• No results found

Alle ouders hebben vragen ! Onderzoek naar bereik en behoeften van specifieke doelgroepen ouders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Alle ouders hebben vragen ! Onderzoek naar bereik en behoeften van specifieke doelgroepen ouders"

Copied!
123
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Alle ouders hebben vragen!

Onderzoek naar bereik en behoefte aan

opvoedingsondersteuning van specifieke groepen ouders

JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding In opdracht van de provincie Zuid-Holland

in vervolg op de Quick Scan Opvoedingsondersteuning 2003

Maart 2005

(2)

Colofon

Redactie: Rita van den Berg, Trees van der Gun,

Monique Kierczak, Annemarie van de Kooij, Ineke Wulp Eindredactie: Rita van den Berg

Uitgave: Maart 2005

JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding

Nieuwe Gouwe Westzijde 2a 2802 AN GOUDA

T: 0182 547888 F: 0182 547889

E: info@jso.nl

W: www.jso.nl

Deze uitgave is mede mogelijk gemaakt door financiële steun van de Provincie Zuid- Holland.

Copyright © 2005 JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding Uit deze uitgave mag niets worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, retrieval systemen of op welke andere wijze dan ook zonder toestemming van JSO.

Aan de inhoud van dit onderzoeksrapport kunnen geen rechten worden ontleend.

JSO is niet aansprakelijk voor schade als gevolg van niet of onjuist vermelde gegevens in dit rapport.

(3)

Inhoudsopgave

Deel 1

1 Inleiding 1

1.1 Aanleiding 1

1.2 Doelstelling 2

1.3 Kernbegrippen 2

1.4 De gevolgde werkwijze 4

1.5 Opzet van de rapportage 5

1.6 Dank 6

2 Conclusies van de deelonderzoeken 7

2.1 Conclusies over hoogopgeleide ouders 7

2.1.1 Over de onderzoeksaanpak 7

2.1.2 Bekendheid met het aanbod 7

2.1.3 Ondersteuningsbehoeften 8

2.1.4 Aanbevelingen 8

2.2 Conclusies over alleenstaande ouders 9

2.2.1 Over de onderzoeksaanpak 9

2.2.2 Bekendheid met het aanbod 9

2.2.3 Belemmeringen voor deelname aan activiteiten 9

2.2.4 Aanbevelingen 10

2.3 Conclusies over gereformeerde ouders 11

2.3.1 Over de onderzoeksaanpak 11

2.3.2 Bekendheid met het aanbod 12

2.3.3 Belemmeringen in de communicatie 12

2.3.4 Overige opmerkingen 13

2.3.5 Aanbevelingen 13

2.4 Conclusies over allochtone ouders 14

2.4.1 Over de onderzoeksaanpak 14

2.4.2 Nog niet alle groepen bereikt 15

2.4.3 Opmerkingen over de communicatie 15

2.4.4 Aanbevelingen 16

3 Algemene conclusies 19

3.1 Nog niet bereikt? 19

3.2 Extra kwetsbaar 19

3.3 Contactlegging 20

3.4 Vaders buiten beeld 21

3.5 Opmerkingen bij de ketenbenadering 21

3.6 Aansluiten bij waardenoriëntaties en probleempercepties 22

3.7 Normatieve houding 22

3.8 Opvoedthema’s 23

3.9 Vindplaatsen 23

3.10 Overige conclusies 24

(4)

Deel 2

4 Algemeen onderzoek naar opvoeden in Nederland 27 4.1 Algemene literatuur over opvoeden 27 4.2 Onderzoek Capelle aan den IJssel 28

4.3 Afsluitende opmerking 30

5 Hoogopgeleide ouders 31

5.1 Inleiding 31

5.2 Achtergrondinformatie 32

5.2.1. Literatuur 32

5.2.2 Informatie van sleutelfiguren 32

5.3 Werkwijze bij de benadering van de ouders 34

5.4 De groepsbijeenkomst 36

5.4.1 Opvoedingsvragen 36

5.4.2 Opvoedingsvragen naar leeftijd 37 5.4.3 Gebruikte kanalen om vragen te bespreken 38 5.4.4 Wensen op het gebied van opvoedingsondersteuning 42

5.5 Conclusies 42

5.5.1 Over de onderzoeksaanpak 42

5.5.2 Bekendheid met het aanbod 42

5.5.3 Ondersteuningsbehoeften 43

5.6 Aanbevelingen 43

6 Alleenstaande ouders 44

6.1 Inleiding 44

6.2 Achtergrondinformatie 44

6.2.1 Literatuur 44

6.2.2 Lokale situaties 48

6.2.3 Informatie van sleutelfiguren 49 6.3 Werkwijze bij de benadering van de ouders 50

6.4 De vraaggesprekken 51

6.4.1 Achtergrondkenmerken van de doelgroep 51

6.4.2 Opvoedthema’s 51

6.4.3 Problemen van de ouders 52

6.4.4 Waar gaan ouders met vragen naartoe? 52 6.4.5 Wensen van de alleenstaande ouders 53 6.5 Conclusies over alleenstaande ouders 53

6.5.1 Over de onderzoeksaanpak 53

6.5.2 Bekendheid met het aanbod 54

6.5.3 Belemmeringen voor deelname aan activiteiten 54

6.6 Aanbevelingen 55

7 Gereformeerde ouders 56

7.1 Inleiding 56

7.2 Achtergrondinformatie 57

7.2.1 Literatuur 57

7.2.2 Informatie van de sleutelfiguren 61 7.3 Werkwijze bij de benadering van de ouders 62

(5)

7.4 De groepsgesprekken 63 7.4.1 Kenmerken van de ondervraagde moeders 63

7.4.2 Vragen van ouders 63

7.4.3 Bij wie vinden moeders ondersteuning bij de opvoeding? 64 7.4.4 Waar zouden ouders naartoe willen gaan? 66 7.4.5 Welke vormen spreken moeders aan 68 7.4.6 De protestants-christelijke identiteit van de zorgverlener 69 7.5 Conclusies over gereformeerde ouders 70

7.5.1 Over de onderzoeksaanpak 70

7.5.2 Bekendheid met het aanbod 71

7.5.3 Belemmeringen in de communicatie 71

7.5.4 Overige opmerkingen 72

7.6 Aanbevelingen 72

8 Allochtone ouders 74

8.1 Inleiding 74

8.2 Achtergrondinformatie 75

8.2.1 Literatuur 75

8.2.2 Informatie over de lokale situatie 76 8.3 Werkwijze bij de benadering van de ouders 79

8.4 De groepsgesprekken 80

8.5 Conclusies 83

8.5.1 Over de onderzoeksaanpak 83

8.5.2 Nog niet alle groepen bereikt 83 8.5.3 Opmerkingen over de communicatie 84

8.6 Aanbevelingen 85

Bijlagen Literatuurlijst

Bijlage 1: Informatiebrieven hoogopgeleide ouders Bijlage 2: Informatiebrieven alleenstaande ouders Bijlage 3: Informatiebrieven gereformeerde ouders

Bijlage 4: Informatiebrieven allochtone ouders Bijlage 5: Opzet vraaggesprek hoogopgeleide ouders

Bijlage 6: Itemlijst alleenstaande ouders

Bijlage 7: Vragenlijst gereformeerde ouders Bijlage 8: Vragenlijst allochtone ouders

(6)
(7)

Deel 1

(8)
(9)

1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de opdracht aan JSO beschreven. Tevens geven we de aanleiding voor het onderzoek weer en de manier waarop we het onderzoek hebben aangepakt. Enkele begrippen die herhaaldelijk worden gebruikt lichten we toe. Tot slot schetsen we de opzet van de rapportage.

1.1 Aanleiding

In opdracht van de provincie Zuid-Holland (PZH) is JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding een onderzoek gestart naar de vraag “Hoe bereiken we specifieke groepen ouders met kinderen tussen 0-19 jaar met een aanbod aan opvoedingsondersteuning?”. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het lokale jeugdbeleid, waaronder opvoedingsondersteuning. Uit eerder onderzoek1 bleek dat niet alle ouders gebruik maken van het aanbod aan opvoedingsondersteuning.

Bepaalde groepen ouders zijn nauwelijks in beeld. Op grond van deze bevinding heeft de PZH aan JSO gevraagd onderzoek te doen naar zogenaamde moeilijk bereikbare ouders, die weinig of geen gebruik maken van het huidige aanbod aan activiteiten en die volgens de literatuur aantoonbaar meer risico lopen op problemen met de kinderen. Als te onderzoeken groepen ouders zijn vastgesteld:

hoogopgeleiden;

eenoudergezinnen;

gereformeerden;

allochtonen.

De keuze voor de te onderzoeken groepen ouders is enerzijds gebaseerd op onze contacten in de provincie met gemeenten, instellingen (waaronder onderwijs, Jeugd Gezondheids Zorg, kinderopvang, Algemeen Maatschappelijk Werk, Bureau Jeugdzorg, politie, Geestelijke Gezondheids Zorg et cetera) en ouders. In deze contacten worden er regelmatig signalen gegeven en vragen gesteld over deze groepen ouders. Daarnaast is de keuze gebaseerd op onderzoeken, waaruit bekend is dat allochtone en alleenstaande ouders meer risico lopen op problemen met de kinderen. Van gesloten groepen ouders (waaronder gereformeerden) is bekend dat er laat hulpverlening wordt gevraagd en dat de problemen dan heftig zijn. Veel problemen worden niet naar buiten gebracht, zoals kindermishandeling en incest. Van de groep hogeropgeleide ouders lijken vooral het hoge ambitieniveau voor de kinderen en het weinig thuis zijn van de ouders risico’s op te leveren.

