• No results found

Beantwoording tweede onderzoeksvraag

In document Van bejegening tot vertrek (pagina 140-146)

8 Conclusie en aanbevelingen

8.2 Beantwoording tweede onderzoeksvraag

De onderzoeksvraag die in het tweede deel van het onderzoek centraal stond is: Welk verband bestaat er tussen de detentiebeleving van ingeslotenen en de mate waarin zij worden blootgesteld aan de vreemdelingenbewaring enerzijds en de ontwikkeling van hun vertrekbereidheid anderzijds?

Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden is ten eerste gekeken of vreem-delingenbewaring een afschrikwekkende werking heeft. Afschrikking is geen formeel doel van vreemdelingenbewaring, maar de deprivaties die inherent zijn aan vrijheidsbeperking en de overeenkomsten tussen de omstandighe-den waaraan strafrechtelijk gedetineeromstandighe-den en gedetineerde vreemdelingen respectievelijk worden blootgesteld, kunnen niettemin tot gevolg hebben dat vreemdelingenbewaring een zekere afschrikkingwekkende werking heeft. Of dit zo is, is in dit onderzoek onderzocht door te kijken naar de relatie tussen de deprivaties van detentie (gemeten aan de hand van de tevredenheid over verschillende detentieomstandigheden, de ontwikkeling van de gezondheid,

de detentiefrequentue en de detentieduur) en de ontwikkeling van de ver-trekbereidheid tijdens de detentie. De kwantitatieve analyses laten zien dat de meeste deprivaties van detentie niet significant samenhangen met de ont-wikkeling van de vertrekbereidheid. Bij herhaalde detentie is er echter wel sprake van een significante samenhang met de ontwikkeling van de vertrek-bereidheid. De relatie tussen de frequentie van detentie en de ontwikkeling van de vertrekbereidheid lijkt niet lineair te zijn. In vergelijking met migran-ten die voor de eerste keer in de vreemdelingenbewaring zitmigran-ten geven respondenten die voor de tweede, derde of vierde keer in de detentiecentra zitten wat vaker aan dat hun vertrekbereidheid tijdens de detentie is toegeno-men. Migranten die vijf keer of vaker zijn gedetineerd geven daarentegen juist weer minder vaak aan dat hun vertrekbereidheid tijdens de detentie is toegenomen. Uit de interviews komt naar voren dat een deel van de migran-ten de demigran-tentie als afschrikwekkend ervaart, maar dat anderen zich als het ware aanpassen en de detentie leren zien als een onvermijdelijk onderdeel van het bestaan als illegale migrant in Nederland. Al met al kan er worden geconcludeerd dat de afschrikwekkende werking van de vreemdelingenbe-waring beperkt is. Ook lijkt afschrikking primair te verlopen via de deprivatie van vrijheid en niet zozeer via de ervaren zwaarte van de detentieomstandig-heden.

Er is tevens gekeken naar de relatie tussen de (door ingeslotenen) gepercipi-eerde legitimiteit van de vreemdelingenbewaring en de ontwikkeling van de vertrekbereidheid. De gepercipieerde procedurele rechtvaardigheid lijkt op basis van de kwantitatieve resultaten niet significant samen te hangen met de ontwikkeling van de vertrekbereidheid tijdens detentie. De gepercipieerde uitkomstrechtvaardigheid heeft daarentegen wel een significante positieve samenhang met de ontwikkeling van de vertrekbereidheid. Dit wil zeggen dat naarmate ingeslotenen er meer begrip voor hebben dat ze met het oog op uitzetting in vreemdelingenbewaring zijn geplaatst, zij in relatief hoge mate aangeven dat hun vertrekbereidheid tijdens het verblijf in de vreemdelingen-bewaring is toegenomen. Ook de interviews laten zien dat wanneer de vreemdelingenbewaring door ingeslotenen wordt gezien als rechtvaardig zij meer bereid zijn mee te werken aan terugkeer. Wanneer de vreemdelingen-bewaring echter wordt gezien als onrechtvaardig zijn ingeslotenen meer geneigd te vechten tegen het systeem. Zowel de kwantitatieve als de kwalita-tieve gegevens laten zien dat DTH’ers soms een belangrijke rol spelen in de ervaren legitimiteit van de detentie (tegelijkertijd blijkt uit deel 1 dat deze invloed niet een-op-een te herleiden is tot de onderscheiden bejegeningstij-len).

