• No results found

Conclusie van de analyse van de resultaten

NIVEAU 3: DE INDIVIDUELE ACCOUNTANT uitoefenen moreel

4.2. Analyse van de resultaten

4.2.4. Conclusie van de analyse van de resultaten

Binnen dit onderzoek is de relatie tussen verschillende mechanismen die voortkomen uit de Institutionele Theorie en ethisch gedrag en klokkenluidersgedrag van accountants onder de loep genomen. Middels interviews met accountants van verschillende functieniveaus en aan de hand van hun ervaringen kan antwoord worden gegeven op de hoofdvraag:

Leiden de mechanismen die binnen de context van een accountantsorganisatie spelen tot het bevorderen, of het ontmoedigen van ethisch gedrag en heeft dit tot gevolg dat accountants slechts in

geringe mate klokkenluidersmeldingen doen?’

Met behulp van de antwoorden op de onderzoeksvragen – afgeleid van de variabelen – kan een beeld gevormd worden, welke antwoord geeft op de hoofdvraag. Dit beeld bestaat uit een web van relaties tussen de behandelde variabelen en zijn, ten behoeve van duidelijkheid, in een model weergegeven (zie: volgende pagina).

51 |

Een overeenkomst met de literatuur is, dat bijna alle behandelde factoren een relatie hebben met ethisch gedrag. Slechts voor de gedragscode en teamnormen, bleek geen relatie te bestaan tussen deze variabelen en ethisch gedrag en klokkenluidersgedrag van accountants. Uit de afgenomen interviews bleek dat de gedragscode niet leeft binnen de organisatie en daarom geen invloed heeft op (het bevorderen, of het ontmoedigen van) ethisch gedrag of klokkenluidersgedrag van accountants. Evenzeer werd aangegeven dat er onbekendheid heerst over de regels en het beleid rondom klokkenluiden. Aanvullend op het conceptueel model kan dit worden gezien als een factor dat invloed heeft op het geringe voorkomen van klokkenluidersgedrag door accountants.

Verder werd er geen directe relatie werd onderkend tussen mentoring en ethisch gedrag. Met name bij de formele coaching trajecten, werd aangegeven dat deze eerder dienden voor het evalueren van persoonlijke performance, dan voor het verschaffen van richtlijnen voor gedrag en ethiek. Bij formele feedback kan er eveneens, op basis van de afgenomen interviews, worden geconstateerd dat er een relatie ontbreekt tussen formele feedback en ethisch gedrag. Dit is te wijten aan het feit dat er geen evaluatiecriteria zijn voor het beoordelen van ethisch gedrag. Ethisch gedrag wordt ook niet direct beloond. Bovendien gaven respondenten aan dat formele feedback niet altijd voldoende objectief is. Daarnaast bleek uit de resultaten dat de meeste variabelen een positieve invloed uitoefenen op ethisch gedrag. Slechts de onderzochte variabelen tone at the top (team) en obedience pressures

weken hiervan af. Bij tone at the top (team) kon weliswaar een relatie worden vastgesteld tussen deze variabele en ethisch gedrag, maar kon er geen conclusie worden bereikt over de aard van deze relatie (positief, of negatief). Obedience pressures konden naast een positieve werking op ethisch gedrag, ook een negatieve werking hebben op ethisch gedrag, dit is met name het geval wanneer partners een winst georiënteerde focus hanteren. Wanneer obedience pressures ethisch gedrag ontmoedigen (focus op winstmaximalisatie), gaven respondenten op associate en senior associate niveau aan dat dit in de weg staat bij het doen van een klokkenluidersmelding.

De respondenten gaven eveneens aan dat de obedience pressures bijdroegen aan het in geringe mate voorkomen van klokkenluidersmeldingen, doordat er hiërarchie wordt gepercipieerd. Respondenten geven aan dat de (gepercipieerde) hiërarchie binnen de organisatie ervoor zorgt dat men terughoudend is wanneer het gaat om het doen van een klokkenluidersmelding.

Niet overeenkomend met de verwachtingen die door het conceptueel model geschapen (zie paragraaf 2.8) werden, blijkt dat relatie tussen het bevorderen/ ontmoedigen van ethisch gedrag en klokkenluidersgedrag van accountants lang niet altijd opgaat. Enkel voor de tone at the top (team en organisatie), informele feedback en obedience pressures kan de relatie tussen het bevorderen van ethisch gedrag en het geringe voorkomen van klokkenluidersmeldingen worden vastgesteld aan de hand van de analyse van de interviewresultaten. Voor conformity pressures en ethiek trainingen, geldt dat ze weliswaar een relatie hebben met ethisch gedrag, maar dat deze relatie niet leidt tot het geringe voorkomen van klokkenluidersmeldingen, zoals voorspeld werd door het conceptuele model in paragraaf 2.8..

