• No results found

3. Internationale rechtsvergelijking

3.4 België

In België is een brede variëteit aan bovenindividuele klachtenmogelijkheden, die deels

overeenkomen met de mogelijkheden die er binnen het Nederlands recht bestaan en op andere punten bredere mogelijkheden geven. Hier zal kort worden stilgestaan bij de mogelijkheid tot constitutionele toetsing en vervolgens iets worden gezegd over drie specifieke deelterreinen, namelijk rechtsgangen die beschikbaar zijn binnen het arbeidsrecht, het milieurecht en het anti-discriminatierecht.269

Om in België een rechtszaak te beginnen is vereist dat de klager een juridisch relevant belang heeft. Een actio ad futurum is in principe uitgesloten, omdat het moet gaan om een reeds verkregen en dadelijk belang. Toch is er een uitzondering voor rechtsvorderingen die zijn ingesteld om te voorkomen dat een recht ernstig wordt geschonden. Ten aanzien van het soort belang dat dient te worden ingeroepen bestaat geen concrete afbakening. Wel is vereist dat bij ideële belangen er een directe connectie is tot de persoon van de klager. ‘Hoewel er in

beginsel geen onderscheid wordt gemaakt naargelang van de aard van het ingeroepen belang (vermogensrechtelijk of ideëel) voor wat betreft de toelaatbaarheid van de vordering, moet de rechterlijke uitspraak voor de eiser toch enig concreet nut kunnen opleveren (zoals b.v. het verwerven van het hoederecht, zie uitspraken hoger geciteerd). Ze mag hem dus niet louter een theoretische voldoening schenken.’270

267 A. Pato, ‘The Collective Private Enforcement of Data Protection Rights in the EU’, MPI-IAPL Summer School 3rd ed, 2019, <https://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=3303228>.

268 Idem.

269 Een belangrijk startpunt voor dit overzicht kan worden gevonden in: K. Wagner, ‘Collectieve acties in het Belgisch recht‘, P.&B. / R.D.J.P. 2001.

270 E. deKezel, ‘Belangenbescherming in het Belgisch burgerlijk recht’,

96

Art. 17. De rechtsvordering kan niet worden toegelaten, indien de eiser geen hoedanigheid en geen belang heeft om ze in te dienen.

Art. 18. Het belang moet een reeds verkregen en dadelijk belang zijn. De rechtsvordering kan worden toegelaten, indien zij, zelfs tot verkrijging van een verklaring van recht, is ingesteld om schending van een ernstig bedreigd recht te voorkomen.271

3.4.1 Constitutionele toetsing

Binnen België is het toetsen van wetten en wetsvoorstellen aan de grondwet mogelijk.272 Deze taak is gelegd bij het Grondwettelijk Hof. Ook is er de mogelijkheid tot het stellen van

prejudiciële vragen. Het verschil tussen een prejudiciële vraag op dit punt en een beroep op vernietiging, is met name gelegen in het moment waarop de zaak wordt ingediend, maar is inhoudelijk gelijk. Een beroep tot vernietiging van een wet kan worden ingediend door:273

- de Ministerraad en de regeringen van de gemeenschappen en de gewesten

- de voorzitters van alle wetgevende vergaderingen, op verzoek van twee derden van hun leden

- de natuurlijke of rechtspersonen, zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke en zowel van Belgische als van vreemde nationaliteit. Slechts bij deze categorie moet er spraken zijn van een belang van de klager, namelijk dat de klager persoonlijk,

rechtstreeks en ongunstig wordt geraakt door de bestreden norm.

De termijn die geldt voor het starten van zo’n procedure met het oog op vernietiging is zes maanden na plaatsing van de norm in het Belgisch Staatsblad. ‘Indien in een zaak voor een rechtscollege een vraagstuk rijst ten aanzien van overeenstemming van wetten, decreten en ordonnanties met de regels tot verdeling van de bevoegdheden tussen de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten of met de artikelen 8 tot 32, 143, § 1, 170, 172 of 191 van de Grondwet, dan moet dat rechtscollege hierover in beginsel een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof stellen. Wanneer een rechtscollege een vraag stelt, wordt de procedure voor dat rechtscollege opgeschort in afwachting van het antwoord van het Hof.’274 Daarnaast is er ook nog de zodenoemde alarmbelprocedure, die hier verder onbesproken zal blijven.275 Het constitutionele hof heeft een beperkte bevoegdheid, die is toegespitst tot drie

kernpunten.276 De eerste mogelijkheid tot grondwettelijke toetsing is reeds sinds het ontstaan van de Belgische grondwet opgenomen, de andere twee zijn later ingevoegd bij een

bijzondere wet.277 Het constitutionele hof mag over gaan tot grondwetstoetsing als het gaat om:

271 10 oktober 1967. – Gerechtelijk Wetboek -

272 T. Moonen, ‘Het Grondwettelijk Hof en de interpretatie van de Grondwet Een perspectief op argumenten en legitimiteit’, <https://biblio.ugent.be/publication/8512065/file/8512066.pdf>.

273 <https://www.senate.be/doc/const_nl.html>. Zie met name artikelen 10, 11, 24, 54, 134, 14, 142 en 143. 274 <https://www.dekamer.be/kvvcr/pdf_sections/jurid/grondwettelijk_hof.pdf>.

275 K. Rimanque, De grondwet toegelicht, gewikt en gewogen’, Intersentia, 2004, p. 152. 276 <https://www.wodc.nl/binaries/ewb-1433-volledige-tekst_tcm28-75431.pdf>. 277 Bijzondere Wet van 6 Januari 1889 op het Grondwettelijk Hof.

97 - Het toetsten van regelgeving om onderlinge conflicten en tegenstrijdigheden te

voorkomen

- Het toetsen van regelgeving aan de bepalingen in Grondwet en organieke wetten betreffende de bevoegdheidsverdeling tussen de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke organen.

- Het toetsen van regelgeving aan drie grondrechten, te weten het gelijkheidsbeginsel, het discriminatieverbod en de vrijheid van onderwijs.

Deze rechtsfiguur zal uitgebreider worden bediscussieerd voor wat betreft het Duitse recht. 3.4.2 Arbeidsrechtelijke zaken en medische aangelegenheden

Interessant is in België de speciale positie voor beroepsverenigingen. De Wet op de

beroepsverenigingen van 1898 geeft hen de mogelijkheid om in rechte op te treden voor de belangen van hun leden en de beroepsgroep.278 De wet was toen vooruitstrevend in de zin dat het rechtspersoonlijkheid toekende aan een organisatie zonder winstoogmerk. Toch wordt deze mogelijkheid niet veel gebruikt, omdat de meeste vakbonden liever geen

rechtspersoonlijkheid bezitten.

Art. 2. (De beroepsvereniging is een vereniging uitsluitend gevormd voor de studie, de bescherming en de ontwikkeling van de beroepsbelangen van haar leden.)

De verenigingen mogen zelf noch beroep noch ambacht uitoefenen. Worden haar echter toegelaten :

1° De overeenkomsten, en namelijk de aan- en verkopen nodig tot het in stand houden van haar leerwerkhuizen ;

2° De aankopen, tot wederverkoop aan haar leden, van grondstoffen, zaden, meststoffen, vee, machines en andere werktuigen, en, in het

algemeen, van alle voorwerpen behorende tot de uitoefening van het beroep of het ambacht der leden ;

3° Het aankopen der voortbrengselen van het beroep of van het ambacht van haar leden, en de wederverkoop van die zelfde voorwerpen ;

4° Alle commissieverhandelingen, voor haar leden, betreffende de verrichtingen waarvan sprake in het 2° en het 3° lid van dit artikel ; 5° De aankopen van vee, machines en andere werktuigen, en, in het algemeen, van alle voorwerpen bestemd om de eigendom te blijven van de vereniging ten einde in gebruik te worden gegeven aan haar leden, bij verhuring of anders, met het oog op de uitoefening van hun beroep of van hun ambacht.

