• No results found

Beoordeling en mitigatie

13 Water

13.4 Beoordeling en mitigatie

82 De huidige nutriëntenbelasting overschrijdt de normen, voornamelijk door belasting uit België en gemengde riooloverstorten in Nederland. De beek voldoet momenteel niet aan de ecologische sleutelfactoren voor een natuurbeek door de te hoge nutriëntenbelasting, het gebrek aan beschaduwing en het te ruime doorstroomprofiel (normprofiel).

Een nadere beschrijving van de ecologische sleutelfactoren is opgenomen in het achtergrondrapport Beekherstel Thornerbeek/Panheelderbeek Dijktraject Thorn-Wessem.

Autonome ontwikkeling

Om (op termijn) aan de waterkwaliteitsnormen te kunnen voldoen, zal de nutriëntenbelasting op de beek af moeten nemen. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden. In het Belgische deel van het stroomgebied van de Itterbeek kunnen mogelijk maatregelen genomen worden. Verder kan het bergbezinkbassin bij Thorn worden vergroot, waardoor het riool vanuit centrum Thorn minder vaak hoeft over te storten. Andere aanvullende maatregelen zijn het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering in Thorn of in Wessem om de invloed van riooloverstorten te verminderen, of het realiseren van een groene berging.

GRONDWATER

Huidige situatie

De grondwaterstand wordt langjarig waargenomen door peilbuizen die beschikbaar zijn via Dinoloket. De waarnemingen laten zien dat de regionale grondwaterstroming richting de Maas is.

Autonome ontwikkeling

Er zijn geen autonome ontwikkelingen.

13.4 Beoordeling en mitigatie

83 dijkverlegging bij dijksectie 1B en 1D hebben vrijwel geen effect (0) op de waterstanden. De stroomsnelheid ter plaatse van de verlegging is vrijwel nul en daarnaast is de verlegging relatief klein. Voor dijksectie 2C en 3C heeft een beperkte waterstandsdaling van 0,08 centimeter tot gevolg.

Dit is beoordeeld als neutraal (0), omdat dit minder is dan 0,1 centimeter (zie beoordelingskader).

Alternatief 3A1 heeft geen effect (0) op de waterstanden. In dijksectie 4 zijn geen effecten (0) op de waterstanden. In dijksectie 5 zorgt een binnendijkse verlegging bij alternatief 5D voor een extra buitendijks gebied direct ten noorden van de A2. Dit gebied ligt in de luwte van de

(niet-overstroombare) A2 en kan daarom alleen een bergend effect hebben. Alternatief 5D heeft een positief effect (+) op de waterstand van -0,13 centimeter. De dijkverlegging bij alternatief 5A (+) zorgt rivierkundig gezien voor hetzelfde nieuwe buitendijkse gebied als bij alternatief 5D, omdat de A2 niet overstroombaar is.

Behoud winterbed

Zoals in paragraaf 13.2 benoemd is er voor het criterium behoud winterbed van het aspect rivierbeheer geen beoordeling uitgevoerd. Alleen de oppervlaktes van het behoud van het

winterbed zijn bepaald. De resultaten van de dijksecties voor de versterkingsopgave zijn in Tabel 13-6 weergegeven.

Tabel 13-6 Effectbeoordeling criterium behoud winterbed, behoud is ten opzichte van de basisalternatieven A.

Dijksectie 5 is vergeleken met de huidige situatie.

Alternatieven

Dijksectie 1 1A 1B 1D

0 ha (geen dijkverlegging) Behoud van 2,6 ha Afname van 1,7 ha

Dijksectie 2 2A1 2A2 2C

0 ha (geen dijkverlegging) 0 ha (geen dijkverlegging) Behoud van 18,4 ha

Dijksectie 3 3A1 3A2 3C

0 ha (geen dijkverlegging) 0 ha (geen dijkverlegging) Behoud van 2,7 ha

Dijksectie 4 4A1 4A2 4A3

0 ha (geen dijkverlegging) 0 ha (geen dijkverlegging) 0 ha (geen dijkverlegging)

Dijksectie 5 5A 5C 5D

Behoud van 22,3 ha 0 ha (geen dijkverlegging) Behoud van 22,3 ha*

* uitgangspunt dat dijksectie 5C overstroombaar blijft en het water bij hoogwater tot aan de A2 kan komen (ofwel dijksectie 5A).

OPPERVLAKTEWATER

Het regionale oppervlaktewater in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit de Thornerbeek en de Panheelderbeek door Wessem. De beoordeling van het doelbereik van de alternatieven op deze beken is beschreven in het hoofdstuk doelbereik natuurbeek en Waterbeleid 21e eeuw. In dijksectie 2C en 3C is er een extra kruising met de beek, wat voor 3C heeft geleid tot een negatieve

beoordeling (-). 2C is als neutraal beoordeeld. Ook de retentiedijken in dijksectie 6 en 7 (-) zorgen voor extra kruisingen met de Thornerbeek. Voor de overige alternatieven worden geen effecten (0) verwacht op het oppervlaktewatersysteem.

