• No results found

Commune discriminatie

In document Strafbare discriminatie (pagina 114-117)

De regeling van strafbare discriminatie in Nederland

3.4 Commune discriminatie

Commune discriminatie vormt een verzamelterm voor allerhande commune delicten die (mede) zijn ingegeven vanuit een discriminatoir motief. Het kan gaan om ernstige misdrijven als brandstichting of zelfs moord, maar ook om relatief minder ernstige strafbare feiten als eenvoudige belediging. In principe kunnen alle commune delicten vanuit discriminatoire motieven worden begaan (al ligt dat bij sommige – valsheid in geschrift, om maar iets te noemen – niet voor de hand). Hoewel er slechts indicatieve gegevens voorhanden zijn, lijkt het in ieder geval om geweldsdelicten en bedreiging te gaan, maar ook – zelfs in ongeveer 50% van de aangebrachte zaken – om eenvoudige belediging, die al dan niet cumulatief met een geweldsdelict ten laste wordt gelegd.

Wetgeving op het gebied van commune discriminatie is er niet, anders dan de delictsomschrijving van het grondfeit. De vraag is dan ook in hoeverre het discriminatoire motief een rol speelt bij de vervolgingsbeslis-sing respectievelijk het opstellen van de strafeis, en hoe de rechter bij het bepalen van de strafmaat het discriminatoire motief kan herkennen en meewegen. Worden daartoe handvatten aangereikt via regelgeving? En zo ja, om welke regelgeving gaat het en wat houdt die in? Navraag leert dat in ieder geval geen algemene beleidsafspraken bestaan die door de zittende magistratuur worden gehanteerd bij de afdoening van commune discrimina-tie. Niet op landelijk niveau en evenmin op arrondissementsniveau, hoewel niet uitgesloten is dat een enkele strafkamer de problematiek wel eens onderling heeft besproken. Dat ligt anders voor het openbaar ministerie en ook voor de politie. Zowel in de Aanwijzing als in de richtlijnen voor strafvordering van enkele commune delicten wordt aandacht gevraagd voor commune discriminatie.

3.4.1 Regelgeving voor de politie

De ‘negen randvoorwaarden’ maken geen onderscheid tussen specifieke en commune discriminatie, zodat protocollen ook voor de afhandeling van commune delicten met een discriminatoire achtergrond of motief zullen gelden. Daarnaast wordt in de Aanwijzing de politie geïnstrueerd bij

De regeling van strafbare discriminatie in Nederland 89

aangifte van commune delicten oplettend te zijn op discriminatoire aspecten, ook als de aangever ze niet zo benoemt. Mocht ambtshalve een vermoeden ontstaan dan moet dat worden vermeld in het proces-verbaal. Afgaande op de tekst van de Aanwijzing lijkt in principe voor de politie wel enige ruimte te bestaan om bij een vermoeden van commune discriminatie niet te verbali-seren, zij het dat zulke gevallen periodiek met het OM moeten worden besproken. Inhoudelijke criteria op grond waarvan een politieambtenaar een commuun delict als discriminatie zou moeten aanmerken geeft de Aanwij-zing niet, en evenmin zijn er andere beleidsdocumenten waaruit vaste criteria zijn af te leiden. In de ons bekende conceptprotocollen wordt aan het probleem van de herkenning wel veel aandacht besteed, maar echte criteria worden er ook niet in geformuleerd.

De politie zal dus vooral moeten doorvragen om een proces-verbaal te kunnen produceren waarin voldoende houvast wordt gegeven aan de officier van justitie bij zijn straks te nemen vervolgingsbeslissing. Het ligt voor de hand dat het discriminatoire aspect vaak zal zijn af te leiden uit wat door de verdachte is gezegd toen het delict plaatsvond. Hoewel de Aanwijzing erover zwijgt, ligt het ook voor de hand dat pas van commune discriminatie sprake is wanneer een van de discriminatiegronden van de artikelen 137c e.v. Sr in het spel is – met andere woorden, de mishandeling van een bejaarde omdat deze tot de groep van bejaarden behoort, waarvoor de dader grote minachting koestert, is weliswaar een abject misdrijf maar geen discriminatie.

