• No results found

6. Discussie en conclusie

6.1 Beantwoording van de onderzoeksvragen

De eerste deelvraag luidde: ‘In welke mate geven schoolleiders in het primaire onderwijs en voortgezet onderwijs les naast hun leidinggevende taken?’ In de jaren zestig en zeventig was het normaal dat een schooldirecteur van een basisschool voor de klas stond en dit combineerde met leidinggevende taken (Kreulen, 1998) of dat rectoren van middelbare scholen zelf een vak gaven (Centraal Archief Selectiedienst, 2010). Volgens Krüger (2010) zien we tegenwoordig een heel ander plaatje. Uit de resultaten is inderdaad gebleken dat niet alle schoolleiders het lesgeven combineren met leidinggeven. Van de 156 respondenten geeft 53,8 procent geen les naast hun leidinggevende taken en 46,2 procent van de respondenten geeft wel les. Onder de leidinggevenden die geen lesgeven, hebben 52 schoolleiders (62 procent) in het verleden het leidinggeven wel gecombineerd met het lesgeven. Ook zijn er 6 respondenten (3,8 procent) die geen lesbevoegd hebben.

In het VO wordt vooral door leidinggevenden uit het middenmanagement lesgegeven; meer dan de afdelingsleiders en eindverantwoordelijke directeuren. Directeuren in het PO combineren vaker het lesgeven met leidinggeven dan in het VO. Daar staat tegenover dat de leidinggevenden in het VO meer op structurele basis lesgeven terwijl in het PO meer op incidentele basis wordt lesgegeven. Kortom, in het schooljaar 2016/2017 heeft een kleine minderheid van de respondenten het leidinggeven gecombineerd met lesgeven. In het VO werd dit vooral gecombineerd door het middenmanagement op structurele basis en in het PO door de directeuren op incidentele basis. De tweede deelvraag luidde: ‘Is er een relatie tussen de achtergrondkenmerken van leidinggevenden en het wel of niet lesgeven?’ Om deze deelvraag te beantwoorden zijn er zeven hypotheses getoetst. Er zijn geen significante verschillen gevonden voor de achtergrondkenmerken man-vrouw, voltijd- deeltijd, kleine-grote school, scholen met passende bezetting tegenover scholen met veel (onvervulde) vacatures. Dat betekent dat vrouwelijke leidinggevenden niet meer of minder dan mannelijke

leidinggevenden lesgeven combineren met hun leiderschap. Idem combineren voltijds schoolleiders dit niet meer of minder dan deeltijds schoolleiders, combineren leidinggevenden dit op een kleine school niet meer of minder dan leidinggevenden op een grote school en combineren scholen met een passende bezetting dit niet meer of minder dan scholen met veel (onvervulde) vacatures.

Daarnaast is voor twee hypotheses de nulhypothese niet verworpen, maar zijn er wel significante verschillen gevonden voor de achtergrondkenmerken PO-VO en grote gemeente-kleine gemeente. Uit de resultaten is gebleken dat er meer leidinggevenden uit kleine gemeentes dan grote gemeentes het lesgeven met leidinggeven combineren. Idem combineren leidinggevenden uit het VO dit meer dan uit het PO. Dat de combinatie van lesgeven en leidinggeven meer voorkomt in het VO sluit aan op de bevinding van de VO-raad en AVS (2017), namelijk dat schoolleiders in het VO makkelijker een paar uur les kunnen geven.

Slechts voor één hypothese zijn significante verschillen gevonden en kan de nulhypothese verworpen: Er zijn meer mensen uit het middenmanagement (adjunct-directeuren/conrectoren /teamleiders) dan schoolleiders die het lesgeven met leidinggeven combineren.

Kortom, bij drie van de zeven achtergrondkenmerken van leidinggevenden is er een relatie tussen het achtergrondkenmerk en het wel of niet lesgeven. Dit geldt voor de onderwijsvorm (PO/VO), de gemeente (kleine/grote) en functie (middenmanagement/schoolleiders).

De derde deelvraag luidt: ‘Welke voor- en nadelen ervaren of verwachten schoolleiders bij het zelf lesgeven naast hun leidinggevende taken?’ Uit de analyses is gebleken dat twintig procent of meer van de respondenten (leidinggevenden) de volgende voordelen ervaren/verwachten:

1.   Toename van wederzijds respect tussen leidinggevenden en leerkrachten, 2.   Beter inzicht in wat er onder de leerlingen leeft,

3.   Meer inspiratie door het werken met de leerlingen,

4.   Versterking van het onderwijskundig leiderschap in de school, 5.   Beter beeld van wat er op de werkvloer gebeurt,

6.   Beter inzicht in de problemen die leraren ervaren.

De volgende in de literatuur genoemde voordelen (Palaniuk, 1987) zijn minder vaak aangekruist: betere communicatie met ouders en leerlingen, creëren van een positief leerklimaat, kennis van lesmethodes, eigen ideeën en onderbouwen met eigen ervaring.

Volgens Algemene Vereniging Schoolleiders en VO-raad (2016) is het takenpakket door beleidsmaatregelen en ontwikkelingen in het onderwijs steeds omvangrijker geworden. Het takenpakket is steeds complexer geworden en schoolleiders moeten keuzes maken (Krüger, 2010; Verbiest, 2007). Uit de resultaten is gebleken dat een groot deel van de respondenten dit ook ervaren. Aan nadelen noemt twintig procent of meer:

1.   Rolconflicten, 2.   Te belastend,

3.   Agenda-technische/roosterproblemen.

De volgende in de literatuur genoemde nadelen (Teitelbaum, 1990) zijn minder vaak aangekruist: kwaliteitsverlies door te weinig onderwijservaring, te weinig aandacht voor leerlingen, te weinig kennis van didactiek/methoden en inbreuk op autonomie leerkrachten.

