• No results found

4. Opzet onderzoek

4.7 Cases 1 Inleiding

In deze paragraaf zal een schets worden gegeven van de twee cases die als basis zullen dienen voor het praktijkonderzoek. Het betreft een gemiddeld melkveebedrijf en een gemiddeld fruitteeltbedrijf waarbij de eerste bedoeld is voor de analyse voor de fruitopstanden en de tweede casus gebruikt gaat worden voor de behandeling van het rundvee. Beide bedrijven betreffen gemiddelde bedrijven zoals deze uit de database (Bedrijven-Informatienet) bij het LEI naar voren komen 1. Aangezien een aantal gegevens niet afdoende en gemakkelijk achterhaald konden worden, zijn eenvoudigheidshalve een aantal veronderstellingen gemaakt, waarbij het streven was om zo dicht mogelijk bij het gemiddelde bedrijf te blijven.

De beide cases betreffen een sterk vereenvoudigde weergave van deze gemiddelde bedrijven, om zodoende het doel van de publicatie niet te laten verzanden in allerlei niet relevante bijzaken. Zo is in beide cases nagenoeg alleen aandacht besteed aan de biologische activa en aan activa die aan de biologische activa verwant zijn. De overige activa zijn na een globale beoordeling overgenomen van het gemiddelde bedrijf volgens het LEI.

In paragraaf 4.7.2 zal ingegaan worden op het melkveebedrijf, waarna in paragraaf 4.7.3 het fruitteeltbedrijf volgt.

4.7.2 Melkveebedrijf

- Dit bedrijf is in 1978 ontstaan, waarbij 15 ha grond in het bezit van de onderneming is gekomen.

- De overige 7 ha van de 22 ha die het bedrijf momenteel in bezit heeft, is 5 jaar geleden aangeschaft.

- Naast deze 22 ha in eigendom heeft de onderneming 12,43 ha gepacht. - Het bedrijf bezit in 1998 de in tabel 4.1 weergegeven veestapel (veestaat)

Tabel 4.1 Veestapel van het melkveebedrijf

Soort Begin Geboorte Gekocht Doorfok: bij Doorfok: af Verkocht Eindbalans

< 1 jaar 22 50 25 25 22 > 1 jaar 25 25 15 10 25 Melkkoe 56 5 15 20 56 Stieren 1 1 1

- Voor wat betreft het vee wordt een ideaalcomplex verondersteld. Verder wordt er vanuit gegaan dat de gemiddelde koe niet ouder wordt dan 5 jaar en vanaf zijn derde levensjaar melk levert. De in deze publicatie gehanteerde gemiddelde leeftijden van de veestapel zijn weergegeven in tabel 4.2.

Tabel 4.2 Veronderstelde gemiddelde leeftijd veestapel

Categorie Gem. leeftijd

Vrouwelijk jongvee (< 1 jaar) 0,5 Vrouwelijk jongvee (> 1 jaar) 1,5

Melkkoeien, kalfkoeien 3,5

- Het bedrijf is voornamelijk gericht op de melkproductie. De enige stier in de onderneming is een fokstier.

- In dit bedrijf zijn een aantal nevenactiviteiten meegenomen in het jaarrapport, aangezien deze moeilijk geëlimineerd konden worden uit de gegevens van het gemiddelde bedrijf.

4.7.3 Fruitteeltbedrijf

- Aanvang bedrijf in 1975, waarbij tevens 8,38 ha grond in bezit is gekomen.

- Naast de 8,38 ha eigendom heeft het bedrijf nog 4,8 ha gepacht. Totaal heeft het bedrijf dus 13,18 ha grond, waarvan 11,83 ha cultuurgrond. De overige hectaren hebben betrekking op de ondergrond van het woonhuis, de gebouwen, het erf en sloten en paden.

- Er worden zowel appels als peren geteeld.

De totale opzet van het bedrijf is weergegeven in tabel 4.3.

Tabel 4.3 Opzet fruitopstanden fruitteeltbedrijf

Soort Jaar van aanpl. Hectare

Appels - Elstar 1993 2,52 - Jonagold 1988 3,66 - Elstar 1997 1,60 Peren - Conference 1988 1,52 - Doyenne 1993 0,32 - Conference 1994 0,70 Totaal 10,32

Het verschil tussen de 11,83 ha cultuurgrond en de 10,32 werkelijk ingeplante grond (=1,51 ha) heeft betrekking op een gedeelte akkerbouw dat gezien de verstrengeling met de fruitteeltactiviteiten moeilijk uit het gemiddelde fruitteeltbedrijf (volgens de LEI-database) bleek te elimineren.

