• No results found

3 Sporen en structuren .1 Inleiding

3.2 Centraalbouwm uur

3.2.2 Constructie van de centraalbouwmuur

Aangezien de verstoringen aan de muur aangebra cht werden na de opgra vi ng van Mertens , zi jn ze dus ook aangebra cht na de eerste bes cherming van de toren in 1947. Het is niet vast te stellen of ze ook na de bes cherming als cul tuurhistorisch lands cha p hebben plaa tsgevonden. De eerdere bes cherming li jkt bi jgevol g niet voldoende om s chadelijke i ngrepen aan de centraalbouwmuur te ontmoedi gen.

3.2.2 Constructie van de centraalbouwmuur

De aangetroffen muurres ten betreffen hoofdzakeli jk de funderi ngs muur va n de centraalbouw. Deze werd opgebouwd ui t onregelma ti ge blokken wi tte Ledische zandsteen gemets t met een zeer zandige li chtgele mortel (a fb. 3.6-3.10). Bovenaan bevonden zi ch afgevlakte pa rements tenen. Volgens Mertens lag de oorsprong va n deze s teen in de regio va n Wi jgmaal of Wakke rzeel, enkele kilometers ten zuidoosten va n Mui zen.60 Ledis che zands teen werd ontgonnen in het wes ten van Brabant en de streek rondom Aals t.61 In la tere perioden werd deze veel vuldig gebruikt in bouwprojecten in deze regi o’s.62 De ontginning en het gebrui k van deze s teen va t echter al aan in de Romeinse periode.63 Voorbeelden va n het gebruik van Ledis che zands teen in Ka rolingis che a rchi tectuur zi jn s chaa rs, maar kunnen worden teruggevonden in het transept van de Gentse Sint-Baafs abdi jkerk (10e eeuw) en de kerk va n Leefdaal (late 9e – vroege 10e eeuw).64 De bouws teen van de nabi je Romeinse villa waa rvan de bouws tenen mogelijk vandaan komen worden niet verder bes chreven dan “witte zands teen”, waa rdoor het niet duideli jk is of deze ui t Ledische za nds teen werd opgetrokken.65 Wel werd ti jdens de opgra vi ng van de villa va n Mui zen duideli jk da t de bouwstenen van de villa op een la ter tijdstip werden ontgonnen voor la tere bouwprojecten.66 De afwezigheid va n restanten va n Romeinse mortel en de aanwezigheid van de pa rements tenen bovenaan suggereren echter da t de stenen geen herbruikte s tenen van de Romeinse ruïne zijn. In de mortel die in de funderings muur werd aangetroffen za ten zeer l okaal kleine houtskoolspikkels .

Ook werden er in werkput 3 enkele bouws tenen ui t moerasijzererts aangetroffen (afb. 3.8). Deze s teen komt voor in alluviale afzettingen van de Grote en Kleine Nete, inclusief hun bijri vieren en in het

noordoos telijk s troomgebied va n de Demer.67 Moerasijzererts wordt reeds in de Romeinse ti jd gewonnen, maa r groots chalige ontginningen beginnen pas vanaf hal verwege de negentiende eeuw.68 Deze

ontginningen spi ts ten zich echter hoofdza kelijk toe op het gebruik als e rts . Het wordt slechts spora disch als bouwma teriaal gebruikt.69 Gezien de s terke gelijkenis tussen de twee s teensoorten, kan worden

aangenomen da t de i jzerzands teen die Mertens vermeldt eigenli jk moerasijzererts is . De fra gmenten da kpan die ti jdens de opgra vi ng in 1949 in de muur werden aangetroffen70 bevonden zich niet in de aangelegde werkputten. Hoewel er mogelijk binnenhoeken zi jn waa rgenomen, val t niet te verifiëren of Mertens’ hypothese dat de centraalbouw va n Muizen een veelhoeki g grondplan had71, correct is. Di t komt mede door het beperkte beeld dat de drie werkputten opleverden. Desalniettemi n kon er een binnenhoek worden waa rgenomen in de centraalbouwmuur in werkput 1 (afb. 3.10). Deze bevond zich echter in een funderings muur en slui t aan op de kerktoren, waardoor het niet zeker is of de ops tand va n de kerk deze vorm exa ct volgde.

