• No results found

Critical friendship

In document Actie door reflectie (pagina 85-88)

4. Methodologisch kader

5.4 Critical friendship

Zoals aangegeven kan visiteren beschouwd worden als een vorm van critical friendship. Dit is gedefinieerd als een proces waarbij een buitenstaander constructieve kritiek en feedback geeft om zo bij te dragen aan de ontwikkeling van degene aan wie deze feedback gericht is. Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat twee elementen hierbij belangrijk zijn. Allereerst is het belangrijk dat er sprake is van onderling vertrouwen. Ten tweede gaat critical friendship uiteindelijk om het geven van feedback, waarbij het voor de effectiviteit ervan uitmaakt op welke wijze deze feedback wordt gegeven. Het onderzoeken van deze aspecten is van belang, om dat dit handvatten kan bieden voor verbetering van het bestuurlijk visitatietraject.

5.4.1 Onderling vertrouwen

In het theoretisch kader zijn drie dimensies van onderling vertrouwen onderscheiden. Het gaat erom dat men elkaar als welwillend, competent en integer beschouwt (Mayer et al, 1995). In de perceptie van gevisiteerde schoolbesturen vinden de bestuurlijke visitaties plaats in een sfeer van onderling vertrouwen. Dit blijkt uit de resultaten van de vragenlijst, waarde de gemiddelde score op de variabele onderling vertrouwen 4,21 is. Dit op een schaal van 1 tot en met 5 (1 = zeer oneens, 5 = zeer eens). De drie onderscheiden dimensies dragen hier evenredig aan bij met een gemiddelde scores van 4,11 (welwillendheid), 4,25 (integriteit), 4,27 (competenties). Dit betekent dat de respondenten over het algemeen de indruk hebben dat de visitatiecommissie bekwaam is, integer handelt en welwillend is ten opzichte van hetgeen het gevisiteerde schoolbestuur probeert te bereiken met deelname aan het bestuurlijk visitatietraject. Zoals aangegeven in het theoretisch kader, is deze perceptie bevorderlijk voor de mate waarin kennisdeling plaatsvindt en kennis ook wordt opgenomen (paragraaf 3.6.1).

Tabel 16: gemiddelde scores op onderling vertrouwen (1=zeer oneens, 5=zeer eens)

Variabele Gemiddelde score (standaardafwijking) Onderling vertrouwen 4,21 (0,508)

Welwillendheid 4,11 (0,540)

Integriteit 4,25 (0,574)

Competenties 4,27 (0,647)

De bevindingen vanuit de interviews bevestigen het beeld dat de resultaten van de vragenlijst weergeven. Respondenten geven aan dat de visitatie plaatsvond in een sfeer van openheid en onderling vertrouwen: ‘Ik vond dat er tussen de visitatiecommissie en ons als bestuur, dat daar

gewoon een continu vertrouwen en open gesproken is’ (R2). ‘...het was heel plezierig, het was heel open…en ook wel een gevoel van collegialiteit’ (R10).

Tijdens de interviews is niet direct naar de afzonderlijke dimensies van onderling vertrouwen gevraagd, maar in één interview worden uitspraken gedaan die specifiek te linken zijn aan de dimensies die dit onderlinge vertrouwen bepalen. Zo illustreert het onderstaande citaat een aanwezigheid van een indruk van welwillendheid. Het gaat dan om de perceptie van een bestuurder, over de welwillendheid van de visitatiecommissie om het schoolbestuur te helpen:

‘Dat het gewoon een gesprek was van hoe gaat het met deze organisatie, een positieve insteek ook, vooral kijken naar waar zit de kwalteit, waar zijn jullie trots op, blij mee, wat kun je versterken, en niet op zoek gaan naar waar zitten hier de zwakke plekken en waar kunnen we ze lekker op pakken’ (R10).

Uit negen interviews blijkt ook nadrukkelijk dat de visitatiecommissie goed was in het kritisch ondervragen van het gevisiteerde schoolbestuur en goed op de hoogte was van de situatie van het gevisiteerde schoolbestuur (R2, R3, R5, R6, R7, R8, R10, R11, R15). In één interview wordt desondanks wel aangegeven dat het gesprek wat oppervlakkig bleef door de beperkte tijd die beschikbaar was (R6).

Hoewel tijdens de interviews niet specifiek is gevraagd naar een algemene indruk van de competendheid van de visitatiecommissie, laat het onderstaande citaat zien op welke wijze vertrouwen in de kundigheid van in dit geval een lid van de visitatiecommissie, van invloed is op een leergerichte houding:

‘De voorzitter was echt een oude rot in het vak, bestuurder van een grote organisatie met jarenlange ervaring, waar ik van denk nou daar kan ik alleen maar ontzettend veel van leren van zo’n man’ (R10).

