• No results found

ren-borstrokken, die mevrouw Berlage zoo geprezen had en die Mathilde, als eenmaal de intimiteit groot genoeg geworden zoû zijn, aan Jozef te dragen zoû geven, toen

zij over de mogelijkheid had gedacht om 's zomers naar buiten te gaan, om een hond

te houden, en ook over de brievenbus, die ze in haar voordeur zoû laten maken, toen

liet ze plotseling dat alles wech gaan, gooide al die wezenloze dingen ver uit haar

geest, dacht aan niets van de omgeving, aan geen enkele bijzaak meer, maar aan hem,

aan hem alleen, aan de uren van onbeschrijfelijk geluk, die zij, ver van de waereld,

ver van iedereen, tot ver van haar vader toe, in een achterkamer of zoo, ergends, waar

het ten minste schemerdonker was, waar geen geluid hen zoû kunnen bereiken en

ook de zon hen niet zoû kunnen verlichten, heelemaal alleen samen zouden zijn. Zij

voelde den stroom van het denken aan hem alleen, dien zij zoo lang mogelijk had

tegengegaan, om hem de meeste kracht te geven, met alle geweld langs alle kanten

doorbreken en haar hart overgolven. Zij wilde nu denken áan en door de kracht van

haar gedachte het nu al in den geest beleven, dat geluk van het alleen-samenzijn.

Daarbij kwam, dat er een onopgelost iets, een vraagstuk vol duisterheid, iets, dat zij

zich ten innigste bewust voelde zonder het te begrijpen, verbonden was aan de

bepeinzing van dit heerlijke onderwerp. Zij dacht aan al wat ze hem zeggen zoû, als

ze eens heel en al, zonder te-rughouding, in volle oprechtheid, wat in haar hart omging

voor hem bloot zoû kunnen leggen en zich zonder voorbehoud van hem afhankelijk

stellen. Zij zinde er op, wat ze zoû doen, hoe ze zich zoû kunnen gedragen, hoe zij

haar eigen wezen zoû kunnen veranderen, zich vervormen, zich liever en beter maken

of wat of hoe ook ze in Godsnaam zoû kunnen handelen, om een ongehoord bewijs,

een heilige en onbetwijfelbare bekentenis te

ven van haar liefde. Wat moest ze getuigen, wat had zij te openbaren, op dat die

getuigenis en die openbaring hem onweêrstaanbaar overtuigden, dat haar liefde zoo

waar was, dat zij het wel met haar bloed tegen een witte muur zoû willen schrijven.

Want zij had een angst. Zij twijfelde niet, geen minuut, aan zijn liefde voor haar; die

liefde moest bestaan, dit had zij al zoo lang geweten vóor hij het zelf zeî; maar zij

was er niet zeker van of hij wel zeker was van haar liefde voor hem. Zoû haar

stuurschheid van van-ochtend niet gemaakt hebben, dat hij een beetje aan haar liefde

was gaan twijfelen? En tóch, al was dát níet zoo, zoû ze het hem duidelijk genoeg

hebben te verstaan gegeven? Wie weet hoe-of hij twijfelde, wie weet wat een angst

en verdriet of hij had. Zij vond ook zelf dat zij het niet krachtig en duidelijk genoeg

gezegd had, dat andwoord, dat hij was komen vragen. En daarom zocht ze in haar

verbeelding naar een middel om haar liefde te zeggen, naar een daad van opoffering,

die zij zoû kunnen doen. Zij bekeek zich-zelf van top tot teen; daarna betastte zij

zich. Er moest een handeling zijn, een akte, een daad, waarin het heele lichaam en

de heele ziel zich ten innigste vereenigde om van liefde te spreken, waarin het heele

ik in al zijn onderdeelen onverdeeld zich uitte en zeide: ik hoû van je, hier ben ik, ik

hoor van jouw, heelemaal en altijd. Zij kwam eindelijk tot het besluit, dat zij haar

vader zoû vragen, wat het huwelijk eigenlijk was. Maar dit durfde zij in 't geheel niet

zoo maar.

Mathilde was op haar kamer gaan zitten, vóor de tafel, de handen aan haar hoofd.