60

Mert ens 1951, p. 22. 61

Van de Wal le 1959, p. 56. 62

Doperé 2003, p. 347-371; Drusar & Dreesen 2009, p. 79-100; Van B ellin gen 1996, p. 101; Van de Wall e 1959, p. 56 63 Van B ellingen 1996, p. 101. 64 Rassalle 2007, p. 217-218. 65 Uytterho ev en 1938A, p. 104; 1938B, p. 131. 66 Uytterho ev en 1938B, 131. 67

Giels 2015, p. 3; Landuyt & Bos 1990. 68

Landuyt & Bos 1990, p. 160. 69

Giels 2015, p. 27; Landuyt & Bos 1990, p. 161. 70

Mert ens 1950, p. 162; 1951, p. 23. 71

40

In werkput 2 konden er twee fasen vas tgesteld worden in de centraalbouwmuur. De onders te fase betreft de funderings muur. Vana f 44cm-mv (12,5TAW) wordt er echter een tweede fase zichtbaa r. Deze wordt zi chtbaa r in het profiel in werkput 2 en kenmerkt zich door regelma ti gere stenen. Deze tweede muurfase wordt geïnterpreteerd als de ops tand van de centraalbouwmuur. Hierdoor wordt het vl oerni veau van de centraalbouwfase va n de kerk kenbaa r gemaakt. Ook Mertens komt tot deze vas ts telling.72

Afb. 3.6 De centraalbouwmuur in werkput 1.

72

41

Afb. 3.7 De centraalbouwmuur in werkput 2.

42

Afb. 3.9 Detail van de centraalbouwmuur in werkput 2 met bovenaan de aanzet van opgaand muurwerk. (©Agentschap Onroerend Erfgoed)

43

Afb. 3.10 De centraalbouwmuur in werkput 1 met zicht op de aangetroffen binnenhoek.

Er werden zes mons ters voor 14C-da tering genomen ui t de centraalbouwmuur. In el ke werkput werden er twee houtskoolmons ters va n de muur genomen. Het betreft telkens houts koolpa rtikels die in de mortel verva t za ten. Van deze zes monsters bleken er uiteindelijk slechts twee da teerbaa r (vnr. 21 en vnr. 27). Dit is te wi jten aan de geringe grootte van deze houtskoolstukjes. Van de twee mons ters die uit de muur in werkput 1 werden verzameld (Vnr 22 & 23) kon de houtsoort a chterhaald worden. Het bleek beide malen om eik te gaan. De houts oort van de andere houtskoolmons ters die ui t de centraalbouwmuur werden verza meld kon niet worden a chterhaald.

Eén houtskoolmonster uit de muur in werkput 2 (Vnr 21) en een ander ui t de muur in werkput 3 (Vnr 27) leverden een koolstofda tering op. Het s taal ui t werkput 2 leverde een da tering va n 1625±25BP op. Deze da tering heeft een 95,4% kans op een da tum tussen 380 en 540 waa rbi j er de dateri ng met 68,2% kans tussen 390 en 530 geplaats t kan worden. De anal yse van het houtskool ui t werkput 3 kwam ui t op een da tering van 1217±32BP Hierbij was er een 95,5% kans op een dateri ng tussen 680 en 890 met een 68,2% waa rs chi jnli jkheid da t deze da tering zi ch tussen 720 en 880 bevindt.