Wel bleek dat alle variabelen (met uitzondering van de gedragscode en teamnormen) een relatie hebben met klokkenluidersgedrag. Bij obedience pressures, conformity pressures, mentoring, ethiek trainingen en formele feedback betrof dit een directe relatie tussen deze variabelen en klokkenluidersgedrag van accountants (zonder tussenkomst van de variabele: ethisch gedrag).

In tegenstelling tot de verwachtte relatie tussen ethiek trainingen en het geringe voorkomen van klokkenluidersmeldingen, dat geschetst werd in het conceptueel model, kan er naar aanleiding van de interviews eerder een positieve relatie tussen ethiek trainingen en klokkenluidersmeldingen worden vastgesteld. Enkele geïnterviewden gaven namelijk aan dat de ethiek trainingen bijdragen tot het voeden van een cultuur waarin het veilig is om mensen aan te spreken op gedrag.

52 |

Invloeden uit het mimetisch isomorfisme en coërcief isomorfisme binnen de organisatie en binnen de auditteams werken in op respectievelijk de mate van field dependence en ego strength. Uit de analyse van de interviewresultaten blijkt dat mimetisch isomorfisme in grote mate speelt binnen de organisatie en binnen teams; men kijkt naar elkaar en wint advies en vertoont kopieergedrag. In veel interviews (dertien van de veertien interviews) werd aangegeven dat wanneer ethische dilemma’s spelen, men eerst adviezen gaat inwinnen bij collega’s en/ of coaches (variabele: mentoring). Dit leidt er in de meeste gevallen toe dat dergelijke dilemma’s worden weggenomen, waardoor het niet tot een klokkenluidersmelding behoeft te komen. Bovendien gaven respondenten aan dat er te weinig voorbeelden zijn van mensen de meldingen gedaan hebben, ten einde een cultuur te voeden waarin het gelegitimeerd is om dit te doen.

Daarnaast leiden de invloeden uit het coërcief isomorfisme ertoe dat men over een zekere mate van

ego strength moet beschikken, ten einde klokkenluidersmeldingen te doen. Uit de interviewresultaten bleek dat geïnterviewden van associate- en senior associate (gepercipieerde) hiërarchie ervaarden, welke als een drempel wordt gezien voor het aanspreken op gedrag en het doen van een klokkenluidersmelding. Ook de (gepercipieerde) mogelijke negatieve gevolgen voor het beeld waarop men binnen de organisatie gezien wordt, bleek een obstakel te zijn voor het doen van een klokkenluidersmelding.

Invloeden uit het normatief isomorfisme speelden in mindere mate een rol. Dat is onder andere toe te schrijven aan het feit dat de gedragscode niet wordt gedragen binnen de organisatie.

Naar aanleiding van de analyse van de interviewresultaten, kan er geen algemene uitspraak worden gedaan over de locus of control van accountants (intern of extern). De respondenten gaven wel aan dat voor een goede uitoefening van het beroep een ethisch verantwoordelijkheidsgevoel vereist is.

4.3. Discussie

Binnen dit exploratieve onderzoek is een beeld geschetst over de invloed van diverse mechanismen die binnen een accountantsorganisatie, auditteam of individuele accountant spelen en de invloed daarvan op ethisch gedrag en klokkenluidersmeldingen. In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek in perspectief geplaatst en volgt er een kritische bespreking van de resultaten die verkregen zijn middels de interviews met de accountants.

Ten eerste laten de interviewresultaten zien dat met name het mimetisch isomorfisme, waarbij men collega’s als referenten gebruikt en hen gedrag kopieert, een rol speelt bij ethisch gedrag en klokkenluidersgedrag van accountants. Echter, leidt de aanwezigheid van invloeden uit het mimetisch isomorfisme niet tot een gereduceerde mate van professionele autonomie van de accountant? Is de accountant dan nog wel in staat om op basis van persoonlijke morele principes ethische beslissingen te maken? In het licht van de bevinding, zou men kunnen aannemen van niet. Toch vraagt de professionele aard van het beroep om een bepaalde mate van autonomie ten einde objectief te blijven en trouw te blijven aan persoonlijke ethische waarden (Lord & DeZoort, 1994; Davis, 1996).

