• No results found

De Raad van Commissarissen:  toezichthouder of …..?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Raad van Commissarissen:  toezichthouder of …..?"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

                 

De Raad van Commissarissen: 

toezichthouder of …..?

Een analyse van de invloed van de karakteristieken van de Raad van 

Commissarissen op earnings management bij woningcorporaties 

(2)

     

 

De Raad van Commissarissen: 

toezichthouder of …..?

Een analyse van de invloed van de karakteristieken van de Raad van 

Commissarissen op earnings management bij woningcorporaties 

Personalia Auteur : R.H. Lubbers Studentnummer : 2048191

Universiteit : Rijksuniversiteit Groningen Faculteit : Faculteit Economie & Bedrijfskunde (FEB) Opleiding : Master Accountancy & Controlling

Afstudeerrichting : Accountancy

(3)

Voorwoord

Voor u ligt de masterthesis ‘De Raad van Commissarissen: Toezichthouder of …..?’ waar ik de afgelopen maanden met veel plezier en enthousiasme aan heb gewerkt. Deze masterthesis vormt de afsluiting van de masteropleiding Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Als vervolg op deze studie ga ik de Executive Master of Accountancy volgen om mijn theoretische kennis in de accountancy verder te ontwikkelen.

De realisatie van deze masterthesis zou niet tot stand zijn gekomen in deze vorm zonder de hulp van een aantal personen. Middels deze weg wil ik deze personen dan ook, in willekeurige volgorde, bedanken.

Mijn dank gaat uit naar mijn werkgever KPMG, die mij de tijd en ruimte heeft gegeven om deze masterthesis te schrijven.

Mijn dank gaat uit naar mijn afstudeerbegeleider Prof. mr. drs. J. Th. Degenkamp voor zijn inspirerende begeleiding. Tijdens onze contactmomenten voorzag hij mij van verhelderende feedback, adviezen en input, waardoor ik deze masterthesis tot een succesvol einde heb kunnen brengen.

Mijn dank gaat uit naar mijn familie en vrienden die mij in deze periode hebben gesteund. Tot slot wil ik u veel plezier wensen bij het lezen van deze masterthesis.

Albergen, 2 september 2011

(4)

Managementsamenvatting

In 1850 is de eerste woningcorporatie in Nederland opgericht. Wet- en regelgeving, in de vorm van de Woningwet en het Besluit beheer sociale huursector (hierna: Bbsh), is vanaf 1901 ingevoerd. Woningcorporaties hebben een maatschappelijke doelstelling, namelijk de sociale huisvesting. In 1995 is de corporatiesector verzelfstandigd en is de financiële steun van de overheid gestopt. Vlak voor de eeuwwisseling telde de corporatiesector bijna 800 woningcorporaties. Door de verzelfstandiging en fusies is dit teruggelopen tot net boven de 400 in 2009.

Woningcorporaties opereren in een externe omgeving met de volgende spelers: het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM), het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (hierna: CFV), het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (hierna: WSW), de Vereniging van Toezichthouders voor Woningcorporaties (hierna: VTW), Aedes, de gemeente en huurders(organisaties).

Met de invoering van het Bbsh, die gepubliceerd is op 9 oktober 1992, heeft een ommekeer plaatsgevonden in de regelgeving voor woningcorporaties. Waar tot 1993 voorschriften en procedures vooraf werden ingevoerd, werd vanaf dat tijdstip toezicht op afstand en verantwoording achteraf leidend. Het uitgangspunt hierbij was dat een brede taakstelling past bij de verzelfstandiging van woningcorporaties. Door de invoering van het Bbsh werd intern toezicht belangrijk, een rol die wordt uitgevoerd door de RvC.

De taak van de RvC bestaat uit het toezicht houden op het beleid dat wordt gevoerd door het bestuur van de organisatie en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden organisaties. Daarnaast staat de RvC het bestuur van de organisatie met raad en advies ter zijde. (Aedes, 2006)

Organisaties dienen zich middels een financieel rapport te verantwoorden richting de buitenwereld. De gerapporteerde cijfers in dit rapport zijn echter te beïnvloeden, dit wordt earnings management genoemd. Earnings management, in het Nederlands winststuring of het boekhoudkundig manipuleren van de financiële resultaten, betreft het doelbewust manipuleren van de gerapporteerde winstcijfers in verband met een bepaald doel dat men voor ogen heeft. Mogelijke manieren om de gerapporteerde winstcijfers te beïnvloeden is middels de keuze van verslaggevingsstandaarden of het ondernemen van acties die het gerapporteerde financiële resultaat beïnvloeden.

Vanaf 2004, toen een nieuwe richtlijn is uitgevaardigd, dienen woningcorporaties materiële vaste activa in exploitatie te waarderen op bedrijfswaarde. Dit om meer houvast te bieden inzake de externe verantwoording en voor een betere vergelijking van de financiële posities van woningcorporaties.

(5)

Voor de waardering van de materiële vaste activa in exploitatie bij woningcorporaties op bedrijfswaarde (het contant maken van toekomstige kasstromen) formuleert de leiding van een woningcorporatie een aantal uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op het gevoerde beleidskader door de woningcorporatie en hebben betrekking op zowel de opbrengsten als de kosten. Tevens is het strategische voorraadbeleid van belang. In het strategisch voorraadbeleid komen onderwerpen als investeringen in het complex, marktpositie, verkoopplannen en schattingen van de resterende economische levensduur aan bod. (CFV, 2006) Middels dit onderzoek zal aan worden getoond in welke mate de grootte van de RvC en de aanwezigheid van financiële expertise binnen de RvC van invloed is op earnings management en dan specifiek gericht op de accounting policy met betrekking tot de gehanteerde parameters (jaarlijkse huurstijgingen en jaarlijkse lastenstijgingen) bij de waardering van materiële vaste activa in exploitatie bij woningcorporaties in Overijssel.

Op de verzamelde data is een correlatieanalyse uitgevoerd met het statistiek programma SPSS, namelijk de Pearson Correlation. Deze correlatieanalyse geeft inzicht in de mate waarin het verband tussen twee variabelen kan worden weergegeven. (Huizingh, 2006)

De conclusie op basis van dit onderzoek luidt dat er een relatie is tussen de samenstelling en de grootte van de RvC en de gehanteerde parameters voor de waardering van de materiële vaste activa in exploitatie van woningcorporaties. De relaties die in dit onderzoek getoetst zijn leiden echter niet tot significante verbanden.

De parameters voor de huurstijgingen in relatie tot elkaar tonen een positief significant verband. Voor de gehanteerde parameters voor lastenstijgingen in relatie tot elkaar wordt eveneens een sterk positief verband gevonden, echter zijn deze verbanden niet altijd significant.

De toevoeging van de controlevariabele grootte van de organisatie, gemeten in het aantal verhuureenheden dat een woningcorporatie heeft, zorgt ervoor dat de gevonden verbanden positiever worden in vergelijking met de eerder uitgevoerde analyse. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat dit leidt tot een (sterker) positiever verband tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen dan in eerste instantie, met de toetsing van de directe correlatie, het geval was.

Onderzoek doen brengt altijd beperkingen met zich mee, omdat het nu eenmaal, mede gezien de tijd en de complexiteit van onderzoek doen, het niet mogelijk is om alles te onderzoeken. Dit geldt eveneens voor dit onderzoek en heeft geleidt tot de volgende beperkingen: relatief kleine populatie, de uitgangspunten van het onderzoek, de totstandkoming van parameters en de periode van onderzoek.

(6)

Inhoudsopgave

  Voorwoord ... 3  Managementsamenvatting ... 4  1. Inleiding ... 9  1.1 Aanleiding ... 9  1.2 Doelstelling onderzoek ... 10  1.3 Relevantie ... 10  1.3.1 Wetenschappelijke relevantie ... 10  1.3.2 Praktische relevantie ... 11  1.4 Opzet onderzoek ... 11  1.5 Structuur verslag ... 12  2. Theoretisch kader ... 13  2.1 Woningcorporaties en de corporatiesector ... 13  2.1.1 Woningcorporaties ... 13  2.1.2 De corporatiesector ... 14  2.1.3 De externe omgeving ... 17  2.1.4 Samenvatting ... 21  2.2 Corporate governance ... 22  2.2.1 Corporate Governance ... 22  2.2.2 Public/Corporatie governance ... 23  2.2.3 Rol en taakopvatting Raad van Commissarissen ... 25  2.2.4 Samenvatting ... 27  2.3 Earnings management ... 28  2.3.1 Definitie earnings management ... 28  2.3.2 Methoden van toepassen van earnings management ... 29  2.3.3 Motieven vanuit de Positive Accounting Theory ... 30  2.3.4 Varianten earnings management ... 31  2.3.5 Samenvatting ... 32     

(7)

2.4 Waardering materiële vaste activa in exploitatie bij woningcorporaties ... 33  2.4.1 Korte geschiedenis waardering materiële vaste activa in exploitatie bij woningcorporaties ... 33  2.4.2 Bedrijfswaardeberekening ... 33  2.4.3 Keuze van uitgangspunten en parameters voor de bedrijfswaarde ... 34  2.4.4 Samenvatting ... 36  2.5 Empirisch onderzoek corporate governance en earnings management ... 37  2.5.1. Empirisch onderzoek corporate governance ... 37  2.5.2 Empirisch onderzoek earnings management ... 37  2.5.3 Empirisch onderzoek invloed Raad van Commissarissen op earnings management... 38  2.5.4 Samenvatting ... 39  2.6 Samenvatting theoretisch kader ... 40  3. Methodologie ... 42  3.1 Uitgangspunten onderzoek ... 42  3.2 Data en methoden ... 43  3.3 Meetbaarheid earnings management (afhankelijke variabele) ... 43  3.4 Meetbaarheid grootte Raad van Commissarissen (onafhankelijke variabele) ... 44  3.5 Meetbaarheid financiële expertise Raad van Commissarissen (onafhankelijke variabele) ... 44  3.6 Controlevariabele ... 44  3.7 Hypotheses... 45  4. Data‐analyse ... 46  4.1 Beschrijvende statistiek ... 46  4.2 Resultaten statistische toetsen ... 48  4.2.1 Toetsing hypotheses ... 50  4.2.2 Controlevariabele ... 51  4.3 Overige resultaten ... 52  5. Conclusie ... 54 

(8)

Bibliografie ... 59  Wet‐ en regelgeving ... 59  Artikelen ... 59  Rapporten ... 61  Boeken ... 62  Websites (artikelen op websites) ... 63  Bijlage(n) ... 64  I.  Betekenis afkortingen ... 64  II.  Tabellen ... 64     

(9)

1. Inleiding

In de inleiding zal de aanleiding tot het onderzoek, het doel van het onderzoek, de relevantie van het onderzoek, de onderzoeksopzet en de structuur van het verslag worden beschreven.

