• No results found

Hoofdstuk 3. De rol van banken in de Chinese financiële sector

3.2 Historie van de Peoples Bank of China

3.5.3 Concurrentie op de Duitse bankenmarkt

Tien procent van het totale marktaandeel van de Duitse bankenmarkt is in handen van buitenlandse commerciële banken. Uit een onderzoek van de financieel analisten Courvoisier en Gropp uit 2002 blijkt dat de Duitse markt voor de jaren 90 werd gekenmerkt door een lage mate van concentratie en dat het niveau van competitie niet erg hoog zou zijn.341 Daarentegen valt tevens uit dit onderzoek op te maken dat het Duitse bankensysteem in vergelijking tot andere bankensystemen van grote economieën wel altijd relatief stabiel is gebleken. Een analyse van de Duitse bankenmarkt van de economen Fischer en Pfeil uit 2003 toont aan dat er gedurende het tweede deel van de jaren 90 een stijging in de competitiviteit van Duitse banken heeft plaatsgevonden.342 Dit gegeven kan worden verklaard door het gevoerde overheidsbeleid dat actief heeft geprobeerd de Duitse financiële sector onderhevig te laten worden van de internationale kapitaalmarkten. Het IMF stelt in het IMF rapport ‘Financial

Stability Assessment of the German Banking System’ uit 2011 dat het stimuleren van de op

marktmechanismen gebaseerde finance ertoe heeft geleid dat Duitse banken zich in toenemende mate zijn gaan concentreren op korte termijn opbrengsten.343 Hetgeen de stabiliteit van het Duitse bankensysteem in vergelijking met het vroegere ‘Hausbank’ systeem niet ten goede is gekomen. Gedurende het tweede deel van het afgelopen decennia is echter een daling in de competitiviteit van Duitse banken waargenomen. Deze kan worden verklaard door middel van het feit dat de hoge mate van competitie aan het einde van de jaren 90 heeft geleid tot relatief lage interest marges en lagere inkomstenpatronen voor banken die op de Duitse bankenmarkt actief waren vergeleken met banken die in andere landen actief waren. Hierdoor hebben gedurende het afgelopen decennium een behoorlijk aantal banken besloten de Duitse bankenmarkt te verlaten.344

340 C.M. Buch, A. Lipponer, ‘Clustering or Competition’, 19.

341

C.M. Buch, ‘What Determines Maturity’, 15.

342 C.M. Buch, ‘What Determines Maturity’, 15.

343http://www.imf.org/external/pubs/ft/scr/2011/cr11169.pdf, bezocht op 12 december 2011, 11.56u.

344

http://www.bundesbank.de/download/volkswirtschaft/dkp/2004/200406dkp.pdf, bezocht op 12 december 2011, 23.41u.

In vergelijking met de regulatie van de Chinese bankensector moet de Duitse bankensector als zeer ontwikkeld worden beschouwd. De Duitse banken kennen in de eerste plaats allen een two-tier system. Bovendien hebben de financiële instituties een veel uitgebreidere geschiedenis met marktmechanismen in vergelijking met Chinese regulatoren. Daarnaast zijn er in Duitsland ontwikkelde mededingingsautoriteiten die de bankensector actief analyseren om concurrentiebeperkende afspraken tegen te gaan. In China stelt de overheid zelf concurrentiebeperkende wetten en regels in om een overvloed aan concurrentie en buitenlandse invloed op de Chinese bankenmarkt te voorkomen.

3.6 Conclusie

Wat betreft het formuleren en implementeren van monetair beleid kan de functionele onafhankelijkheid van de PBOC niet worden geschaard onder ‘goal en of target autonomy. Of de onafhankelijkheid van de PBOC kan worden aangemerkt als ‘instrument autonomy’ betwijfelen Lybek en Morris door de wettelijke dubbelzinnigheid van de leiderschapsrol van de State Council aangaande de implementatie van het monetair beleid van de PBOC. Lybek en Morris zijn van mening dat de onafhankelijkheid van de PBOC gezien de mate van overheidsinvloed tussen ‘instrument autonomy’ en ‘limited autonomy’ valt. Wat betreft de overige functies van de PBOC kan worden gesteld dat de mate van onafhankelijkheid hoger ligt. Hierdoor kan deze worden geclassificeerd alszijnde tussen ‘target en instrument autonomy’.

