• No results found

In de conclusie zal antwoord worden gegeven op de eerder geformuleerde onderzoeksvraag: Is er een relatie tussen de samenstelling van de Raad van Commissarissen en de gehanteerde parameters voor de waardering van de materiële vaste activa in exploitatie van

woningcorporaties?

Allereerst is de vraag ontleed in verschillende deelonderwerpen, die zullen worden behandeld alvorens een antwoord op deze vraag kan worden geformuleerd.

Een woningcorporatie is een organisatie met als primaire taken het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen en heeft een maatschappelijke doelstelling: de sociale huisvesting. (Rijksoverheid, 2011) Woningcorporaties opereren in een externe omgeving met tal van afhankelijke organisaties van wet- en regelgevers tot aan de huurders(organisaties).

Met de invoering van het Bbsh, die gepubliceerd is op 9 oktober 1992, heeft een ommekeer plaatsgevonden in de regelgeving voor woningcorporaties. Waar tot 1993 voorschriften en procedures vooraf werden ingevoerd werd vanaf dat tijdstip toezicht op afstand en verantwoording achteraf leidend. Het uitgangspunt hierbij was dat een brede taakstelling past bij de verzelfstandiging van woningcorporaties. (Glasz, 2001) Door de invoering van het Bbsh werd intern toezicht belangrijk, een rol die wordt uitgevoerd door de RvC.

De RvC houdt toezicht op het beleid van het bestuur en voorziet het bestuur van advies. De RvC dient zodanig samengesteld te zijn dat de leden ten opzichte van het bestuur, van elkaar en welk belang dan ook kritisch en onafhankelijk kunnen functioneren. (Aedes, 2006)

Earnings management gaat over de doelbewuste manipulatie van de gerapporteerde winstcijfers in verband met een bepaald doel dat men voor ogen heeft. Mogelijke manieren om de gerapporteerde winstcijfers te beïnvloeden zijn middels de keuze van verslaggevingsstandaarden of het ondernemen van acties die het gerapporteerde financiële resultaat beïnvloeden. (Scott, 2009)

Voor de waardering van de materiële vaste activa in exploitatie bij woningcorporaties op bedrijfswaarde (het contant maken van toekomstige kasstromen) formuleert de leiding van een woningcorporatie een aantal uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op het gevoerde beleidskader door de woningcorporatie en hebben betrekking op zowel de opbrengsten als de kosten. Tevens is het strategische voorraadbeleid van belang. In het strategisch voorraadbeleid komen onderwerpen als investeringen in het complex, marktpositie, verkoopplannen en schattingen van de resterende economische levensduur aan bod. (CFV, 2006) Voor de waardering van de materiële vaste activa in exploitatie zijn de volgende parameters in dit onderzoek betrokken:

 De jaarlijkse huurstijgingen  De jaarlijkse lastenstijgingen

Doordat de RvC toezicht houdt op het bestuur en advies geeft aan het bestuur van de organisatie op het gevoerde beleid, zoals in dit geval de keuze voor verslaggevingsstandaarden (lees: gehanteerde parameters), is het mogelijk om indirect invloed uit te oefenen op het financiële resultaat van de woningcorporatie.

Om een antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag zijn een aantal hypotheses getoetst waaruit de volgende resultaten naar voren kwamen:

Hypothese 1: Een grotere RvC leidt tot een grotere jaarlijkse huurstijging

Er is geen eenduidig verband tussen deze twee variabelen. In het eerste jaar is er een negatief verband tussen beide variabelen en in de jaren 3 en 5 een positief verband. Op basis van deze resultaten is te concluderen dat er geen significant verband is.

Hypothese 2: Een grotere RvC leidt tot een kleinere jaarlijkse lastenstijging

Voor deze twee variabelen is eveneens geen eenduidig verband vast te stellen. In het eerste en vijfde jaar is er een negatief verband en in het derde jaar een lichtelijk positief verband. Al deze resultaten zijn eveneens niet significant.

Hypothese 3: Een grotere mate van financiële expertise van de RvC leidt tot een lagere jaarlijkse huurstijging

Tussen deze twee variabelen bestaat er een eenduidig negatief verband. Echter wordt dit negatieve verband steeds minder sterk gedurende de jaren. Ook voor dit verband geldt dat er geen significante relatie is tussen beide variabelen.

Hypothese 4: Een grotere mate van financiële expertise van de RvC leidt tot een hogere jaarlijkse lastenstijging

Het verband tussen deze twee variabelen is negatief voor alle drie de jaren. In het eerste en vijfde jaar is het verband sterker dan in het derde jaar. Ook voor dit verband zijn de resultaten niet significant.