Naar iedere groep ouders is verkennend onderzoek gedaan in twee gemeenten, die het aanbod op het gebied van opvoedingsondersteuning – voor de betreffende doelgroep of in zijn algemeenheid - willen verbeteren.

De groepen zijn onderzocht in de volgende gemeenten:

1. hoogopgeleiden in Nieuwerkerk aan den IJssel en Moordrecht;

2. alleenstaande moeders in Dordrecht en Rijswijk;

3. gereformeerden in Nieuw-Lekkerland en Hardinxveld-Giessendam;

4. Marokkanen in Gouda en Boskoop.

1 onder andere ‘Keten compleet? Quickscan Opvoedingsondersteuning bij gemeenten, instellingen en ouders, JSO, 2003). Een onderzoek waarnaar veel wordt verwezen is dat van Dogan G., A. van Dijke en L. Terpstra, Wie zijn er moeilijk bereikbaar? Aanknopingspunten voor ondersteuning en begeleiding van ‘moeilijk bereikbare’ gezinnen en jongeren, 2000/2003.

(10)

1.2 Doelstelling

Doel van het onderzoek is algemene informatie te geven over de verschillende groepen ouders, te rapporteren over hun specifieke behoeften op het gebied van opvoedingsondersteuning, eventuele leemten in het huidige aanbod en voorwaarden voor de verdere ontwikkeling van activiteiten en diensten en aanbevelingen te formuleren voor gemeenten voor verbetering van het huidige (preventieve) aanbod.

Gezien het krappe tijdsbestek voor de uitvoering van het onderzoek, van september 2004 tot eind januari 2005, is gekozen voor een verkennend onderzoek. We brengen hier – zonder pretentie van volledigheid – de belangrijkste indicatoren in beeld en trekken conclusies voor mogelijke vervolgstappen.

1.3 Kernbegrippen

We hanteren het begrip opvoedingsondersteuning en de ketenbenadering, zoals deze zijn opgenomen in ‘Keten compleet?! Quick Scan Opvoedingsondersteuning bij gemeenten, instellingen en ouders, JSO, 2003.’ Net als de Quick Scan heeft dit onderzoek betrekking op structurele preventieve opvoedingsondersteunende activiteiten en projecten voor ouders met kinderen in de leeftijd van 0-19 jaar.

Opvoedingsondersteuning is in de Quick Scan omschreven als: ‘maatschappelijke activiteiten die zich richten op opvoeders, met als doel de kwaliteit van pedagogisch handelen te vergroten’.

Er is een keten van opvoedingondersteuners aan te wijzen waar ouders met vragen of problemen terecht komen en kunnen. We stellen met name belang in het preventieve gedeelte van de zogenaamde ketenbenadering. Daarin zijn drie schakels te onder- scheiden.

De eerste schakel bestaat uit: steun van andere ouders, familie, vrienden. Ouders organiseren dit op eigen kracht.

De tweede schakel bestaat uit: steun van medeopvoeders, bijvoorbeeld leerkrachten of groepsleidsters uit de kinderopvang. Belangrijk in deze schakel zijn ontmoetings- activiteiten om ervaringen met andere ouders uit te wisselen en het sociale netwerk te versterken. Themabijeenkomsten en oudercursussen rekenen we ook tot deze stap.

De derde schakel bestaat uit: steun van de JGZ, schoolmaatschappelijk werk of een opvoedbureau. Vroegsignalering van problemen maakt eveneens deel uit van deze schakel.

Moeilijk bereikbaar

De vraag ‘hoe bereiken we de moeilijke groepen?’ speelt in ons land al heel lang bij uiteenlopende instanties. Een heldere definitie van het begrip moeilijk bereikbare doelgroepen dateert al uit 1988.2 Moeilijk bereikbare groepen zijn groepen waarvoor men een boodschap meent te hebben, maar waarbij de communicatie met de doelgroep niet of uiterst moeizaam tot stand komt, omdat men:

• de doelgroep niet kan vinden; men weet niet waar de ‘vindplaatsen’ zijn;

• niet in staat is mensen uit de doelgroep voor de voorlichtingsboodschap of een project te interesseren.

• de verkeerde communicatiemiddelen gebruikt.

• Het is een typering van ‘buitenstaanders’. De groep zelf weet doorgaans niet dat ze als ‘moeilijk bereikbaar’ wordt gezien.

(11)

In een inventariserende studie van het NIZW3 stelt men dat het gaat om jeugdigen, ouders of gezinnen die op meerdere levensterreinen problemen ondervinden, maar die nauwelijks of geen gebruik maken van bestaande hulp en ondersteuning. Deze groepen houden de hulp vaak buiten de deur en als het wél lukt om met ze in contact te komen, dan houden deze mensen zich vaak niet aan ‘de spelregels’. Medewerkers werken soms liever niet met deze groepen, omdat zij hen als ‘moeilijk’ ervaren, omdat de gangbare aanpak niet werkt of omdat er geen enkel veranderingsperspectief lijkt te zijn.

Waar aanvankelijk de oorzaken werden toegeschreven aan de doelgroepen (‘blaming the victim’), werd later geconstateerd dat de methodieken in het werken met deze doelgroepen tekortschieten en dat de voorzieningen onvoldoende ondersteuning bieden aan deze groepen (blaming the system)4. Als belangrijkste groepen noemt men dan jongeren uit sociaal zwakkere milieus, allochtone jongeren en jongeren die kampen met ernstige en meervoudige problematiek.

Nog niet bereikte doelgroepen

Het concept ‘moeilijk bereikbare doelgroepen’ is problematisch, zo is in de NIZW- publicatie te lezen, omdat de typering de schijn wekt dat deze groepen voor iedereen moeilijk bereikbaar zijn. Ze zijn wel (of nog wel) bereikbaarbaar voor familieleden, buren, collega’s, het buurthuis, de kerk, de moskee of de culturele vereniging. Met hetzelfde recht kunnen instellingen getypeerd worden als ‘moeilijk toegankelijk’. In de studie spreekt men liever over ‘nog niet bereikte doelgroepen’. Voor de hulp en ondersteuning is het van belang, zo stellen de auteurs, om contact te leggen en in contact te blijven. Enkel extra toeleiding is vaak niet voldoende, omdat ouders en jongeren, maar ook professionals, afhaken wanneer de contacten frustrerend verlopen.

In de NIZW-studie5 worden ‘nog niet bereikte doelgroepen’ als volgt omschreven:

‘Doorgaans gaat het bij ‘nog niet bereikte doelgroepen’ om jeugdigen, ouders en gezinnen die een achterstandspositie hebben en die tot de maatschappelijke onderlaag in de Nederlandse samenleving behoren. Ze hebben te maken met risicofactoren als armoede, werkloosheid, discriminatie, sociaal isolement en/of een onveilig opvoedingsklimaat. Voor sommige doelgroepen spelen taalproblemen hierbij een cruciale rol. Vaak is er dus sprake van problemen op meerdere levensterreinen, bijvoorbeeld ten aanzien van de opvoeding van de kinderen, het voeren van een huishouding en het omgaan met instanties of instellingen. Als dan ook de cultuur, gedragsregels, normen, waarden en opvattingen van deze groepen niet overeenstemmen met die van de huidige dominante blanke middenklasse en haar instellingen, dan wordt de aansluiting bij de maatschappelijke organisaties nog eens dubbel bemoeilijkt.

3 Dögan, G, Anke van Dijke en Linda Terpstra, Wie zijn er moeilijk bereikbaar? Aanknopingspunten voor ondersteuning en begeleiding van ‘moeilijk bereikbare’ gezinnen en jongeren, 2000

4 Bakker e.a. O + O = O2. Naar een samenhangend beleid en aanbod van opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering voor kinderen en ouders in risicosituaties. 1997

5 zie pagina 10 en 11, Dögan, G, Anke van Dijke en Linda Terpstra, Wie zijn er moeilijk bereikbaar?

Aanknopingspunten voor ondersteuning en begeleiding van ‘moeilijk bereikbare’ gezinnen en jongeren, 2000

(12)

Meervoudige problematiek lijkt een kenmerk te zijn van ‘nog niet bereikte doelgroepen’. Dit wil allerminst zegen dat het enkel om ‘zware’ multi-problemgezinnen zou gaan, integendeel: het leven in armoede, een lage sociaal-economische status en/of een andere cultuur leiden op zich al snel tot meervoudige problematiek.’

Specifieke groepen ouders

In onze studie richten we ons op vier groepen ouders, die in eerder onderzoek (zie voetnoot 1) genoemd worden als zijnde ouders van wie de kinderen bovengemiddeld kwetsbaar zijn. Omdat het een deelvraag van het onderzoek is of ze al dan niet gebruik maken van het bestaande aanbod aan opvoedingsondersteuning c.q. al dan niet bereikbaar zijn, spreken wij van ‘specifieke doelgroepen’. Verder onderzoeken we welke wervingsmethoden meer bereik (kunnen) opleveren, welk aanbod van activiteiten of diensten aansluit bij de behoeften van de specifieke groepen ouders en aan welke voorwaarden een dergelijk aanbod moet voldoen. We zoeken daarbij naar de grootste gemene delers voor iedere specifieke groep ouders.