Beken

Bij beekvarianten 1 en 2 komt er een noodafsluiter op de sifon onder het kanaal

Wessem-Nederweert, die dicht gaat bij hoge Maasstanden en bij piekafvoeren van de Panheelderbeek. De piekafvoer van de Panheelderbeek wordt dan afgelaten op het kanaal. Bij beekvarianten 3 en 4 wordt de sifon afgesloten en loost de afvoer van de Panheelderbeek volledig op het kanaal

Wessem-84 Nederweert via een nieuwe aflaat die wordt ontworpen voor dijktraject Heel. Hierdoor wordt het watersysteem beheersbaarder en robuuster.

Bij beekvariant 1 komt de dijk vlak naast de beek te liggen. Hierdoor is de ruimte voor de beek beperkt. Bij beekvariant 1 moet de beek lokaal verlegd worden of geïntegreerd worden in het ontwerp van de inlaat (zie ook hieronder bij retentie).

Retentie

Voor de retentie moet een inlaatvoorziening worden aangelegd, naar verwachting in de vorm van een verlaagd stuk van de dijk die overstroombaar moet zijn op dat segment en eventuele woelbak.

Omdat de Thornerbeek hier vlak langs het huidige dijktracé loopt, heeft een inlaatvoorziening mogelijk ruimtebeslag op de beek, indien deze niet verlegd wordt (dus bij beekvarianten 1 en 2).

GRONDWATER

In deze paragraaf worden de effecten voor grondwater samengevat en vergeleken. De beschrijving is opgedeeld in vier deelbeschrijvingen: dijksectie 1 t/m 5, dijksectie 6 en 7, retentiegebied en beken.

Dijksectie 1 t/m 5

De alternatieven hebben geen impact op de grondwaterstroming tijdens dagelijkse omstandigheden.

In de alternatieven 1A, 1B, 1D, 3C, (0) kan door de dijkteruglegging of verschuiving in buitenwaartse richting een verhoging van de grondwaterstand ontstaan in het achterland tijdens hoogwater op de Maas. Dit is voor een dijkteruglegging schematisch weergegeven in onderstaande doorsnedes. De mogelijke vernatting tijdens hoogwater wordt niet gemitigeerd, omdat dit geen permanent effect is en omdat ook zonder de versterking het gebied overstroomt. Alleen verslechteringen in de

dagelijkse situatie worden gemitigeerd.

Afbeelding 13.2 Schematische doorsnede effect dijkteruglegging op grondwaterstand

De aanleg van ondergrondse constructies bij de alternatieven 2A2, 3A2, 4A2, (-) kunnen leiden tot een verhoging van de grondwaterstand in het binnendijkse gebied tijdens dagelijkse

omstandigheden doordat de regionale grondwaterstroming (deels) geblokkeerd wordt. Dit effect kan worden gemitigeerd door de aanleg van drainage.

Dijksectie 6 en 7

De inzet van retentiegebied kan in oostrand van Thorn (6A, 6B) en in Wessem (7A, 7B) leiden tot toename van de grondwaterstand.

85 Beken

De omlegging van de Thornerbeek heeft een beperkt effect (maximaal 20 à 30 cm verhoging of verlaging) op de grondwaterstanden direct langs de beek. Maar de afwateringssituatie van laag gelegen landbouwpercelen waar nu geen beek ligt en straks wel, zal verbeteren.

Retentiegebied

In de lage delen van Wessem wordt een stijging van de grondwaterstand van 0 tot 0,4 meter berekend. Dit kan leiden tot (een toename van) wateroverlast, die afhankelijk is van de huidige situatie. In de laag gelegen woonwijk aan de westkant van Wessem (tussen Thornerweg en Paardenbeemd) stijgen de kweldruk en de freatische grondwaterstanden bij inzet van het

retentiebekken. De freatische grondwaterstand bereikt hierdoor op veel plekken het maaiveld. Ook in een zone aan de oostkant van Thorn, net buiten de hoge gronden, bereiken de freatische

grondwaterstanden het maaiveld.

Mitigerende maatregelen kunnen de berekende uitstralingseffecten mogelijk verminderen.

Voorbeelden zijn de aanleg van een kwelsloot of een drainagesysteem.

Nadere toelichting is te vinden in de Geohydrologische studie retentiebekken en beekverlegging Thorn-Wessem (bijlage 7).

13.4.3 Aandachtspunten voor de verdere planvorming Op basis van het effectenoverzicht zijn er, waar nodig, mitigerende maatregelen en aandachtspunten voor de verdere planvorming geformuleerd voor het thema water. Deze mitigerende maatregelen en aandachtspunten zijn hieronder beschreven evenals de mate van mitigatie van effecten.