De toevoeging van de controlevariabele grootte van de organisatie, gemeten in aantal het aantal verhuureenheden dat een woningcorporatie heeft, zorgt ervoor dat de gevonden verbanden positiever worden in vergelijking met de eerder uitgevoerde analyse. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er een (sterker) positiever verband is tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen dan in eerste instantie, met de toetsing van de directe correlatie, het geval

Tussen de parameters voor de jaarlijkse huurstijgingen in relatie tot elkaar is er een positief significant verband. Dit wil zeggen dat de parameter voor de jaarlijkse huurstijging in bijvoorbeeld jaar 5 een sterk verband toont met de gehanteerde parameter voor de jaarlijkse huurstijging in eerdere jaren. Dit verband suggereert dat er een beleid/trend zit in welke parameters voor de jaarlijkse huurstijgingen in de diverse jaren wordt gehanteerd.

Voor de gehanteerde parameters voor de jaarlijkse lastenstijgingen in relatie tot elkaar wordt eveneens een sterk positief verband gevonden. Deze verbanden zijn minder sterk dan het verband bij de jaarlijkse huurstijgingen en is niet altijd significant in de diverse jaren.

De algehele conclusie op basis van dit onderzoek luidt dat er een relatie is tussen de

samenstelling en de grootte van de RvC en de gehanteerde parameters voor de waardering van de materiële vaste activa in exploitatie van woningcorporaties. De relaties die in dit onderzoek getoetst zijn leiden echter niet tot significante verbanden. Wel zijn enkele andere significante relaties gevonden in dit onderzoek, zoals de parameters voor de jaarlijkse huurstijgingen en de jaarlijkse lastenstijgingen in de verschillende jaren in relatie tot elkaar.

6. Discussie (vervolg)onderzoek

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de beperkingen van het onderzoek en de mogelijkheden die dit onderzoek biedt tot vervolgonderzoek.

6.1 Beperkingen van het onderzoek

Onderzoek doen brengt altijd beperkingen met zich mee, omdat het nu eenmaal, mede gezien de tijd en de complexiteit van onderzoek doen, niet mogelijk is om alles te onderzoeken. Dit geldt eveneens voor dit onderzoek en heeft geleidt tot de volgende beperkingen: relatief kleine populatie, uitgangspunten onderzoek, totstandkoming van parameters en de periode van onderzoek.

Relatief kleine populatie

De totale populatie van dit onderzoek bestaat uit 18 woningcorporaties. Doordat de populatie relatief klein is heeft een individuele woningcorporatie relatief veel invloed op de resultaten van het onderzoek en kunnen trends/verbanden door één of enkele uitschieters uit het verband worden getrokken. Hierdoor worden de resultaten beïnvloed en kan dit een vertekend beeld geven voor de werkelijk aanwezig relatie op basis van een grotere populatie.

De uitgangspunten van het onderzoek

In dit onderzoek is als uitgangspunt genomen, gezien het feit dat alle woningcorporaties sociale huisvesting als maatschappelijke doelstelling hebben, dat de woningcorporaties ongeveer hetzelfde aanbod aan huurwoningen hebben. Mede hierdoor en gezien het feit dat de woningcorporaties in een relatief klein geografisch gebied opereren worden de woningcorporaties als concurrenten van elkaar beschouwd.

De totstandkoming van de gehanteerde parameters

In dit onderzoek is de data voor de gehanteerde parameters afkomstig uit de jaarverslagen van de desbetreffende woningcorporaties. In dit onderzoek is echter geen rekening gehouden met het proces dat voorafging aan de totstandkoming van de gehanteerde parameters voor de jaarlijkse huur- en lastenstijging.

De periode van het onderzoek

In dit onderzoek staat het jaar 2009 centraal om de relatie tussen de grootte en samenstelling van de RvC en de gehanteerde parameters te meten. Tevens is een (willekeurige) selectie gemaakt voor de jaren die onderdeel uitmaken van dit onderzoek, in dit geval de jaren 1, 3 en 5. Door de periode uit te breiden over meerdere jaren of meerdere parameters in het onderzoek mee te nemen, bijvoorbeeld ook de jaren 2 en 4, kan een beter beeld worden verkregen van de relatie tussen de variabelen.

6.2 Mogelijkheden voor vervolgonderzoek

Dit onderzoek biedt ook mogelijkheden voor vervolgonderzoek, te weten: de verklaring van de resultaten van het onderzoek en de hantering van meerdere controlevariabelen.

Verklaringen van de resultaten van het onderzoek

In dit onderzoek is ‘slechts’ gekeken naar de kwantitatieve resultaten en verschillen. Het is zeer interessant om onderzoek te doen naar de oorzaken en redenen van deze resultaten en verschillen van en tussen bepaalde woningcorporaties: Waarom hanteert woningcorporatie A in plaats X een jaarlijkse huurstijging van 1% en woningcorporatie B in plaats X een jaarlijkse huurstijging van 2,5%, terwijl men beide sociale huisvesting als maatschappelijke doelstelling heeft met nagenoeg hetzelfde aanbod van verhuurwoningen? Dit soort vragen kunnen ook gesteld worden voor de jaarlijkse lastenstijgingen en redenen van samenstelling en grootte van de RvC.

