twee culturen, zodat zij bij vragen gerichte ondersteuning kunnen bieden.

• Geven van voorlichting met voorbeelden van herkenbare opvoedthema’s, zoals “Hoe voed ik mijn kinderen op tussen twee culturen?”, op aansprekende wijze belicht. Audiovisueel en vooral ook visueel materiaal kan een goed hulpmiddel zijn, zeker ingeval van taalbarrières. Omdat ouders niet bekend zijn met opvoedingsvoorlichting, is het van belang de ouders op te zoeken.

• Bij voorlichting aan moeders, die niet of nauwelijks bij instellingen komen, valt te denken aan huisbezoeken en het inschakelen van paraprofessionals.

• Langlopend participerend onderzoek naar de behoefte aan opvoedingsonder-steuning is wenselijk. Nu is een beperkte groep in korte tijd bevraagd. Om een beter beeld te krijgen van de exacte opvoedingsbehoefte van nog niet bereikte allochtone ouders is meer vertrouwensopbouw nodig, meer kennis van en meer aandacht voor hun zorgen op andere levensterreinen dan de opvoeding.

Het is wenselijk op bestaande contacten voort te bouwen en gebruik te maken van laagdrempelige benaderingsvormen, zoals huisbezoeken, vindplaats-gericht werken en tolken die thuis zijn op het gebied van opvoedings-ondersteuning.

• Gebruikmaking van aansprekend materiaal voor voorlichting over opvoeding en bewustwording van eigen kindbeeld, opvoedingswaarden en normen.

• Bevordering van samenwerking met intermediairs uit de eigen cultuur, die de eigen taal spreken. Zij kunnen aangeven vanuit welke gezamenlijke vertrekpunten een gesprek gestart kan worden; ze hebben een houding die aansluit bij verwachtingen van landgenoten. Zij kunnen de ouders zaken duidelijk maken, waarbij door de herkenning minder gevoelens van schaamte

• Bevordering van samenwerking met intermediairs uit de eigen cultuur, die de eigen taal spreken. Zij kunnen aangeven vanuit welke gezamenlijke vertrekpunten een gesprek gestart kan worden; ze hebben een houding die aansluit bij verwachtingen van landgenoten. Zij kunnen de ouders zaken duidelijk maken, waarbij door de herkenning minder gevoelens van schaamte