1.1 Aanleiding

Ruim een jaar geleden, in de tijd dat ik stage liep bij KPMG, als onderdeel van mijn Hbo-opleiding Accountancy, kwam ik tijdens een jaarrekeningcontrole voor het eerst in aanraking met woningcorporaties. Op een bepaald moment tijdens deze controle kreeg ik het met collega’s over de waardering van materiële vaste activa bij woningcorporaties op basis van bedrijfswaarde. Na een interessante uitleg en ‘discussie’ van enkele uren was mijn interesse voor

woningcorporaties gewekt. Gedurende mijn stage, en inmiddels ook tijdens mijn werk, ben ik naderhand met meerdere woningcorporaties in aanraking geweest.

Na de nodige uren op internet te hebben ‘gesurfd’ ontdekte ik dat voor de waardering van

materiële vaste activa in exploitatie op bedrijfswaarde richtlijnen zijn vastgesteld. De waardering op bedrijfswaarde houdt in dat toekomstige kasstromen contant worden gemaakt. Om deze toekomstige kasstromen contant te kunnen maken zijn bepaalde gegevens nodig: parameters voor de toekomstige opbrengsten en toekomstige lasten. De toekomstige parameters voor

opbrengsten zijn de huuropbrengsten en voor de toekomstige lasten de lasten voor onderhoud en overige lasten. De belangrijkste parameter is de disconteringsfactor, het percentage waarmee de toekomstige kasstromen contant worden gemaakt. Tot mijn verbazing zijn de parameters voor huurstijgingen en overige lasten voor de eerste vijf jaren echter niet vastgesteld, maar in te vullen op basis van het corporatiebeleid. Overige parameters als de disconteringsfactor en de stijging van de onderhoudslasten zijn daarentegen wel vastgesteld. (WSW, 2011)

Uit bovenstaande blijkt dat de parameters gedeeltelijk zijn vastgesteld met een vast percentage. De overige parameters mogen op basis van het corporatiebeleid worden bepaald. Dit

bewerkstelligt een ‘bepaalde vrijheid / spelingsruimte’ voor de woningcorporaties.

Tijdens de cursus Financial Accounting Theory, die onderdeel vormt van de masteropleiding Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen, neemt het begrip earnings management, oftewel resultaatsturing, een belangrijke plaats in. De toepassing van earnings management door managers kan verschillende redenen hebben. Mijn interesse werd gewekt door het concept earnings management, waarbij ik benieuwd ben naar de invloed van andere organen, in dit geval de Raad van Commissarissen (hierna: RvC), op dit proces.

Door een wijziging in de wet, de invoering van de Bbsh in 1992, is de preventieve goedkeuring niet meer verplicht. Het externe toezicht werd verlegd van het vooraf goedkeuren naar het

(10)

In de eerste jaren van de 21e eeuw zijn de woningcorporaties onder druk komen te staan, omdat enkele woningcorporaties investeerden in onder andere sportcomplexen (Raaijmakers, 2009) en kantoren. Eind 2008 was in het NRC Handelsblad te lezen dat een woningcorporatie voor Euro 200 miljoen in een schip in Rotterdam heeft geïnvesteerd. Dit strookte echter niet met de doelstelling van woningcorporaties.

De RvC is belast met het interne toezicht op de leiding van de organisatie. Door de ‘schandalen’ die hebben plaatsgevonden kan worden afgevraagd of de RvC de taken naar behoren uitvoert. Tot het intern toezicht houden behoort ook het toezien op het financiële verslaggevingsproces. De vraag hierbij is of de RvC deze taak wel goed uitvoert.

1.2 Doelstelling onderzoek

De doelstelling van dit onderzoek is het vaststellen of er een relatie bestaat tussen de

samenstelling van de Raad van Commissarissen en earnings management bij woningcorporaties. In dit onderzoek staat de volgende hoofdvraag centraal:

Is er een relatie tussen de samenstelling van de Raad van Commissarissen en de gehanteerde parameters voor de waardering van de materiële vaste activa in exploitatie van

woningcorporaties?

Voor de samenstelling van de Raad van Commissarissen zal de grootte (het aantal leden) en de mate van financiële expertise worden onderzocht in relatie tot de gehanteerde parameters voor de huurstijgingen en lastenstijgingen in verschillende jaren.

1.3 Relevantie

In deze paragraaf zal de wetenschappelijke en praktische relevantie van het onderzoek worden beschreven.

1.3.1 Wetenschappelijke relevantie

In de literatuur is al veel geschreven over de invloed van de samenstelling van de RvC op earnings management. Deze masterthesis is vernieuwend en draagt bij aan de ontwikkeling van de literatuur, omdat evenals het onderzoek van Scott (2009), door middel van het kiezen van een accounting policy earnings management kan worden toegepast. Deze masterthesis belicht echter een specifieke methode van earnings management, namelijk de keuze van parameters als input voor de waardering van materiële vaste activa in exploitatie bij woningcorporaties.

(11)

De samenstelling van de RvC is een belangrijk onderdeel van deze masterthesis. Anderson et al (2004) concludeerden in hun onderzoek dat de belangrijkste taak van de RvC het monitoren, evalueren en disciplineren van het management van de organisatie is. Misschien is de meest belangrijke verantwoordelijkheid wel het toezien op de financiële verslaggeving. Evenals

Dechow et al (1996) en Klein (1998, 2002) zal in deze masterthesis de samenstelling van de RvC en manipulatie van accounting informatie centraal staan. Zoals Lipton en Lorsch (1992)

concluderen in hun onderzoek is er een negatieve relatie tussen de grootte van de RvC en de samenhang binnen de RvC. Beasley (1996) komt tevens tot de conclusie dat er een negatieve relatie is tussen een grote RvC en fraude. Onderdeel van deze masterthesis is de grootte van de RvC en manipulatie van de parameters bij de waardering van materiële vaste activa in exploitatie bij woningcorporaties. Zal dit leiden tot een positieve of negatieve relatie?

Uit onderzoek van Bédard et al (2004) blijkt dat de kwaliteit van de auditcommissie van invloed is op de mate van earnings management. Zo zal earnings management minder voorkomen naarmate de leden van de auditcommissie meer financiële expertise hebben, onafhankelijker zijn en een duidelijkere taakomschrijving hebben (Bédard et al, 2004). Dit onderzoek zal zich richten op de gehele RvC en niet enkel op de auditcommissie.

Deze masterthesis is gedeeltelijk gebaseerd op informatie uit eerdere onderzoeken, maar is vernieuwend, omdat het zich specifiek richt op de invloed van de samenstelling (grootte en financiële expertise) van de RvC op de keuze van een accounting policy (gehanteerde parameters) bij woningcorporaties.

1.3.2 Praktische relevantie

Naast de wetenschappelijke relevantie heeft dit onderzoek ook een praktische relevantie. De praktische relevantie zit in het feit dat door het WSW gecontroleerd kan worden of de

voorgeschreven richtlijnen worden gehanteerd door de woningcorporaties, wat de gemiddelde parameters zijn die toegepast worden door de woningcorporaties voor huurstijgingen en

stijgingen van overige lasten en wat de minimum- en maximumgrenzen zijn van de gehanteerde parameters.

1.4 Opzet onderzoek

Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag dient allereerst een introductie te worden gegeven over woningcorporaties, de corporatiesector en waardering op basis van bedrijfswaarde. Tevens dient literatuur te worden verzameld omtrent de samenstelling van de RvC en earnings management. Vanuit deze literatuur kunnen de belangrijkste indicatoren voor de samenstelling van de RvC worden bepaald. Aan de hand van de literatuur kan een keuze worden gemaakt voor

(12)

1.5 Structuur verslag

In hoofdstuk 2 zal worden beschreven wat woningcorporaties zijn en wordt de corporatiesector beschreven. Eveneens zal de literatuur inzake earnings management en de RvC worden

behandeld. In hoofdstuk 3 zal de onderzoeksmethodologie worden uiteengezet. Hoofdstuk 4 bestaat uit de analyse van de data en resultaten van het onderzoek. In hoofdstuk 5 zullen de conclusies op basis van de analyse van de data en resultaten van het onderzoek worden

getrokken. De beperkingen van het onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek zullen in hoofdstuk 6 behandeld worden.