Gebruikmaking van medeopvoeders en professionals op vindplaatsen

Uit de literatuur6 is bekend dat in het werken met moeilijk bereikbare gezinnen sprake moet zijn van een vertrouwensband tussen de ‘voorlichter’ en de ‘ontvanger’. Het investeren in het opbouwen van een vertrouwensrelatie is tijdrovend, maar werkt over het algemeen goed. Een andere mogelijkheid is om bij activiteiten gebruik te maken van mensen in wie de doelgroep vertrouwen heeft. Dit kunnen medeopvoeders zijn uit de hiervoor genoemde tweede schakel (zijnde beroepskrachten zoals een arts, een leidster van een speelzaal of kinderdagverblijf of een leerkracht) of paraprofessionals (dit zijn mensen uit de doelgroep met eenzelfde culturele achtergrond). Zij kunnen worden ingezet bij het leggen van contacten, het toeleiden naar en/of uitvoeren van activiteiten op het gebied van opvoedingsondersteuning. Wanneer medeopvoeders of paraprofessionals werken vanuit een instelling in de tweede schakel (bijvoorbeeld vanuit een consultatiebureau, school, speelzaal of kindercentrum), spreken we van vindplaatsgericht werken. Dit gebeurt vanuit plaatsen waar ouders al komen.

1.4 De gevolgde werkwijze

We hebben ouders uit de diverse doelgroepen geworven voor groepsgesprekken, zodat we henzelf konden vragen of zij behoefte hebben aan opvoedingsondersteu- ning en zo ja, op welke wijze.

Om een goed beeld te krijgen van de plaatselijke situatie, de medewerking te ver- krijgen van gemeenten en om contact te leggen met ouders uit de specifieke groepen, zijn consulenten van JSO benaderd en – via hen - lokale sleutelfiguren. De onderzoekers, allen werkzaam voor verschillende JSO-activiteiten, benutten ook hun eigen netwerk. Soms werd telefonisch informatie ingewonnen, deels gebeurde dat tijdens face-to-face gesprekken.

Bij de allochtone ouders was het nodig de te onderzoeken groep ouders af te ba- kenen. We hebben ons in het onderzoek beperkt tot Marokkaanse moeders, die de Nederlandse taal niet of nauwelijks spreken.

6 o.a. Slavenburg, Annemarieke, Moeilijk bereikbare groepen. Een onderzoek in opdracht van de

(13)

Voorafgaand aan de vraaggesprekken is onderzoek gedaan naar de achtergrond van de groep ouders. Hierbij hebben we niet alleen gebruik gemaakt van literatuuronder- zoek (via deskresearch), maar ook van mondelinge informatie van plaatselijke sleutelinformanten en collega’s. Per doelgroep is een vragenlijst opgesteld met vragen, die aansluiten bij de leefwereld van de ouders. De verschillende vragenlijsten zijn als bijlage opgenomen.

Bij het rapporteren van de achtergrondinformatie per specifieke groep en bij het formuleren van conclusies en aanbevelingen is gebruik gemaakt van en voortgebouwd op bestaande kennis en inzichten binnen JSO.

1.5 Opzet van de rapportage

We hebben de onderzoeksrapportage onderscheiden in twee delen.

Deel 1 is het basisdocument. Daarin vindt u na de Inleiding (hoofdstuk 1) een hoofdstuk met de conclusies en aanbevelingen per onderscheiden groep ouders (hoofdstuk 2) en een hoofdstuk met de algemene conclusies uit het onderzoek (hoofdstuk 3).

Deel 2 omvat de verslaglegging van de deelonderzoeken. Voorafgaand daaraan is een apart hoofdstuk opgenomen (hoofdstuk 4) met een samenvatting van algemene literatuur en recent onderzoek onder ouders, die voor elk onderdeel van het onderzoek relevant is. De deelrapportages over de onderscheiden specifieke groepen ouders zijn uitgewerkt in vier hoofdstukken (hoofdstuk 5, 6, 7, en 8).

Deel 2 is vooral bedoeld voor mensen die niet alleen interesse hebben in de uitkomsten, maar ook in de gedetailleerde achtergrondinformatie en/of verslaglegging van de onderzoeksaanpak.

In iedere deelrapportage van deel 2 vindt u de achtergrondinformatie in paragraaf 2.

De gesprekken met informanten hebben een toetsend karakter gehad om na te gaan of het beeld vanuit de literatuur bevestigd wordt. Daarnaast boden ze gelegenheid tot oriëntatie op de lokale situatie. De achtergrondinformatie die we via hen verkregen vindt u ook steeds in paragraaf 2. Wat we hebben ondernomen om in gesprek te komen met ouders, lichten we in elk hoofdstuk toe in paragraaf 3. De bevindingen van de gesprekken met ouders staan steeds beschreven in paragraaf 4, de conclusies in paragraaf 5. Als laatste volgen in ieder hoofdstuk in paragraaf 6 de aanbevelingen.

De deelrapportages zijn niet helemaal vergelijkbaar, omdat de onderzoeksuitvoering verschillend is verlopen en omdat de achtergrondinformatie verschillend is qua aard en omvang.

De conclusies en aanbevelingen hebben we per doelgroep uitgewerkt (in de hoofdstukken 5, 6, 7, en 8). De lezer kan op hoofdlijnen de identieke conclusies en aanbevelingen als aangesloten tekst alvast lezen in hoofdstuk 2. De algemene conclusies staan eenmaal vermeld, in hoofdstuk 3.

We gebruiken bij de beroepsbenamingen, zoals gangbaar is, de mannelijke vorm.

Opgemerkt zij dat we vooral vrouwelijke beroepskrachten hebben gesproken. Een uitzondering maken we voor medewerkers van kindercentra en speelzalen. Die noemen we ‘leidsters’.

(14)

1.6 Dank

We willen iedereen bedanken die bereid was kennis met ons te delen. Dankzij hen kwamen we op het spoor van sleutelinformanten en ouders. Ook danken we de beroepskrachten en stagiaires, die de onderzoekers tijdens de vraaggesprekken hebben ondersteund en naderhand van feedback hebben voorzien van zaken die zich tijdens de gesprekken aan de waarneming van de gespreksleider onttrokken.

‘Last, but not least’ willen we de ondervraagde ouders hartelijk bedanken voor hun bereidheid om na te denken over hun eigen opvoedingssituaties en hun meningen en vragen met ons te delen.

(15)

2 Conclusies van de deelonderzoeken

In dit hoofdstuk vindt u een bundeling van de conclusies voor de vier afzonderlijke specifieke groepen ouders: hoogopgeleiden, alleenstaanden, gereformeerden en allochtonen. Deze conclusies staan ook vermeld in de laatste paragrafen van de deelrapportages (als paragraaf 5 en 6 in de hoofdstukken 5, 6, 7, en 8 van deel 2).

Het betreft hier een verkennend onderzoek. De kwalitatieve uitkomsten geven indicaties van factoren, die een rol spelen bij de werving en uitvoering van activiteiten op het gebied van opvoedingsondersteuning aan specifieke groepen ouders.

2.1 Conclusies over hoogopgeleide ouders 2.1.1 Over de onderzoeksaanpak

De conclusie van het onderzoek naar hoogopgeleide ouders is gebaseerd op een verkenning van aandachts- en verbeterpunten. Er is gebruik gemaakt van actuele, algemene literatuur over het veranderende opvoedingsklimaat in Nederland. In deze literatuur wordt geen onderscheid gemaakt naar specifieke groepen ouders. We hebben geen specifieke literatuur over hoogopgeleide ouders gevonden. Typeringen over hoogopgeleide ouders zijn wel te vinden in populaire tijdschriften. Het doel van deze tijdschriften is zowel informatie te verstrekken aan ouders als hen een spiegel voor te houden. De artikelen zijn over het algemeen niet wetenschappelijk onderbouwd. Dat wat in tijdschriften te lezen is, komt sterk overeen met de informatie van sleutelfiguren over hoogopgeleide ouders.

Wat betreft de werving en onderzoeksmethode kan geconcludeerd worden dat deze niet de gewenste resultaten hebben opgeleverd. Er is een wetenschappelijk onderbouwde achtergrondinformatie gevonden. Het onderzoek bevestigt de vooronderstelling dat het moeilijk is om ouders te werven voor deelname aan het onderzoek. Er is te weinig aandacht geweest voor de motivatie voor deelname aan het onderzoek. Daarnaast is het tijdstip van werven zeer ongelukkig uitgevallen.

Doordat de werving gebrekkig is verlopen, blijft het de vraag of hoogopgeleide ouders bereid zijn deel te nemen aan een gespreksbijeenkomst. Naar onze mening biedt een groepsgesprek met een kleine groep ouders mogelijkheden om dieper en spontaner op vraagstukken in te gaan dan nu het geval is geweest. Om tot brede conclusies te komen voor hoogopgeleide ouders is vervolgonderzoek nodig. Bij een eventueel vervolg is het raadzaam rond één of meer enthousiaste en betrokken ouders een groep te formeren. Het tijdsbestek van dit onderzoek was te kort om dit te realiseren.

Ook kan gedacht worden aan de mogelijkheid om ouders individueel te benaderen, eventueel via een schriftelijke of telefonische enquête.

2.1.2 Bekendheid met het aanbod

Voor de ouders die aan het gesprek in Moordrecht hebben deelgenomen, is het aanbod van opvoedingsondersteuning in en buiten hun gemeente onvoldoende bekend.

(16)

2.1.3 Ondersteuningsbehoeften

De ondervraagde ouders geven aan dat de zorg en ondersteuning goed geregeld is tot het kind vier jaar oud zijn. Als het dan de stap naar de basisschool maakt, verandert er veel. De veranderingen voor het kind en de ouder moeten ze zelf ondervinden en ontdekken. Veel nieuwe zaken gewoon horen bij de overgang en hoeven niet verontrustend te zijn. De ouders zouden graag in een vroeg stadium geïnformeerd worden. Dit kan op verschillende manieren: door middel van mondelinge en/of schriftelijke informatie zoals een folder “Naar de basisschool en dan….”?