Wanneer de algemene mate van onafhankelijkheid van de PBOC wordt vergeleken met die van centrale banken in LMEs dan wel CMEs moet worden geconstateerd dat er sprake is van een discrepantie. Ten eerste kan deze discrepantie worden gevonden in het feit dat de onafhankelijkheid van slechts één andere centrale bank in de vorm van de Bank of New Zealand moet worden aangemerkt alszijnde ‘instrument autonomy’. Een belangrijke kanttekening die hierbij moet worden gemaakt is dat de onafhankelijkheid van de PBOC ook niet overeenkomt met die van Nieuw-Zeeland. Uit het feit dat de onafhankelijkheid van de Bank of New Zealand het dichtst in de buurt komt van die van de PBOC mag niet worden geconcludeerd dat China’s centrale bank karaktertrekken van een LME vertoont. Bovendien is er geen duidelijke scheiding tussen LMEs en CME te maken aan de hand van de mate van onafhankelijkheid van een centrale bank.

Daarentegen is het wel mogelijk een duidelijke scheiding te maken tussen de Chinese centrale bank de Peoples Bank of China en de centrale banken van ontwikkelde LMEs en CMEs. Wanneer de wet omtrent de PBOC wordt vergeleken met wetten omtrent andere

centrale banken moet worden geconcludeerd dat de wet omtrent de PBOC bol staat van de mogelijkheden voor de Chinese State Council en het Communistische Partij Committee om belangrijke beleidsbeslissingen te bepalen. Ten tweede wordt geen van de geanalyseerde centrale banken uit ontwikkelde LMEs dan wel CMEs gekenmerkt door een indirecte inperking van de onafhankelijkheid van de centrale bankier en andere hoog geplaatste bewindslieden. De mate van overheidsinvloed op de aanstelling van bewindslieden komt in geen van de onderzochte landen overeen met de Chinese procedures.

Een belangrijke conclusie die hieruit moet worden getrokken is dat de wetgeving omtrent China’s centrale bank absoluut (nog) geen volwaardig vergelijkingsmateriaal is voor de wetgeving omtrent centrale banken van ontwikkelde economieën. Aan de andere kant heeft de Communistische Partij Committee de wettelijke status van de PBOC in slechts drie decennia enorm weten te verbeteren. Wanneer dit wordt afgespiegeld ten opzichte van de eeuwenlange historie van centrale banken in ontwikkelde LMEs dan wel CMEs moet worden gesteld dat China’s financiële sector op dit punt een onvoorstelbaar snelle vooruitgang heeft geboekt.

Ditzelfde kan in mindere mate ook worden gesteld voor de Chinese commerciële bankensector. Gedurende de jaren 80 en 90 zijn er nauwelijks succesvolle veranderingen doorgevoerd. Deze sector heeft echter met name de afgelopen vijftien jaar een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Met de gedeeltelijke beursnoteringen van de vier grote staatsbanken heeft de Chinese overheid een aantal grote opstakels uit de weg weten te ruimen. Dit heeft het mogelijk gemaakt dat de banken kunnen integreren op internationale kapitaalmarkten en de competitie om het verkrijgen van kapitaal aan kunnen gaan. De aandeelhoudersstructuur van banken kan worden aangemerkt alszijnde een ruwe vorm van shareholdership.

Wanneer de gezondheid van China’s commerciële bankensector wordt vergeleken met de commerciële bankensectoren uit LMEs dan wel CMEs kan worden geconcludeerd dat China’s banken door een gebrek aan marktwerking, regelgeving en toezicht een enorme schuldenlast hebben gecreëerd. Voor commerciële banken in LMEs dan wel CMEs geldt dat de huidige tekorten zijn gecreëerd door een gebrek aan toezicht en een overvloed aan marktwerking. De belangrijkste kanttekening die bij de Chinese ontwikkelingen gemaakt dient te worden is dat de ontwikkelingen vorm worden gegeven vanuit de regering en niet of nauwelijks vanuit het management van banken of het gelieerde bedrijfsleven. Hieruit valt af te leiden dat alle initiatieven en veranderingen voortkomen uit zeer strak gecoördineerd overheidsbeleid.