Om zelf les te geven naast leidinggevende taken vinden leidinggevenden het van belang dat er sprake is van een rustige periode in de organisatie en van voldoende open cultuur in het team.

Kortom, de meerderheid van de voordelen die ondersteunen waarom schoolleiders het lesgeven moeten combineren met het leidinggeven draait om het beter leren kennen van de werkvloer, de leerlingen en de leraren. De nadelen van de combinatie lesgeven en leidinggeven draait met name om het ontstaan van organisatorische problemen.

De vierde deelvraag luidt: ‘Wat is de relatie tussen de achtergrondkenmerken van de leidinggevenden en de feeling met en het draagvlak voor gespreid leiderschap?’ De meeste achtergrondkenmerken hebben geen invloed op de feeling met en het draagvlak voor gespreid leiderschap, blijkt uit de

analyses. Er zijn echter drie achtergrondkenmerken die significante verschillen vertonen: de

schoolgrootte, zelf lesgeven en personen met lestaken in het leiderschapsteam. Respondenten die op een grote school werken hebben meer feeling met gespreid leiderschap dan respondenten op een kleine school. Er is geen literatuur gevonden die hiervoor een verklaring geeft. Bovendien blijkt dat

respondenten die geen lesgeven meer feeling met gespreid leiderschap hebben dan de respondenten die wel lesgeven zowel in PO als VO. Daarnaast is er in een school met personen met lestaken in het leiderschapsteam meer draagvlak voor gespreid leiderschap.

Kortom, er is geen duidelijke relatie tussen de achtergrondkenmerken van leidinggevenden en de feeling met en het draagvlak voor gespreid leiderschap. Bij slechts drie achtergrondkenmerken blijken er significante verschillen te zijn: schoolgrootte (feeling), zelf lesgeven (feeling) en personen met lestaken in het leiderschapsteam (draagvlak).

De vijfde deelvraag luidde: ‘Vinden de leidinggevenden dat het zelf lesgeven bijdraagt aan de uitvoering van gespreid leiderschap?’ Uit de analyses is gebleken dat 37,8% van de respondenten vindt dat het lesgeven niet bijdraagt aan de uitvoering van gespreid leiderschap. De meeste

respondenten (41,1%) staan hier neutraal tegenover en een vijfde van de respondenten (21,1%) vindt dat het zelflesgeven wel bijdraagt aan gespreid leiderschap. Van de respondenten die vinden dat het lesgeven bijdraagt aan de uitvoering van gespreid leiderschap blijkt dat iedereen het lesgeven met leidinggeven combineert, leservaring heeft, lesbevoegd is, lid is van een leiderschapsteam en de afgelopen 10 jaar les heeft gegeven. Er is dus een duidelijke kloof te constateren tussen de literatuur die aangeeft dat zelf lesgeven bijdraagt aan gespreid leiderschap en de onderzoeksresultaten van dit onderzoek waarbij slechts een vijfde van de deelnemende schoolleiders die relatie onderschrijft. Volgens de leidinggevenden die een positieve relatie zien, zorgt het lesgeven voor minder hiërarchie en meer kennis van het primaire proces bij de schoolleiders, wat bijdraagt aan de uitvoering van gespreid leiderschap. De leidinggevenden die een negatieve relatie zien, vinden het lesgeven te belastend en dat het tot ongelijkheid leidt in het team.

Kortom, een grote meerderheid van de respondenten vindt dat het zelf lesgeven niet of niet noodzakelijkerwijs bijdraagt aan de uitvoering van gespreid leiderschap.

Op grond van de resultaten en conclusies van de vijf deelvragen kan antwoord worden gegeven op de hoofdvraag: ‘Op welke manieren vinden schoolleiders dat het zelf lesgeven als een vorm van

participerend leiderschap helpt bij het bevorderen van meer gespreide vormen van leiderschap?’ De relatie tussen het lesgeven als een vorm van participerend leiderschap en het bevorderen van meer gespreide vormen van leiderschap wordt niet breed erkend.

Uit de resultaten blijkt dat met name schoolleiders die zelf lesgeven, manieren zien waarop het zelf lesgeven meer gespreide vormen van leiderschap kan bevorderen. Namelijk door het zelf lesgeven, een vorm van participerend leiderschap, krijgt de schoolleider beter zicht op de leidinggevende competenties van de leerkrachten, kan hij de kloof tussen directie en leraren verkleinen (wederzijds respect zal toenemen), waardoor samenwerking en interactie toeneemt en verdwijnt de hiërarchie van het traditionele leiderschapsmodel. Bovendien neemt de kennis van het primaire proces bij de

schoolleider toe. Dit komt ook naar voren in het onderzoek naar gespreid leiderschap van Spillane (2006), waarin Spillane concludeert dat participerend leiderschap voor die kennis van het primaire proces kan zorgen. De bovengenoemde manieren sluiten aan bij de kenmerken van gespreid leiderschap zoals door Spillane (2006) en Gronn (2002) benoemd.