Zij vroeg zich af, waarom ze zoo raar deed gedurende de laatste week, waarom ze

eigenlijk van Jozef van Wilden hield. Op haar gemak zette zij hem in haar verbeelding

en overwoog: wat er nu eigenlijk êan hem was. Éen voor éen ontleedde zij de

ten van zijn gezicht en van zijn lichaam en maakte de gevolgtrekking, dat zij niet

wist wat het was, maar dat zij alles even allerliefst vond. Hij droeg zijn haar heel

kort, met een scheiding aan den linker kant. Waar het de scheiding bezoomde, had

het een grijs-bruine kleur, die al donkerder werd, naarmate het haar het midden van

den schedel naderde. Midden boven het hoofd was het heel donker, bijna zwart en

glansend, maar dun. Precies zóo was 't aan den anderen kant van de scheiding. Boven

zijn ooren was het haar aan weêrszijde naar voren gekamd en krulde daar even, maar

heel even, het liet de slapen heelemaal open en leek niets op een saai

oude-vrijers-kapsel. De haargroei, vóor het oor, op die plek, waar de blonde sprietjes

bijna deden twijfelen, of zij bij het hoofdhaar hoorden, of bij de bakkebaard, scheen

daar zóo fijn en zóo vlossig, dat het, als hij op straat liep bij winderig weêr. leek op

een uitgestrooiden zomerhalm, zoo als men ze aan de korenvelden 's zomers op en

neêr ziet gaan in den wind. Er was een glans door het dunne haar tot over het gladde,

blanke, van twee lange, fijne, bijna onzichtbare rimpels horizontaal doorsneden

voorhoofd, en aan de slapen waren lichte schaduwen. Zijn bruin-blonde wenkbrauwen,

bewegelijk en dun, regelmatig gebogen, waren mooi over zijn groen-blauwe oogen,

waar hij Mathilde niet zooveel liefde meê kon aanzien. Zijn wangen dachten Mathilde

bizonder mannelijk gekleurd met hun somber-blanke tint, en het lichte rood onder

de oogen. Zijn neus was van voren even merkbaar in tweën gesplitst, hij had groote

neusvleugels, tot aan de punt van den neus, die hevig bewogen toen hij zich eens

driftig had gemaakt op een avond, dat zijn geheugen hem in den steek liet bij het

voordragen van een gedicht, en ook nog eens, als zij zich ten minste wél herinnerde,

op een anderen avond, dat zij plotseling merkte hoe hij haar zonder verwikken of

verwegen naar haar zat te turen. Zijn snor was heel, heel mooi, door vergedreven

verzorging schijnbaar onverzorgd. Het was een dikke snor, die zijn heele bovenlip

besloeg, schuin naar beneden gestreken, den vorm der lip volgend en aan weêrszijde

in een groote krul naar boven gedraaid. Onder de snor was alleen een dunne roode

lijn van de bovenlip te zien. Zijn mond had den vorm van een breed naar weêrszijde

uitgedrukt hart en was meestal een beetje vochtig. Zijn kin was heel rond, al te rond,

niet spits genoeg, altijd helder geschoren. Jozef gebruikte lage liggende boorden,

altijd stijf gestreken en spierwit als postpapier. Zijn hals kwam daar fier en flink uit

naar boven, vanvoren blank, met den sterk uitkomenden strottenbol, die Mathilde

een teeken van groote mannelijkheid scheen, half in de kinne-schaduw verborgen.

Meer naar achteren werd het vel van zijn hals rooder, tegen den drukkenden boord

aan, die daar eigenlijk te nauw was, om dat Jozef zijn hoofd altijd zoo mooi recht

droeg. Hij had nog-al breede schouders, waar zijn jas altijd heel glad en zonder éen

kreukel om heen zat, meestal zwart en donker-groen in den winter, grijs, nu en dan

lichtgrijs 's zomers Hij droeg dassen van allerlei kleuren, maar nooit kakelbont, altijd

goed en met smaak gekozen, altijd in over-een-stemming met de kleur van zijn pak.

Hij droeg heele wijde manchetten, nooit bespat of besmet of hoe ook vies, zoo als

de ingenieur Ster ze bijv. wel eens áan had. De manchetten hingen tot laag over zijn

polsen, meestal met twee zilveren bolletjes aan een kettingkje vast. Maar zijn handen,

o, zijn handen, die had zij lief! Wat een zachte schok ging er door haar leden, toen

die handen, tintelend van liefde en bescherming, haar schouders aanraakten of, langs

haar armen strijkend, haar polsen beetpakten, om die te omknellen, zoo als het

van-ochtend was gebeurd. Mathilde bekeek

haar polsen; zij had haar braceletten nog niet aan. Er was niets meer te bespeuren

van Jozefs innigen druk. Zij had zoo graâg gehad, dat er nog moeten te zien waren

geweest. Jozef droeg dikwijls naar voren openhangende fantasie-jasjes van

uitstekenden snit. Over zijn vest hing dan een gouden horlogekettinkje. Er was éen