Aan de andere kant moet gesteld worden dat uit het onderzoek naar de Chinese commerciële en Duitse commerciële banken is gebleken dat op beide markten meer dan de helft van het totale marktaandeel van banken indirect in handen is van de Chinese en Duitse staat. Hieruit blijkt dat afgezien van het overduidelijke verschil betreffende het toezicht op en het institutionele karakter van beide markten de Chinese financiële sector wel degelijk fundamenten bevat van een CME. Daarentegen kan worden gesteld dat het Duitse bankensysteem in vergelijking met het Chinese bankensysteem in hoge mate gefragmenteerd is in vier ongeveer gelijke pilaren. Bovendien is er ondanks de sterke positie van Duitse banken op de Duitse bankenmarkt een beduidend hoger percentage buitenlandse banken actief dan op de Chinese bankenmarkt. Hieruit blijkt dat de Chinese bankenmarkt nog niet dezelfde mate van openheid geniet in vergelijking met die van en ontwikkelde CME als Duitsland.

Uiteindelijk kan gesteld worden dat de Chinese bankensector zich meer ontwikkelt in de richting van de bankensector van een CME. De sterke positie die Duitse banken tot ongeveer vijftien jaar geleden hadden als veruit de grootste kredietverstrekker in de Duitse economie komt deels overeen met de positie van Chinese banken in de Chinese economie. Voorop staat dat dit op geen enkele wijze als een één op één vergelijking mag worden beschouwd. Het niveau wat betreft marktwerking, regelgeving en toezicht binnen de bankensector ligt in China overduidelijk lager dan dat dit vijftien jaar geleden in Duitsland het geval was.

Conclusie

De bevindingen van dit onderzoek tonen aan dat de Varieties of Capitalism benadering wel degelijk een analysekader biedt om de financiële sector van China te kunnen inschalen ten opzichte van ontwikkelde LMEs dan wel CMEs. Voor de Chinese financiële sector kan worden gesteld dat deze in beperkte mate overeenkomsten en analysemogelijkheden heeft met de meest ontwikkelde LMEs zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten. De discrepantie tussen de huidige vorm van de Chinese aandelenmarkten en bankensector ten opzichte van die van ontwikkelde LMEs is echter vergeleken met één a twee decennia geleden kleiner geworden. Dit kan worden verklaard aan de hand van het feit dat de Chinese machthebbers met name het afgelopen decennia stapsgewijs de aandelenmarkt en de bankensector gecontroleerd hebben laten proberen te functioneren aan de hand van kapitalistische marktmechanismen.

De verwachting dat de Chinese financiële sector echter beter te analyseren zou zijn aan de hand van kenmerken van CMEs is correct gebleken. Aan de hand van het onderzoek naar de Chinese aandelenbeurzen en de Duitse XETRADAX moet worden geconcludeerd dat de basisstructuur van de verschillende aandelenmarkten en aantal overeenkomsten vertoont. Ten eerste blijkt zowel de Chinese aandelenbeurs alsook de Duitse aandelenbeurs op dit moment niet het belangrijkste mechanisme te zijn op het gebied van het verkrijgen van kapitaal. Bedrijven die echter een belangrijke internationale rol vervullen in de wereldeconomie dienen wel door middel van een beursnotering de kapitaalmarkt te betreden aangezien deze bedrijven afhankelijk zijn van internationale investeringen. Van het gedeelte bedrijven dat zich op de nationale markt richt kan worden gesteld dat deze in beide economieën een voorkeur hebben het benodigde kapitaal te verkrijgen via bankleningen. Een zeer belangrijke kanttekening die voor de analyse van de aandelenmarkten gemaakt dient te worden is dat de Chinese aandelenmarkten pas sinds het tweede deel van het afgelopen decennium voldoende financiële regulatie hebben gekend om een vergelijking met een ontwikkelde CME als Duitsland mogelijk te maken. De amplitude tussen de functie van de aandelenmarkt, de bescherming van aandeelhouders en het doel dat de Chinese overheid met de aandelenmarkten tot en met het begin van het afgelopen decennium heeft gehad waren absoluut niet toereikend geweest om een waardevolle plaatsing te kunnen geven van de positie van de Chinese financiële sector binnen de Varieties of Capitalism benadering.

