• No results found

6. Discussie en conclusie

6.2 Beperkingen van het onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Het uitgevoerde onderzoek was een verkennend onderzoek omdat er tot op heden nog nauwelijks onderzoek is gedaan naar de lesgevende taken van leidinggevenden. Dit heeft tot gevolg dat er veel vragen rijzen na het uitvoeren van dit onderzoek. Ten eerste kan er opgemerkt worden dat de gehele online vragenlijst slechts door 90 respondenten compleet is ingevuld. De resultaten van dit onderzoek zijn daardoor niet representatief, maar geven wel een beeld in welke mate leidinggevenden het leidinggeven met het lesgeven combineren en hoe leidinggevenden de relatie tussen zelf lesgeven en gespreid leiderschap zien. Een mogelijke reden voor het afnemende aantal respondenten is de

onbekendheid met het begrip gespreid leiderschap. Daarnaast is het opmerkelijk dat de argumenten die worden gegeven bij vragen over de relatie tussen lesgeven en gespreid leiderschap veelal

overeenkomen met de voor- en nadelen van het zelf lesgeven door leidinggevenden. Harris en Spillane (2008) wijzen erop dat er enkele misvattingen bestaan rondom gespreid leiderschap. Ter discussie staat of de respondenten voldoende kennis hebben gehad van gespreid leiderschap om de vragen van blok drie van de online enquête goed te beantwoorden. Volgens Spillane (2006) gaat het om een wisselwerking tussen schoolleiders (leiders) en leraren (volgers) en spelen de onderlinge handelingen en interactie een belangrijke rol bij de uitvoering van gespreid leiderschap. Om dit vast te kunnen stellen zouden ook de leraren, de volgers, ondervraagd moeten worden. Zij kunnen immers mede vaststellen of er sprake is van gespreid leiderschap binnen de schoolorganisatie.

Ten tweede is er gebleken dat weinig achtergrondkenmerken bepalend zijn voor het wel of niet lesgeven. Immers, enkele decennia geleden was het heel normaal dat schoolhoofden voor de klas stonden (Centraal Archief Selectiedienst, 2010; Kreulen, 1998). De decentralisatie van

managementtaken heeft de functie van schoolhoofd aanmerkelijk verzwaard (AVS &VO-Raad, 2016; Krüger, 2010; Stoel 1995), wat een reden kan zijn geweest om niet langer ook les te geven. Uit de respons op de online vragenlijst blijkt ook dat de tegenargumenten ‘te belastend’ en ‘agenda- technische problemen’ respectievelijk door 57 procent en 31 procent van de respondenten wordt genoemd. Een van de kenmerken van gespreid leiderschap is volgens Spillane (2006) en Gronn (2002) dat er veel verbindingen zijn tussen leidinggevende en leerkrachten omdat leiderschapstaken en - verantwoordelijkheden over hen allen gespreid worden. Gezien dit kernmerk zouden de

tegenargumenten ‘te belastend’ en ‘agenda-technische problemen’ mogelijk door gedeelde

leiderschapspraktijken kunnen worden verminderd. Dit lijkt echter niet bekend bij de respondenten en zou nader onderzocht moeten worden. Tevens kan het lerarentekort een reden zijn dat schoolleiders voor de klas staan. Een respondent vindt dit een slechte zaak, omdat zo het probleem van het tekort niet zichtbaar wordt en de overheid het probleem niet voortvarend zal aanpakken. De vraag is dus in welke mate het zelf lesgeven door schoolleiders voortkomt uit een negatieve noodzaak.

Ten derde is een opmerkelijk resultaat uit de online-vragenlijst dat respondenten die geen lesgeven meer feeling met gespreid leiderschap blijken te hebben dan de respondenten die wel lesgeven. Dit zou mogelijk kunnen betekenen dat het zelf lesgeven toch niet gezien wordt als een belangrijk hulpmiddel voor gespreid leiderschap. Er lijkt daarnaast bij een grote meerderheid van de respondenten draagvlak te zijn voor gespreid leiderschap, want veel respondenten die geen lesgeven hebben wel feeling met gespreid leiderschap en de respondenten die wel lesgeven zien een positieve relatie tussen het zelf lesgeven en gespreid leiderschap. Om een duidelijker beeld te vormen over hoe het zelf lesgeven kan bijdragen aan participerend en gespreid leiderschap zou vervolgonderzoek gedaan kunnen worden in de vorm van een casestudie of door middel van interviews met schoolleiders in verschillende situaties. Daarnaast is er een kleine meerderheid van de respondenten die geen lesgeeft, waarvan wel een groot deel in het verleden het leidinggeven en lesgeven gecombineerd heeft. Het verdient aanbeveling verder te onderzoeken waarom zij met deze combinatie gestopt zijn.

Ten vierde is het volgens Spillane (2006) en Gronn (2002) voor de uitvoering van gespreid leiderschap belangrijk dat schoolleiders kennis hebben van het primaire proces (kenmerk 6). Er wordt in dit onderzoek gesteld dat wanneer schoolleiders lesgeven zij relatief meer kennis van het primaire proces zullen hebben. Het is voor vervolgonderzoek interessant om na te gaan hoeveel lesgevende ervaring er nodig is om voldoende en recente kennis van het primaire proces te hebben en het beroep

‘schoolleider’ optimaal uit te voeren.

Ten vijfde zijn in dit onderzoek alleen schoolleiders/leidinggevende uit het PO en VO meegenomen. In vervolgonderzoek is het interessant om ook leidinggevenden uit het MBO te ondervragen. 6.3 Algemene conclusies

Dit verkennende onderzoek had tot doel kennis te verwerven over de relatie tussen het zelf lesgeven door schoolleiders en hun inzicht in gespreid leiderschap. De resultaten overziend, is er geen eenduidige slotconclusie te trekken met betrekking tot de relatie tussen het zelf lesgeven door schoolleiders en gespreid leiderschap. Weliswaar ziet een minderheid van de leidinggevenden een positieve relatie tussen zelf lesgeven en gespreid leiderschap en geven de leidinggevenden aan op welke manieren zelf lesgeven als een vorm van participerend leiderschap helpt bij het bevorderen van meer gespreide vormen van leiderschap. Wel is het zo dat alle leidinggevenden van deze minderheid het leidinggeven met lesgeven combineren.

Daarnaast is gebleken dat nog steeds ruim 40 procent van de leidinggevenden lesgeven. De redenen (voordelen) waarom zij dit doen sluit voor bijna de helft aan bij de zes kenmerken van gespreid leiderschap, opgesteld door Spillane (2006) en Gronn (2002).

Tot slot is gebleken dat de respondenten die geen lesgeven meer feeling met gespreid leiderschap hebben dan de respondenten die wel lesgeven. Het zelf lesgeven is dus niet bepalend voor de feeling met gespreid leiderschap. Tegelijkertijd zijn er twijfels of de respondenten gemiddeld genomen een goed begrip hebben van gespreid leiderschap, hoewel de meerderheid aangeeft er feeling mee te hebben. Nader onderzoek is hiervoor gewenst.