(13)

2. Theoretisch kader

In het theoretisch kader zal de literatuur worden besproken die voor het onderzoek van belang zijn. In paragraaf 2.1 zal eerst worden beschreven wat een woningcorporatie is en daarna zal een overzicht van de corporatiesector worden beschreven. Paragraaf 2.2 gaat over corporate governance, waarin de nadruk ligt op de rol van de RvC. In paragraaf 2.3 wordt het begrip earnings management omschreven. In paragraaf 2.4 zal een specifieke methode van het waarderen van materiële vaste activa in exploitatie bij woningcorporaties, waardering op basis van bedrijfswaarde, nader worden toegelicht. In paragraaf 2.5 zal de relatie tussen de rol van de RvC en earnings management worden uiteengezet op basis van empirisch onderzoek. Als sluitstuk zal het theoretisch kader kort worden samengevat.

2.1 Woningcorporaties en de corporatiesector

In deze paragraaf zal een nadere beschrijving worden gegeven van woningcorporaties en de corporatiesector. Allereerst zal de definitie van woningcorporaties worden weergegeven, waarna de geschiedenis van de corporatiesector wordt gekenschetst. Eveneens zal de externe omgeving waarin woningcorporaties opereren aan bod komen. Als sluitstuk van deze paragraaf zal een korte samenvatting worden weergegeven.

2.1.1 Woningcorporaties

De Rijksoverheid geeft de volgende definitie van een woningcorporatie:

“Een woningcorporatie (woningbouwvereniging of woningstichting) is een organisatie die zonder winstoogmerk betaalbare huurwoningen bouwt, beheert en verhuurt. De meeste huurwoningen in Nederland worden verhuurd door woningcorporaties.”

De primaire taken van een woningcorporatie bestaan uit het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen. Sinds een aantal jaren richten woningcorporaties zich ook op het bouwen van koopwoningen en het verbeteren van de leefbaarheid van de buurten waar hun woningen staan. Woningcorporaties zorgen tevens voor huisvesting van gehandicapten, ouderen en personen die begeleiding of zorg nodig hebben. Woningcorporaties stimuleren het eigen woningbezit door het verkopen van huurwoningen.

(14)

2.1.2 De corporatiesector

De geschiedenis en ontwikkeling van de corporatiesector is grofweg in te delen in drie periodes, te weten: de corporatiesector tot de verzelfstandiging (periode 1850-1993), de verzelfstandiging van de corporatiesector (periode 1993-1995) en de periode na de verzelfstandiging van de corporatiesector (periode 1995-heden). (Snuverink, 2006)

Voor de ontwikkeling van het aantal woningcorporaties door de tijd heen zie de tabel hieronder.

Jaar 1901 1913 1955 1998 2003 2009

Aantal woningcorporaties 40 301 700 791 527 430

Tabel I: Aantal woningcorporaties in jaartal x.

2.1.2.1 De corporatiesector tot de verzelfstandiging (1850-1993)

De eerste woningcorporaties in Nederland zijn in 1850 ontstaan. Deze woningcorporaties werden opgericht door particulieren met als doel om de arbeidersklasse te voorzien van een verbeterde huisvesting. Nederland werd in deze tijd nog gekenmerkt door een zuilensamenleving. De woningcorporaties ontstonden dan ook grotendeels op basis van de verschillende zuilen, als ook vanuit werkliedenorganisaties en handelsverenigingen. (Conijn, 2005)

Vanaf 1901, toen de Woningwet in Nederland werd ingevoerd, werd het mogelijk dat woningcorporaties voorschotten vanuit het Rijk ontvingen om woningen te bouwen. In Nederland waren in die periode ongeveer 40 woningbouwcorporaties. In de Woningwet werd de woningcorporatie geclassificeerd als een toegelaten instelling. De definitie van een toegelaten instelling, zoals in de Woningwet art. 70 van 29 augustus 1991 beschreven wordt, luidt:

“Verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid en stichtingen, die zich ten doel stellen uitsluitend op het gebied van volkshuisvesting werkzaam te zijn en niet beogen uitkeringen te doen anders dan in het belang van de volkshuisvesting, kunnen bij koninklijk besluit worden toegelaten als instellingen, uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting werkzaam.”

Toegelaten instellingen hebben dus geen winstoogmerk en dienen al hun middelen te besteden aan volkshuisvesting. In artikel 70c van de Woningwet wordt de algemene doelstelling van woningcorporaties omschreven: toegelaten instellingen dienen namelijk personen die door hun eigen inkomen of andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van hun passende huisvesting voorrang te verlenen.

De Eerste en Tweede Wereldoorlog hebben ervoor gezorgd dat de overheid zich actief ging bemoeien met de sociale woningbouw. In die tijd van hoge rente en hoge investeringsrisico’s lieten marktpartijen het afweten en werd de overheid in verband met de aanhoudende woningnood gedwongen om in te grijpen. (Conijn, 2005) Bij wet werd geregeld dat woningcorporaties als eersten in aanmerking kwamen om gesubsidieerde sociale huurwoningen te bouwen.

Door de subsidiëring is vanaf de jaren ’50 van de twintigste eeuw een steeds hechtere relatie tot stand gekomen tussen de overheid en de woningcorporaties (Commissie de Boer, 2005). Door

(15)

In het begin van de jaren ’60 en de jaren ’70 van de twintigste eeuw werd de steun voor woningcorporaties ter discussie gesteld. In die tijd werden beleidswijzigingen voorbereid die gericht waren op meer marktconforme verhoudingen en een minder dominante positie voor de sociale huursector. Het bleef echter bij het voorbereiden van beleidswijzigingen, omdat deze telkens niet werden doorgevoerd. Door de tweede oliecrisis eind jaren ’70 en de mede daardoor veroorzaakte problemen in de koopsector werden hernieuwde pogingen tot beleidswijzigingen definitief gestaakt. Het leidde zelfs tot nieuwe steun aan woningcorporaties om de bouw van sociale huurwoningen te realiseren. (Conijn, 2005)

Deze steun door de overheid werd geboden middels subsidieregelingen. Woningcorporaties kregen subsidies voor de bouw van woningen. In ruil daarvoor moesten zij echter gedetailleerde voorschriften en procedures volgen. Hiermee werd de vrijheid van de woningcorporaties danig beperkt en werden woningcorporaties gekenmerkt als uitvoerders van het overheidsbeleid. (Commissie Glasz, 1998)

Het aantal woningcorporaties is tot aan de jaren ’90 sterk gestegen. Vanaf deze periode neemt het aantal woningcorporaties langzamerhand als gevolg van fusies af.

2.1.2.2 De verzelfstandiging (1993-1995)

Als uitwerking op de Woningwet is in 1993 het Bbsh, die gepubliceerd is op 9 oktober 1992, ingevoerd. Met de invoering van dit besluit is een ommekeer in de regelgeving voor woningcorporaties bewerkstelligd. Waar tot 1993 voorschriften en procedures vooraf werden ingevoerd wordt vanaf dat tijdstip toezicht op afstand en verantwoording achteraf leidend. Het uitgangspunt hierbij was dat een brede taakstelling past bij de verzelfstandiging van woningcorporaties. (Glasz, 2001) 

In 1995 werd de Wet Balansverkorting (ofwel de Bruteringswet) ingevoerd als sluitstuk van de verzelfstandiging van woningcorporaties. (Snuverink, 2006) Met de invoering van de Bruteringswet werd de zogenoemde bruteringsoperatie uitgevoerd. Enerzijds verstrekte het Rijk subsidies aan woningcorporaties en anderzijds hadden de woningcorporaties aflossingsverplichtingen van de bij het Rijk afgesloten leningen. Deze verplichtingen werden met elkaar gesaldeerd en het restant werd afgerekend, waarmee de hechte relatie tussen het Rijk en de woningcorporaties grotendeels verdween. Dit heeft tot gevolg gehad dat van woningcorporaties werd verwacht dat zij financieel zelfstandig konden opereren en dat zij in staat waren om middels hun vermogen de maatschappelijke doelstellingen te realiseren.

In ruil daarvoor werd de vrijheid van de woningcorporaties vergroot en werden minder gedetailleerde voorschriften en procedures voorgeschreven. Tot 1998 bleven woningcorporaties

(16)

Door de verzelfstandiging van de woningcorporaties werd de marktwerking vergroot. Dit heeft tot gevolg gehad dat de concurrentie tussen woningcorporaties is toegenomen. Een aspect dat erg belangrijk werd is de klantgerichtheid en het professionaliseren van de dienstverlening.

2.1.2.3 De huidige situatie (1995-heden)

In de afgelopen vijftien jaar is de corporatiesector radicaal veranderd. Inmiddels zijn woningcorporaties te beschouwen als zelfstandige, maatschappelijke organisaties, waar zij voorheen zeer nauw verbonden waren met de overheid. De woningcorporaties hebben in deze periode toegewerkt naar een financieel sterke organisatie die verder geprofessionaliseerd is. (Commissie de Boer, 2005)

In de eerste jaren van de 21e eeuw zijn de woningcorporaties onder druk komen te staan, omdat enkele woningcorporaties investeerden in sportcomplexen en kantoren en zoals eind 2008 in het NRC Handelsblad te lezen was dat in een schip in Rotterdam tweehonderd miljoen Euro is geïnvesteerd door een woningcorporatie. Dit is in strijd met de Woningwet, waarin staat dat woningcorporaties zich uitsluitend dienen te richten op sociale huisvesting. Nadat woningcorporaties betrokken raakten bij bouwfraudeaffaires, onverantwoord hoge beloningen voor bestuurders werden uitgekeerd en te riskante investeringen werden gedaan nam de druk op de corporatiesector toe. Deze incidenten leidden tot het treffen van extra maatregelen omtrent het verbeteren van het toezicht en de wijze van verantwoording. Dit leidde tot professionelere bestuurders en veel grotere openheid inzake de dagelijkse gang van zaken bij woningcorporaties. (Raaijmakers, 2009)

(17)

2.1.3 De externe omgeving

De externe omgeving van de woningcorporaties kan worden gecategoriseerd in vier hoofdgroepen: wet- en regelgevers, externe toezichthouders, brancheverenigingen/-organisaties, huurders(organisaties) en overige belanghebbenden.

2.1.3.1 Wet- en regelgevers

In de voorgaande subparagraaf is de geschiedenis van de corporatiesector in Nederland beschreven. Hierin is tevens de ingevoerde wet- en regelgeving naar voren gekomen, dit betreffen namelijk de Woningwet en de uitwerking daarvan; het Bbsh.

Het Bbsh bevat sectorspecifieke regelgeving en omvat hoofdstukken over de toelating, de statutenwijzigingen en fusies, de beleidsvoorbereiding, de werkzaamheden, de verslaglegging van de wijzigingen, het toezicht, betrekken van bewoners bij beleid en beheer en het intrekken van de toelating door de minister. (CFV, 2011)

In het Bbsh zijn meerdere verantwoordingsvelden gedefinieerd: o Huisvesten van de doelgroep;

o De kwaliteit van de woongelegenheden; o Overleg met huurders;

o Financiële continuïteit; o Leefbaarheid;

o Wonen en zorg. (Bbsh, 1992)

Via deze zes verantwoordingsvelden van het Bbsh is invulling gegeven aan de publieke taken waarmee woningcorporaties zijn belast.

Het Bbsh bevat tevens voorschriften inzake de verantwoording van het gevoerde beleid van de woningcorporatie. De woningcorporatie dient:

 Jaarlijks haar beleidsvoornemens aan de betrokken gemeente(n) toe te zenden met daarin het verzoek tot overleg (Bbsh, art. 25, 1992);

 Jaarlijks een jaarrekening met toelichting, en volkshuisvestingsverslag en een overzicht met cijfermatige kerngegevens op volkshuisvestings- en financieel beleid. (Bbsh, art. 26, 1992) De sociaal-maatschappelijke en financiële verantwoording over het verslagjaar dienen door een externe accountant te worden voorzien van een verklaring (Bbsh, art. 29, 1992) en moeten voor 1 juli van het volgende boekjaar worden ingeleverd bij de minister van VROM, het CFV en de gemeente. (Bbsh, art. 30, 1992)

(18)

2.1.3.2 Extern toezicht

Het externe toezicht wordt uitgevoerd door het ministerie van VROM en een instelling die het ministerie ondersteunt bij de uitvoering van het toezicht, het CFV. Het WSW speelt een belangrijke rol bij de financiering van de woningcorporaties.

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM)

Zoals in de Bbsh is vastgelegd sturen woningcorporaties jaarlijks voor 1 juli van het daaropvolgende verslagjaar het jaarverslag naar het VROM. De minister is de formele toezichthouder die voor 1 december van het daaropvolgende verslagjaar een oordeel velt over de verrichte werkzaamheden. Bij het vellen van een negatief oordeel heeft de minister de volgende mogelijkheden om in te grijpen of sancties op te leggen:

 Een aanwijzing om handelingen te verrichten of na te laten;  Het onder curatele stellen van een woningcorporatie;  De verplichting om een plan op te stellen;

 De intrekking van de toelating (in het uiterste geval).

Het toezicht richt zich in het bijzonder op de rechtmatigheid van handelen en de financiële continuïteit van woningcorporaties. (Conijn, 2005)

Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV)

Het CFV betreft een zelfstandig bestuursorgaan dat in 1988 is opgericht. De taken en de bevoegdheden van het CFV zijn vastgelegd in de Woningwet en uitgewerkt in het Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (hierna: BCFV). Het CFV heeft drie hoofdtaken toebedeeld gekregen: het verzamelen en beoordelen van informatie over de financiële positie in het kader van het toezicht, sanering van noodlijdende instellingen en het verlenen van projectsteun. Het CFV is bevoegd om ter bekostiging van de werkzaamheden heffingen aan woningcorporaties op te leggen. Tevens heeft het CFV een adviesfunctie inzake de volgende onderwerpen: toelating, fusies, statutenwijzigingen, ministeriële aanwijzingen, verkoop van woongelegenheden, investeringen in het buitenland door woningcorporaties en nevenactiviteiten. Jaarlijks brengt het CFV rapportages uit over de corporatiesector als geheel. (CFV, 2011)

Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW)

Het WSW, dat is opgericht in 1983, heeft als doel om de toegang tot de kapitaalmarkt voor woningcorporaties te bevorderen. Door de geldverstrekkers garanties te verlenen kunnen de woningcorporaties tegen een lagere rente geld lenen. Medio 2004 is 92% van de woningcorporaties (490 woningcorporaties) geregistreerd als WSW-deelnemer en stond het borg voor Euro 51,8 miljard. Ultimo 2010 stond het WSW garant voor Euro 85,3 miljard. (WSW, 2011)

(19)

2.1.3.3 Brancheverenigingen/-organisaties

In de corporatiesector zijn een aantal brancheverenigingen/-organisaties opgericht, waaronder de VTW en Aedes (de brancheorganisatie).

Vereniging van Toezichthouders voor Woningcorporaties (VTW)

De VTW, die opgericht is in 2002, is een branchevereniging die als doel heeft het ondersteunen, informeren en adviseren van de toezichthouders. Hiermee wil het VTW een bijdrage leveren aan de professionalisering van het interne toezicht bij woningcorporaties. De VTW geeft hier invulling aan middels opleidingen, themabijeenkomsten, regionale contacten, discussies, participatie in platforms van Aedes, het ontwikkelen van instrumenten en het actief meedenken met andere organisaties in de corporatiesector (Aedes, CFV). Momenteel zijn ruim 1.600 commissarissen lid, die toezicht houden bij zo’n ongeveer 300 woningcorporaties. (VTW, 2011) Aedes

Aedes is de branchevereniging van de woningcorporaties. Momenteel heeft Aedes 436 (geassocieerde) leden. Aedes probeert de omstandigheden waarin woningcorporaties als maatschappelijke organisaties hun werk doen te verbeteren. Aedes doet dit door middel van het geven van voorlichting en informatie en het initiëren van productontwikkeling en onderzoek. Tevens is Aedes de werkgeversvereniging van de corporatiebranche waarin ruim 28.000 werknemers dagelijks werken aan goed, betaalbaar en duurzaam wonen. (Aedes, 2011)

2.1.3.4 Huurdersorganisaties

Een huurdersorganisatie is een vertegenwoordiging van de huurders van de verhuureenheden van de woningcorporatie. De huurdersorganisatie behartigt de belangen van de (individuele) huurders. Het bestuur van de huurdersorganisatie wordt gekozen door de huurders. Tevens dient de huurdersorganisatie haar huurders op de hoogte te houden van haar activiteiten en dient zij haar huurders te betrekken bij de standpuntbepaling. Daarnaast dient minimaal één keer per jaar een vergadering te zijn waarin de huurdersorganisatie verantwoording aflegt richting de huurders en waar de planning voor het eerstvolgende jaar wordt besproken en vastgesteld. De huurdersorganisatie heeft, net als een aantal andere organisaties, tevens de mogelijkheid om een bindende voordracht te doen inzake de benoeming van twee plaatsen in het bestuur dan wel het toezichthoudend orgaan. (Bbsh, 1992)

Deze belangengroep is erg belangrijk voor de woningcorporatie, omdat hiermee de band met de samenleving wordt vormgegeven. Zo hangt het bestaansrecht van de woningcorporatie grotendeels af van de tevredenheid van de huurders. Het is voor een woningcorporatie dus van belang om goede contacten met deze belangengroep te onderhouden om de tevredenheid van de huurders te kunnen peilen en waar nodig actie te kunnen ondernemen.

(20)

2.1.3.5 Overige belanghebbenden

Belanghebbenden in een organisatie zijn organisaties/instellingen/mensen die op de één of andere manier een (financieel, persoonlijk etc.) belang hebben bij een organisatie.

Gemeente

Er is een bepaalde mate van afhankelijkheid tussen gemeenten en woningcorporaties. Beide partijen moeten met elkaar ‘onderhandelen’ om hun doelen te bereiken. Enerzijds heeft de gemeente als doel om haar burgers te huisvesten en anderzijds hebben de woningcorporaties grond nodig van de gemeente om aan hun maatschappelijke doelstelling van sociale huisvesting te kunnen voldoen. Zoals in een voorgaande subparagraaf is weergegeven dient de woningcorporatie jaarlijks haar activiteiten af te stemmen met de gemeente. De woningcorporatie is namelijk verplicht om in overeenstemming met het gemeentebeleid te handelen. (Conijn, 2005)

De doelstellingen van de gemeente en de woningcorporatie komen dus grotendeels overeen. Het is voor de gemeente dan ook van belang dat woningcorporaties goed presteren en goed worden bestuurd. De gemeente heeft echter geen directe invloed op het presteren van de woningcorporaties. Maar middels de jaarlijkse afstemming van de activiteiten van de woningcorporaties met de gemeente kan de gemeente een soort indirecte invloed uitoefenen.