De rol van school wordt door ouders essentieel gevonden. De ouders geven aan dat school een goede locatie is om informatie te halen over opvoeding, ontwikkeling en instanties voor opvoedingsondersteuning. De school zien ze immers als de plek waar het kind en de ouder het meeste komen. De ouders blijken vooral behoefte te hebben aan steun en informatie dicht bij huis: waar kan ik heen met welke vraag en wie helpt mij bij het onderzoeken van de vraag? Ze vinden het moeilijk de juiste route te bewandelen voor de juiste ondersteuning. Ouders verwachten van school geen opvoedingsadviezen, maar wel een luisterend oor van iemand die hulp biedt bij het onderzoeken van de vraag en de weg wijst in opvoedingsland.

Naast de informatievoorziening en de rol van school noemen ouders de behoefte aan themabijeenkomsten over opvoedkundige onderwerpen. Indien deze georganiseerd worden op een plek waar zij veel komen, zijn de aanwezige ouders geïnteresseerd in deelname. Het is onduidelijk hoe de grote groep ouders die niet aan het gesprek wilden deelnemen hierover denkt.

2.1.4 Aanbevelingen

Ouders willen graag een actuele wegwijzer in de vorm van een folder, waarin ze geïnformeerd worden over het aanbod van opvoedings-ondersteuning zowel binnen de gemeente als landelijke voorzieningen (denk aan de opvoedtelefoon). Deze is ook voor (para)professionals te gebruiken.

Ouders willen door en/of via school geïnformeerd en ondersteund worden. We stellen voor een project te starten waarin de taken en mogelijkheden van opvoedings- ondersteuning op school centraal worden gesteld met als centrale vragen: welke taak en rol kan het basisonderwijs spelen in het kader van opvoedingsondersteuning? en aan welke randvoorwaarden moet worden voldaan? en welke personen binnen en buiten de school kunnen hier een rol in spelen?

Ouders komen minder op school, zodra hun kind voortgezet onderwijs volgt. Ze hebben wel de behoefte om geïnformeerd en/of ondersteund te worden. Ook vanuit het voortgezet onderwijs is de informatievoorziening aan ouders van belang. We adviseren scholen voor voortgezet onderwijs na te denken over en te starten met opvoedingsondersteunende activiteiten.

Versterking en verbreding van deskundigheid op het gebied van opvoedings- ondersteuning voor medewerkers van peuterspeelzalen, kinderopvang en basisonderwijs is nodig om ouders beter van dienst te kunnen zijn.

(17)

2.2 Conclusies over alleenstaande ouders

2.2.1 Over de onderzoeksaanpak

Zoals we in de inleiding (paragraaf 1.3) hebben gelezen, gaat het bij ‘nog niet bereikte groepen’ vaak om ouders en gezinnen die tot de maatschappelijke onderlaag van de Nederlandse samenleving behoren. Genoemd worden risico-factoren zoals armoede, werkloosheid, discriminatie, sociaal isolement. Veel van deze factoren vinden we terug bij eenoudergezinnen. We zien in praktijk terug dat deze gezinnen vaak een meervoudige problematiek kennen. Opvoedingsproblemen blijven onderbelicht, wanneer er relatie- of familieproblemen zijn of financiële zorgen.

De werving van ouders voor de vraaggesprekken kostte veel tijd en moeite. Het zijn veelal praktische zaken, die ouders belemmerden om te komen. Ze hebben een druk leven en beschikken over weinig vrije tijd. Binnen een bestaande groep bleken ouders bereid te zijn om aan een gesprek mee te doen. Onder ouders die elkaar niet kennen was weinig bereidheid om in een groep te praten. De individuele gesprekken die zijn gevoerd vroegen een forse tijdsinvestering.

Het is de sleutelfiguren gelukt de eerste contacten met de ouders te leggen op de plaatsen waar de alleenstaande ouders komen. De gesprekken die we hebben gevoerd speelden in op randvoorwaarden voor deze ouders: kinderopvang, mogelijkheid van huisbezoek, gesprekken in de avonduren.

2.2.2 Bekendheid met het aanbod

De ouders zijn niet bekend met de activiteiten of met de inhoud daarvan. In Rijswijk is het voor ouders niet duidelijk waar welk type hulp te halen valt. Op de website van de gemeente is wel een overzicht te vinden. De informatie daar is niet voor iedereen toegankelijk, omdat niet iedere alleenstaande ouder over internet beschikt.

In Dordrecht is een groot aanbod van activiteiten; dat heeft een gebrekkige samenhang.

2.2.3 Belemmeringen voor deelname aan activiteiten

• Ouders zijn te druk met andere zaken, omdat ze problemen hebben op verschillende levensgebieden; zoals armoede, sociaal isolement, het regelen van de financiën, materiele zaken of echtscheiding.

• Ouders hebben deels ook slechte ervaringen vanuit het verleden met de hulpverlening.

• De alleenstaande ouders leiden een druk leven. Moeders met kleine kinderen kunnen moeilijk tijd vrij maken om wekelijks of tweewekelijks naar een activiteit te gaan.

• Praktische problemen, zoals het ontbreken van kinderopvang.

• Opvoedcursussen, opvoedtelefoon, de afsprakenlijn van het opvoedspreekuur:

alles kost geld. Voor alleenstaande ouders levert dat vaak problemen op.

• Ouders zien niet direct het voordeel van de activiteiten. Het kost tijd, geld, wat levert het me op?

• Moeders durven er niet voor uit te komen dat ze opvoedingsvragen hebben, omdat ze daarmee aangeven dat ze het alleen niet aankunnen.

• Alleenstaande ouders voelen zich in een bijzondere positie en hebben een sterk gevoel zich te moeten bewijzen (ten opzichte van maatschappij en familie).

• Sommige moeders praten slecht Nederlands en nemen daarom niet deel aan een activiteit.

(18)

• Cultuurverschillen maken dat sommige groepen ouders zich niet kunnen vinden in de Nederlandse opvoedstijl, die tijdens een cursus of opvoedspreekuur ter sprake komt.

• De mate, waarin iets als een probleem wordt ervaren, verschilt van cultuur tot cultuur.

• In eerste instantie lossen ouders veel alleen op. Men wacht met hulp zoeken, totdat het echt niet meer gaat en zich een crisissituatie voordoet. Dat is meestal na verloop van een lange tijd.

• Ouders hebben niet altijd een duidelijke hulpvraag, terwijl de werkwijze van de instanties daarop gericht is.

• Mensen worden geacht voor hulp zelf contact op te nemen met een instantie. Dat vraagt nogal wat van de ouder, met name van ouders met meervoudige problemen. Hieronder zijn veel eenoudergezinnen met een allochtone achtergrond.

• Gebrek aan vertrouwen in de activiteiten. Moeders geloven niet dat het volgen van een opvoedcursus of een opvoedspreekuur helpt de gezinssituatie te verbeteren.

• Signalen van ouders zijn vaak troebel en diffuus. Eergevoel, loyaliteit en schaamte spelen daarbij een belangrijke rol. Daardoor worden signalen van de ouders vanuit de omgeving niet tijdig herkend.

• Als signalen wel worden herkend, wil dat niet zeggen dat daar gelijk iets mee wordt gedaan. Er is een zekere terughoudendheid bij welzijnswerkers, vrijwilligers om opvoedingsondersteuning voor te stellen. Deze mensen zijn bang het vertrouwen van de ouder te verliezen.

2.2.4 Aanbevelingen

De vraag is hoe alleenstaande moeders beter zijn te bereiken voor activiteiten op het terrein van opvoedingsondersteuning. We zien als belangrijke uitgangspunt in de benadering, dat er gewerkt wordt vanuit contact, vertrouwen en maatwerk.

Specifiek voor activiteiten voor alleenstaande ouders gelden een aantal rand- voorwaarden. Deze zijn:

• kinderopvangvoorziening of kinderen mee kunnen nemen;

• nadruk op gezelligheid;

• mogelijkheid tot het leggen van sociale contacten;

• buiten werktijden, wellicht in het weekend;

• bij iemand thuis of op een neutrale plek;

• aandacht voor praktische zaken, kleding uitwisselen, elkaar helpen met het invullen van formulieren.

Er zou meer gebruik gemaakt moeten worden van vrijwilligers en paraprofessionals die zich bevinden in de omgeving waar ouders signalen uitzenden. Het gaat om mensen met eenzelfde culturele achtergrond, die dezelfde (moeder)taal spreken en daardoor dicht bij het gezin staan. Ze zullen de ouders eerder begrijpen en doorvoelen. Deze zorgverleners winnen het gemakkelijkst het vertrouwen en kunnen functioneren als steunsysteem voor het gezin. Professionals moeten hen meer serieus nemen en gericht inzetten.

(19)

Overige aanbevelingen

• Het aanbieden van themabijeenkomsten op een vertrouwde plek dicht bij huis, met daarbij een voorziening voor kinderopvang.

• De cursussen en themabijeenkomsten dienen een eenvoudige werkwijze en structuur te hebben.

• In de cursussen dienen waardenoriëntaties, behoeften en probleempercepties van de doelgroep als uitgangspunt te fungeren.

• Cursusleiders moeten in staat zijn intercultureel te werken.

• Alle relevante actoren (buurtwerkers, leerkrachten, wijkverpleegkundigen, peuterspeelzaalleidsters, huisartsen) dienen op de hoogte te zijn van het aanbod op het gebied van opvoedingsondersteuning, het te ondersteunen en aan te bevelen.

• De moeders uit het onderzoek geven aan dat ze met andere alleenstaande moeders ervaringen willen uitwisselen in een informele sfeer. Huiskamer- bijeenkomsten spreken meerdere moeders aan.

• Het is aan te bevelen bestaande projecten voor huiskamerbijeenkomsten te evalueren en te kijken of het haalbaar is een dergelijk project op te zetten.