Naast de positieve geluiden is in twee interviews ook aangegeven dat respondenten enige aansluiting misten, wat betreft de achtergrond van de visitatoren, met die van het gevisiteerde schoolbestuur (R4, R9). In beide interviews is verder echter geen blijk gegeven van een gebrek aan vertrouwen in de visitatiecommissie. In één geval had dit te maken met een verschil in bestuursgrootte:

‘…dat waren commissieleden van kleinere instellingen en wat wij wel merkten in de terugkoppeling was dat zij eigenlijk geen goed beeld hadden van hoe een grote organisatie werkt en dat dat ook echt wezenlijk anders is dan een éénpitter of een kleinere organisatie. Aan de ene kant hadden ze een aantal hele waardevolle aanbevelingen en aan de andere kant hadden we zoiets van: ja maar heb jij wel helemaal begrepen hoe wij hier werken?’ (R4).

In een ander geval had deze discrepantie betrekking op een verschillende organisatievorm. Hetgeen in een enkel geval eraan heeft bijgedragen dat een aanbeveling dan ook niet goed herkend werd door een gevisiteerd schoolbestuur:

‘...ik merkte ook, en dat hadden de andere geïnterviewde stafmedewerkers, toezichthouders, ook gemerkt, dat eigenlijk de mensen die in een stichting werken, die waren helemaal niet gewend of konden zich niet voorstellen dat dingen in een vereniging anders lopen. Dat is best wel vrij eigen en een vereniging is eigenlijk een vorm die niet zoveel meer voorkomt […] ik vond dat ze [de visitatoren,

red.] eigenlijk te weinig thuis waren in het verenigingsgebeuren’ (R9).

Vanuit de interviews heeft één respondent een opvallend minder positieve ervaring overgehouden aan specifiek de visitatiefase van het visitatietraject. De respondent waarvoor dit opgaat geeft aan dat dit met name als oorzaak had dat de visitatiecommissie bleef hangen over het geven van feedback op vraagstukken die er voor het schoolbestuur niet toe deden, in plaats van antwoorden te geven op vragen die het schoolbestuur zelf had gesteld:

‘Het kwam als een rode draad terug, terwijl het was totaal geen issue, maar zij pakten dat op als een issue. Ja, en dat was om te beginnen al doodzonde’ (R14).

De literatuur over onderling vertrouwen beschouwend, kan dit duiden op een gebrek aan welwillendheid, als indruk bij de gevisiteerde bestuurder over de visitatiecommissie. Het gaat hier dan om de welwillendheid om niet mee te werken aan het beantwoorden van vragen waar het schoolbestuur antwoorden op wilde hebben.

5.4.2 Feedback

Uit de resultaten van de vragenlijst op de variabele van feedback, blijkt dat er hoog gescoord wordt. Zo vormt het gemiddelde op deze variabele 4,24 (standaardafwijking = 0,559), op een schaal van 1 tot en met 5 (1 = zeer oneens, 5 = zeer eens). Dit geeft aan dat de bevindingen en aanbevelingen, als

ook de wijze waarop deze worden gegeven, voldoen aan factoren die de effectiviteit ervan positief beïnvloeden. In het theoretisch kader is beargumenteerd dat dit bijdraagt aan de mate waarin deze feedback effectief is (paragraaf 3.6). Enigszins opvallend is dat respondenten gemiddeld aangeven het minder eens te zijn met de stelling dat de aanbevelingen en bevindingen van de visitatiecommissie voldoende concreet waren om opgepakt te worden na het visitatietraject (gemiddelde score = 3,87, standaardafwijking = 0,793). Het zijn echter 3 van de 32 respondenten (9%) die aangeven het oneens te zijn met deze stelling.

Tijdens de interviews is verder niet nadrukkelijk gevraagd naar alle indicatoren die effectieve feedback meten. Wel illustreert het onderstaande citaat het belang dat gegeven feedback te herleiden moet zijn naar concreet gedrag, in dit geval gaat het dan om de koppeling naar concrete input vanuit de gevoerde gesprekken:

‘De input die we krijgen en dat deden ze [de visitatoren, red.] ook zuiver […] je kunt denken hè, als ervaren bestuurder van dit heb ik al wel gezien, dit is een typische organisatie dié, en dat deden ze niet, ze verbonden hun conclusies ook heel zuiver aan wat ze terugkregen uit de gespreken’

(R10).

In document Actie door reflectie (pagina 85-88)