(21)

2.1.4 Samenvatting

In deze paragraaf is een inleiding gegeven in woningcorporaties, de geschiedenis van de corporatiesector en de externe omgeving waarin een woningcorporatie opereert. Deze achtergrondinformatie is van belang om de onderwerpen die in de volgende hoofdstukken en paragrafen worden behandeld beter te begrijpen.

De geschiedenis van de corporatiesector begint in 1901, wanneer de Woningwet wordt ingevoerd. Nederland telt op dat moment ongeveer 40 woningcorporaties. De eerste woningcorporatie is echter al opgericht in 1850. Woningcorporaties zijn organisaties met sociale volkshuisvesting als voornaamste doelstelling. Door de toenemende vraag naar woningen en de financiële steun voor de woningbouw van de overheid stijgt het aantal woningcorporaties na de wereldoorlogen sterk. Langzamerhand komen er steeds meer geluiden voor een privatisering van de corporatiesector. In de jaren ’70 en ’80 van de twintigste eeuw houden de oliecrises dit tegen. In 1993 wordt het Bbsh, de uitwerking van de Woningwet ingevoerd In 1995 vindt de verzelfstandiging van de corporatiesector middels ‘De Bruteringswet’ wel doorgang. In deze periode telt Nederland rond de 800 woningcorporaties. Na deze periode neemt het aantal woningcorporaties door fusies sterk af tot 430 in 2009.

Woningcorporaties opereren in een externe omgeving met veel verschillende instanties. De wet- en regelgeving is vastgelegd in de Woningwet en het Bbsh, waarop wordt toegezien door het ministerie van VROM en het CFV. Het WSW draagt zorg voor de bevordering van de toegang tot de kapitaalmarkt. De VTW is een branchevereniging die als doel heeft het ondersteunen, informeren en adviseren van de toezichthouders. De huurders, die veelal verenigd zijn in huurdersorganisaties, zijn de mensen aan wie de woningcorporaties haar woningen verhuurt. De belangen van de woningcorporaties worden vertegenwoordigd door Aedes, de branchevereniging. De overige belanghebbenden bij een woningcorporatie zijn onder andere de gemeente, waarmee de woningcorporatie haar activiteiten dient af te stemmen.

(22)

2.2 Corporate governance

Waar in de paragraaf over woningcorporaties en de corporatiesector voornamelijk de externe omgeving en het externe toezicht op woningcorporaties aan bod zijn geweest, zal in de paragraaf corporate governance worden gekeken naar de rol van de RvC bij woningcorporaties. Na een algemene inleiding van de Nederlandse Corporate Governance Code, zal nader worden ingegaan op de algemene taakomschrijving van de RvC en op de bepalingen die van kracht zijn inzake de samenstelling van de RvC. Tevens zal een overzicht worden gegeven van wetenschappelijke literatuur inzake de grootte en samenstelling van de RvC. Tot slot zal een korte samenvatting van corporate governance worden gegeven.

2.2.1 Corporate Governance

In Nederland is corporate governance sinds een aantal decennia een hot onderwerp. Waar eerst alleen in het bedrijfsleven corporate governance een belangrijke rol begon te spelen, begint corporate governance sinds een decennium ook bij publieke instellingen te spelen. Corporate governance is een proces van beïnvloeding op de gang van zaken door belanghebbenden zowel op de besluitvorming, als op de uitvoering daarvan. (Peij et al, 2002) Het gaat over de ‘checks’ and ‘balances’ binnen een organisatie. De bestuurders, aandeelhouders en commissarissen hebben daarin allen verschillende taken. Corporate governance kan worden omschreven als het besturen van organisaties en het toezicht op het bestuur. (Aartsen et al, 2006)

Corporate governance is ontstaan naar aanleiding van de scheiding tussen het eigendom en de leiding van organisaties. Een theorie die aansluit op dit verschijnsel is de agency-theory (Jensen en Meckling, 1976).

Organisaties worden in de economische organisatietheorieën voorgesteld als een netwerk van contracten. De agency-theorie betreft de relaties tussen het management en de overige belanghebbenden in de organisatie, zoals werknemers, aandeelhouders, leveranciers, afnemers en verschaffers van vreemd vermogen. De agency-theorie is ontworpen door Jensen en Meckling (1976). Een agency-relatie (contractrelatie) wordt door hen gedefinieerd als een contract waarbij één of meerdere partijen (de principaal) een andere partij (de agent) de opdracht geeft om namens de principaal de agent een bepaalde taak te laten verrichten. Hierbij wordt de nodige beslissingsvrijheid van de principaal overgedragen aan de agent. De theorie wordt gekenmerkt door het tegenstrijdige belangen die beide partijen vaak hebben. Het is niet zeker dat de agent in zijn handelen altijd de belangen van de principaal nastreeft. Hiertoe stellen de principaal en de agent een opdracht samen, waarbij de agent wordt gestimuleerd om de doelstellingen van de principaal optimaal na te streven. Het samenstellen van een opdracht leidt tot agency-kosten. Tevens zal de principaal toezicht moeten houden op de uitvoering van de opdracht door de agent, wat eveneens zal leiden tot kosten, monitoringkosten.

Het contract dat is opgesteld kan nooit perfect zijn en zal dus nooit de belangen van beide partijen volledig beschrijven. Door middel van het opstellen van principes en ‘best practice’-bepalingen wordt geprobeerd corporate governance in goede banen te leiden.

(23)

2.2.1.1 De Nederlandse Corporate Governance Code

Het doel van de Corporate Governance Code is het verbeteren van de governance binnen organisaties. In eerste instantie is deze code verplicht gesteld voor beursgenoteerde organisaties en diende deze code te worden nageleefd middels het principe ‘pas toe’ of ‘leg uit’. Hiertoe hebben verschillende commissies principes en ‘best practice’-bepalingen opgesteld voor het bestuur, de RvC en de Algemene vergadering van Aandeelhouders (hierna: AvA).

In 1997 is de eerste Nederlandse Corporate Governance Code ingevoerd: ‘Corporate Governance in Nederland; De Veertig Aanbevelingen’ opgesteld door de commissie Peters. Gezien het feit dat deze regels slechts of niet werden nageleefd, omdat hier geen wettelijke verplichtingen aan ten grondslag lagen, is besloten om een nieuwe Code op te stellen. In 2003 is daarop de Nederlandse Corporate Governance Code ‘Beginselen van deugdelijk ondernemingsbestuur en ‘best practice’-bepalingen’ door de Commissie Corporate Governance onder leiding van Tabaksblat gepubliceerd. (Tabaksblat, 2003) Grote verandering ten opzichte van de vorige versie van de Nederlandse Corporate Governance Code is dat hieraan wettelijke verplichtingen zijn gekoppeld voor beursgenoteerde ondernemingen. Zij dienen ieder jaar in het jaarverslag de mate van toepassing of de reden van afwijking toe te lichten. (Boot en Wallage, 2006) In 2008 is de Nederlandse Corporate Governance Code opnieuw geactualiseerd onder leiding van Frijns. (Frijns, 2008)

Een publieke instelling wordt steeds meer vergeleken met maatschappelijke ondernemingen en gezien als een organisatie die een product levert. Evenals maatschappelijke organisaties dienen ook publieke organisaties zich dus te verantwoorden. (Beemer en Luursema, 2004)

Woningcorporaties verschillen van organisaties met aandeelhouders. Een woningcorporatie kent namelijk geen aandeelhouders. Woningcorporaties dienen het vermogen aan te wenden in het belang van de volkshuisvesting. (CFV, 2006)

In de publieke sector is corporate governance beter bekend als public governance en in de corporatiesector als corporatie governance.

2.2.2 Public/Corporatie governance

Het grootste verschil met corporate governance, dat primair gericht is op beursgenoteerde ondernemingen, heeft te maken met de verschillen in de doelstellingen. Zo hebben woningcorporaties, in eerste instantie, geen winstdoelstelling, waar beursgenoteerde ondernemingen dit wel hebben. Dit heeft natuurlijk ook gevolgen voor de invulling van ‘behoorlijk bestuur’.

(24)

Door het ontbreken van een AvA is er geen direct toezicht op de RvC vanuit een interne functie. Hiervoor in de plaats zijn allerlei andere belanghebbenden, zoals uiteengezet in de subparagraaf over de externe omgeving van woningcorporaties.

Theeuwes (2011) beschrijft dat door de rol en de eigenheid van de overheid en het primaat van de politiek tot gevolg hebben dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen corporate governance en public governance. Door de politieke verantwoordelijkheid en wettelijke taken van de overheid zal het altijd een toezichthoudende rol moeten hebben. Deze toezichthoudende rol kan betrekking hebben op de goedkeuring van belangrijke besluiten of een rol ten aanzien van de controle en verantwoording of het eventueel daadwerkelijk ingrijpen in een organisatie. Public governance is als volgt te definiëren:

“Het waarborgen van de onderlinge samenhang van de wijze van sturen, beheersen en toezicht houden van organisaties in de publieke sector, gericht op een efficiënte en effectieve realisatie van beleidsdoelstellingen, alsmede het daarvoor op een open wijze communiceren en verantwoording afleggen ten behoeve van belanghebbenden.” (Bossert, 2003)

Het grote verschil met corporate governance is dat organisaties in de publieke sector verantwoording af dienen te leggen inzake de mate van realisatie van de beleidsdoelstellingen die zij opgelegd hebben gekregen. Voor woningcorporatie is een aparte definitie van public governance, namelijk corporatie governance.

De definitie van het CFV van corporatie governance is:

“Corporate governance betekent goed ondernemersbestuur. Goed ondernemersbestuur kan niet zonder adequaat intern toezicht. Het externe toezicht op corporaties is verschoven van gedetailleerde voorschriften vooraf naar externe toetsing achteraf op de geleverde prestaties. Het belang van interne checks en balances, waaronder de rol en taakopvatting van de interne toezichthouder, is daardoor toegenomen. Corporaties kennen als instellingen met een maatschappelijke taak een extra dimensie in de beoordeling van het functioneren. Dit wordt aangeduid met Corporatie Governance.” (CFV, 2004)

In deze definitie wordt voornamelijk gewezen op de rol van de RvC, ook wel Raad van Toezicht (hierna: RvT) genoemd. Deze rol is namelijk extra belangrijk geworden in verband met de verschuiving van de sturing middels voorschriften en procedures vooraf naar verantwoording over het gevoerde beleid achteraf. Daarnaast hebben woningcorporaties een maatschappelijke taak waarop moet worden toegezien.

 

In 1994 is het ‘Handboek corporatie governance, praktische handleiding voor de toezichthouder woningcorporatie’ gepubliceerd. In 2006 heeft Aedes, de branchevereniging voor woningcorporaties, de governancecode voor woningcorporaties gepubliceerd, deze is gebaseerd op de Nederlandse Corporate Governance Code en de actualisering daarvan in de daaropvolgende jaren door de commissie onder leiding van Frijns.

 

(25)

2.2.3 Rol en taakopvatting Raad van Commissarissen

Volgens ‘De Governancecode Woningcorporaties’ (2006) bestaat de taak van de RvC uit het toezicht houden op het beleid dat wordt gevoerd door het bestuur van de organisatie en op de algemene gang van zaken in de organisatie en de met haar verbonden organisaties. Daarnaast staat de RvC het bestuur van de organisatie met raad en advies ter zijde. De RvC dient bij de vervulling van haar taken rekening te houden met het belang van de organisatie en weegt de belangen van de bij de organisatie betrokken partijen af. De RvC dient hierbij tevens rekening te houden met de relevante maatschappelijke aspecten van ondernemen. De RvC is verantwoordelijk voor het eigen functioneren.

De RvC is verplicht om van elke functionaris in het verslag van de RvC, als onderdeel van het jaarverslag, de volgende opgave per commissaris te doen:

 Geslacht;  Leeftijd;  Beroep;  Hoofdfunctie;  Nationaliteit;

 Nevenfuncties (indien deze relevant zijn voor de vervulling van de taak als commissaris);  Tijdstip van eerste benoeming;

 De lopende termijn waarvoor de commissaris is benoemd;  Vaststelling of het lid onafhankelijk is.

De RvC dient zodanig samengesteld te zijn dat de leden ten opzichte van het bestuur, van elkaar en welk belang dan ook kritisch en onafhankelijk kunnen functioneren. Daarbij dient elk lid van de RvC geschikt te zijn om het totale beleid te kunnen beoordelen. Tevens beschikt elk lid over de specifieke deskundigheid die benodigd is om zijn taak uit te kunnen voeren. De RvC dient in totaliteit te voldoen aan de opgestelde profielschets van de RvC. De RvC dient naar een gemengde samenstelling te streven op het gebied van geslacht en leeftijd. Het herbenoemen van leden van de RvC dient te gebeuren na een zorgvuldige overweging en de opgestelde profielschets van de RvC dient hierbij in acht genomen te worden.

Een taak van de RvC is het selecteren en benoemen van bestuurders en leden van de RvC. Indien de RvC uit meer dan vier leden bestaat dient een aparte commissie ingesteld te worden die gemoeid is met deze taak. De taak omvat de volgende deeltaken:

 Het opstellen van benoemingsprocedures en selectiecriteria inzake bestuurders en leden van de RvC;

 De periodieke beoordeling van de omvang en samenstelling van het bestuur en RvC, evenals het doen van een voorstel inzake de profielschets van de RvC;

(26)

Een vergelijking van de Corporate Governance Code met de Governance Code Woningcorporaties laat zien dat een deel van de taken van de aandeelhouders, zoals de benoeming en het ontslag van commissarissen, zijn toebedeeld aan de RvC.

Door het ontbreken van de AvA is de interne check and balance verdwenen, dit betekent dat er geen andere partij een rol speelt in de benoeming en het ontslag van de commissarissen. Tevens is er geen extern toezicht die kan worden vergeleken met de bevoegdheden van aandeelhouders. De RvC is dus een zeer machtig orgaan binnen een woningcorporatie. (Theeuwes, 2011)

De rol van de RvC is dus het toezicht houden op het beleid van het bestuur, het bestuur voorzien van advies en het (her)benoemen van bestuurders en leden van de RvC.

(27)

2.2.4 Samenvatting

In Nederland is corporate governance sinds een aantal decennia een hot onderwerp. Waar eerst alleen in het bedrijfsleven corporate governance een belangrijke rol begon te spelen, begint corporate governance sinds een decennium ook bij publieke instellingen te spelen. (Peij et al, 2002) Corporate governance kan worden omschreven als het besturen van organisaties en het toezicht houden op het bestuur. Het gaat over de ‘checks’ and ‘balances’ binnen een organisatie. Tussen de bestuurders, aandeelhouders en commissarissen dient evenwicht te zijn. (Aartsen et al, 2006)

Als gevolg van de scheiding van het eigendom en de leiding van de organisatie hebben Jensen en Meckling (1976) de agency-theorie ontworpen, waarin organisaties als een netwerk van contracten worden voorgesteld. Deze contracten brengen allerlei rechten en verplichtingen met zich mee.

In Nederland is de ‘Nederlandse Corporate Governance Code’ van toepassing op beursgenoteerde ondernemingen, die middels richtlijnen en ‘best practice’-bepalingen de taken van de bestuurders, aandeelhouders en commissarissen beschrijven. Gedurende de jaren is deze corporate governance code geactualiseerd door een commissie onder leiding van Frijns.

In de publieke sector wordt corporate governance ook wel public governance genoemd en in de corporatiesector corporatie governance. Het grote verschil tussen corporatie governance en corporate governance is dat organisaties in de publieke sector geen winstdoelstelling hebben, verantwoording af dienen te leggen inzake de mate van realisatie van de beleidsdoelstellingen die zij opgelegd hebben gekregen en het ontbreken van de AvA.

Door het ontbreken van de AvA zijn de checks en balances in de organisatie verstoord en is de RvC een zeer machtig orgaan bij een woningcorporatie. (Theeuwes, 2011)

De taken van de RvC bestaan uit het toezicht houden op het beleid dat wordt gevoerd door het bestuur van de organisatie en op de algemene gang van zaken in de organisatie en het bestuur van de organisatie met raad en advies ter zijde staan.

(28)

2.3 Earnings management

In de paragraaf earnings management zal allereerst een definitie van het begrip earnings management worden vastgesteld. Naderhand zullen achtereenvolgens de methoden van toepassing van earnings management, motieven van earnings management gezien vanuit de Positive Accounting Theory, varianten van earnings management en empirisch onderzoek naar earnings management worden behandeld. De paragraaf wordt afgesloten met een korte samenvatting.

2.3.1 Definitie earnings management

Uit de literatuur blijken zeer veel verschillende definities van earnings management. Om een indruk te geven van de verschillende definities zullen er een aantal worden weergegeven.

De definitie van Schipper (1989): “Purposeful intervention in the external financial reporting process, with the intent of obtaining some private gain.”

Earnings management heeft te maken met het doelbewust ingrijpen in het externe financiële verantwoordingsproces met als doel het verkrijgen van persoonlijk voordeel.

De definitie van Healy en Wahlen (1999): “Earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or in influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers.”

Earnings management ontstaat wanneer managers oordeelsvorming gaan gebruiken in financiële rapporten en in het structureren van transacties met als doel het misleiden van een aantal belanghebbenden over de onderliggende economische prestaties van de organisatie of met als doel het beïnvloeden van contractuele afspraken die gebaseerd zijn op de gerapporteerde cijfers. De definitie van Scott (2009): “Earnings management is the choice by a manager of accounting policies, or actions affecting earnings, so as to achieve some specific reported earnings objective.”

Earnings management is de keuze van een manager voor verslaggevingsstandaarden of acties die het financiële resultaat beïnvloeden met als doel het bereiken van een specifiek gerapporteerde winstdoelstelling.

Op basis van deze drie definities kan worden gesteld dat earnings management gaat over doelbewuste manipulatie van de gerapporteerde winstcijfers in verband met een bepaald doel dat men voor ogen heeft. Mogelijke manieren om de gerapporteerde winstcijfers te beïnvloeden zijn middels de keuze van verslaggevingsstandaarden of het ondernemen van acties die het gerapporteerde financiële resultaat beïnvloeden.

Een goede vertaling van het begrip earnings management in het Nederlands leidt tot winststuring of het boekhoudkundig manipuleren van financiële resultaten.

(29)

2.3.2 Methoden van toepassen van earnings management

Scott (2009) beschrijft dat earnings management uit verschillende typen kan bestaan en kan worden toegepast, te weten door middel van: de keuze voor een accounting policy, de timing van toepassing van nieuwe verslaggevingsstandaarden, reële accountingvariabelen (kasstromen) en accruals.