• Alleenstaande ouders hebben vaak problemen op meerdere levensterreinen. In eerste instantie moeten ze ontlast worden. Home-Start is een programma, dat goed aansluit bij de wensen en behoeften van alleenstaande ouders ten aanzien van het ontvangen van praktische ondersteuning. Daarnaast is werken aan het doorbreken van het sociale isolement door het bieden van vriendschap relevant voor de alleenstaande ouders. Die beschikken immers vaak niet over een groot sociaal netwerk.

• Huisbezoek is een effectieve manier om ouders te bereiken, zo blijkt uit Home- Start in Dordrecht. Home-Start bereikt de doelgroep wel!

2.3 Conclusies over gereformeerde ouders

2.3.1 Over de onderzoeksaanpak

Bij dit onderzoek is uitgegaan van de vooraanname dat ouders uit de gereformeerde gezindte op een laat moment hulp vragen en dan met heftige problemen kampen.

Deze vooronderstelling wordt bekrachtigd door onze onderzoekgegevens.

De literatuur spreekt over traditionele ouders - uit met name plattelandsgemeenten met weinig migratie en sterk religieuze gemeenschappen - die pas komen met vragen wanneer de problemen al ernstig zijn en ook de mensen uit de sociale omgeving (het zogenaamde sociale referentiekader) niet meer weten wat te doen. Sleutelfiguren spreken over een gesloten houding ten aanzien van vragen en problemen in de persoonlijke sfeer. Ze schetsen het beeld van een gemeenschap, die de deksel op de pan houdt. Problemen komen laat aan het licht, vaak pas wanneer er al behoefte is aan jeugdbescherming. Moeders erkennen dat zij niet gemakkelijk naar buiten treden met opvoedingsvragen. Ze geven aan dat de mensen uit hun gemeente moeizame praters zijn. Daarmee bedoelen ze, dat ze niet gemakkelijk met persoonlijke zaken naar een ander stappen. De drempel naar hulp bestaat naast erkenning van een probleem uit schaamte, onbekendheid met de zorgverlener en angst om te stuiten op onbegrip.

(20)

Bij de werving van ouders uit de gereformeerde gezindte is rekening gehouden met drempelverlagende factoren.

• Plaatsen bezoeken waar ouders al komen, zoals het consultatiebureau en de basisscholen. Dat zijn plaatsen, waar ouders zich op hun gemak voelen.

• Respecteren van de behoefte aan privacy door de mogelijkheid te bieden het vraaggesprek thuis te laten plaatsvinden en het gesprek alleen te voeren.

• Inzetten van sleutelfiguren, die al contact hebben met ouders en vertrouwen genieten.

• Bevorderen van een veilige sfeer, waarbij gelet is op houdingsaspecten. Bij deze groep ouders is met name zorgvuldig omgegaan met passend taalgebruik en het dragen van passende kleding.

De voorkeur van ouders gaat uit naar individueel contact. Binnen bestaande groepen zien we bereidheid van ouders om met elkaar in gesprek te gaan.

2.3.2 Bekendheid met het aanbod

Het vraagstuk over de moeilijke bereikbaarheid heeft twee kanten. Enerzijds maken de ouders weinig gebruik van (lokale) voorzieningen en zijn ze weinig bekend met de inhoud van de activiteiten. Anderzijds spelen voorzieningen volgens de ouders (te) weinig in op hun vragen en behoeften. Het geringe gebruik van de voorzieningen is deels te verklaren uit het gegeven dat de gereformeerde ouders zich er niet of niet zo thuis voelen, deels is men niet goed geïnformeerd.

2.3.3 Belemmeringen in de communicatie

Centrale vraag is waarom ouders uit het gereformeerde milieu niet gemakkelijk gebruik maken van opvoedingsondersteunende activiteiten. Uit de gesprekken is duidelijk geworden dat moeders uit de gereformeerde gezindte niet gemakkelijk praten over de opvoeding van hun kinderen. Als reden wordt genoemd dat het praten over opvoeding een intieme zaak is, waar anderen niets mee hebben te maken.

Verder ontlenen vrouwen binnen de gereformeerde gezindte hun identiteit met name aan het moederschap. Ze werken niet buitenshuis, maar zijn thuis voor de kinderen.

Het moederschap neemt een zeer belangrijke rol in hun leven in. Het moederschap staat centraal en met de kinderen hoort het goed te gaan. Vanwege hun normatieve houding zullen ze opvoedingsproblemen niet gemakkelijk erkennen. De manier waarop kinderen zich gedragen wordt ervaren als een statussymbool. Moeders komen niet gemakkelijk met ongewenst gedrag of opvoedingsproblematiek naar buiten. Wij merken hierbij op dat deze ideologie een kenmerk van deze tijd is en bij alle ouders voorkomt. Echter, bij de gereformeerde gezindte is dit ‘goede gedrag’ zeer bepalend voor de manier waarop men zich binnen de plaatselijke gemeenschap geaccepteerd weet. Het gevolg is dat ouders met opvoedingsproblemen zich schamen en zo buiten een sociaal netwerk geraken.

Er is gebrek aan vertrouwen in de zorggevers. Ouders hebben het idee dat ze zich moeten verantwoorden voor hun ideeën en opvattingen rondom levensstijl en opvoedingsstijl. Daar hebben ze geen zin in. Binnen een groep voelen ze zich een minderheid. Ze stuiten op vooroordelen, waartegen ze zich moeten verdedigen. Ze zijn bang dat ze niet geaccepteerd zullen worden. Ze hebben het idee dat de informatie die ze krijgen niet aansluit bij hun belevingswereld.

(21)

Ouders ervaren cultuurproblemen: te weinig aansluiting bij de houding van de hulpverleners. De tips zijn niet uitvoerbaar of gaan in tegen hun waarden en normen.

Daarnaast ervaren ze taalproblemen: de vocabulaire van de hulpverleners, sluit niet altijd aan bij de ouders, met vloekwoorden zoals: o je, joh, goh, jeetje, gossie. De manier van praten van de gereformeerden is anders. Zij spreken minder direct, weloverwogen. Ze benoemen alle negatieve aspecten eerst en wegen dan af.

Meestal is een combinatie van redenen de oorzaak van het niet deelnemen aan activiteiten voor opvoedingsondersteuning.

2.3.4 Overige opmerkingen

Het gaat bij de gereformeerden om grote gezinnen met veel kinderen. Moeders noemen zich ervaringsdeskundigen. Deze ouders herkennen zich minder in alledaagse opvoedingsvragen, waarmee het opvoedbureau adverteert.

Moeders zoeken in eerste instantie de informatie binnen de anonimiteit van tijdschriften, brochures en door het lezen van literatuur. Ouders hebben behoefte aan literatuur en internetlinks vanuit een christelijke grondslag. De christelijke instellingen zijn toegerust om in te gaan op specifieke vragen van de ouders.

Moeders gebruiken bij hun opvoedingsvragen het verkleinwoord ‘vraagje’, dan lijkt hun vraag minder zwaar. Ze proberen hun probleem te bedekken, omdat ze er niet goed voor uit durven te komen. Als ze naar buiten treden met vragen, stappen ze in eerste instantie naar mensen in de eigen kring.

Themabijeenkomsten en cursussen nemen veel tijd in beslag. Moeders van een groot gezin met gemiddeld zeven kinderen hebben eenvoudigweg die tijd niet. Ouders zien niet altijd het voordeel van de activiteiten. Het kost tijd, geld en wat levert het op?

2.3.5 Aanbevelingen

• Het praten over opvoeden moet gewoon worden. Deze missie dient een gemeenschappelijk vertrekpunt te zijn van kerken en scholen en opvoedingsondersteuners. Artikelen in kerkblaadjes en lokale kranten kunnen aan de missie bijdragen. De thema’s moeten goed aansluiten bij de doelgroep en niet ingaan op onderwerpen, waarmee veel moeders van grote gezinnen al bekend zijn.

• Vertrouwen krijgen is een kernbegrip. Dat vertrouwen moet in eerste instantie gewonnen worden, bij zowel sleutelfiguren als ouders.

• Ouders moeten de mogelijkheid krijgen om vrijuit te praten, met waarborging van de privacy. Een regionaal telefonisch spreekuur kan een middel zijn.

• Samenwerking met sleutelfiguren (zoals leerkrachten van scholen, artsen en verpleegkundigen van het consultatiebureau, de vrouw van de dominee) kan bijdragen tot een beter bereik van de ouders. Ouders geven aan dat er een goede plek moet komen voor het aanbieden van opvoedingsondersteuning. Ze geven aan dat de activiteiten, dan wel de werving ervoor, het best kan gebeuren vanuit instanties waar ouders al komen, die ze al kennen, zoals het consultatiebureau en de (christelijke) basisscholen. Om de bekendheid van opvoedingsactiviteiten te vergroten, verdient het aanbeveling de werving via vertrouwde kanalen te laten verlopen, zoals schoolbladen en kerkblaadjes.

(22)

• Vergroot de ouderbetrokkenheid via de basisscholen. Basisscholen tonen grote bereidheid tot medewerking. De moeders benoemen de grote rol van de basisschool ten aanzien van opvoedingsondersteuning. Het zou goed zijn basisscholen te betrekken in het aanbod op het gebied van opvoedings- ondersteuning.

• Aanpassing van de informatievoorziening met aandacht voor christelijke literatuur en internetlinks.

• Zorgverleners dienen een transculturele houding aan te nemen, met respect voor de protestants-christelijke identiteit. Het creëren van een veilige sfeer gaat verder dan het dragen van een rok. Om naast de ouders te staan is kennis van het geloof, de leef- en opvoedingssituatie onontbeerlijk: grote gezinnen, moeder zorgt voor de kinderen, autoriteitsgevoelig, wereldvisie, taalgebruik, kleding, levensstijl.

Zo’n houding moet ook de kennis en toepassing omvatten van het sociale en religieuze taalveld en een professionele reflectie op de eigen aannames ten aanzien van het geloof.