De verschillende verrichtingen waarvan sprake in nummers 1° tot 5°, mogen geen winst afwerpen ten voordele van de vereniging en worden in geen geval als handelsverrichtingen van harentwege beschouwd ; een bijzondere rekening wordt er voor gehouden, heel en al verschillend van die betreffende de andere verrichtingen van de vereniging.

Art. 10. De vereniging mag in rechte optreden, hetzij om te eisen, hetzij om te verweren, voor de verdediging van de persoonlijke rechten waarop haar leden aanspraak mogen maken als deelgenoten, onverminderd het recht

98

voor die leden om rechtstreeks op te treden, zich bij het geding aan te sluiten of tussen te komen in de loop van het rechtsgeding.

Dat is namelijk het geval voor de rechtsgedingen tot uitvoering van de overeenkomsten gesloten door de vereniging voor haar leden, en voor de rechtsgedingen tot vergoeding der schade veroorzaakt door het niet uitvoeren van die overeenkomsten.

Behoudens bijzondere bepalingen in de statuten, wordt, in al de rechtelijke verrichtingen, de vereniging vertegenwoordigd door haar bestuurders of zij onder hen die de algemene vergadering daartoe afgevaardigd heeft.

Alle akten of stukken van welke aard ook, uitgaande van een vereniging vermelden haar hoedanigheid als wettig erkende beroepsvereniging

De Wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van

ziekenfondsen geeft ziekenfondsen en landsbonden de mogelijkheid om in rechte op te komen voor de belangen van hun leden, mits zij daarvoor toestemming hebben gekregen.279 Daarbij gaat het onder meer over zaken die zijn gerelateerd aan arbeidsongeschiktheid. Deze

mogelijkheid is opgenomen in de wet omdat het vaak lastig is voor zieken om hun eigen belangen te verdedigen, zowel omdat zij zich reeds in een achtergestelde positie bevinden en omdat de ziektewetgeving vaak zeer complex is. Daarom wordt vertegenwoordiging door organisatie met expertise op dit punt toegestaan.

Art. 39. § 1. De ziekenfondsen en de landsbonden kunnen met de instemming van de betrokken leden of de personen te hunnen laste, in rechte optreden ter verdediging van de belangen van deze personen ten opzichte van derden in het kader van de diensten bedoeld in de artikelen 3, b) en c), en 7, §§ 2 en 4.

De ziekenfondsen en de landsbonden kunnen in rechte optreden ter

verdediging van de individuele rechten van hun leden mits het uitdrukkelijk akkoord van het betrokken lid of van de personen te zijnen laste of van de collectieve rechten van hun leden en de personen te hunnen laste, welke voortvloeien uit (de overeenkomsten en akkoorden bedoeld in titel III, hoofdstuk V, van voornoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994), en uit artikel 52 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.

§ 2. Het optreden van de ziekenfondsen en van de landsbonden doet geen afbreuk aan de rechten van de leden en de personen te hunnen laste om zelf de zaak aanhangig te maken of in het geding tussen te komen.

3.4.3 Discriminatiezaken

België kent een aantal mogelijkheden voor bovenindividuele klachtenprocedures in het anti-discriminatierecht. Een eerste aanknopingspunt is de Wet tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenophobie ingegeven daden, oftewel de antiracismewet. Belangrijk is dat hier niet alleen mogelijkheden worden gegeven aan slachtoffers van direct or indirecte discriminatie en intimidate, maar ook aan belangengroepering en officiële instanties zoals het Interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme en de

99 Generaal Toezicht op de sociale wetten bij de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, het openbaar ministerie en het arbeidsauditoraat.280

