• No results found

Conclusie ten aanzien van de hypothesen

In document Van bejegening tot vertrek (pagina 89-95)

4 Veronderstelde determinanten van de bejegeningstijlen en de detentiebeleving

4.4 Conclusie ten aanzien van de hypothesen

De conclusie die aan de hand van voorgaande resultaten kan worden getrok-ken is dat de bejegeningstijlen op enkele specifieke punten samenhangen met de arbeidssituatie van DTH’ers. Tevredenheid over de arbeidsomstan-digheden blijkt uit de (zowel kwalitatieve als kwantitatieve) analyses samen

te gaan met een sterke mate van hantering van bejegeningstijlen (proactieve houding van het personeel).

Met name de motiverende bejegeningstijl vertoont een positieve samenhang met de detentiebeleving van vreemdelingen. Wanneer DTH’ers meer werken volgens de motiverende bejegeningstijl is de mate van tevredenheid van ingeslotenen over de detentieomstandigheden hoger. Dit verband kan ook andersom verlopen. Wanneer ingeslotenen meer tevreden zijn over de deten-tieomstandigheden hebben zij mogelijk een andere houding waardoor DTH’ers hen in hogere mate motiverend bejegenen. In interviews geven DTH’ers echter aan dat het ondersteunen belangrijker is dan het motiveren. Dit geldt echter alleen voor de detentieomstandigheden die betrekking heb-ben op de deprivatie van ingeslotenen. De gepercipieerde legitimiteit blijkt (op ‘respectvolle behandeling’ na) op basis van voorgaande resultaten niet samen te hangen met de bejegeningstijlen van DTH’ers. De bejegeningstijlen en de detentiebeleving vertonen naast deze bevindingen significante relaties met enkele overige factoren, zoals de verblijfsduur in detentie en het regime. Hiermee hebben we slechts een deel van de variantie verklaard. Waarschijn-lijk zijn andere factoren die niet in de analyses zijn opgenomen van belang bij de beleving van bejegeningstijlen en de detentiebeleving (bijvoorbeeld indi-viduele opvattingen en situationele factoren). Uit de interviews komt het beeld naar voren dat effectieve bejegening maatwerk is. Waar de ene vreem-deling de motiverende houding van personeel hoog aanslaat, geeft de ander aan liever geen contact te hebben met DTH’ers.

Aan de hand van deze bevindingen kunnen de hypothesen, die naar aanlei-ding van de theoretische veronderstellingen in hoofdstuk 2 zijn geformu-leerd, worden getoetst:

H1 Wanneer DTH’ers meer tevreden zijn over de inhoudelijke aspecten van het werk, geven zij aan de afzonderlijke bejegeningstijlen in sterkere mate te hanteren.

Op basis van de resultaten kan worden geconcludeerd dat de eerste hypo-these (H1) geen ondersteuning vindt. De inhoudelijke aspecten van het werk vertonen (op de factor ‘inhoud van het werk’ na) geen significante samen-hang met de bejegeningstijlen. Uit de interviews zijn ook geen concrete uit-spraken gedaan over deze veronderstelde relatie.

H2 Wanneer DTH’ers meer tevreden zijn over de collegialiteit en leiderschap die zij ervaren, geven zij aan de afzonderlijke bejegeningstijlen in ster-kere mate te hanteren.

De tweede hypothese (H2) wordt deels aangenomen. De factor collegialiteit hangt positief samen met de structurerende en motiverende bejegeningstijl, en stimulerend leiderschap hangt positief samen met ondersteunende en structurerende bejegening. Dit wil zeggen dat DTH’ers die in hogere mate tevreden zijn over de collegialiteit aangeven in sterkere mate structurerend

en/of motiverend te bejegenen en dat DTH’ers die aangeven te maken te hebben met stimulerend leiderschap aangeven in sterkere mate ondersteu-nend en/of structurerend te bejegenen. In de interviews benoemen DTH’ers dit ook, zij voelen zich gesteund door collega’s en leidinggevenden kunnen hen stimuleren zelfstandig (en proactief) hun taken uit te voeren.

H3 Wanneer DTH’ers meer tevreden zijn over de integriteit en veiligheid die zij ervaren, geven zij aan de afzonderlijke bejegeningstijlen in sterkere mate te hanteren.