RIVIERKUNDE

In kader van de nieuwe normering van primaire keringen is er geen sprake meer van een eenduidige maatgevende afvoer waarop rivierkundige ingrepen getoetst moeten worden i.r.t. Waterwet en het onderliggende Rivierkundig Beoordelingskader (RBK). Dit heeft te maken dat we overstappen van overschrijdingskansen (oude normering) naar overstromingskansen en overstromingsrisico’s

(nieuwe normeringen). Bij welke afvoeren rivierkundige ingrepen getoetst moeten worden m.b.t. de nieuwe normering is nu (nog) niet bekend. Op dit moment is het RBK 4.0 nog vigerend en gaat nog uit van de (oude) maatgevende afvoer van 4.000 m3/s. Voor de effectbeoordeling voor het MER fase 1 is deze leemten in kennis niet erg. Belangrijk is dat de effectbeoordeling van bouwstenen

eenduidig gebeurt en representatief is voor een uitzonderlijke situatie met bijhorende waterstandseffecten.

86 OPPERVLAKTEWATER

Aandachtspunt voor de verdere planvorming is dat het huidige oppervlaktewatersysteem

momenteel bij piekafvoeren complex functioneert, door de aanwezigheid van een sifon onder het kanaal Wessem-Nederweert, waardoor de piekafvoer van de Panheelderbeek deels naar de

Sleybeek (Heel) en deels naar Wessem wordt afgevoerd. De wens is om dit systeem eenvoudiger te maken, bij voorkeur door de huidige sifon onder het kanaal Wessem-Nederweert te verwijderen of afsluitbaar te maken, zodat piekafvoeren van de Panheelderbeek niet meer door Wessem hoeven te worden afgevoerd. Bij verwijderen van de sifon dient een aflaat van de Panheelderbeek naar het kanaal Wessem-Nederweert te worden aangelegd.

In het geval een nieuwe dijk een huidige watergang langs de teen van de dijk overlapt, kunnen (en worden) negatieve effecten op de waterafvoer voorkomen door de watergang te verleggen. De dijkalternatieven die een (retentie)dijk situeren buiten de huidige kering, zorgen veelal voor kruisingen van de reeds aanwezige beken en sloten. Afname van bergings- en/of afvoercapaciteit wordt geheel gemitigeerd door het realiseren van een nieuwe watergang en/of de aanleg van duikers door de kering. Aandachtspunt hierbij is het voldoende ruim dimensioneren van de duiker(s) om opstuwing te voorkomen en connectiviteit te behouden.

Indien een retentievoorziening wordt aangebracht, dan is de uitwerking van de inlaatvoorziening en eventuele woelbak relevant voor het functioneren van de beek bij beekvarianten 1 en 2.

Bij beekvarianten 3 en 4 is verder van belang dat er ter plaatste van de ligging van de huidige beek een kwel-/afwateringssloot in het ontwerp wordt opgenomen om effecten ten aanzien van grondwater te voorkomen.

GRONDWATER

Ondergrondse constructies

In het geval van de aanleg van ondergrondse constructies (alternatieven 5A1, 5A2, 6A1, 6A2, 7A1, 7A2, 7C3) kunnen verhogingen van de grondwaterstand in het binnendijkse gebied tijdens dagelijkse omstandigheden geheel worden gemitigeerd door de aanleg van drainage.

Voor het mogelijke opstuwend effect als gevolg van constructies en afgeleid effect op bovenstrooms gebied geldt dat dit in deze planfase niet specifiek beschouwd is, omdat de mitigatiemaatregel effectief is en de kosten daarvan niet onderscheidend zijn voor de keuze tussen de alternatieven.

Voor de verdere planvorming in de planuitwerkingsfase wordt deze analyse wel uitgevoerd. Hierbij wordt beschouwd óf er een opstuwend effect is van de beoogde constructie en zo ja of dit

bijvoorbeeld natschade voor de landbouw of wateroverlast bij woningen kan geven. Wanneer er negatieve effecten kunnen optreden, wordt er een mitigerende maatregel ontworpen en getoetst op effectiviteit.

Retentiegebied

Het effect van het retentiegebied op de omgeving is onderzocht via de geohydrologische studie. In overleg met het waterschap zijn voor deze studie10 nadere aandachtspunten benoemd, namelijk het effect van hoogwater ten oosten van de Koningsteendam en het presenteren van tijdsafhankelijke

10 Geohydrologische studie retentiebekken en beekverlegging Thorn-Wessem, Hoogwaterbeschermingsprogramma Noordelijke Maasvallei, 08-11-2018

87 resultaten van een grondwatermodel voor inzet van het retentiebekken en vergelijking met de historische waarnemingen. Deze aandachtspunten worden nog uitgewerkt in de

planuitwerkingsfase. Deze aandachtspunten geven nadere details voor het hydrologisch

functioneren van het retentiegebied voor de inzet, en geven daarmee informatie over de capaciteit van het retentiegebied. Ze beïnvloeden het effect in de omgeving ná inzet niet.

In het geval van de aanleg van het retentiegebied kunnen verhogingen van de grondwaterstand in de omgeving geheel worden gemitigeerd door de aanleg van drainage. Voor de verdere planvorming in de planuitwerkingsfase wordt de dimensionering nader ontworpen en getoetst op effectiviteit.