3.4.2 Regelgeving voor de staande magistratuur

Wat hierboven over de Aanwijzing is gezegd, geldt ook voor het openbaar ministerie. Ook de officier van justitie moet alert zijn en (extra) zorgvuldig bij het overwegen van de opportuniteit van vervolging. Anders dan bij specifieke discriminatie echter is die opportuniteit niet in principe gegeven. Wanneer commune delicten met een discriminatoire achtergrond of uit discriminatoir motief begaan wel worden vervolgd echter moeten de dis-criminatoire aspecten van het delict in het requisitoir worden benadrukt. Evenals de Aanwijzing van 1999 schrijft die van 2003 voor dat in zulke gevallen de strafeis met 25% wordt verhoogd. De Aanwijzing is in een aantal strafvorderingsrichtlijnen terzake van commune delicten (in BOS) in zoverre geïncorporeerd dat daarin eveneens wordt gesproken van 25% verhoging van de strafeis in geval van discriminatoire aspecten. Zo ook in de richtlijnen strafvordering voor bedreiging, openlijke geweldpleging en mishandeling (de vormen van commune discriminatie bestudeerd in dit

93 De Richtlijn strafvordering voor belediging – een van de meest voorkomende vormen van commune discriminatie – noemt dezelfde aandachtspunten.

94 Als commune discriminatie met een transactie wordt afgedaan, wordt het basisaantal punten verhoogd met een kwart.

95 Voor openlijke geweldpleging en mishandeling wordt ten slotte vermeld dat afhankelijk van de persoon van de verdachte en de omstandigheden van het geval kan worden afgeweken van de indicatie; daarbij wordt uitdrukkelijk verwezen naar de Aanwijzing taakstraffen.

onderzoek).93 Overigens zijn alledrie delicten in beginsel transigeerbaar gelet op het aantal basispunten.94 Of een transactie wordt aangeboden is echter afhankelijk van het bijkomende aantal sanctiepunten dat kan worden afgeleid uit het voorliggende strafdossier. Die extra sanctiepunten dienen te worden bepaald aan de hand van een aantal categorieën beschreven in de richtlijnen.

Als eerste aanvulling gelden de zogenoemde ‘basisfactoren’ gespecifi-ceerd in de vraag of de bedreiging, de openlijke geweldpleging of de mishandeling gepaard ging met wapengebruik, en zo ja, welk soort wapen. Voor openlijke geweldpleging en mishandeling vermelden de richtlijnen voorts als basisfactor de aard van het letsel. Een tweede categorie, de wettelijke factoren die van invloed (kunnen) zijn op de strafmaat, zoals het feit dat sprake was van een poging, is in alle drie richtlijnen leeg. Een derde indicatie voor strafvordering vormen de delictspecifieke factoren: de discriminatoire achtergrond van het delict, eventuele uitlokking door het slachtoffer, of het een willekeurig slachtoffer betreft, de samenhang met een sportevenement, het medeplegen vermeld in de Richtlijnen strafvordering voor bedreiging en mishandeling, en de toepassing van wettelijke strafver-zwaring omdat het misdrijf werd gepleegd tegen een ambtenaar of een beroepsuitoefenaar tijdens de uitoefening van diens functie. Steeds wordt verhoging van de strafeis met 25% voorgeschreven, met uitzondering van de wettelijke strafverhoging wegens de kwaliteit van het slachtoffer waarvoor een verhoging van 33% geldt.95 De vierde en vijfde indicatie voor verhoging van de strafeis ligt in de recidive respectievelijk het ontbreken van een schaderegeling. Ten slotte is van belang te melden dat voor openlijke geweldpleging en mishandeling geen taakstraf gevorderd mag worden indien sprake is van zwaar lichamelijk letsel, al dan niet in samenhang met gebruik van een wapen, dan wel indien sprake is van meermalen specifieke recidive binnen de afgelopen vijf jaren.

De regeling van strafbare discriminatie in Nederland 91

96 In het vergelijkende RAXEN-rapport van 2005, waarin de wetgeving en de praktijk van vijftien lidstaten van de Europese Unie worden vergeleken, komt Nederland er dan ook goed af, behalve op het punt van de registratie. Zie hoofdstuk 2, noot 15.

97 Een conceptwetsvoorstel om het verheerlijken en vergoelijken van terrorisme strafbaar te stellen waaronder, afhankelijk van de omstandigheden, de ontkenning van genocide (negationisme) zou kunnen vallen (Kamerstukken II 2006-2007, 30031, VI, nr. 1, p. 25), is inmiddels ingetrokken. Er was daarop hoe dan ook veel kritiek in verband met de vrijheid van meningsuiting. Zie bijvoorbeeld: Dommering, 2005. Ook een initiatiefwets-voorstel van het lid Huizinga-Heringa betreffende de strafbaarstelling van negationisme (Kamerstukken II 2005-2006, 30 579) heeft geen steun gevonden.

3.5 De Nederlandse regelgeving in het licht van internationale

In document Strafbare discriminatie (pagina 114-117)