• Hulpverleners moeten zich bewust zijn van het feit dat een op socialisering gericht opvoedingsproces andere kenmerken heeft dan een op persoonlijkheidsvorming gericht opvoedingsproces.

• Om te meten of de doelgroep daadwerkelijk meer gebruik gaat maken van het opvoedspreekuur, is het nodig om bezoekers ook te registeren naar geloofsovertuiging.

• Werken aan het vergroten van de draagkracht van ouders. Positieve ervaringen versterken het zelfvertrouwen en motiveren ouders in het begeleidingsproces.

• Inventarisatie van succesvolle projecten.

2.4 Conclusies over allochtone ouders

2.4.1 Over de onderzoeksaanpak

Voor het onderzoek is contact gezocht met Marokkaanse moeders, die de Nederlandse taal niet of nauwelijks beheersen en met wie om die reden de communicatie moeilijk tot stand komt (zie definitie van moeilijk bereikbaar in paragraaf 1.3). Via sleutelfiguren zijn ingangen gevonden om met moeders in gesprek te komen, op zogenaamde vindplaatsen. Zowel de werving van de ouders als de organisatie van de gesprekken vroeg om een goed op de doelgroep toegesneden aanpak. Meer dan bij de andere onderzochte specifieke groepen ouders moest worden uitgelegd, dat het normaal is om vragen te hebben over je kinderen en daarover te praten met anderen en soms ook met deskundigen.

Zoals we in de Inleiding (paragraaf 1.3) hebben gelezen, gaat het bij ‘nog niet bereikte groepen’ vaak om ouders en gezinnen, die tot de maatschappelijke onderlaag van de Nederlandse samenleving behoren. Genoemd worden risico-factoren zoals armoede, werkloosheid, discriminatie, sociaal isolement. Veel van deze factoren benoemen de sleutelfiguren als kenmerkend voor de Marokkaanse gezinnen waar de ouders de Nederlandse taal niet goed spreken. We zien ook hier, net als bij de alleenstaande ouders, terug dat deze gezinnen vaak een meervoudige problematiek kennen en dat opvoedingsproblemen onderbelicht blijven, wanneer er relatie- of familieproblemen zijn of financiële zorgen.

(23)

Onze onderzoeksaanpak laat zien dat de taalschool, het consultatiebureau en bestaande moedergroepen bij onder andere Spel aan Huis, buurtcentra of theemiddagen op scholen geschikte plaatsen zijn om met moeders in contact te komen. Moedergroepen verbonden aan de moskee, met als doel de Arabische taal te leren, bieden ook een geschikte mogelijkheid om in contact te komen. Door naar de ouders toe te gaan wordt interesse getoond. Die toenadering alleen al biedt opening voor gesprek.

Sleutelinformanten met dezelfde culturele achtergrond krijgen gemakkelijker het vertrouwen van ouders dan Nederlanders. Tijdens het onderzoek bleek dat hun inzet ter ondersteuning van gesprekken tussen Nederlandse beroepskrachten en ouders succesvol is.

2.4.2 Nog niet alle groepen bereikt

De moeilijk bereikbare allochtone doelgroep wordt met moeite bereikt via reguliere kanalen. In Boskoop speelt de taalschool een belangrijke rol bij het bereiken van allochtone ouders. In Gouda lopen verschillende initiatieven voor allochtonen.

Er zijn in de beide gemeenten al veel goede initiatieven genomen, waarmee allochtone ouders worden bereikt. Te denken valt aan het opvoedsteunpunt gekoppeld aan de taalschool, een pubercursus voor vaders die deelnemen aan de taalles, huiswerkbegeleiding in de moskee, kerngroepen met leden uit de eigen doelgroep. De activiteiten zijn veelal op projectbasis gestart. Het bereiken van en werken met de specifieke groep ouders kost tijd en energie. Ze verdienen het om door te gaan, ook al zijn er van de preventieve programma’s op korte termijn geen meetbare effecten te constateren. Wat we echter zien gebeuren, is dat be- roepskrachten die dergelijke programma’s met succes begeleiden/begeleidden gedemotiveerd raken, wanneer juist op deze programma’s bezuinigd wordt. Hiermee dreigt een verlies van moeizaam verkregen know-how. Blijvend aandachtspunt is de kwaliteitscontrole van bestaande programma’s.

Met opvoedingsondersteuning wordt vooral de moeders bereikt. Vaders hebben ook ondersteuning nodig, aangezien ze eveneens verantwoordelijkheid dragen als opvoeder. Bestaande voorlichtingsbijeenkomsten voor vaders (zoals “De band met uw kind”) zijn niet voldoende. Het is van belang activiteiten te laten aansluiten op de leefsituatie van de vaders. Creativiteit, flexibiliteit en tijd zijn enkele factoren om rekening mee te houden. Uit onderzoeken, zoals het Goudse “Project Salaam”, wordt duidelijk waar vaders te bereiken zijn.

2.4.3 Opmerkingen over de communicatie

Volgens de sleutelinformanten komt het niet met derden communiceren deels voort uit schaamtegevoelens. Verder gebeurt het dat beroepskrachten problemen signaleren, die ouders zelf niet herkennen. Het kost Nederlandse beroepskrachten moeite om contact te leggen en te houden en om gesignaleerde problemen bespreekbaar te maken. Dit ligt voor een deel aan de ouders, omdat zij niet bereid of in staat zijn om problemen onder ogen te zien. Deels ligt de oorzaak bij de beroepskrachten, die onvoldoende vertrouwen weten te verwerven. Het aannemen van een transculturele houding is een belangrijke voorwaarde. Daaronder verstaan we, dat beroepskrachten in staat zijn zichzelf onder ogen te komen, zich bewust zijn van de eigen waarden en normen en interesse tonen in de ander.

De meeste ouders zien in, dat het spreken van de Nederlandse taal een vereiste is om aan de samenleving deel te nemen. Er is er ook interesse om te weten hoe het er in Nederland aan toe gaat.

(24)

Het geven van voorlichting is een goede manier om de kennis over de Nederlandse cultuur en samenleving te vergroten, ook de kennis over het aanbod aan activiteiten om goed met je kinderen om te gaan. Hoogopgeleide vluchtelingen maken ook gebruik van de taalschool. Er bestaan ook zogenaamde brugprojecten. Die sluiten aan bij de lager opgeleide ouders. Dit zijn taallessen, die dicht bij huis plaatsvinden.

Die kunnen een goede rol spelen in het bereiken van nog niet bereikte ouders.

Moeders moeten worden gestimuleerd om voor de dag te komen met hun zorgen. Die hebben dikwijls betrekking op verschillende levensterreinen. Zij staan vaak behoorlijk onder druk: ze zijn financieel afhankelijk, hebben weinig vrienden en familie, kampen met een grote sociale controle, kortom leven vaak in een sociaal isolement.

Randvoorwaarde is het bieden van voldoende veiligheid in de groep, het tonen van begrip voor hun situatie en het serieus nemen van hun zorgen en twijfels. Het gaat er niet alleen om de moeders van kennis te voorzien, maar ook om hen te bekrachtigen in hun doen en laten en hun te stimuleren de ontwikkeling van hun kinderen te ondersteunen. Inzicht in hun leefsituatie is een vereiste om op professionele wijze een bijdrage te kunnen leveren aan hun integratieproces, hun emancipatieproces en aan hun opvoedingsproces.

2.4.4 Aanbevelingen

Bij de ontwikkeling van een goed aanbod aan opvoedingsondersteuning is het van belang op lange termijn te denken en te handelen. Wanneer op de peuterspeelzaal of basisschool vroegtijdig wordt gesignaleerd welke kinderen ondersteuning nodig hebben, dan is het noodzakelijk handelingsgericht te antwoorden en ouders te benaderen. Ouders kunnen aangemeld worden voor laagdrempelige programma’s, die dicht bij huis plaatsvinden. De speelzaal of school kan gebruik maken van het (school)maatschappelijk werk, ofwel een zogenaamde voorpostfunctionaris van Bureau Jeugdzorg. Gezinnen kunnen ook bespreekbaar worden gemaakt in een zogenaamd meer-partijen-overleg, waarin verschillende disciplines vertegenwoordigd zijn. Monitoring van gezinnen waar problemen zijn is ook aan te bevelen.

Er lopen al vele initiatieven voor moeilijk bereikbare Marokkanen. Het is wenselijk zoveel mogelijk bestaande goedlopende projecten te consolideren en zicht te krijgen en te bieden op andere succesvolle programma’s. In diverse onderzoeksrapportages is te vinden welke succesfactoren er zijn in het benaderen van deze specifieke groep.

Deze rapporten kunnen dienst doen bij de implementatie van projecten en programma’s die hun nut reeds hebben bewezen.

Aan te bevelen is de ontwikkeling en implementatie van motivatietraining voor beroepskrachten, waaronder leerkrachten, om aan een transculturele houding te werken. Doel is te bereiken dat zij zich open stellen om de situatie van de moeilijk bereikbare allochtone ouders beter te begrijpen, met hun in contact te komen en contact te onderhouden. Positief neveneffect is mogelijk een vergroting van de betrokkenheid van ouders bij hun kinderen op school. Een dergelijke training kan aansluiten bij een lopend initiatief van de Gemeente Gouda om leerkrachten een training transculturele houding te laten volgen. Voor de reeds ontwikkelde training wordt nauwelijks belangstelling getoond vanuit het onderwijs. Een motivatietraining dient er aan vooraf te gaan, zo is de stelling van de gemeente.

