• No results found

Berlijns’ openbare ruimten 1945-1989

In document Flaneren door (pagina 74-78)

Dit Tweede Deel staat in het teken van deze twee steden, gescheiden door een muur. Met aan beide kanten ver-schillende ideologieën, regimes en samenlevingsvormen. Een product hiervan is de stedenbouw, die doordrongen en vervuld is van politiek en propaganda. Zowel in oost als in west. Dit is niets nieuws: machtspelletjes hebben altijd hun stempel gedrukt op de openbare ruimte (zowel op haar vorm, als haar gebruik), zoals we in Deel 1 heb-ben gezien. In tegenstelling tot dit deel, kiezen we hier echter niet voor een typologische, maar een morfologi-sche of planhistorimorfologi-sche benadering. Niet de afzonderlijke ‘soorten openbare ruimte’, zoals straten, pleinen en par-ken vormen het uitgangspunt, maar de stedenbouwkun-dige ingrepen die haar hebben doen veranderen. Het gaat hierbij om twee te onderscheiden schaalniveau’s: die van de plattegrond, het stedelijk weefsel en de gebouwde vo-lumes die op deze structuur tot stand zijn gekomen. “De muur is een cliché, dat weet ik ook wel. Alleen, het cliché is van steen. Ik zie het uit de lucht, als ik voor een paar dagen wegvlucht, een cesuur in het landschap, dwaas en onwerkelijk van boven af. Een litteken, dat zal iedereen wel gezegd hebben, maar zo ziet het er nu eenmaal uit..” zo schrijft de Nederlandse schrijver Cees Nooteboom in zijn beroemd geworden Berlijnse Notities uit 1990.1 En cliché of niet, wanneer je schrijft over Ber-lijn in de periode tot de Wende ontkom je er niet aan. Bo-vendien was de muur een stenen, architectonische (aldus Rem Koolhaas), maar qua schaal en veelomvattendheid eerder een morfologische ingreep in het stedelijk weefsel. En daarmee in de ruimte, in de openbaarheid, en in het leven van veel mensen.

Net zo min als je Berlijn kunt bespreken, zonder de muur te noemen; kun je het ook niet over openbare ruimte heb-ben, zonder de onderliggende stadsplattegrond én de ‘omringende’ of omsluitende bouwvormen erbij te be-trekken. Met name de modernistische stedenbouw, die gestalte kreeg in de enorme woningbouwopgave van na de Tweede Wereldoorlog, heeft haar sporen nagelaten. Onder andere gebaseerd op functiescheiding (onder an-dere om het hoofd bieden aan toenemende mobilisering) en het idee van ‘het wonen in het groen’, zorgde dit ervoor dat de klassieke typologieën uit Deel 1, zoals de straat, het plein en het park, aan betekenis inboetten. Hiermee leek ook de levendigheid van het openbare stadsleven te verdwijnen. Zowel aan de oost- als de westkant van de muur. Hier werd in de jaren zeventig en tachtig, ook aan beide kanten, een reactie op geformuleerd, zij het een onderscheidelijke. In beide gevallen leidde het echter tot hetzelfde: een herbezinning op de klassieke structuren van het stedelijk weefsel.

Maar niet tot een zelfde openbare ruimte. Dat deze gete-kend wordt door meer nuances, meer details, meer ver-halen, moge duidelijk zijn. En dit zal naar ik hoop ook

1 Cees Nooteboom, Berlijnse notities, Amsterdam, 1990, 26.

duidelijk worden in de drie hoofdstukken waaruit dit Tweede Deel bestaat. Zoals gezegd vormt ‘de Muur’ de leidraad in dit tweede deel, zoals ‘Unter den Linden’ -als belichaming van de ‘klassieke openbare ruimte’- dat was voor het Eerste Deel. Telkens zal de muur vertrekpunt zijn in de vorm van de inleiding; zowel voor Hoofdstuk