De keuze voor een bepaalde accounting policy betekent de keuze voor de te hanteren verslaggevingsregels bij het opstellen van de externe financiële verantwoordingsrapportage en door toepassing hiervan het afgeleide gerapporteerde financiële resultaat. De keuze voor een bepaalde accounting policy kan dus van invloed zijn op het gerapporteerde financiële resultaat. De timing van toepassing van nieuwe verslaggevingsstandaarden kan eveneens van invloed zijn op het gerapporteerde financiële resultaat. Door een berekening te maken van de het gerapporteerde financiële resultaat onder de nieuwe te hanteren verslaggevingsstandaarden kan ervoor worden gekozen om dit wel of niet door te laten gaan.

Het gerapporteerde financiële resultaat kan tevens beïnvloed worden door reële accountingvariabelen. Deze reële accountingvariabelen beïnvloeden kasstromen en daarmee het gerapporteerde financiële resultaat. Voorbeelden hiervan zijn het wel of niet voeren van bepaalde marketingacties, het uitstellen van onderhoud of het versneld uitvoeren van onderhoud.

Accruals kunnen worden gesplitst in discretionaire accruals en niet-discretionaire accruals. Discretionaire accruals zijn accruals die op een subjectieve wijze tot stand komen en beïnvloedbaar zijn, bijvoorbeeld door schattingen van managers. Een voorbeeld van discretionaire accruals zijn voorzieningen. Voorzieningen zijn namelijk te verwachten verplichtingen en bevatten vaak een schattingselement. Niet-discretionaire accruals zijn accruals die niet direct op een subjectieve manier tot stand komen, voorbeelden hiervan zijn afschrijvingen en relaties met de bedrijfsdrukte. Afschrijvingen komen voort uit de gehanteerde afschrijvingsmethodiek (lineair of degressief). Een voorbeeld van de relatie met de bedrijfsdrukte is dat een toename van de omzet over het algemeen zal leiden tot een toename van de debiteurenpositie.

Met betrekking tot earnings management op basis van accruals geeft Scott (2009) aan dat deze altijd zullen terugkeren. Het komt erop neer dat het financiële resultaat over de totale levensduur een gegeven is. Echter is het mogelijk om tussen periodes te ‘schuiven’ en het financiële resultaat in een andere periode te verantwoorden dan waarin deze is gerealiseerd. Zie de tabel hieronder voor een nadere toelichting.

(30)

Uiteindelijk zullen de toegepaste accruals terugkomen in een latere periode en daar zorgen voor een verhoging van het gerapporteerde financiële resultaat. De accruals die in de periodes t, t+1 en t+2 in zijn toegepast zorgen ervoor dat het gerapporteerde financiële resultaat in periode t+3 is toegenomen met de eerder toegepaste accruals. Het is dus mogelijk om het gerapporteerde financiële resultaat voor een periode te verschuiven naar een andere periode. Het is echter niet mogelijk om ze blijvend te verbergen.

2.3.3 Motieven vanuit de Positive Accounting Theory

Scott (2009) geeft aan dat de Positive Accounting Theory verschillende motieven beschrijft om earnings management toe te passen. De Positive Accounting Theory houdt zich bezig met het voorspellen van acties als de keuze van accounting policies door de managers van de organisatie en hoe managers zullen reageren op voorgestelde nieuwe verslaggevingsstandaarden. De grondleggers van deze theorie zijn Watts en Zimmerman (1986). Watts en Zimmerman (1990) hebben drie hypotheses opgesteld, de bonusplan hypothese, de debt-convenant hypothese de political-cost hypothese.

2.3.3.1 Bonusplan hypothese

Managers van organisaties zullen verslaggevingsstandaarden kiezen waarmee het gerapporteerde financiële resultaat van toekomstige perioden wordt verschoven naar de huidige periode. Managers willen graag hoge beloningen en als de beloning afhankelijk is van het gerapporteerde financiële resultaat, kunnen managers hun bonus sturen middels het gerapporteerde financiële resultaat. Een manier om dat te doen is door het kiezen van verslaggevingsstandaarden die het huidige gerapporteerde financiële resultaat verhogen.

2.3.3.2 Debt-convenant hypothese 

Wanneer organisaties de contractvoorwaarden, van bijvoorbeeld leningsovereenkomsten, dreigen te overtreden zullen managers geneigd zijn om verslaggevingsstandaarden te kiezen waarmee het gerapporteerde financiële resultaat van toekomstige perioden wordt verschoven naar de huidige periode. De reden hiervoor is dat het verhogen van het huidige gerapporteerde financiële resultaat de kans op het niet voldoen aan contractvoorwaarden verminderd. In de meeste schuldovereenkomsten bevinden zich voorwaarden en criteria waaraan de organisatie moet voldoen. Voorbeelden hiervan zijn dat de organisatie moet voldoen aan bepaalde ratio’s inzake de solvabiliteit, liquiditeit en het werkkapitaal.

2.3.3.3 Political-cost hypothese

Wanneer een organisatie veel politieke kosten heeft, zullen managers geneigd zijn om verslaggevingsstandaarden te kiezen waarmee het huidige gerapporteerde financiële resultaat wordt verschoven naar toekomstige perioden. De political-cost hypothese introduceert een politieke dimensie voor het kiezen van een accounting policy. Politieke kosten kunnen worden opgelegd wanneer organisaties hoge winsten behalen, wat tot extra media-aandacht en consumentenaandacht kan leiden. Deze aandacht kan snel leiden tot politieke druk op de

(31)

2.3.4 Varianten earnings management

Scott (2009) geeft aan dat er verschillende varianten zijn van earnings management, te weten winstmaximalisatie, ‘taking a bath’, winstminimalisatie en winstegalisatie. De keuze voor een bepaalde variant van earnings management kan afhangen van afgesloten contracten, winstgevendheid en politieke aandacht.

2.3.4.1 Winstmaximalisatie

Managers kunnen bezig zijn met een patroon van het maximaliseren van de winst om hun bonusdoelstellingen te behalen, voorzover ze niet boven de maximaal te behalen bonus uitkomen. Organisaties die dreigen hun schuldconvenant(en) te overtreden kunnen ook geneigd zijn tot het maximaliseren van de winst.

2.3.4.2 ‘Taking a bath’

Dit kan plaatsvinden gedurende periodes van organisatorische stress of reorganisaties. Wanneer een organisatie een verlies moet presenteren kan het management het gevoel hebben dat ze ook een groter verlies kunnen presenteren, omdat ze weinig te verliezen hebben. Voorbeelden hiervan zijn het extra afschrijven op activa, het treffen van voorzieningen voor toekomstige kosten en het spreekwoordelijk gezegde ‘schoon schip maken’. Aangezien accruals altijd in een latere periode zullen terugkeren, neemt hiermee de kans op toekomstige winsten toe.

2.3.4.3 Winstminimalisatie

Winstminimalisatie is hetzelfde als ‘taking a bath’, alleen dan in een minder extreme vorm. Politieke organisaties waarop de aandacht is gevestigd kunnen in periodes met hoge winsten ervoor kiezen om winstminimalisatie toe te passen. Voorbeelden die een winstminimalisatie suggereren zijn: versnelde afschrijvingen van activa of het doen van Research & Development-uitgaven.

2.3.4.4 Winstegalisatie

Vanuit een contractperspectief prefereren risico-averse managers een kleinere variabele bonus. Managers smeren winsten uit over een langere periode om een relatief constante compensatie of beloning te ontvangen.

(32)

2.3.5 Samenvatting

Earnings management, in het Nederlands winststuring of het boekhoudkundig manipuleren van de financiële resultaten, betreft het doelbewust manipuleren van de gerapporteerde winstcijfers in verband met een bepaald doel dat men voor ogen heeft. Mogelijke manieren om de gerapporteerde winstcijfers te beïnvloeden is middels de keuze van verslaggevingsstandaarden of het ondernemen van acties die het gerapporteerde financiële resultaat beïnvloeden.

Scott (2009) beschrijft dat earnings management uit verschillende typen kan bestaan en kan worden toegepast, te weten door middel van: de keuze voor een accounting policy, de timing van toepassing van nieuwe verslaggevingsstandaarden, reële accountingvariabelen (kasstromen) en accruals.

De Positive Accounting Theory houdt zich bezig met het voorspellen van acties als de keuze van accounting policies door de managers van de organisatie en hoe managers zullen reageren op voorgestelde nieuwe verslaggevingsstandaarden. Watts en Zimmerman (1990) hebben drie hypotheses opgesteld: de bonusplan hypothese, de debt-convenant hypothese en de political-cost hypothese, om earnings management nader te onderzoeken.

Scott (2009) geeft aan dat er verschillende varianten zijn van earnings management, te weten: winstmaximalisatie, ‘taking a bath’, winstminimalisatie en winstegalisatie. De keuze voor een bepaalde variant van earnings management kan afhangen van afgesloten contracten, winstgevendheid en politieke aandacht.

(33)

2.4 Waardering materiële vaste activa in exploitatie bij woningcorporaties

In deze paragraaf zal worden ingegaan op de waardering van materiële vaste activa in exploitatie bij woningcorporaties. Allereerst zal kort worden stilgestaan bij de geschiedenis die vooraf ging aan de bedrijfswaardeberekening, waarna de bedrijfswaardeberekening inhoudelijk zal worden behandeld. Tot slot zal het geheel kort worden samengevat.