De wet is primair gelinkt aan strafrechtelijke vraagstukken. Daarom wordt over het algemeen aangenomen dat de vertegenwoordiging van de belangen van gediscrimineerde door

voorgenoemde organisaties beperkt is door de strafrechtelijke procedures. Toch stellen enkele dat deze vertegenwoordigingsmogelijkheid ook binnen het civielrecht plaats kan hebben.281 Wel lijkt deze mogelijkheid een vrij beperkt belang te vertegenwoordigen: ‘immers, de meeste geschillen naar aanleiding van de Anti-racismewet worden voor de strafrechtbanken gevoerd, waarbij de strafrechter ook uitspraak kan doen over de burgerlijke belangen, zoals het opleggen van een herstelmaatregel.’282

Pas ver na de aanname van de antiracismewet zijn in België de Wet ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen283 en de Wet ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie aangenomen.284 Daarbij zijn grosso modo dezelfde mogelijkheden

opgenomen als in de antiracismewet voor belangenverenigingen, het voorgenoemde centrum (respectievelijk het instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen), het openbaar ministerie en het arbeidsauditoraat.285

Over het algemeen worden deze mogelijkheden positief beschreven in de literatuur. Ook wordt er in de rechtspraktijk geregeld gebruik gemaakt van de

vertegenwoordigingsmogelijkheid. Wel bestaat er een aantal praktische belemmeringen en bezwaren. Eén daarvan ligt in de bewijslastkwesties bij aan discriminatie gerelateerde zaken. Zo stelt Unia, een onafhankelijke openbare instelling die discriminatie bestrijdt en gelijke kansen bevordert, in een rapport: ‘Voor melders c.q. slachtoffers is het dikwijls een quasi onmogelijke opgave om een ervaring of vermoeden van discriminatie te bewijzen of te staven met elementen die de bewijslast kunnen doen verschuiven. [] Gemiddeld ziet Unia zich genoodzaakt om één op drie dossiers af te sluiten wegens onvoldoende elementen. Maar ook in de dossiers waarin er volgens Unia indicaties zijn van een inbreuk op de

antidiscriminatiewetgeving (gemiddeld ca. 40%), is er zelden ‘hard’ bewijs en is het onzeker of de beschikbare elementen in rechte zouden volstaan.’286

Ook is er de zogenoemde Negationismewet.287 Dat geeft het Interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme en iedere vereniging die op het ogenblik van de feiten ten minste vijf jaar rechtspersoonlijkheid geniet, en die zich, op grond van haar statuten, tot doel stelt de morele belangen en de eer van het verzet of van de

gedeporteerden te verdedigen, de mogelijkheid om in rechte op te treden in alle rechtsgeschillen waarop de wet betrekking heeft. De wet gaat over het ontkennen,

280 https://www.rechtbanken-tribunaux.be/nl/rechtbanken-hoven/personen/arbeidsauditeur 281 E. Boutmans, “De toepassingsmogelijkheden van de Racisme-wet”, Panopticon 1989, (27), 51. 282 K. Wagner, ‘Collectieve acties in het Belgisch recht‘, P.&B. / R.D.J.P. 2001.

283 10 Mei 2007. - Wet ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen.

284 10 Mei 2007 - Wet ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie (BS 30.V.2007) – gewijzigd bij wet dd. 30 december 2009 (BS 31.XII.2009) en bij wet van 17 augustus 2013 (BS 5.III.2014)

285

<https://www.om-mp.be/om_mp/files/en-savoir-plus/mercuriales/auditorats%20g%C3%A9n%C3%A9raux%20du%20travail/Antwerpen/AG%20Antwerpen_20 15.pdf>.

286 <https://www.unia.be/files/Documenten/Evaluatie.pdf>.

287 23 Maart 1995. - Wet tot bestraffing van het ontkennen, [minimaliseren], rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd.

100 minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede

wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd.