3. Oostkant, over Berlijn: Hauptstadt der Deutsche Demokratische

Republik (DDR), waar de muur onzichtbaar was, als voor

Hoofd-stuk 2. Westkant, over West-Berlijn, eiland van de Bundes Republik

Deutschland (BRD), waar de muur bijna vergeten werd. Hoofdstuk

1. Grensgebied handelt logischerwijs over de Muur zelf; als

zijn-de een morfologische ingreep die zowel het stezijn-delijk weefsel ver-woestte als er ruimte schepte (in de vorm van het Sperrgebiet en de grootschalige braakliggende vlakken er omheen). Zoals in de Inlei-ding reeds gesteld beschouwen we leegte en verwoesting als twee belangrijke karakteristieken van de stad Berlijn, zowel vóór de bouw van de muur, als na 1989.2 In het volgende eerste Hoofdstuk wordt dan ook niet alleen de bouw van de muur besproken, maar ook die andere verwoestingen die karakteriserend zijn voor de naoorlogse stad: de Tweede Wereldoorlog zelf, twee concurrerende ideologieën, de moderne stedenbouw en de uitgebreide stadsaneringen. Daarmee vormt Hoofdstuk 1. Grensgebied de basis voor Hoofdstuk 2 en 3, die eveneens zijn opgebouwd aan de hand van de hier uitgezette lij-nen – of levensloop – van Stunde Null, Wiederaufbau, Erneuerung,

Reparatur en Rekonstruktion.

Stunde Null handelt over een nieuw begin, een nieuwe samenleving

en een nieuwe stad; belichaamd door de Stalinallee in het Oosten en het Hansaviertel in het Westen. Bij de Wiederaufbau richtte men zich op de profilering van twee nieuwe centra: Marx-Engelsplatz voor de DDR-ers, Kurfürstendamm voor de BRD-ers. In het kader van de grootschalige vernieuwing, Erneuerung, worden de woningop-gaven van Lenin- en Mehringplatz besproken. En tenslotte zullen in

Reparatur en Rekonstruktion de Chamissoplatz en Prager Platz in

het westen en de Arminplatz en het Nikolaiviertel aan de oostkant de revu passeren. Net als in Deel 1 zal het verhaal van de openbare ruimte worden ingezet aan de hand van de hierboven genoemde con-crete plekken. Zoals gezegd; in deze gedeelde stad ontkom je in een dergelijk verhaal noch aan de muur, noch aan de stedenbouw. Het zelfde geldt voor vooroordelen. Noch Ossie, noch Wessie, maar ge-woon ‘Hollander’- wil ik me daarom laten inspireren door de band Het Klein Orkest, die de situatie in Berlijn op een voor die tijd vrij zeldzame ‘neutrale’ wijze bezong.3

2 Philipp Oswalt, Berlin_Stadt ohne Form: Strategien einer anderen Architektur, München/London/New York, 2000, 59. In de inleiding is Oswalt reeds uitvoerig aangehaald. Met betrekking tot de periode 1945 tot 1989 stelt hij: “Berlin ist ein Stadt der Leerräume, eine Ansammlung von Abwesigkeiten des Vergangenen und des Zukünftigen : In den zeiten des Kalten Krieges wurde die Leere zu einem unü-bersehbaren Monument im Herzen der Stadt.”

3 Jaap Konst (red.), Iedereen is op weg naar de Brandenburger Tor: Nederlandse en Vlaamse schrijvers over Berlijn, Amsterdam, 2009,: 168. Na 1961 ontwikkelt de Muur zich tot hét symbool van het naoorlogse Berlijn. Het aantal verschillende formuleringen dat schrijvers op de Muur toegepast hebben is legio. Harry Mulisch noemde het de grafzerk van Hitler, Jaap Harten zag in de muur de ruggengraat van de fossiele mens, Frans Kellendonk beschouwde het als wildvlees. Gerard Reve vergeleek de tocht van west naar oost met een tochtje door Amsterdam. Over het algemeenis met name het oordeel over de Oostkant van de Nederlandse literatoren zeer negatief.

Hobrecht-plan (1862): de plekken van deel twee zijn met kleuren aangebracht. Grijs zijn de plekken die in

Deel 1 zijn behandeld. Roze is de in 1961 gebouwde Muur. Links bevindt zich West-Berlijn, en rechts

Oost-Berlijn.

Grensgebied

En alleen de vogels vliegen van Oost- naar West-Berlijn

In document Flaneren door (pagina 74-78)