Voorts is onderzoek gedaan naar de relatie tussen de terugkeerondersteuning die ingeslotenen waarnemen en de ontwikkeling van de vertrekbereidheid. De kwantitatieve bevindingen laten zien dat de gepercipieerde terugkeer-ondersteuning een positieve, significante samenhang heeft met de ontwikke-ling van de vertrekbereidheid. Naarmate ingeslotenen meer

steuning ervaren geven zij in hogere mate aan dat hun vertrekbereidheid sinds het verblijf in de vreemdelingenbewaring is toegenomen. Dit verband kan overigens ook andersom worden uitgelegd. Ingeslotenen die meer bereid zijn om te vertrekken staan vermoedelijk meer open voor terugkeeronder-steuning. De terugkeerondersteuning die ingeslotenen ervaren blijkt boven-dien voor een deel af te hangen van de legitimiteit van de detentie (en in min-dere mate van de frequentie van de detentie). De interviews geven aanvul-lende aanwijzingen voor een positief verband tussen de gepercipieerde terugkeerondersteuning en de ontwikkeling van de vertrekbereidheid. De rolinvulling van DTH’ers lijkt hierbij niet onbelangrijk. Zij kunnen vreemde-lingen wijzen op de opties van terugkeerondersteuning, zoals informeren over de mogelijkheden van DT&V en de IOM. Op deze manier kunnen vreemdelingen in sommige gevallen worden gemotiveerd om mee te werken aan hun vertrek. DTH’ers gaan hier echter terughoudend mee om omdat ze vinden dat ze er primair verantwoordelijk voor zijn dat de detentie van de migrant ordelijk verloopt. Het leggen van een te grote nadruk op terugkeer zou het streven naar een ordelijke detentie kunnen bemoeilijken.

Naast bovenstaande bevindingen zijn ook enkele overige verbanden aange-troffen. Zo geven vermoedelijke asielmigranten in mindere mate aan dat hun vertrekbereidheid sinds het verblijf in de vreemdelingenbewaring is toegeno-men (ten opzichte van vermoedelijke arbeidsmigranten) en is er een

positieve, significante samenhang tussen het niveau van de geestelijke gezondheid en de ontwikkeling van de vertrekbereidheid. Dit betekent dat ingeslotenen met een betere geestelijke gezondheid in hogere mate aangeven dat hun vertrekbereidheid sinds het verblijf in de vreemdelingenbewaring is toegenomen. Opvallend is dat de resultaten tegelijkertijd laten zien dat een negatieve ontwikkeling van de gezondheid een positief effect heeft op de ont-wikkeling van de vertrekbereidheid. Vermoedelijk is de vertrekbereidheid weliswaar hoger wanneer ingeslotenen een goede geestelijke gezondheid hebben, maar kan de angst voor een achteruitgang van de gezondheid in de vreemdelingenbewaring soms een stimulans zijn om mee te werken aan terugkeer. Dit laatste duidt op een afschrikwekkende werking van de vreem-delingenbewaring.

De bevindingen suggereren ten slotte dat de gepercipieerde legitimiteit van detentie in sterkere mate bijdraagt aan daadwerkelijke terugkeer dan de deprivaties van detentie. Bij de deprivaties van detentie zijn migranten wel-licht meer geneigd om de detentieperiode uit te zitten om vervolgens te pro-beren om naar omliggende Europese landen uit te wijken (zie ook Kox, 2011; Kox & Leerkes, 2013).

8.3 Aanbevelingen

In dit onderzoek zijn verschillende factoren die samenhangen met de missie van DBV met elkaar in verband gebracht. Deze kennis zou gebruikt kunnen worden om acties en maatregelen te ontwikkelen om de detentiebeleving van ingeslotenen te verbeteren. Met name de motiverende bejegening lijkt in dit kader interessant.

Ook heeft het onderzoek informatie opgeleverd over factoren die van invloed zijn op de vertrekbereidheid van ingeslotenen. Voorbeelden van deze facto-ren zijn de uitkomstrechtvaardigheid en de gepercipieerde terugkeeronder-steuning. Er zijn aanwijzingen gevonden dat deze factoren meer invloed heb-ben op de ontwikkeling van de vertrekbereidheid dan de deprivaties van detentie. Aan de hand van deze bevindingen kan de conclusie worden getrokken dat een strenger of soberder regime de uitzetfunctie van de vreem-delingenbewaring niet faciliteert. Met de kennis die dit onderzoek heeft opgeleverd kan worden bekeken hoe de mate van vertrekbereidheid van ingeslotenen kan worden beïnvloed en mogelijk kan worden verhoogd. Zo laten de kwalitatieve resultaten bijvoorbeeld zien dat DTH’ers ingeslotenen zouden kunnen informeren (of doorverwijzen) over de mogelijkheden met betrekking tot terugkeerondersteuning, waardoor de vertrekbereidheid van ingeslotenen kan toenemen. Tegelijkertijd zou op grond van de resultaten een maatschappelijke en politieke discussie gevoerd kunnen worden over de vraag of – en zo ja in welke vorm – het vergroten van de vertrekbereidheid van uitzetbare vreemdelingen tot de doelen van vreemdelingenbewaring moet behoren. Zicht op uitzetting is een voorwaarde voor vreemdelingendetentie en het vergroten van de terugkeerbereidheid kan helpen om dit doel te berei-ken. Vooralsnog heeft de wetgever zich echter niet tot doel gesteld om de detentie zo in te richten dat de bereidheid om Nederland te verlaten tijdens de detentie toeneemt (noch via afschrikking, noch via beleid op het gebied van de gepercipieerde legitimiteit van detentie, noch via het bieden van terugkeerondersteuning tijdens de detentie).