(25)

Het verdient aanbeveling moeders te werven via voorlichtingsbijeenkomsten, die plaatsvinden als nevenactiviteit van bijeenkomsten waar moeders zelf om vragen:

knutselen, ontspanning, Nederlandse les, Arabische les, naailes et cetera op de zogenaamde vindplaatsen zoals buurthuis, moskee en koffiehuis. Het informele karakter en de nadruk op plezierig bezig zijn zorgen voor een lage drempel.

Overige aanbevelingen

• Een inventarisatie van succesvolle programma’s, die vaders bereiken. Zoals uit eerder onderzoek (Project Salaam, 2003) blijkt, is het zinvol vaders op de

“eigen plekken” op te zoeken en een meer participerende rol te vervullen. Op deze wijze worden ook zij bij de activiteiten van opvoedingsondersteuning betrokken. Het is belangrijk paraprofessionals op te leiden die in staat zijn contact te leggen en te houden en die op creatieve wijze met vaders het proces aangaan waarin ze zich bewust worden van hun eigen opvoedingscultuur. Deze paraprofessionals worden getraind over algemene verwachtingen over kinderen in Nederland, dilemma’s die men tegen komt bij het opgroeien in twee culturen, zodat zij bij vragen gerichte ondersteuning kunnen bieden.

• Geven van voorlichting met voorbeelden van herkenbare opvoedthema’s, zoals “Hoe voed ik mijn kinderen op tussen twee culturen?”, op aansprekende wijze belicht. Audio-visueel en vooral ook visueel materiaal kan een goed hulpmiddel zijn, zeker ingeval van taalbarrières. Omdat ouders niet bekend zijn met opvoedingsvoorlichting, is het van belang de ouders op te zoeken.

• Bij voorlichting aan moeders, die niet of nauwelijks bij instellingen komen, valt te denken aan huisbezoeken en het inschakelen van paraprofessionals.

• Langlopend participerend onderzoek naar de behoefte aan opvoedingsonder- steuning is wenselijk. Nu is een beperkte groep in korte tijd bevraagd. Om een beter beeld te krijgen van de exacte opvoedingsbehoefte van nog niet bereikte allochtone ouders is meer vertrouwensopbouw nodig, meer kennis van en meer aandacht voor hun zorgen op andere levensterreinen dan de opvoeding.

Het is wenselijk op bestaande contacten voort te bouwen en gebruik te maken van laagdrempelige benaderingsvormen, zoals huis-bezoeken, vindplaats- gericht werken en tolken die thuis zijn op het gebied van opvoedings- ondersteuning.

• Gebruikmaking van aansprekend materiaal voor voorlichting over opvoeding en bewustwording van eigen kindbeeld, opvoedingswaarden en normen.

• Bevordering van samenwerking met intermediairs uit de eigen cultuur, die de eigen taal spreken. Zij kunnen aangeven vanuit welke gezamenlijke vertrekpunten een gesprek gestart kan worden. Ze hebben een houding die aansluit bij verwachtingen van landgenoten. Zij kunnen de ouders zaken duidelijk maken, waarbij door de herkenning minder gevoelens van schaamte en schande zullen optreden.

• Het opzetten van kerngroepen, die bestaan uit de leden van de eigen doelgroep, begeleid door een professional. In Waddinxveen zijn door de Stichting Jeugd- en Jongerenwerk hiermee goede ervaringen opgedaan vanuit het opbouwwerk. De leden van een dergelijke kerngroep spelen een belangrijke rol in het contact met moeilijk bereikbare allochtone ouders.

• Het bevorderen van een transculturele houding bij professionals. Die is te ontwikkelen vanuit een bereidheid om naar zichzelf te kijken, zich bewust te worden van de eigen waarden en normen patroon, fouten toe te geven en een open en geïnteresseerde houding aan te nemen. Deze houding levert vertrouwen van de doelgroep op. Wanneer mensen zich veilig voelen, levert dat meer openheid op om zaken bespreekbaar te maken.

(26)

• Vindplaatsgericht en ‘outreachend’ werken (naar de mensen toe gaan) is een voorwaarde om groepen bij elkaar te krijgen. Dat het werkt blijkt uit vele projecten. Het vraagt van de uitvoerders veel tijdsinvestering en flexibiliteit, omdat de werktijden niet binnen kantoortijd vallen. Deze manier van werken wordt nog rendabeler als vervolghulp hulp nodig is en deze ook toegankelijk is voor de cliënt. Dit vraagt een goede en zorgvuldige doorverwijzing en samenwerking tussen diverse partijen. De uitvoerende instelling zal inter- cultureel ingesteld moeten zijn en gelijkwaardigheid, vraaggericht werken centraal moeten stellen.

(27)

3 Algemene conclusies

In dit hoofdstuk geven we de algemene conclusies weer, die we kunnen trekken uit ons verkennende onderzoek naar de vier onderscheiden specifieke groepen ouders.

De uitkomsten per specifieke groep ouders zijn in het voorgaande hoofdstuk beschreven.

3.1 Nog niet bereikt?

Zoals in de inleiding (zie paragraaf 1.3) reeds is gesteld, is het concept ‘moeilijk be- reikbaar’ problematisch. De ouders beschouwen zichzelf niet als moeilijk bereikbaar.

Sommige ouders weigerden aan de groepsgesprekken deel te nemen, omdat ze niet benaderd wilden worden als een aparte groep. Ook de ouders, die zich lieten ondervragen, beschouwen zichzelf niet als moeilijk bereikbaar. Uitzondering hierop vormen de gereformeerde moeders, die zeggen: “Onze groep maakt weinig gebruik van bestaande voorzieningen.”

De communicatie tussen de lokale opvoedvoorzieningen en de ouders komt niet of nauwelijks tot stand met de gereformeerde ouders en de Marokkaanse ouders met taalproblemen. Ook vaders en vluchtelingen zijn ‘nog niet bereikt’. Voor de alleenstaande ouders geldt dat de groep vrij goed in beeld is bij de aanbieders, maar dat een groep binnen de groep, met name de allochtone alleenstaanden, (nog) niet bereikt wordt. Gereformeerde ouders worden wel bereikt door landelijke voorzieningen.

Ons onderzoek onder alleenstaanden en Marokkanen is verlopen via bestaande groepen of activiteiten vanuit de basiseducatie, sociaal-cultureel werk en algemeen maatschappelijk werk. De ouders die daarvan geen gebruik maken, hebben we ook tijdens ons onderzoek niet bereikt. De moeilijkst bereikbare groep hebben we ook in ons onderzoek niet bereikt. Om met hen te spreken is het nodig contact te leggen via consultatiebureau en school.

Veel ouders gaven tijdens de vraaggesprekken aan open te staan voor bezoek aan huis van opvoedingsondersteuners. Voorwaarde is dat ze duidelijke uitleg krijgen over de bedoeling. Gereformeerde ouders ontvangen liever geen bezoek in een ‘huis vol kinderen’.

De hoogopgeleide ouders in ons onderzoek maken gebruik van het bestaande aanbod en worden wel bereikt. Ze weten de weg, kennen de voorzieningen, ook op internet. We hebben echter slechts zo’n gering aantal ouders gesproken, dat we aanvullend onderzoek nodig achten om brede conclusies te kunnen trekken.

3.2 Extra kwetsbaar

Onze onderzoeksuitkomsten sluiten aan bij wat uit de literatuur al bekend is: bij ouders die problemen hebben op diverse levensterreinen (sociaal-economische positie, relatie- en of familieproblemen, financiële zorgen, cultuurproblemen) staan opvoedingsvragen niet centraal. Ze komen op de tweede plaats.

(28)

Aandacht voor op-voedingsondersteuning is dan gewenst, omdat de hoofdproblemen grote risico’s opleveren voor de kinderen. Uit ons onderzoek blijkt dat kinderen van alleenstaanden en allochtonen om die redenen bovengemiddeld kwetsbaar zijn.

Daarnaast zijn ook kinderen van gereformeerden extra kwetsbaar. Dit komt omdat de aansluiting bij lokale maatschappelijke organisaties moeizaam verloopt, vanwege verschillen in cultuur, gedragsregels, normen, waarden en opvattingen tussen deze groep en de dominante middenklasse en haar instellingen.

3.3 Contactlegging

Voor deelname aan het onderzoek hebben we gemeenten geselecteerd, waar de groepen ouders duidelijk aanwezig zijn. Binnen die gemeenten hebben we gebruik gemaakt van sleutelfiguren (veelal medeopvoeders/paraprofessionals) om in contact te komen met de ouders en hun vertrouwen te winnen voor ons onderzoek. We hebben ouders benaderd dan wel door sleutelfiguren laten benaderen op plaatsen waar de ouders al komen. Dit zijn zogenaamde vindplaatsen, zoals peuterspeelzaal, vrouwencentrum en taalschool. Deze benaderingswijze, die gebaseerd is op uit de literatuur bekende en projectervaringen opgedane goedfunctionerende wervings- methoden voor ‘nog niet bereikte groepen’, was nodig om met ouders uit de specifieke doelgroepen in contact te komen. Voor een groot deel zijn we erin geslaagd met ouders uit de specifieke groepen in contact te komen.

We hebben niet over de hele linie zoveel ouders weten te werven voor een groeps- gesprek, als we ons hadden voorgenomen. Deels komt dat, doordat we te weinig tijd reserveerden om met de sleutelfiguren tot een gunstige planning te komen voor de werving (dit geldt voor de hoogopgeleiden); deels merkten we dat ouders niet wilden meewerken aan een groepsgesprek (dit geldt met name voor hoogopgeleide, alleenstaande en gereformeerde ouders). Uiteindelijk is het gelukt alleenstaande en gereformeerde ouders over te halen tot deelname aan een individueel gesprek. Het persoonlijke contact van de onderzoeker met de ouders speelde hierbij een grote rol.