van zijn vesten, waaraan zij een hooge voorkeur gaf, een vest van geel-grijs piké,

mel roode, blauwe en gele spikkeltjes, met doffe paarlemoeren knoopen. Dat vest

pastte hem prachtig en stond hem zoo mooi en met maar enkele plooyen heel van

onderen. Van-morgen, toen zij bij mekaâr waren, had Mathilde zich erg verleid

gevoeld om haar arm over dat vest heen te slaan, onder zijn jasje, en zoo zich beter

aan hem te kunnen warmen en zijn hart voor haar te hooren kloppen, maar zij had

niet gedurfd. En dat was ook beter, want zij moest zich een beetje koud toonen,

meende zij. Jozefs broekspijpen hingen wijd-uit tot dicht bij de punten van zijn effen

schoenen. Vooral de licht-grijze broek met het biesje op zij, stond hem verschrikkelijk

goed. Hij had een soort van kalm en waardig gemak om zijn armen en beenen te

bewegen. Mathilde voelde het, zij was verliefd op zijn gang, op zijn tred, op zijn

schreden; hij liep met een losse regelmatigheid, die haar bekoorde, hij liep edeler

dan haar vader, edeler dan Ster edeler dan alle andere heeren op straat. En dan de

manier waarop hij zijn armen bewoog! Met een eenvoudige en natuurlijke

gematigdheid kon hij een deur sluiten, of een kaart op tafel gooyen, als hij met haar

vader ekarteerde! Zijn stem klonk als een orgel, lief en forsch te gelijk. Vroeger had

zij over al die dingen nooit zoo gedacht, dat was vreemd! Uit alles sprak een edel en

teêr gevoel, en ook een levensondervinding, die zeker was van zich-zelf. Hij vond

blijkbaar goed, al wat hij deed, of liever, hij deed alleen dat, wat hij eerst had

goedgevonden

te doen... En hoe had hij altijd van haar gehouden ... nooit was zij zoo ingenomen

geweest met de manier, zoo als hij vroeger tegenover haar gedaan had, toen hij

urenlang bíj haar bleef, ofschoon zij toch nog maar een kind was, en hem onmogelijk

belang kon inboezemen, wat haar inviel te zeggen. Mathilde overdreef den duur der

uren die zij samen hadden doorgebracht, zonder het te weten. Het kwam haar nu

voor als was Jozef bijna voortdurend bij haar geweest, haar kostschooltijd uitgenomen.

Hoe had hij haar geholpen met raad en daad, wat had hij een kennis en een gave om

die duidelijk in háar verstand over te planten. Hij begreep de piano, het teekenen en

het borduren; hij sprák niet alleen over muziek, zoo als zooveel menschen, maar hij

begréep ook de muziek, hij wist haar meê te deelen, wat, van romans, de moeite

waard was voor haar om te lezen. Hij hield van dichters, zoo als zij, maar meer van

romans, zoo als zij. Zij hadden samen Walter Scott, Dickens en een werk van Daudet

doorgemaakt, en als hij voorlas, hoe hoorde zij dan in de melodie van zijn stem, wat

men bij den schrijver in den vorm van zijn schrift zoû hebben ontdekt, had men zijn

manuskript onder de oogen gehad! Zij herinnerde zich, hoe ze op haar dertiende jaar

al de groote witte halve maan, die door het wechdrukken van het vel onder-aan zijn

nagel zichtbaar werd, en de punt van dien nagel, zoo blank als een stuk ganzenveder,

had bewonderd. Wat kon Jozef verder belangrijk praten, wat had hij goede inzichten

in de staatkunde van den dag! Ook droeg hij een mooi gouden potloodje in zijn

rechter vestzak, dat open en dicht werd gehaald op een wijze, zoo praktiesch, als

Mathilde het nog nooit had gezien. Zij had haar vader Jozef zóo dikwijls hooren

prijzen, en telkens deed haar dat zoo'n goed! Vader vond hem een man van

bekwaamheid in zijn vak, de effekten. een ontwikkelden kop, en die later

wat worden kon in de maatschappij, die carrière zoû maken. Vader noemde Jozefs

kleeding wel wat overdreven netjes, maar dat kwam alleen, om dat hij zelf nooit veel

smaak voor die zaken had gehad. Jozef had veel hart en veel verstand, hij wist dat

allebeî goed te gebruiken, wat kon men meer vragen van een man, met wien men

een gelukkig huwelijk aan wilde gaan?

Zoo ging Jozef in Mathildes denken en verbeelden voorbij, en toen zij hem weêr

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN