• No results found

3 Algemene conclusies

4 Algemeen onderzoek naar opvoeden in Nederland

In dit hoofdstuk geven we een beknopte samenvatting van actueel, algemeen onderzoek naar opvoeden in Nederland. De broninformatie gaat over veranderingen in het ouderschap in het algemeen. Om die reden nemen we deze informatie op, voorafgaand aan de rapportages over de onderscheiden specifieke groepen.

4.1 Algemene literatuur over opvoeden

Uit de literatuur blijkt, dat onder succesvol opvoeden wordt verstaan: het vinden van een juiste balans tussen aandacht, affectie en ondersteuning aan de ene kant versus het uitoefenen van toezicht aan de andere kant.8

Er worden verschillende factoren genoemd, die een risico vormen bij het opvoeden van kinderen. We geven hier een opsomming.

• Er is in Nederland sprake van een veranderd ouderschap. Het vanzelfsprekend krijgen van kinderen is verdwenen.

• Traditionele opvoedingsmodellen zijn weggevallen. Modellen waarin opvoeden werd gezien als eenrichtingsverkeer en waarbij de ouders de kinderen

beïnvloeden. Op dit moment ziet men opvoeding meer als een dialoog tussen opvoeders en kinderen. Daarbij respecteert men het kind als persoon en geeft men het zo veel mogelijk ontwikkelingskansen. Dergelijke modellen tonen wel belangrijke waarden, maar ze bieden ouders weinig concrete handelings-voorschriften. 9

• De sociale mobiliteit is toegenomen. Ouders wonen vaker verder weg van hun familie. Er zijn minder mensen beschikbaar om hulp of ondersteuning te bieden.

• Er is sprake van toenemende individualisering. Men bemoeit zich minder dan voorheen met het privé-leven van een ander.

• Onder meer door flexibilisering van de arbeidstijd treffen mensen elkaar minder in verenigings-, familie- of zelfs gezinsverband.

• Uit diverse onderzoeken blijkt dat de meeste ouders opvoeden niet als een probleem zien, maar dat zij wel vragen over de opvoeding hebben. 10

• De meest voorkomende opvoedingsvragen zijn vragen van ouders over

opvoeding in het algemeen (regels en grenzen, communiceren met je kind e.d.), vragen omtrent de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind, vragen over moeilijk gedrag en vragen over school. Naast deze 4 categorieën van vragen hebben ouders vragen specifiek gekoppeld aan leeftijdsperioden (leeftijd 0-4 jaar, 4-12 jaar en 12-19 jaar).

• Wanneer ouders vragen hebben over de opvoeding, dan doen zij in eerste

instantie een beroep op het sociale netwerk. De partner komt op de eerste plaats.

Vervolgens worden familieleden, vrienden en buren genoemd. Wanneer ouders met opvoedingsvragen gebruik maken van het professionele circuit, richten zij zich in de eerste plaats tot beroepskrachten met wie ze in hun dagelijks leven in

contact komen.

8 De With, A, Onrust over opvoeden, 24-09-2004

9 Colpin, H, opvoedingsondersteuning voor ouders (deel 1), 2001, zoekindex Caleidoscoop Spel aan Huis is een programma dat vanwege het laagdrempelige karakter verschillende moeilijk bereikbare groepen allochtone ouders bereikt.

10 Rispens, J., Hermanns, J.M.A. & Meeuw, W.H.J. (1996). Opvoeden in Nederland. Assen: Van Gorcum

• Opvoedingsonzekerheid komt vooral voor bij ouders van middel- en hogere sociale economische klassen. Als reden wordt genoemd een afname van de sociale steun vanuit het gezin van herkomst. Daarnaast hebben deze ouders een grotere bekendheid met pedagogische en psychologische inzichten, waardoor ze sneller problemen ervaren en/of erkennen. De drempel naar professionele ondersteuning is voor ouders vaak minder hoog. 11

• Problemen in de opvoeding en ontwikkeling ontstaan zowel in zogenaamde affectiearme omgevingen waarin de nadruk ligt op controle, als in omgevingen waarin van kinderen wordt gehouden maar hen nooit een strobreed in de weg wordt gelegd.

• De belangrijkste risicofactoren in de opvoeding zijn de volgende.