Ook de derde hypothese (H3) wordt deels aangenomen. Naarmate DTH’ers een hogere score hebben op de schaal ‘moreel bewust gedrag’ (zie bijlage 2 voor een omschrijving van de gebruikte schalen) geven zij aan in sterkere mate de ondersteunende en/of de structurerende bejegeningstijl te hanteren. Omdat er op basis van de analyses in dit hoofdstuk geen uitspraken gedaan kunnen worden over de causaliteit van de verbanden, kan ook dit verband mogelijk andersom worden geïnterpreteerd. DTH’ers die aangeven onder-steunend en structurerend te bejegenen kunnen de morele gevolgen van hun handelen mogelijk beter overzien en hebben meer aandacht voor morele kwesties bij de uitvoering van hun werkzaamheden. Ook laten de resultaten een positieve samenhang zien tussen eerlijkheid en de structurerende beje-geningstijl. Daarnaast is er sprake van een positieve samenhang tussen veilig-heid en motiverende bejegening. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat DTH’ers die zich veiliger voelen in hogere mate de kans zien om meer te doen dan hun functieomschrijving hen voorschrijft en daardoor in sterkere mate de motiverende bejegeningstijl hanteren. Ook is het mogelijk dat DTH’ers die aangeven ingeslotenen te motiveren meer betrokken zijn bij ingeslotenen en beter weten wat er bij ingeslotenen speelt, waardoor zij zich veiliger voelen.

H4 Wanneer DTH’ers aangeven de afzonderlijke bejegeningstijlen in ster-kere mate te hanteren zijn ingeslotenen meer tevreden over de detentie-omstandigheden die betrekking hebben op de deprivatie van ingeslote-nen.

De vierde hypothese (hoofdstuk 4) wordt alleen voor de motiverende bejege-ningstijl aangenomen. Motiverende bejegening hangt positief samen met de tevredenheid over de detentieomstandigheden omgang met DTH’ers, dagbe-steding en autonomie. Dat wil zeggen dat wanneer DTH’ers op een leefafde-ling aangeven motiverend te bejegenen, de ingeslotenen op die afdeleefafde-ling de detentieomstandigheden hoger aanslaan. Het is ook mogelijk dat ingeslote-nen die meer tevreden zijn over de detentieomstandigheden een andere hou-ding ten opzichte van het personeel hebben waardoor DTH’ers in hogere mate motiverend kunnen bejegenen. In de interviews geven vreemdelingen aan het als prettig te ervaren dat DTH’ers hen motiveren deel te nemen aan activiteiten. De ondersteunende en structurerende bejegeningstijlen bleken

geen significante bijdrage te hebben aan de verklaring van de ervaren deten-tieomstandigheden van vreemdelingen. In de interviews blijkt het onder-scheid tussen motiveren en ondersteunen voor DTH’ers niet heel scherp en lijkt de meest effectieve bejegeningstijl ook af te hangen van de situatie en de behoeften van de individuele vreemdeling.

H5 Wanneer DTH’ers aangeven de afzonderlijke bejegeningstijlen in ster-kere mate te hanteren percipiëren ingeslotenen de detentieomstandig-heden als meer legitiem.

Op basis van de resultaten kan worden geconcludeerd dat de vijfde hypo-these (H5) geen ondersteuning vindt. De bejegeningstijlen vertonen geen sig-nificante samenhang met de gepercipieerde legitimiteit (in het bijzonder de procedurele rechtvaardigheid) van de vreemdelingenbewaring (met uitzon-dering van de marginaal significante samenhang tussen motiverende bejege-ning en respectvolle behandeling). Uit de interviews blijkt ook dat respect-volle behandeling belangrijk wordt gevonden door vreemdelingen, maar dat zij inzien dat de regels niet door de DTH’er zijn gemaakt.

In het volgende hoofdstukken volgt het tweede deel van het onderzoek over het verband tussen de vertrekbereidheid en de detentie-ervaringen van vreemdelingen.

Deel 2 Detentie en

5 De relatie tussen het verblijf in de

In document Van bejegening tot vertrek (pagina 89-95)