• No results found

Conclusies ten aanzien van de hypothesen

In document Van bejegening tot vertrek (pagina 135-139)

7 Determinanten van de ontwikkeling van de vertrekbereidheid van ingeslotenen

7.6 Conclusies ten aanzien van detentie en terugkeerbereidheid

7.6.5 Conclusies ten aanzien van de hypothesen

Aan de hand van deze bevindingen kunnen de volgende conclusies worden getrokken ten aanzien van de hypothesen die in hoofdstuk 5 zijn geformu-leerd.

H1 Hoe minder tevreden ingeslotenen zijn over de detentieomstandighe-den, des te groter is de mate waarin ingeslotenen aangeven dat hun ver-trekbereidheid sinds de detentie in de vreemdelingenbewaring is toege-nomen.

De eerste hypothese (H1) vindt beperkte ondersteuning. Er zijn aanwijzingen dat de vertrekbereidheid in beperkte mate kan toenemen wanneer ingeslote-nen vrezen dat hun gezondheid tijdens de detentie zal verslechteren, en het is mogelijk dat een negatieve ontwikkeling van de gezondheid voor een deel het gevolg is van de deprivaties van detentie. We vinden echter geen samen-hang tussen de tevredenheid over de detentieomstandigheden en de ontwik-keling van de vertrekbereidheid. Ook de interviews suggereren dat de depri-vatie van goederen en diensten, autonomie en sociale relaties geen (of zeer beperkte) invloed hebben op de ontwikkeling van de vertrekbereidheid van ingeslotenen in de vreemdelingenbewaring.

H2 Hoe vaker ingeslotenen in de vreemdelingenbewaring ondergebracht zijn geweest en hoe langer de duur van het verblijf in de vreemdelingen-bewaring, des te groter is de mate waarin ingeslotenen aangeven dat hun vertrekbereidheid sinds de detentie in de vreemdelingenbewaring is toe-genomen.

De tweede hypothese (H2) kan deels worden aangenomen. De kwantitatieve resultaten tonen aan dat wat betreft het aantal keer dat ingeslotenen in de vreemdelingebewaring zijn ondergebracht de categorieën eerste keer in de vreemdelingenbewaring en minimaal vijf keer in de vreemdelingenbewaring een negatieve significante samenhang hebben met de ontwikkeling van de vertrekbereidheid (ten opzichte van de categorie twee, drie of vier keer in de vreemdelingenbewaring). Dit wekt de veronderstelling dat er enige uitsorte-ring plaatsvindt van een groep vreemdelingen die door de herhaalde detentie besluit te vertrekken en een groep vreemdelingen waarbij de detentie geen doorslaggevende invloed heeft op hun vertrekbereidheid. Bij deze laatste groep treedt bij herhaalde detentie mogelijk een zekere mate van acceptatie op van het feit dat men als illegale migrant zo nu en dan in de vreemdelin-genbewaring wordt geplaatst. Dat zou ervoor kunnen zorgen dat de vertrek-bereidheid bij de tweede, derde of vierde keer in de vreemdelingenbewaring

nog toeneemt (door het ontnemen van de vrijheid), maar dat na de vierde keer in de vreemdelingenbewaring de vertrekbereidheid niet verder toene-emt. Deze bevindingen zijn in overeenstemming met de resultaten uit de interviews. Ook die laten zien dat herhaalde detentie voor een deel van de respondenten zorgt dat de vertrekbereidheid toeneemt. Een ander deel van de respondenten (mogelijk de respondenten die minimaal vijf keer in de vreemdelingenbewaring hebben gezeten) zegt gewend te zijn aan de detentie in de vreemdelingenbewaring en geeft aan dat de detentie geen invloed heeft op de vertrekbereidheid.

De verblijfsduur in de vreemdelingenbewaring vertoont geen significante samenhang met de ontwikkeling van de vertrekbereidheid. Wel suggereren de interviews dat bij een deel van de ingeslotenen (met name bij jongeren) de vertrekbereidheid toeneemt bij langdurige detentie in de vreemdelingenbe-waring.