De twee dateri ngen va n de muur liggen ver ui teen. De anal yse va n het houts kool ui t werkput 3 s trookt niet met de veronders telde da tering in de Ka rolingische periode en val t in de overgang van de Laat Romeinse tijd

44

en de Frankis che periode. Het tweede s taal komt di chter in de buurt van Mertens’ da tering, maa r val t desalniettemin eveneens vroeg ui t. De twee stukken houtskool betreffen waa rs chi jnlijk oud hout da t pas la ter voor houts koolproductie werd gebruikt. Di t vermoeden wordt vers terkt doorda t al het

determineerbare houtskool ui t de mortel eikenhout betreft. Het lijkt waa rs chi jnlijker da t men hout ging recupereren in plaa ts van eikenhout te ka ppen met het oog op houts koolproductie. De da teringen worden dus niet bes chouwd als representa tief voor de opri chtingsdatum van de centraalbouwkerk.

3.3 Begravingen

Er werden in totaal drie contexten als inhuma tiegra f aangemerkt. Het betreft spoor 2, 5 en 8. Deze gra ven werden reeds in 1949 aangetroffen. Ti jdens Mertens ’ campa gne werden deze echter niet allemaal volledig ui tgehaald. Het aangetroffen botma teriaal wordt in hoofdstuk 4.3 nader besproken. Alle gra ven

aangetroffen ti jdens di t onderzoek tekenden zi ch rechthoeki g a f in het vlak.

In 1949 trof Mertens vers cheidene gra ven aan. Drie van deze gra ven wa ren echter niet rechthoeki g, maa r kunnen bestempeld worden als antropomorfe gra ven: begra vi ngen waa rbij de kuil de vorm van het hoofd en s chouder volgt.73 Deze werden door Mertens gerekend tot de vroegs te fase va n de kerk. Antropomorfe gra ven komen voor vanaf de 9e eeuw tot de 13e eeuw, met een piek tussen de 10e en 12e eeuw.74 Het ui tgra ven va n dit graftype is minder praktis ch dan rechthoekige gra ven die geli jkti jdig voorkomen, waa rdoor een speciale focus op het sociale presti ge en de persoonlijke identi tei t tijdens het gra fri tueel vermoed wordt bi j di t gra ftype.75 Alle gra ven aangetroffen tijdens dit onderzoek tekenden zi ch echter rechthoekig af in het vlak.

Graf 1

Spoor 5 in werkput 2 werd geregistreerd als graf 1. Di t graf kon volledi g worden blootgelegd. Het spoor had een grijze vulling met een lichtrode s chi jn. Aangezien Mertens in zijn plan de positie van het botma teriaal aanduidt, kan worden afgeleid dat hij di t tot op het ni veau van het skelet heeft blootgelegd (a fb. 3.12). De res ten in di t gra f la gen echter nog in anatomis ch verband. Er tekende zi ch geen spoor va n een kist meer a f, maa r wel werden de na gels van de kist aangetroffen (afb. 3.11). Ten tijde va n Mertens ’ opgra ving bleek de kis ts chaduw wel nog duideli jk waa rneembaa r te zi jn. Er werd eveneens één scherf aangetroffen in dit graf.

73

Sian 2015, p. 46-47; Mert ens 1950, p. 196-197. 74

Sian 2015, p. 73 & 114. 75

45

Afb. 3.11 Aanduiding van de spijkers aangetroffen in inhumatiegraf 1.

Op basis van de oriëntatie in relatie tot het muurwerk va n de centraalbouw en de la tere kerk kan vermoed worden dat het graf da teert va n de periode tussen de cons tructie va n de centraalbouw en de la tere ke rk. De begra ving kent i mmers een noordoos t-zuidwes t oriënta tie en volgt op die manier eerder de bouw van de centraalbouw, dan de oos t-west oriënta tie van de la tere kerk. De slechtere bewa ringstoestand i n vergeli jking met het botma teriaal ui t gra f 2 hoeft niet te wi jzen op een oudere ouderdom, aangezien het vri jleggen va n gra f 1 in 1949 het botma teriaal een ti jdlang heeft blootges teld, waa rdoor het bot slechter bewaa rd gebleven kan zijn.