- Negatieve beleving van de opvoeding (opvoederkenmerk).

- Laag welbevinden van de opvoeder (opvoederkenmerk).

- Slechte huwelijksrelatie (gezinskenmerk).

- Geringe gezinscohesie (gezinskenmerk).

Moeilijk gedrag van kinderen in combinatie met een negatieve beleving dan wel laag welbevinden van de opvoeder en een geringe gezinscohesie vormt een groot risico.

Een cumulatie van risicofactoren heeft een negatieve invloed op de ontwikkeling van het kind.

4.2 Onderzoek Capelle aan den IJssel

In 2003 is in opdracht van de Stuurgroep Opvoedingsondersteuning van de Gemeente Capelle aan den IJssel onderzoek gedaan naar de behoefte aan een gemeentelijk Servicepunt Opvoedingsondersteuning12. Wij melden hier enkele interessante uitkomsten.

Tabel Gesprekspartners voor ouders om opvoedvragen te bespreken

Gesprekspartners Ouders 0-4 jarigen Ouders 4-12 jarigen Ouders, familie en

vrienden

75% 75%

Consultatiebureau 75% -

Huisarts 33% 25%

Schoolarts 8%

N=42 N=12

75% van de ouders met een kind in de leeftijd van 0-4 jaar bespreekt vragen met andere ouders, familie en vrienden. Driekwart van de ouders bespreekt de vragen met het consultatiebureau en 33% van de ouders noemt de huisarts. Van de ouders met een kind in de leeftijd van 4-12 jaar bespreekt driekwart de vragen met andere ouders, vrienden enzovoorts, een kwart van de ouders noemt de huisarts. De schoolarts wordt weinig genoemd.

11 Hermanns&Vergeer, 1996; Janssens, 1999

12 Bureau Terpstra & Van Dijke: Servicepunt Opvoedingsondersteuning, oktober 2003. Ouders zijn benaderd door via enquêtes. Een klein deel van de ouders heeft deelgenomen aan panelgesprekken. Ook medewerkers van relevante instellingen zijn bevraagd. De ouders die hebben meegedaan zijn niet onderverdeeld naar opleidingsniveau. Het rapport zoemt daardoor niet specifiek in op hoogopgeleide ouders.

Van de ouders met een kind in de leeftijd van 0-4 jaar vindt de helft steun bij instellingen. Een derde van de ouders weet het niet.

Het consultatiebureau wordt het meest door ouders genoemd. Van de ouders met een kind tussen de 4-12 jaar vindt eenderde steun bij de instellingen, eenderde niet en eenderde weet het niet. Ouders geven aan dat het een lange weg is van de eerste twijfel tot aan de erkenning of bevestiging van professionals dat er wel of niet iets aan de hand is. Soms moet je als ouder een ‘pitbull-mentaliteit’ hebben om een bevredigend antwoord te krijgen op vragen.

Van de ouders met een kind in de leeftijd van 0-4 jaar weet driekwart van de ouders niet of de ondersteuning van instellingen aansluit bij wat zij willen. Van de ouders met een kind in de leeftijd van 4-12 jaar weten de meeste ouders niet of er aansluiting is tussen aanbod en vraag. Iets minder dan eenderde van de ouders is negatief over de aansluiting van het aanbod op de behoefte van ouders

Ouders stellen het lang uit om ergens naar toe te gaan en hulp te vragen. Als er echt hulp nodig is, duurt het vaak lang voor die tot stand komt en is onduidelijk wat er gebeurt en vervolgens gaat gebeuren. Hoe eerder het duidelijk is wat er aan de hand is, hoe minder ouders gaan tobben. Door de meeste ouders werd gezegd dat zij iemand nodig hebben om mee te praten: ‘iemand die mij helpt om mijn gedachten op een rij te zetten, die mij de weg wijst en een luisterend oor heeft’.

Ouders met een kind in de leeftijd van 0-4 jaar zijn tevreden met de verkregen hulp.

Ouders gaan naar het consultatiebureau en zijn tevreden over het advies. De deelnemende ouders met een kind in de leeftijd van 4-12 jaar hebben geen specifieke hulpvraag bij een instelling gelegd.