2.4.1 Korte geschiedenis waardering materiële vaste activa in exploitatie bij woningcorporaties Voor woningcorporaties is vanaf boekjaar 2004 een nieuwe Richtlijn voor de Jaarverslaggeving van kracht, RJ 645 (Raad voor de Jaarverslaggeving). In deze nieuwe richtlijn, waarmee specifiek rekening is gehouden met de Nederlandse omstandigheden, is aangesloten bij internationale ontwikkelingen in de externe verslaggeving. Bij de toepassing van de actuele waarde als waarderingsgrondslag is de bedrijfswaarde de grondslag voor de woningen die bestemd zijn voor verhuur.

Ten opzichte van de periode hiervoor is het bedrijfswaardebegrip in Richtlijn 121 (bijzondere waardeverminderingen van vaste activa) sterk ingeperkt. De bedrijfswaardeberekening is in RJ 121.313 vastgelegd:

“Toekomstige kasstromen dienen te worden geschat voor het actief in de staat waarin het zich bevindt. Deze dienen geen toekomstige kasontvangsten of kasuitgaven te omvatten die naar verwachting voortvloeien uit:

a. een toekomstige reorganisatie waaraan de rechtspersoon nog niet is gebonden; of b. toekomstige investeringen die de oorspronkelijke capaciteit verbeteren of vergroten.”

De nieuwe richtlijn biedt meer houvast voor de externe verantwoording van de woningcorporaties en zorgt voor een betere vergelijking van de financiële posities van woningcorporaties. (CFV, 2006)

2.4.2 Bedrijfswaardeberekening

Voor het bepalen van de bedrijfswaarde van de materiële vaste activa in exploitatie bij woningcorporaties worden een aantal stappen doorlopen:

 Het clusteren van verhuureenheden in complexen;

 Het kiezen van de uitgangspunten voor en te hanteren parameters in de bedrijfswaardeberekening;

 Het schatten van de toekomstige in- en uitgaande kasstromen bij voortgezet gebruik van het vastgoed;

(34)

De kasstroomprognoses zijn gebaseerd op de meest recente door de leiding van de woningcorporatie goedgekeurde budgetten. Deze goedgekeurde budgetten mogen een looptijd van maximaal vijf jaar hebben, tenzij een langere periode is gerechtvaardigd, een voorbeeld hiervan is de onderhoudsprognose.

Vanuit de verslaggevingsstandaarden is voorgeschreven dat voor het resterende gedeelte van de levensduur, waaraan geen goedgekeurde budgetten met kasstroomprognoses ten grondslag liggen, wordt geschat door extrapolatie van de prognose, gebaseerd op het goedgekeurde budget. In de praktijk betekent dit dat de woningcorporaties uitgaan van de door het WSW voorgeschreven indexaties (parameters) van kasstromen voor de periode na vijf jaar.

2.4.3 Keuze van uitgangspunten en parameters voor de bedrijfswaarde

Om tot een bedrijfswaarde te kunnen komen moeten woningcorporaties een aantal uitgangspunten formuleren. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op het gevoerde beleidskader door de woningcorporatie en hebben betrekking op zowel de opbrengsten als de kosten. Tevens is het strategische voorraadbeleid van belang. In het strategisch voorraadbeleid komen onderwerpen als investeringen in het complex, de marktpositie, de verkoopplannen en de schattingen van de resterende economische levensduur aan bod.

Voor de waardering van het vastgoed zijn de volgende parameters van belang:  De jaarlijkse huurstijgingen;

 De jaarlijkse lastenstijgingen;

 De mutatiegraad van huurcontracten;

 De ontwikkeling van de sloopkosten van het opstal;

 De verkooppercentages aan huidige huurders bij voorgenomen verkoop van woningen aan de hurende bezitters;

 Ontwikkeling van de leegwaarde van te verkopen huurwoningen.

Voor woningcorporaties is het niet altijd mogelijk om de parameters te beïnvloeden, een voorbeeld hiervan zijn de lasten, de huurontwikkeling en de ontwikkeling van de leegstand. Dit worden de exogene parameters genoemd. Endogene parameters zijn parameters die wel door de woningcorporaties te beïnvloeden zijn, bijvoorbeeld de jaarlijkse huurstijging. Het onderscheid hiertussen is van belang voor de keuze van de parameter op korte en lange termijn.

Voor de externe verslaggeving wordt dan ook onderscheid gemaakt tussen de beïnvloedbare parameters in een korte termijn en in een lange termijn. De korte termijn bedraagt de eerste vijf jaren, vanaf het vijfde jaar wordt als de lange termijn beschouwd.

(35)

2.4.3.1 De jaarlijkse huurstijgingen

Op basis van het gevoerde huurbeleid van de woningcorporatie en de marktpositie van het bezit schat de woningcorporatie per complex de huurontwikkeling voor de resterende levensduur van het complex. Voor de eerste vijf jaar wordt het voorgenomen stijgingspercentage per complex toegepast en vanaf het vijfde jaar worden de door het WSW voorgeschreven parameters gehanteerd.

2.4.3.2 De jaarlijkse lastenstijgingen

Voor de toekomstige lastenstijgingen, wat een exogene parameter betreft, is externe informatie erg belangrijk. Er wordt veelal een onderscheid gemaakt in onderhoudslasten, beheerkosten en zakelijke lasten. Op basis van bijvoorbeeld statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) of de van kracht zijnde CAO (collectieve arbeidsovereenkomst) kunnen voor maximaal de eerste vijf jaar de percentages specifiek worden vastgesteld. Voor de periode van vijf jaren en langer dient aangesloten te worden bij de parameters zoals vastgesteld door het WSW.

2.4.3.3 De disconteringsfactor

De factor die het meeste invloed heeft op de uiteindelijke bedrijfswaarde is de disconteringsfactor. Een disconteringsfactor is een percentage dat wordt gebruikt voor het contant, ofwel de berekening van de huidige waarde, maken van toekomstige kasstromen. De bedrijfseconomische definitie van de disconteringsfactor is de rendementseis die de verschaffers van het vermogen van een organisatie stellen. Een hoge disconteringsfactor zal leiden tot een relatief lagere huidige waarde van de toekomstige kasstroom en een lage disconteringsfactor zal leiden tot een relatief hogere huidige waarde van de toekomstige kasstroom. (CFV, 2006)

De werking van de disconteringsfactor zal ik middels een voorbeeld toelichten:

De woningcorporatie ontvangt over één jaar Euro 1.000,-. De disconteringsfactor is vastgesteld op 6%. De huidige waarde van deze Euro 1.000,- bedraagt (1.000/1,06) Euro 943,40. Bij een hantering van een disconteringsfactor van 10% bedraagt de huidige waarde van deze Euro 1.000,- (1.000/1,10) Euro 909,09.

Voor de vaststelling van het disconteringspercentage wordt aansluiting gezocht bij de eisen die de borgsteller, bij woningcorporaties het WSW, stelt. Door dit te doen is er een directe relatie met de financierbaarheid van het vastgoed van de woningcorporatie. (CFV, 2006)

(36)

2.4.4 Samenvatting

Vanaf 2004, toen een nieuwe richtlijn is uitgevaardigd, de RJ 645, dienen woningcorporaties haar materiële vaste activa in exploitatie te waarderen op bedrijfswaarde. Dit om meer houvast te bieden inzake de externe verantwoording en voor een betere vergelijking van de financiële posities van woningcorporaties.

Voor de bepaling van de bedrijfswaarde worden de volgende stappen doorlopen: het clusteren van verhuureenheden in complexen, het kiezen van uitgangspunten en parameters voor de bedrijfswaardeberekening, het schatten van toekomstige kasstromen en het toepassen van een passende disconteringsfactor.

Woningcorporaties mogen de parameters voor huuropbrengsten en overige lasten de eerste vijf jaren op basis van het gevoerde corporatiebeleid bepalen. Vanaf het zesde jaar dienen de door het WSW vastgestelde parameters gehanteerd te worden. De overige parameters, onder andere de lastenstijging voor onderhoud en het disconteringspercentage, zijn voor de gehele periode vastgesteld door het WSW. (CFV, 2006)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Meer in het bijzonder zal er in dit onderzoek dan ook meer aandacht worden geschonken aan het Type II agency probleem binnen familiebedrijven welke ervoor hebben gezorgd

In mijn hypothese wordt verondersteld dat interlock zorgt voor meer EM omdat de onafhankelijkheid tussen management en toezichthouder binnen de onderneming vermindert. De

Uit de resultaten in tabel 3 blijkt geen significante relatie tussen de aanwezigheid van financiële achtergrond of achtergrond in de industrie en de mate waarin real

Er moet, ook al kunnen de variabelen wel beide worden meegenomen in het onderzoek, extra rekening worden gehouden met de multicollineariteit en voortdurend gecontroleerd worden of

Met dit onderzoek wordt bij gedragen aan de bestaande literatuur met betrekking tot MVO- verslaggeving. Eerdere onderzoeken hebben geprobeerd een relatie te leggen tussen

In tegenstelling tot de verwachting welke gebaseerd is op eerder onderzoek, blijkt de gemiddelde leeftijd van de raad van bestuur en raad van commissarissen niet

Predictors: (Constant), Woorden RvC-verslag, Geslacht, Nationaliteit, Spreiding leeftijd, Grootte..

Nu een kerntaak van het bestuur is het in kaart brengen en systematisch beheren van de risico’s, dient de RvC zich ervan te vergewissen dat het bestuur deze taak zorgvuldig