Daarnaast wijst onderzoek uit dat ego strength in vereiste is voor het maken van ethische keuzen (McDevitt et al., 2006). Ego strength is gerelateerd aan de mate waarin een individu vasthoudt aan zijn persoonlijke morele oordeel, ongeacht de (sociale) invloeden die op hem, of haar, inwerken (McDevitt et al., 2006) Echter; in hoeverre beschikken accountants over ego strength, ten einde persoonlijke morele waarden na te leven? De hiervoor besproken bevindingen zouden kunnen duiden op een gebrek aan ego strength bij accountants. Met name wanneer het maken van een ethische keuze, of een klokkenluidersmelding betekent dat men moet breken met loyaliteit aan partners, teams, collega’s, of organisatorische normen, lijkt het accountants aan ego strength te ontbreken. Maar vraagt de roep om het herstellen van het vertrouwen in de functie van de accountant niet om moed bij accountants?

53 |

Uit de analyse van de interviewresultaten bleek dat de publicatie van de AFM rapporten een rol speelden bij het creëren van meer ethische accountantsorganisaties. In het licht van deze bevinding, kan men zich afvragen of het niet veel eerder een kwestie van externe druk (vanuit de AFM) is, dan het aanwakkeren van ego strength, dat het vertrouwen in de accountantsfunctie moet herstellen. Echter, als kwaliteitsverbetering slechts optreedt naar aanleiding van externe druk; wat is dan nog het lerende vermogen van een accountantsorganisatie? In andere woorden: Gaat men er naar aanleiding van de publicatie van het AFM voor zorgen dat er mechanismen worden geïnstitutionaliseerd, die ervoor zorgen gaan zorgen dat de hoogste ethische standaarden blijvend worden gehanteerd, of is het wachten op de publicatie van een nieuw rapport over significante tekortkomingen binnen de accountantsorganisaties?

De bevinding dat er slechts weinig beroep wordt gedaan op de interne gedragscode, zou eveneens kunnen wijzen op een beperkte mate van lerend vermogen binnen de accountantsorganisatie. Uit de resultaten van de interviews blijkt immers dat men de gedragscode niet gebruikt voor het ontlenen van richtlijnen voor gedrag. Gegeven het feit dat accountants zich aan hoge ethische standaarden dienen te houden, die verder gaan dan de conventionele moraliteit en de wet (Cowton, 2009; Davis, 1997; DeGeorge, 2006), zou men zich kunnen afvragen waar de accountants de richtlijnen voor gedrag dan aan ontlenen. Zijn de hoogste morele waarden inherent aanwezig bij de accountant? Ponemon (1992) concludeerde eerder dat dit niet het geval is. Hieruit blijkt dat het handhaven van ethiek binnen een accountantsorganisatie een voortdurende uitdaging is, en ook zal blijven. Niet in het minst omdat de morele vraagstukken waaraan accountants blootgesteld worden dikwijls complex zijn, maar ook omdat de accountant zich dikwijls in een positie verkeert, waarin zijn professionaliteit opgespannen voet staat met sociale pressies (Grey, 1998), en loyaliteit aan cliënten (Bazerman, et al. 2002). In hoofdstuk vijf (paragraaf 5.3.2.) zullen er een aantal aanbevelingen worden gedaan voor de praktijk, die gebruikt kunnen worden om deze uitdaging aan te gaan.

Toch kan men zich afvragen in hoeverre de invloeden uit het mimetisch isomorfisme het gedrag van de accountant in de toekomst nog zullen sturen. Immers, in het licht van de huidige ontwikkelingen, waarbij accountants steeds vaker de mogelijkheden geboden worden om flexibelere werktijden te hanteren en vanuit huis te werken en te communiceren via software of online applicaties (Hooks & Higgs, 2002), zullen accountants elkaar minder in fysieke staat ontmoeten, waardoor er minder ruimte is voor het opbouwen van een mentorship relatie, het inwinnen van adviezen en het vertonen van kopieergedrag.

Naast invloeden uit het mimetisch isomorfisme, bleken invloeden uit het coërcief isomorfisme een rol te spelen bij het geringe voorkomen van klokkenluidersmeldingen binnen accountantsorganisaties. Uit voorgaand onderzoek blijkt dat de op coërcief isomorfisme gebaseerde angst voor repercussies de voornaamste verklaring is voor het feit dat deze niet, of slechts in geringe mate voorkomen (Dworkin, 2007; Dworkin & Near, 1997). Uit de interviewresultaten blijkt dat dat voor accountants in mindere mate opgaat. Kan hieruit worden geconcludeerd dat men zich veilig voelt om anderen aan te spreken op gedrag en dat men zich bovendien relatief veilig voelt om een melding te maken? Klokkenluiden en elkaar aanspreken op gedrag dat niet door de beugel kan, kunnen worden gezien als sociaal gewenst gedrag (Brief & Motowildo, 1984), waardoor de antwoorden op de interviewvragen een positiever beeld kunnen geven, dan dat in werkelijkheid het geval is.