Meerdere controlevariabelen

In dit onderzoek zijn de resultaten gecorrigeerd voor de grootte van de organisatie, gemeten in het aantal verhuureenheden. Het zou kunnen dat meerdere factoren van invloed zijn op de samenstelling en grootte van de RvC bij een woningcorporatie. Door meerdere

Bibliografie

Wet- en regelgeving

 Artikel 70 Woningwet, gepubliceerd op 29 augustus 1991.  Artikel 70c Woningwet, gepubliceerd op 29 augustus 1991.

 Besluit beheer sociale huursector (Bbsh), gepubliceerd op 9 oktober 1992.

Artikelen

 Aartsen, O., Keet, B., Peij, S. (2006). Public governance bij woningcorporaties, zorginstellingen en ZBO’s. Management Executive, maart/april 2006.

 Anderson, R.C., Mansi, S.A., Reeb, D.M. (2004). Board characteristics, accounting report integrity, and the cost of debt, Journal of Accounting and Economics, vol. 37, p. 315–342.

 Abbot, L.J., Park, Y. en Parker, S. (2000). The effects of audit committee activity and independence on corporate fraud, Managerial Finance, vol. 26, nr. 11, p. 55-67.  Beasley, M.S. (1996). An empirical analysis of the relation between board of director

composition and financial statement fraud, The Accounting Review, vol. 71, nr. 4, p. 443-465.

 Bédard, J., Chtourou, S.M., Courteau, L. (2004). The effect of audit committee expertise, independence, and activity on aggressive earnings management, Auditing: A Journal of Practice & Theory, vol. 23, nr. 2, p. 13-35.

 Beemer en Luursema (2004). Corporate governance in de publieke sector, Management executive, nummer 3, mei-juni 2004.

 Boot, A.W.A., Wallage, P. (2006). Thema: Corporate governance toekomstbestendig? De Code Tabaksblat bezien vanuit een dynamisch perspectief, MAB, vol. 80, nr. 5, p. 204-205.

 Bossert, J. (2003). Public Governance – leidraad voor goed bestuur en management, februari 2003. Deloitte, mei 2006, pag. 17-19.

 Carcello, J., Neal, T. (2000). Audit committee composition and auditor reporting, The Accounting Review, vol. 758, nr. 4, p. 453–467.

 Dalton, D.R., Daily, C.M., Johnson, J.L., Ellstrand, A.E. (1990). Number of directors and financial performance: A meta-analysis, Academy of Management Journal, vol. 42, nr. 6, p. 674-686.

 Dechow, P.M., Sloan, R.G., Sweeney, A.P. (1996). Causes and consequences of earnings manipulation: An analysis of firms subject to enforcement actions by the SEC,

Contemporary Accounting Research 13 (1), 1-36.

 DeFond, M., Jiambalvo, J. (1994). Debt covenant violations and manipulation of accruals. Journal of Accounting and Economics, vol. 17, nr. 1-2, p. 145–176.

 DeZoort, F.T., Salterio, S.E. (2001). The effects of corporate governance experience and financial-reporting and audit knowledge on audit committee members’ judgment,

Auditing: A Journal of Practice and Theory, vol. 20, nr. 2, p. 31-47.

 Felo, A.J., Krishnamurthy, S., Solieri, S.A. (2001). Audit committee characteristics and the perceived quality of financial reporting: An empirical analysis, Working paper.  Goodstein, J., Gautam, K., Boeker, W. (1994). The effects of board size and diversity on

strategic change, Strategic Management Journal, vol. 15, nr. 3, p. 241-250.

 Healy, P.M. (1985). The effect of bonus schemes on accounting decisions, Journal of Accounting and Economics, p. 85-107.

 Healy, P., Wahlen, J. (1999). ‘’A review of the earnings management literature and its implications for standard setting’’, Accounting Horizons, vol. 13, nr. 4, p. 365-383.  Jensen, M.C. and Meckling, W.H. (1976). Theory of the firm: Managerial behavior,

agency costs and ownership structure, Journal of Financial Economics, vol. 3, nr. 4, p. 305-360.

 Klein, A. (1998). Firm performance and board committee structures, Journal of Law and Economics, vol. 41, nr. 1, p. 275–303.

 Klein, A. (2002). Economic determinants of audit committee independence, Accounting Review, vol. 77, nr. 2, p. 435–452.