Wensen op het gebied van opvoedingsondersteuning:

• meer schriftelijke informatie;

• meer bekendheid omtrent cursussen en thema-avonden;

• één herkenbaar, toegankelijk loket voor alledaagse en moeilijkere opvoedingsvragen met inloopspreekuur, telefoonlijn en opvoedwinkel, in een wijkgebouw, bijvoorbeeld in de vorm van een café;

• meer lichte en laagdrempelige steun, waaronder groepscursussen, voorlichting over opvoedkundige aspecten zoals de interactie tussen ouders onderling, informatie over stoornissen, telefoonnummers.

Onderzoeksconclusies Capelle aan den IJssel

In de voorschoolse periode is de opvoedingsondersteuning grotendeels uitge-kristalliseerd. Die functioneert grotendeels naar tevredenheid. Het basisonderwijs moet zich beraden op haar rol op het terrein van opvoedingsondersteuning. Ouders moeten weten wat er aan aanbod is aan laagdrempelige en op preventie gerichte opvoedingsondersteuning, zodat zij hier gericht gebruik van kunnen maken. Er wordt een knip ervaren tussen de Jeugdgezondheidszorg voor 0-4 jarigen en die voor 4-19 jarigen. Ouders met kinderen in de voorschoolse periode weten beter de weg te vinden naar de jeugdgezondheidszorg dan ouders met kinderen in de basis-schoolleeftijd. De zorgstructuur rond jeugdigen moet verder worden ontwikkeld.

Van beroepskrachten in de jeugdgezondheidszorg, het peuterwerk en de kinder-opvang, het basisonderwijs en jeugd en jongerenwerk verwachten ouders dat zij lichte opvoedingsondersteuning kunnen bieden aan ouders en dat ze ontwikkeling- en gedragsproblemen in een vroeg stadium kunnen signaleren en ouders zonodig kunnen verwijzen. Deze professionals zijn zich niet altijd bewust van hun functie in de keten van opvoeding en niet altijd voldoende toegerust om hun functie waar te maken.

Het is belangrijk dat deze professionals deskundigen kunnen consulteren en weten welke route zijzelf en ouders kunnen volgen, als er sprake is van vragen en pro-blemen.

Sommige groepen ouders maken nauwelijks gebruik van voorzieningen. Soms omdat ze niet willen of niet kunnen of omdat zij wachten tot de problemen helemaal uit de hand lopen. Het advies is opvoedingsondersteuning aan te bieden aan ouders die daarvan uit zichzelf niet zo snel gebruik van zullen maken, via de inzet van buurtmoeders, gezinscoaches en dergelijke.

Er bestaan al diverse initiatieven, projecten, plannen en experimenten op het gebied van opvoedingsondersteuning. Het ontbreekt aan overzicht, afstemming, planning en continuïteit.

Aanbevelingen Capelle aan den IJssel

• Een actuele, overzichtelijke en aansprekende folder om het aanbod bekend te maken. De informatie moet ook via Internet beschikbaar zijn.

• Ontwikkelen van een module Deskundigheidsbevordering Opvoedingsonder-steuning ten behoeve van het peuterspeelzaalwerk, de kinderopvang en het basisonderwijs.

• Ontwikkelen van aanvullende opvoedingsondersteuning zoals een telefoonlijn en een pedagogisch spreekuur.

• Aanstelling van een ‘marktmeester opvoedingsondersteuning’, die zorg draagt voor coördinatie, afstemming, planning en continuïteit van activiteiten en diensten op het gebied van opvoedingsondersteuning. Een marktmeester is iemand die weet wat er in de verschillende kramen te koop is, waar iets te vinden is en welke kramen er nog moeten bijkomen.

• Huisartsen positioneren in de keten van opvoedingsondersteuning. Er moeten goede afspraken komen over samenwerking en verwijzing. Huisartsen moeten goed worden geïnformeerd over het aanbod.

4.3 Afsluitende opmerking

Met de kennis van de algemene literatuur in ons achterhoofd hebben we onderzoek gedaan onder de verschillende specifieke groepen ouders. De rapportage over het onderzoek in Capelle aan den IJssel is vooral meegewogen in de vragen voor hoogopgeleide ouders. De verslaglegging van de onderzoeken naar de specifieke groepen ouders vindt u in de volgende hoofdstukken.