Daarentegen is het bestaan van deze amplitude tevens de reden waardoor het momenteel wel mogelijk is om deze plaatsing aan de hand van de LME/CME schaal te kunnen maken. Zonder een reële inschatting van deze amplitude voor en omstreeks de eeuw wisseling was het niet mogelijk geweest de enorme vooruitgang van de Chinese financiële sector gedurende het afgelopen decennium in kaart te brengen. De trend en de toekomstverwachting is dat de Chinese beurzen zich stap voor stap ontwikkelen richting shareholdership. Dezelfde trend kan worden waargenomen op de Duitse beurs. Deze heeft echter wel een behoorlijke voorsprong op de Chinese beurzen daar de XETRADAX sinds het midden van de jaren 90 zich in toenemende mate heeft kunnen ontwikkelen richting shareholdership in plaats van stakeholdership. Een tweede kanttekening die aan de hand van het onderzoek naar de aandelenbeurzen gemaakt dient te worden is dat het niveau van de Chinese regulatie betreffende de aandelenbeurzen nog niet overeenkomt met de regulatie van de Duitse beurs.

Wat betreft de analyse naar de onafhankelijkheid van de PBOC in vergelijking met centrale banken uit ontwikkelde LMEs en CMEs moet worden geconcludeerd dat de onafhankelijkheid van de PBOC moet worden ingeschaald tussen instrument en limited autonomy. Dit wordt zoals aangehaald veroorzaakt door de indirecte mogelijkheden van de Chinese State Council om een zeer sterke invloed uit te oefenen op het beleid van de PBOC. Bovendien bestaan er legio mogelijkheden voor de State Council om de centrale bankier en andere belangrijke bewindslieden te beïnvloeden. Hierdoor kan er niet worden gesproken van een volledig onafhankelijke centrale bank aan de hand van het two-tier system zoals dat in ontwikkelde LMEs en CMEs wel het geval is. Vanwege bovenstaande redenen moet worden geconcludeerd dat China op het punt van de onafhankelijkheid van de PBOC niet eenvoudig is te plaatsen in het LME/CME spectrum van de Hall en Soskice. Wanneer het tempo van de recente ontwikkelingen binnen de wetgeving van de PBOC worden vergeleken met de eeuwenoude historie van centrale banken uit ontwikkelde LMEs en CMEs moet China in het ontwikkelingsstadia van een CME worden geplaatst.

Uit de analyse van de Chinese en Duitse commerciële banken komt duidelijk naar voren dat de Chinese staat nog een te grote invloed uitoefent op de marktmechanismen om de Chinese markt voor commerciële banken overeen te kunnen laten komen met die van een ontwikkelde CME als Duitsland. De enorme structurele hervormingen van logge staatsbanken naar beursgenoteerde ondernemingen mogen echter niet uit het oog te worden verloren. Wanneer China in de nabije toekomst de directe staatsinvloed op de markt voor commerciële banken kan beperken zodat er binnen een decennia marktwerking met internationale

concurrentie plaats zou kunnen vinden kan er echter vrij snel in de buurt van de Duitse situatie wat betreft commerciële banken worden gekomen.

De eindconclusie die kan worden getrokken is dat China’s financiële sector moet worden gekenmerkt als een CME in ontwikkeling. Het tempo waarin de Chinese aandelenmarkten en de bankensector zich positief ontwikkelen ten opzichte van de situatie op beide financiële sectoren enige decennia geleden is van doorslaggevend belang om deze conclusie te kunnen maken. Wat betreft voldoende afgebakende regulatie en een acceptabele mate van functionerende marktmechanismen komt China’s financiële sector beduidend te kort om op dit moment als ontwikkelde CME gekenmerkt te kunnen worden. De passende omschrijving die aan deze vaststelling gegeven dient te worden is het gebrek aan voldoende op elkaar afgestemde en ontwikkelde institutionele complementariteiten. Of de Chinese financiële sector daadwerkelijk binnen enkele decennia de stap naar een duidelijke kenmerking als CME zou kunnen maken hangt af van de vraag of de Chinese machthebbers bereid zijn om als machthebbende partij soevereiniteit af te dragen aan te ontwikkelen instituties.

Literatuurlijst

Geraadpleegde literatuur:

Achleitner, A.K., Andres, C., Betzer, A. en Weir, C., ‘Wealth Effects of Private Equity Investments on the German Stock Market’, 17 The European Journal of Finance 3 (2009), 217-239.

Ahrens, J., ‘Governance and Economic Development: A Comparative Institutional Approach (2002), 1-433.

Ahrens, J., ‘The Politico-Institutional Foundation of Economic Transition in Central Asia: Lessons from China’, 10 Economic and Environmental Studies 2 (2009), 1-20.

Ahrens, J., Jünemann, P., ‘Transitional Institutions, Institutional Complementarities and Economic Performance in China: A Varieties of Capitalism Approach’, Duisburg Working

Papers on East Asian Studies 72 (2007), 1-50.

Ahrens, J., Mengeringhaus, P., ‘Institutional Change and Economic Transition: Market-Enhancing Governance, Chinese Style’, 1 European Journal of Comparative Economics 12, 2005, 1-33.

Alberda, W., ‘Sociaal Coporatisme’, 68 Economische Statistische Berichten 3412, 1983, 591.

Aoki, M., Dore, R., ‘The Japanese Firm as a system of Attributes: A Survey and Research Agenda’, The Japanese Firm: Sources of competitive Strength (New York 1994), 1-392.

Apeldoorn Van, B., Horn, L., ‘The Transformation of Corporate Governance in the EU. From Harmonization to Marketization’, in: Overbeek, H., van Apeldoorn, A. en Nölke, A. The

Aziz, J., Dunaway, J.V. en Prasad, E., ‘China and India: Learning From Eachother Reforms and Policies for Sustained Growth’, International Monetary Fund (2006), 1-294.

Bell, S., Feng, H., ‘Reforming China’s Stock Market: Institutional Change Chinese Style’, 57

Political Studies 3 (2009), 123.

Betzer, A., Theissen, E., ‘Insider Trading and Corporate Governance: The Case of Germany’, 15 European Financial Management 2 (2009), 402-429.

Bley, J., ‘Stock Splits and Stock Return Behaviour: How Germany Tries to Improve the Attractiveness of its Sock Market’, 12 Applied Financial Economics 2 (2002), 85-93.

Böhl, M. T., Schuppli, M., ‘Do Institutional Investors Destabilize China’s A-share Markets?’, 20 Journal of International Markets, Institutions & Money 1 (2010), 36-50.

Buch, C.M., ‘What Determines Maturity? An Analysis of German Commercial Banks Foreign Assets’, 1 Applied Financial Economics 13 (2003), 337-351.

Buch, C.M., Lipponer, A., ‘Clustering or Competition? The Foreign Investment Behaviour of German Banks’, 1 Deutsche Bundesbank 6 (2004), 1-30.

Burdekin, R.C., Tao, R., ‘An ABC Guide to Provincial Lending Patterns in China: Progress and Prospects’, 44 The Chinese Economy 5 (2011), 34-54.

Burdekin, R.C., Siklos, P.L., ‘What Has Driven Chinese Monetary Policy Since 1990? Investigating the People’s Bank policy Rule’, 1 Journal of International Money and Finance 27 (2008), 847-859.