H3 Hoe meer uitkomstrechtvaardigheid ingeslotenen ervaren, des te groter is de mate waarin ingeslotenen aangeven dat hun vertrekbereidheid sinds de detentie in de vreemdelingenbewaring is toegenomen. De derde hypothese (H3) wordt aangenomen. De resultaten in tabel 8 laten zien dat er een significante positieve samenhang bestaat tussen de uitkomst-rechtvaardigheid en de ontwikkeling van de vertrekbereidheid sinds het ver-blijf in de vreemdelingenbewaring. Wanneer ingeslotenen het doel van de vreemdelingenbewaring rechtvaardiger achten neemt de vertrekbereidheid sinds het verblijf in de vreemdelingenbewaring toe. Dit komt overeen met de bevindingen uit de interviews.

H4 Hoe meer procedurele rechtvaardigheid ingeslotenen ervaren, des te des te groter is de mate waarin ingeslotenen aangeven dat hun vertrekbe-reidheid sinds de detentie in de vreemdelingenbewaring is toegenomen. Er is geen significante directe relatie tussen de indicatoren voor procedurele rechtvaardigheid en de ontwikkeling van de vertrekbereidheid. Daarom wordt de vierde hypothese (H4) niet aangenomen. (Er zijn daarentegen wel aanwijzingen voor een indirecte relatie tussen procedurele legitimiteit en de ontwikkeling van de vertrekbereidheid, zie de conclusies ten aanzien van hypothese 7.)

H5 Hoe beter ingeslotenen op de hoogte zijn van ondersteuning bij terug-keer, des te groter is de mate waarin ingeslotenen aangeven dat hun ver-trekbereidheid sinds de detentie in de vreemdelingenbewaring is toege-nomen.

De vijfde hypothese (H5) wordt aangenomen. De gepercipieerde terugkeer-ondersteuning heeft een positieve significante samenhang met de ontwikke-ling van de vertrekbereidheid. Dit wordt ook bevestigd door de interviewre-sultaten.

H6 Hoe groter de mate van deprivatie die ingeslotenen ervaren, des te groter is de mate van gepercipieerde terugkeerondersteuning.

De zesde hypothese (H6) vindt weinig ondersteuning. De resultaten van de kwantitatieve analyses laten zien dat de tevredenheid over de detentieom-standigheden geen significante samenhang heeft met de gepercipieerde terugkeerondersteuning. Alleen de variabele herhaalde detentie heeft bij de categorie ‘twee, drie of vier keer in detentie’ een positieve, significante samenhang met de gepercipieerde terugkeerondersteuning. Wanneer inge-slotenen voor de tweede, derde of vierde keer in de vreemdelingenbewaring verblijven ervaren zij meer terugkeerondersteuning.

H7 Hoe groter de mate van legitimiteit die ingeslotenen aan de vreemdelin-genbewaring toekennen, des te groter is de mate van gepercipieerde terugkeerondersteuning.

De zevende hypothese (H7) kan worden aangenomen. De resultaten van de statistische analyses laten zien dat de gepercipieerde legitimiteit (met name maar niet uitsluitend in de vorm van uitkomstrechtvaardigheid) samenhangt met de gepercipieerde terugkeerondersteuning. Wanneer de mate van geper-cipieerde legitimiteit hoger is, is ook de gepergeper-cipieerde terugkeerondersteu-ning hoger. Dit komt overeen met de bevindingen uit de interviews. De inter-views laten bovendien zien dat DTH’ers hierbij soms een rol spelen. DTH’ers kunnen bijdragen aan de (procedurele) rechtvaardigheid die ingeslotenen aan de vreemdelingenbewaring toekennen, zij kunnen ingeslotenen informe-ren over de mogelijkheden met betrekking tot terugkeerondersteuning en kunnen ingeslotenen motiveren om met DT&V en IOM in gesprek te gaan.

In het volgende hoofdstuk worden de bevindingen uit dit rapport samenge-vat en worden aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek.

In document Van bejegening tot vertrek (pagina 135-139)