46

Afb. 3.12 Inhumatiegraf 1 in relatie tot de centraalbouw en de latere kerk. (Mertens 1950, p. 197)

Graf 2

Spoor 8 in werkput 2 werd eveneens als een inhumatiegraf geregis treerd. Dit spoor is een rechthoekig spoor met een homogene gri jze vulling. Naast het botma teriaal werden er in dit spoor geen verdere vonds ten gedaan. Er werden alleen schedel-en kaakfra gmenten en onderbenen aangetroffen. Aangezien de onderbenen zi ch onder profiel 2 bevonden, werden deze niet ingeza meld om zo het profiel inta ct te houden. Het wes ten van het graf bleek s terk verstoord. Di t is waa rschijnlijk te wijten aan het fei t da t er in 1949 een paalspoor werd aangetroffen dat deels vers toord werd door dit graf. Ti jdens de toenmalige opgra vi ng lijkt de keuze te zi jn gevallen op couperen en afwerken van het paalspoor waa rdoor de

bovenli ggende context vers toord werd. De s cherpe a ftekening van de grafkuil en de goede bewaa rtoes tand van het bot lijken een dateri ng va naf de late mi ddeleeuwen te suggereren. Di t wordt verder vers terkt door de oost-west oriëntatie van het li chaam die de oriënta tie va n de muren van de gotische kerk volgt. Ook het profiel waa ronder de onderbenen van de overledene zi ch bevinden, toont aan da t het gra f jonger is dan alle andere lagen en sporen in het profiel .

Graf 3

Het derde gra f werd aangetroffen in werkput 1 en bevond zi ch onder de centraalbouwmuur. Het betreft spoor 2, een bruingri js gevlekt spoor waa rin ook verroerde C-hori zont op de merken was (a fb. 3.13). In di t spoor werd botmateriaal aangetroffen van 2 indi viduen. Di t gra f bevond zi ch naast enkele andere gra ven die alle werden opgegra ven door Mertens . Er wordt veronders teld dat het botma teriaal va n de vers chillende indi vi duen op deze manier vers toord raa kte. Mertens duidt di t gra f aan als graf 44. Op zijn opgra vingsplan kunnen onderbenen worden waa rgenomen in dit graf. Verder wordt er in de versla gen niet ingegaan op di t graf.

47

Afb. 3.13 Spoor 2 in werkput 1.

Afb. 3.14 Graf 44 op het grondplan van de opgraving uit 1949. (Mertens 1950, p. 197)

Er werd een s taal genomen va n het botma teriaalui t graf 3. De radiokoolstofda tering van het bot gaf een resul taat va n 1046±26BP. Hierbi j werd een 95,4% kans van een sterfdatum tussen 900 en 1030 bevonden met een 68,2% waa rs chi jnlijkheid da t deze sterfda tum tussen 980 en 1020 la g. Aangezien het gra f zi ch grotendeels onder de centraalbouwmuur bevindt kan deze da tering bes chouwd worden als een terminus post quem voor de constructie van de centraalbouw. Zel fs indien het bot oorspronkelijk tot één van de naburige gra ven behoorde kan deze conclusie behouden worden, aangezien deze alle onder de centraalbouwmuur gesi tueerd zijn.

48

3.4 Kuilen

In totaal kunnen er zeven sporen als kuil of paalkuil worden bes chouwd. Het betreft enerzijds inta cte sporen (s poor 7, 18 en 19). Deze sporen bevonden zi ch in het profiel i n werkput 2 en worden samen met de res t van het profiel besproken in hoofds tuk 3.7. Anderzi jds zijn er een aantal paalsporen die ti jdens de opgra ving in 1949 werden gecoupeerd en afgewerkt (spoor 6, 9, 10 &11). Alle paalsporen bevonden zi ch in werkput 2 (a fb. 3.15). De noordwes thoekpaal van de houten voorganger bevond zi ch binnen werkput 1, maa r werd niet aangetroffen omda t er niet tot op het a rcheologis che ni veau kon verdiept worden omwille van de elektri ci tei tskabels. In werkput 3 werden geen kuilen verwacht.

Afb. 3.15 Werkput 2 met aanduiding van de sporen.