4.8 Samenvatting en conclusies

In dit hoofstuk is ingegaan op de opzet van het uit te voeren praktijkonderzoek. Achtereenvolgens zijn aan de orde geweest het doel, de structuur, de methodiek en de doelgroep van het onderzoek en is een korte schets van beide bedrijven gegeven.

Het doel van het onderzoek is de meningen te peilen van de gebruik ers van de jaarrekening van een agrarische onderneming, waarbij de nadruk niet ligt op een wetenschappelijke beredenering van de voors en tegens van de diverse waarderings- en verwerkingswijzen, maar met name op de concrete, praktische gevolgen van de toepassing ervan.

De structuur op basis waarvan het onderzoek uitgevoerd gaat worden vindt haar fundering in het Stramien voor de opstelling en vormgeving van jaarrekeningen. Aan de hand van de vier kwalitatieve kenmerken, zoals weergegeven in het Stramien, zal ingegaan worden op de drie probleemgebieden zoals deze uit de hoofdstukken 2 en 3 naar voren kwamen. De vier kwalitatieve kenmerken zijn begrijpelijkheid, relevantie, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid. Om echter het onderzoek niet in 4 losse deeltrajecten uit een te laten vallen, is het wel noodzakelijk om een bepaalde samenhang te zoeken in deze kenmerken. Aan de hand van het onderzoek van Van Offeren zou het mogelijk zijn om een bepaalde samenhang c.q. hiërarchie te veronderstellen tussen deze kenmerken, hoewel het Stramien deze hiërarchie niet expliciet aangeeft. Hoewel er een hiërarchie verondersteld zou kunnen worden, blijken de begrippen 'relevantie' en 'betrouwbaarheid' van gelijk niveau te zijn en geeft deze hiërarchische indeling geen uitsluitsel in de problematiek van deze publicatie, die voornamelijk om de begrippen 'relevantie' en 'betrouwbaarheid' draait.

Naast de vier kwalitatieve kenmerken, met hun onderverdelingen, is aandacht geschonken aan de 'beperkingen in verband met relevante en betrouwbare informatie' en aan 'getrouw beeld'.

Als methode van onderzoek is gekozen voor het interview, omdat met deze methode het beste de meningen gepeild kunnen worden van (een aantal van) de gebruikers van de jaarrekening van een agrarische onderneming. Het nadeel van het interview is dat door het intensieve karakter van deze methode in het kader van deze publicatie slechts een beperkt aantal personen geïnterviewd kunnen worden. Als gevolg hiervan is het niet mogelijk om een zodanig aantal respondenten te benaderen, waardoor met voldoende betrouwbaarheid een representatief beeld van de sector als geheel gegeven kan worden.

Voor de doelgroep voor het onderzoek komen die personen en instanties in aanmerking die als gebruiker van de jaarrekening van een agrarische onderneming aangemerkt kunnen worden. De volgende vier personen en instanties zullen, in

chronologische volgorde, worden geïnterviewd: een accountant, een bank, de DLV- voorlichter en een fruitteler.

Het interview zal worden uitgevoerd met behulp van twee jaarrekeningen van een fruitteeltbedrijf en twee jaarrekeningen van een melkveebedrijf. Van deze beide bedrijven is in dit hoofdstuk een korte schets gegeven. Het melkveebedrijf is sterk gespecialiseerd en dus sterk gericht op de melkproductie, met een omvang van ongeveer 100 stuks vee en ruim 33 ha grond. Ook het fruitteeltbedrijf is sterk gespecialiseerd en bezit ruim 11 ha grond, waarop zowel appels als peren worden geteeld.

De hierboven weergegeven structuur zal, met het genoemde doel als uitgangspunt toegepast worden door middel van een viertal interviews op de probleemgebieden die in het derde hoofdstuk naar voren kwamen. Deze probleemgebieden zijn:

1. waardering van biologische en aanverwante activa tegen fair value;

2. verwerking van de verandering van de fair value in de winst- en verliesrekening; 3. splitsing van de verandering van de fair value in een prijs component en fysieke

component.

Concreet zal dus bij elk van de drie probleemgebieden ingegaan worden op de begrijpelijkheid, relevantie, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid. Wellicht ten overvloede, geldt hier als kanttekening dat alleen ingegaan wordt op de biologische activa en de aanverwante activa, zoals genoemd in ED 65, tenzij anders aangegeven.