Tot slot is er nog de zogenoemde Genocidewet, of voluit de Wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht288 en de later aangenomen Wet betreffende ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht.289 Deze wetgeving is met name interessant omdat het uitgaat van zogenoemde ‘universele

jurisdictie’, wat wil zeggen dat iedereen mag klagen over misdrijven waarop deze wetten zien, ongeacht waar de slachtoffers of daders ingezetenen zijn of waar de misdaad plaatshad. Zo zijn in het verleden buitenlanders veroordeeld voor deelname aan genocide in het buitenland; er is in zo’n geval dus geen enkele connectie met België vereist. Alhoewel er in de literatuur begrip is voor het feit dat sommige misdaden zo ernstig zijn dat ieder land er belang bij heeft ze te berechten leidt de universele jurisdictie ook tot tal van juridische en diplomatieke complicaties.290

3.4.4 Milieuzaken

België kent een aantal mogelijkheden voor bovenindividuele klachtenprocedures in het milieurecht. Als vroeg voorbeeld kan dienen De Wet van 12 augustus 1911 tot behoud van de schoonheid der landschappen. Deze wet bestaat slechts uit drie artikelen, maar voerde wel de mogelijkheid tot een actio popularis in binnen het Belgische recht. Een eis kon ‘ingelijks worden ingesteld door elken Belgischen burger’, namelijk als de ontginner van mijnen het landschap onevenredig beschadigde. Van deze rechtsvorm is evenwel weinig gebruik gemaakt in de Belgische rechtspraktijk.

Artikel 1. Elke ontginner van mijnen, graverijen of groeven, elke concessionnaris van openbare werken is, in de mate van het mogelijke, gehouden aan den grond zijn uiterlijk terug te geven door de uithollingen, weggravingen of aanaardingen, die moeten blijven, te bebosschen of van gewas te voorzien.

De beplantingen moeten geschieden naarmate van de gedeeltelijke voltooiing der werken.

Art. 2. Onderwerpt hij zich niet aan het vorig artikel, dan kan hij daartoe in rechten gedwongen worden. De eisch wordt, op vordering van den procureur des Konings, gebracht vóór de rechtbank van eersten aanleg binnen welker gebied de verwoeste plaats is gelegen; hij kan insgelijks worden ingesteld door elken Belgischen burger.

Bij gebrek van uitvoering binnen den tijd, door de rechtbank te bepalen, worden de werken ambtshalve verricht op kosten van den ontginner of van den concessionnaris, door de zorgen van het Ministerie van Landbouw en Openbare Werken.

Art. 3. Deze wet is van toepassing op den Staat, op de provinciën en op de gemeenten, alsmede op de private ondernemingen.

288 16 Juni 1993. - Wet betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht

289 5 Augustus 2003. - Wet betreffende ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht. 290 K. Wagner, ‘Collectieve acties in het Belgisch recht‘, P.&B. / R.D.J.P. 2001.

101 Belangrijker is om te vermelden dat het milieurecht als zodanig in België primair is gericht op individuele belangen en individuele rechten. Toch is daar wel versoepeling in gekomen. Een cruciaal arrest is daarbij het Eikendael-arrest,291 waarin onder meer werd bepaald dat

rechtspersonen alleen kunnen opkomen voor eigen belangen gerelateerd aan hun materiele of morele goederen, zoals eer en goede naam. Hier kwam de nodige discussie over los en de wetgever zag zich genoodzaakt een wet aan te nemen die ruimere mogelijkheden bood. In 1993 werd de wet betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu292 aangenomen. Aangezien er vrees was voor allerhande futiele klachten is er een aantal voorwaarden opgenomen:293

1. Alleen verenigingen zonder winstoogmerk komen in aanmerking

2. Er moet aan formele criteria zijn voldaan, zoals publicatie van de statuten en de bekendmaking van de bestuurders van de vereniging

3. Alle of enkele van de doelstellingen moeten gerelateerd zijn aan de bescherming van het leefmilieu

4. Het grondgebied waar de vereniging actief is moet in de statuten zijn vervat 5. Er moet daadwerkelijke bedrijvigheid zijn geweest op het gebied van

milieubescherming

6. Bij het instellen van een vordering moet de vereniging ten minste drie jaar rechtspersoonlijkheid bezitten.