Busemeyer, M. R., ‘Asset Specifity, Institutional Complementarities and the Variety of Skill Regimes in Coordinated Market Economies’, 7 Socio-Economic Review 3 (2009), 375-406. Chen, G., Firth, M. en Xin, J., ‘Control Tranfsers, Privatization, and Corporate Performance: Efficiency Gains in China Listed Companies’, 43 Journal of Financial and Quantitative

Chen, Z., Jiang, H., Li, D. en Sim, A.B., ‘Regulation and Change Volatility Spillovers: Evidence from China’s Stock Markets’, 46 Emerging Markets and Trade 6 (2010), 140-157. Cioffi, J.W., ‘Corporate Governance Reform, Regulatory Politics, and the Foundations of Finance Capitalism in the United States and Germany’, 7 German Law Journal 6 (2005), 533-562.

Comerford Cooper, M., ‘New Thinking in Financial market Regulation Dismantling the Split Share Structure of Chinese Listed Companies’, 13 Journal of Chinese Political Science 1 (2008), 53-78.

Conglu, C., ‘Banking Structure and Financial Stability: Comparison of Chinese and German Banking Systems’, 1 Frontiers of Economics in China 3 (2006) 433-448.

Cromme, G., ‘Corporate Governance in Germany and the German Corporate Governance Code’, 13 Corporate Governance: An International Review 3 (2005), 362-367.

Crouch, C., ‘Trade Unions. The Logic of Collective Action’ (Fontana 1982), 1-251.

Deeg, R., ‘Industry and Finance in Germany Since Reunification’, 28 German Politics and

Society 2 (2010), 116-129.

Engel, D., Middendorf, T., ‘Investment, Internal Funds and Public Banking in Germany’, 33

Journal of Banking and Finance 1 (2009), 2132-2139.

Faust, J.R., Kornberg, J.F., China in world politics. Policies, processes, prospects (Boulder 2005), 1-294.

Gao, Y., ‘What Comprises IPO Initial Returns: Evidence From the Chinese Market’, 18

Elsevier Pacific-Basin Finance Journal 1 (2010), 77-89.

Groenewold, N., Tang, S.H.K., en Wu, Y., ‘The Efficiency of the Chinese Stock Market and the Role of Banks’, 14 Journal of Asian Economics 1 (2003), 593-609.

Hall, P. A., Soskice, D, ‘Varieties of Capitalism: The Institutional Foundations of

Comparative Advantage’ (New York 2001), 1-540.

Höpner, M., ‘Epiloque to Explaining Institutional Complementarity: What Have We Learnt? Complementarity, Coherence and Institutional Change’, 3 Socio Economic Review 2 (2005), 383-387.

Leng, J., ‘China’s Banking Reform in the Context of Globalization and Transition’, 17

European Business Law Review 5 (2006), 1271-1302.

Krahnen, P.J., Schmidt, R.H., ‘Taking Stock and Looking Ahead: The German Financial

System’, 1 Oxford Scholarship Online Monographs 3 (2004), 485-528.

Lai, K.P.Y., ‘Marketization through Contestation: Reconfiguring China’s Financial Markets through Knowledge Networks’, 11 Journal of Economic Geography 1 (2011), 87-117.

Lin, A.Y., Swanson, P.E., ‘The Effect of China’s Reform Policies on Stock Market

Information Transmission’, 47 Quarterly Journal of Finance and Accounting 3 (2008), 49-75.

Lin, H.L., Chia-Chi, Y. en Yang, C.H., ‘Bank Reforms, Competition and Efficiency in China’s Banking System: Are Small City Bank Entrents More Efficient?’, 17 China and

World Economy 5 (2009), 69-87.

Lin, X., Zhang, Y., ‘Bank Ownership Reform and Bank Performance in China’ 33 Journal of

Banking and Finance 1 (2009), 1-10.

Lybek, T., Morris, J.A., ‘Central Bank Governance: A Survey of Boards and Management’, International Monetary Fund Working Paper WP 04 226, 1-53.

Mahany, R.C., Lederer, A.L., ‘The Role of Monitoring and Shirking in Information Systems Project Management’, 28 International Journal of Project Management 1 (2009), 14-25.