Praten over opvoeding is privacygevoelig, zo bleek uit de groepsgesprekken met de allochtone moeders. Bij hen ging al snel de deur dicht, zodra een voorbeeld te dichtbij kwam. Het is dus niet alleen nodig om voldoende tijd te reserveren voor de contactlegging en de werving, maar ook om de privacy van de ouders en de gezinnen goed te waarborgen. Voor het praten in een groep komt daar bovenop, dat de deelnemers voldoende veiligheid moeten ervaren om te praten over zaken waarover ze onzeker zijn.

Met name tijdens het werven van Marokkaanse ouders, die de Nederlandse taal niet goed beheersen en nog niet bereikt waren, hebben we de nodige aandacht besteed aan voorlichting over opvoeding en opvoedingsondersteuning. Een belangrijke succesfactor was persoonlijk contact van de onderzoeker met de ouders. De drempel blijkt lager te zijn als ouders weten naar wie ze toe gaan en wat ze kunnen verwachten. We concluderen dat een persoonlijke benadering met een duidelijke uitleg van vragen en thema’s over opvoeding kansrijk is, als het gaat om werving van ouders voor iets waarmee ze niet bekend zijn.

Ons onderzoek bevestigt dat, wat uit de literatuur al bekend is: Kansen om ouders te informeren over en in contact te laten komen met professionele opvoedonder- steuners liggen vooral bij de zogenaamde medeopvoeders (waaronder de para- professionals) op plaatsen waar ouders toch al komen (de ‘vindplaatsen’), zoals consultatiebureau, kinderdagverblijf en peuterspeelzaal, school, bij beroepskrachten

(29)

taalschool of bij beroepskrachten die met kinderen omgaan, zoals leerkrachten en leidsters van buitenschoolse opvang. Wat we tijdens het onderzoek veel van profes- sionals hoorden, is dat het - om met succes gebruik te kunnen maken van de inzet van medeopvoeders en paraprofessionals – van belang is dat zij op de hoogte zijn van het lokale aanbod van opvoedingsmogelijkheden, zicht hebben op contact- mogelijkheden met ouders en bewust worden ingezet in de keten van opvoedings- ondersteuning. Dat vraagt niet alleen om kennisname van elkaars werk, afstemming en samenwerkingsafspraken, maar ook om facilitering en toerusting als verwijzer.

3.4 Vaders buiten beeld

In de onderzoeksopzet is uitgegaan van de werving van zowel vaders als moeders uit verschillende specifieke groepen. De sleutelfiguren verwezen met name naar moeders. Vaders zijn niet of nauwelijks in beeld, daar waar het gaat om ondersteuning op het gebied van opvoeding. Bij de alleenstaande ouders gaat het met name om moeders, omdat zij (meer dan de vader, als die al in beeld is) de zorg voor de kinderen dragen. Bij allochtonen en gereformeerden is het met name de moeder die de dagelijkse zorg voor de kinderen heeft en van daaruit de meeste kwesties in de opvoeding tegen komt. De enige vader die heeft meegedaan aan een vraaggesprek was een hoogopgeleide man.

3.5 Opmerkingen bij de ketenbenadering

In de ketenbenadering van opvoedondersteuners7 is niet meegenomen dat ouders veelgebruik maken van schriftelijke informatie, te vinden via internet, literatuur, tijdschriften en plaatselijke bladen. De folder van de landelijke opvoedtelefoon wordt genoemd als een goed voorbeeld van aansprekende en in het oog vallende folder.

Ouders blijken doorgaans pas anderen te raadplegen, als er geen informatie is te vinden of als die niet voldoet. Als eerste raadplegen de ouders meestal de partner en/of iemand uit de sociale kring.

De huisarts is niet in de keten geplaatst, terwijl juist ouders met meervoudige en ook somatische problemen (veel alleenstaande ouders) daar vaak terecht komen.

Dwars door de ketenbenadering heen hebben we een aantal factoren gevonden die bepalen welke ouders in welk stadium een beroep doen op de verschillende typen van opvoedondersteuners. Ouders met een klein netwerk gaan eerder naar een medeopvoeder dan ouders die actief participeren in een groot verband van familie en/of kennissen. Sommige ouders met een klein netwerk maken geen gebruik van medeopvoeders en blijven buiten beeld.

Mensen die gemakkelijk praten over opvoedingszaken raadplegen eerder iemand uit het eigen netwerk, dan ouders voor wie die drempel hoog ligt. Over het algemeen praten hoogopgeleide en alleenstaande ouders gemakkelijk over opvoedingsvragen en allochtone en gereformeerde ouders juist niet.

Groepen met een groot netwerk beleven een probleem minder snel als zodanig dan mensen met een beperkt netwerk. Zij hebben veel aan familiecontacten. Ook ouders die andere, grotere, problemen ervaren (bijvoorbeeld op relationeel of sociaal- economisch gebied) spreken niet zo snel over opvoedproblemen.

7 De ketenbenadering staat beschreven in de inleiding, in paragraaf 1.3.

(30)

3.6 Aansluiten bij waardenoriëntaties en probleempercepties

Ouders geven aan dat de deskundigen bekend moeten zijn met en open moeten staan voor de culturele achtergrond. Het belangrijkste hierbij is dat ze waardenoriëntaties, behoeften en probleempercepties van de groep ouders als uitgangspunt nemen en tegelijkertijd inspelen op zowel de eisen van het Nederlandse schoolsysteem als die van de maatschappij in het algemeen. Erkenning van waarden en kindbeelden is wenselijk, omdat ouders zich niet geholpen weten wanneer daarvan geen sprake is. Over het algemeen vinden ouders het prettig als ze opvoedingsondersteuning krijgen van iemand met eenzelfde culturele achtergrond.

Opmerkelijk is dat de gereformeerde moeders juist niet vanuit de kerk geholpen worden. Maar ze willen wel erkenning voor de christelijke waarden.

3.7 Normatieve houding

Ouders geven aan dat ze het vervelend vinden als een beroepskracht hen het gevoel geeft dat ze als ouder falen of een advies geeft, waarmee ze het niet eens zijn. Ze willen immers tot keuzes en handelingen komen, die bij hen passen.

De omgeving speelt bij het praten over vragen rondom de kinderen een grote rol.

Naarmate het meer gewoon wordt gevonden om te laten zien dat er twijfels en vragen zijn, komen ouders gemakkelijker met vragen en zorgen voor de dag. Ouders die een grote druk voelen om als ‘goede ouder’ te worden gezien, bijvoorbeeld de moeders van grote gereformeerde en allochtone gezinnen en soms ook alleenstaande moeders die het gevoel hebben zich als opvoeder te moeten bewijzen, treden minder gemakkelijk met hun vragen naar buiten. Ook ligt voor hen de drempel vaak hoger om hun vragen of zorgen in de directe sociale kring te bespreken.

Ouders refereren ook aan het algemene wensbeeld, dat het met de kinderen goed hoort te gaan. Zij ervaren dat het als een zwakte van de ouders gezien, wanneer het niet goed gaat met een kind. Voor sommige ouders kan de angst om af te wijken van de norm (namelijk dat het goed gaat met je kind) als belemmering werken om een probleem voor te leggen. Als je kind het niet goed doet, dan faal je als ouder, zo wordt er gedacht. Dit wensbeeld komt bij alle groepen voor, maar hoorden we het vaakst terug bij allochtone en gereformeerde ouders (waar de vrouwen fulltime moeder zijn) en bij alleenstaande ouders (die soms het gevoel hebben zich als ouder te moeten bewijzen).

Niet alle ouders durven vrijuit te praten over zorgen over de ontwikkeling of het gedrag van hun kind en de manier waarop ze daarmee zo goed mogelijk kunnen omgaan. Deze constatering is zorgelijk, omdat het vroegtijdig ingrijpen in de weg kan staan. Naar ons idee is het belangrijk dat opvoeders duidelijk communiceren dat praten over problemen met of van je kinderen gewoon is en dat alle ouders bij tijd en wijle vragen hebben over hun kinderen en hoe met ze om te gaan. Bewustwording is nodig van het gegeven dat problematische ontwikkelingen en gedrag van kinderen niet altijd door de ouders worden veroorzaakt of versterkt. Het is een maatschappelijk gegeven dat er kinderen zijn die problemen hebben/krijgen, van welke aard dan ook.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

SARIKE Ook al ben ik moeder van een gehandicapt kind, ik snap niet waarom iemand onder curatele of bewind zou moeten stemmen LEONY FOKKENS De nazorg/reva- lidatie voor mensen met

Veel ouders – en niet enkel ouders met een migratieachtergrond – ervaren moeilijkheden bij de zoektocht naar informatie over hun rechten, hulpmiddelen op een ondersteunend

Voor de verwerking met ouders vraagt dit om nadere uitwerking, toelichting, concretisering met praktijkvoorbeelden en met name aansluiting bij de vragen, situatie en mogelijkheden

Als één van je ouders ernstige psychische problemen heeft, dan is dat heel moeilijk voor jou.. Het brengt in ieder geval stress en spanning

Alle organisatorische maatregelen die ouders moeten nemen om te kunnen deelnemen aan hulpverlening vormen vaak wel een zware belasting: vrij nemen van werk, zorgen

Door uitgebreid te praten over wat ons moeilijk viel en wat ons hielp bij het opvoeden van onze kinderen, kwamen we tot het onderzoeksthema: “Gepaste hulp voor elk kind

Het project stimuleerde ouders om vaker voor te lezen, meer naar de bibliotheek te gaan en meer boeken te kopen voor hun kind.. Vooral in de groepen laaggeschoolde en anderstalige

Ouders die tevreden zijn over de opvoeding maken zich minder vaak zorgen over hun kinderen en vinden de opvoeding minder zwaar dan ouders die ontevreden zijn.. Positief