 Klein, A. (2002a). Audit committee, board of director characteristics, and earnings management. Journal of Accounting and Economics, vol. 33, nr. 3, p. 375–400.

 McDaniel, L., Martin, R.D., Maines, L.A., Peecher, M.E. (2002). Evaluating financial reporting quality: The effects of financial expertise vs. financial literacy, The Accounting Review, vol. 77, p. 139-167.

 Stokmans, D., Wester, J. ‘Schip Rotterdam brengt Vogelaar in problemen’, NRC Handelsblad, 5 november 2008.

 Schipper, K. (1989). ‘’Commentary on earnings management.’’, Accounting Horizons, vol. 3, nr. 4, p. 91-102.

 Sweeney, A.P. (1994). Debt-convenant violations and managers’ accounting responses, Journal of Accounting and Economics, vol. 17, nr. 3, p. 281-308.

 Theeuwes, P.J.B. (2011). Woningcorporaties: governance en compliance zonder aandeelhouders, Onderneming en Financiering, vol. 19, nr. 2, p. 24-41.

 Watts, R.L., Zimmerman, J.L. (1990). ”Positive accounting theory: A ten year perspective”, The Accounting Review, vol. 65, nr. 1, p. 131-156.

 Xie, B., Davidson III, W., Dadalt, P. (2003). Earnings management and corporate

governance: the role of the board and the audit committee, Journal of Corporate Finance, vol. 9, nr. 3, p. 295-316.

Rapporten

 Aedes (2006). Governancecode Woningcorporaties. Almere: PlantijnCasparie.

 Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (2004). Sturen op rendement. Naarden: CFV.  Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (2006). Toepassen van de bedrijfswaarde:

Praktijkvoorbeelden. Naarden: CFV.

 Commissie de Boer (2005). Lokaal wat kan, centraal wat moet: nieuw bestel voor woningcorporaties. Commissie de Boer in opdracht van Aedes vereniging van

woningcorporaties, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Den Haag: Commissie de Boer.

 Commissie Glasz (1998). Naar professioneel toezicht. Advies van de commissie intern toezicht woningcorporaties in opdracht van Aedes vereniging van woningcorporaties. Hilversum: Drukkerij Onkenhout.

 Conijn, J. (2005). Woningcorporaties: naar een duidelijke taakafbakening en een heldere sturing. RIGO in opdracht van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Amsterdam: RIGO.

 Deloitte & Touche, Glasz (2001). Halfvol of Halfleeg?  Governancecode woningcorporaties (2006). Aedes, VTW.

 Prof. Dr. Minderman, G.D., Dr. Hooge, E.H., Prof. Dr. Van Montfort, C.J., Prof. Dr. Koelewijn J. (2010). Naar verdieping en verbreding van goed bestuur. Tussenrapportage februari 2010. Hilversum: Monitoringcommissie Governancecode.

 Monitoring Commissie Corporate Governance Code (2009). Eerste rapport over de naleving van de Nederlandse corporate governance code.

 Raaijmakers, I. (2009). Publieke taken en private belangen: woningcorporaties in een historisch spanningsveld, verslag van bijeenkomst.

Boeken

 Huizingh, E. (2006). Inleiding SPSS 12.0 voor Windows en Data Entry. Den haag: Academic Service (SDU uitgevers).

 Peij, S.C., Moerland, P.W., Glasz., J.R., In ’t Veld, R.J., Van Manen, J.A., Van den Bosch, F.A.J., Maassen, G.F., Van Ees, H., Postma, T.J.B.M., Reumkens, H., Van Twist, M.J.W., Luursema, M.A., Jansman, A.J.E. (2002). Handboek corporate governance. Deventer: Kluwer.

 Scott, W.R. (2009). Financial Accounting Theory. Toronto: Prentice Hall.  Snuverink, H.M. (2006). Verzelfstandigingsproces bij woningcorporaties: de

geschiedenis. Nieuwegein: Quintis.

 Watts, R.L., Zimmerman, J.L. (1986). Positive Accounting Theory, Englewood Cliffs NJ: Prentice-Hall.

Websites (artikelen op websites)

 www.aedesnet.nl (Vereniging voor woningcorporaties), meerdere malen geraadpleegd.

 Aedes (2007). Wie zijn woningcorporaties?. Meerdere malen geraadpleegd, http://www.aedesnet.nl/content/artikelen/achtergrond/2007/01/Wie-zijn-woningcorporaties-.xml.

 www.cfv.nl (Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting), meerdere malen geraadpleegd.  www.rijksoverheid.nl, meerdere malen geraadpleegd.

 www.vtw.nl (Vereniging van Toezichthouders voor Woningcorporaties), meerdere malen

geraadpleegd.

 www.wsw.nl (Waarborgfonds Sociale Woningbouw), meerdere malen geraadpleegd.

Bijlage(n)