Ten behoeve van toekomstig wetenschappelijk onderzoek zou het zinvol zijn om meer gerichte vragen op te nemen in het MTO en de Vreemdelingensur-vey (bijvoorbeeld: vragen naar de migratieachtergrond van gedetineerden zodat verschillende typen migranten beter onderscheiden kunnen worden, het maken van een onderscheid tussen terugkeer- en vertrekbereidheid, vra-gen naar de vertrekbereidheid op het moment van detentie en het moment van het invullen van de vragenlijst zodat ook kan worden gemeten in hoe-verre de vertrekbereidheid tijdens de detentie is afgenomen; meer en direc-tere vragen over de gepercipieerde rechtvaardigheid van de detentie en van gedwongen terugkeer). Een tweede aanbeveling is om meer wetenschappe-lijk onderzoek te doen naar de rol van ambassades bij terugkeer vanuit deten-tiecentra. De individuele bereidheid van migranten om mee te werken aan terugkeer hoeft namelijk geen voldoende voorwaarde te zijn voor

lijke terugkeer. Ook ambassades hebben een belangrijke invloed op de uit-komsten van de detentie. Er is erg weinig bekend over de overwegingen van ambassades om al dan niet mee te werken aan (gedwongen) terugkeer. We weten bijvoorbeeld niet goed hoe ambassades aankijken tegen vreemdelin-gendetentie en de tenuitvoerlegging daarvan en hoe deze percepties eventu-eel invloed uitoefenen op de bereidheid van landen van herkomst om migranten terug te nemen.

Een laatste onderzoeksaanbeveling heeft betrekking op deel 1 van het onder-zoek. Uit het kwantitatieve onderzoek komt naar voren dat motiverende bejegening meer aan de tevredenheid over de detentie bijdraagt dan onder-steunende en structurerende bejegening. In de interviews zijn juist aanwij-zingen gevonden dat een ondersteunende bejegening het meest effectief is. Bovenal diende het idee zich aan dat de meest effectieve bejegeningstijl niet vaststaat maar afhangt van de situatie en persoonlijke behoeften van een ingeslotene. De precieze plaats van motiverende bejegening (als uitwerking van motivational interviewing) binnen het theoretisch kader van harmony (ondersteunende bejegening) en security values (structurerende bejegening) dient verder te worden geanalyseerd. Toekomstig onderzoek is nodig om de trend van ‘responsibilisation’, het activeren en verantwoordelijk maken van de ingeslotene, een plaats te geven binnen de bestaande bejegeningsconcep-ten.

Summary

From staff orientation to departure

A study on the operation of immigration detention

The detention centres for immigrants in the Netherlands are managed by the Special Facilities Directorate (Dutch: Directie Bijzondere Voorzieningen, DBV), accountable to the Custodial Institutions Agency (Dutch: Dienst Justi-tiële Inrichtingen, DJI). In recent years, the capacity of immigration detention facilities has been decreasing. As of 2013 there are approximately two-thousand places, distributed across four centres. These centres accommo-date immigrants that have been refused entry at the national border, as well as immigrants – mostly immigrants who do not or no longer have legal stay – apprehended in the Netherlands and who are considered to pose a risk of evading their deportation. All immigrants in detention are expected to leave the Netherlands within the foreseeable future (if there is little prospect of their imminent eviction, then their detention should be terminated). The implementation of immigration detention in the centres is in the hands of over 1,500 staff members, the majority of which are employed as detention supervisor (Dutch: detentietoezichthouder, DTH) with the daily supervision of the detained immigrants.

Background

Recently, the DBV performed two surveys among staff members and detain-ees to identify possible improvements. The current study should yield further knowledge on how the DBV and its detention centres can contribute to the daily execution of a mission informed by two key elements: ‘humane imple-mentation’ and ‘contributing to preparing the detainees for their

repatriation’.

Objective

This study consists of two parts. In the first part, we investigate how the detained immigrants assess the circumstances of detention, and what the staff can contribute to this. The second part examines whether there is a con-nection between the exposure to immigration detention and the way the cir-cumstances of detention are perceived, and the extent to which immigrants cooperate with their repatriation. The research questions are thus closely modelled after the mission of the DBV.

Method

In both parts of this study, hypotheses derived from a theoretical examina-tion of the literature about the operaexamina-tion of immigraexamina-tion detenexamina-tion are tested through quantitative analyses of surveys held among both staff members and detainees, and through qualitative analyses of interviews held with both staff members and immigrants in a detention centre. The selection of respondents took account of the variety in country of origin (if known), age, length of detention, and sex. The interviews sought to establish how mechanisms underlying the presumed theoretical relations actually work, according to the staff members and detainees.

In document Van bejegening tot vertrek (pagina 140-146)