• No results found

Op hoge beekdalranden reikt basisch grondwater (of oppervlaktewater zoals op Lankheet)

periodiek tot in de toplaag. In principe gaat het om kalkloze zandbodems, die onder droge condities bodemchemies overeenkomen met de droge of verdroogde heide-ontginningen. In vergelijking met deze bodems zijn zowel de humeuze toplaag en de minerale laag daaronder veel beter gebufferd. De humusvorm is doorgaans een moder, de dichtheden aan bodemfauna zijn relatief hoog en

locaties, is hier de beschikbaarheid van fosfaat laag. Ook is gemiddeld veel minder nitraat

aanwezig dan in de zandige plots die onder invloed staan van gebufferd water. De (myco-)flora en humusvorm van beide locatietypen lijkt wel sterk op elkaar. Mull- en modertypen overheersen hier (Figuur 5.1).

Vernatting leidt tot buffering en beïnvloedt nutriëntenbeschikbaarheid 8.6.2

In de voorgaande paragraaf zijn de verschillen tussen de locatietypen kort samengevat, en daaruit blijkt dat soms subtiele verschillen in grondwaterstanden samenhangen met grote verschillen in buffering, humusafbraak, (myco-)flora en fauna. In deze evaluatie willen we echter weten of de genomen vernattingsmaatregelen ook processen in gang zetten die uiteindelijk tot deze verschillen leiden. Een handicap daarbij is dat alleen op de locatie Lankheet monitoring van hiervoor relevante parameters heeft plaatsgevonden.

Het doel van vernatting is de kenmerkende vochthuishouding en mate van buffering van vochtige bossen weer te benaderen om aldus verdroogde en soortenarme begroeiingen te herstellen tot beter ontwikkelde, soortenrijkere bossen. In sommige gebieden zijn bodem en grondwater van nature zuur en basenarm, met name op de Groote Heide, het Leenderbos en het Witte Veen. Het grondwater komt hier in de winter vaak wel weer in de wortelzone, maar dit water is zuur en er vindt slechts een zeer geringe buffering van de toplaag plaats en er is ook maar een gering effect op de vegetatie. Wel zijn er doorgaans meer paddenstoelen aanwezig van iets gebufferde bossen. Ook de invloed op de humusafbraak is klein; plaatselijk worden mormoders omgezet naar

(hydro)moders. Waarschijnlijk is zowel grondwater als de bodem verder verzuurd door zuurdepositie in het verleden. Om de buffering en de zuurgraad (sneller) te verhogen, zijn

vermoedelijk aanvullende (eenmalige) maatregelen nodig. Hierbij valt te denken aan bekalken van inzijggebieden, traagwerkende mineralegiften of aanplant van boomsoorten die de

strooiselomzetting verbeteren al dan niet gecombineerd met mineralentoediening in het plantgat. Het is hierbij niet de bedoeling om tot een meer gebufferd bostype te komen, maar alleen om de oorspronkelijke basenverzadiging te herstellen en dus de extreme verzuring ongedaan te maken. Echter, bij gebrek aan niet verzuurde referenties is niet met zekerheid vast te stellen wat de natuurlijke situatie is, en wat het gevolg van zure depositie.

Daar waar het mogelijk is minder zuur grondwater weer in de wortelzone te brengen, is een iets meer gebufferde situatie aanwezig (zie Figuur 4.2 en 4.3). Door een gebrek aan gegevens van de situaties voor de vernatting is het niet mogelijk te concluderen dat de vernattingsmaatregelen de oorzaak zijn voor deze betere buffering. Echter, daar zijn wel aanwijzingen voor. In het Weerterbos zijn op de vernatte plek paddenstoelen van iets gebufferde omstandigheden aangetroffen (groene glibberzwam (Leotia lubrica), moerasvaalhoed (Hebeloma velutipes)), terwijl op de niet vernatte locatie uitsluitend zuurtolerante paddenstoelen zijn aangetroffen. In de vegetatie was hier geen verschil merkbaar. Van Lankheet is de situatie uit het verleden wel bekend, en hebben humusvorm en vegetatie zich ontwikkeld richting een meer gebufferde toestand. Opmerkelijk was hier een laag gelegen hoekje van Lankheet 2. Hier was de invloed van gebufferd water het meest merkbaar. Een dik humuspakket is hier gaan afbreken. Klein springzaad had zich hier sterk uitgebreid, de pH-NaCl was hier 5,2 en ook stonden er diverse paddenstoelen van kalkhoudende bodem (Zwarte kluifzwam (Helvella lacunosa), Schotelkluifzwam (H. macropus))

In dit hoekje was de nitraatbeschikbaarheid 2x hoger dan elders in het proefvlak. Ook op andere plekken zijn er aanwijzingen gevonden dat een betere buffering de beschikbaarheid van nitraat licht verhoogt. Hier kunnen diverse mechanismen aan ten grondslag liggen. Ten eerste zitten aan de humuslaag grote hoeveelheden ammonium gebonden. Deze kunnen door uitwisseling met calcium- of magnesium ionen vrijkomen. Ten tweede komt door de verbeterde afbraak ook meer stikstof in de vorm van ammonium vrij. Dit ammonium wordt door de verbeterde buffering sneller omgezet naar nitraat. Ook zal nitraat bij hogere grondwaterstanden minder snel uitspoelen uit de toplaag.

Vernatting leidt vermoedelijk dus tot een verbeterde buffering, maar heeft op plekken met dikke humuspakketten het risico dat ook de nitraatbeschikbaarheid (tijdelijk) toeneemt. Paddenstoelen van gebufferde bodem lijken zich uit te breiden, maar bij hoge nitraatwaarden ook nitrofiele plantensoorten. Ook zien we onder de strooiselsaprophyten een verschuiving naar meer nitrofiele Mycena-soorten: Oranje dwergmycena (Mycena acicula), Breedplaatmycena (M. speirea) en Elfenschermpje (M. pura).

Tot slot komen we hier nog terug op de concrete verwachtingen die we bij vernattingsmaatregelen hadden geformuleerd (Figuur 8.1):

1. Verwachting: vernatting leidt tot een toename van planten, dieren en paddenstoelen die alleen voorkomen onder vochtige condities.

Resultaat: in Lankheet zijn de vochtminnende soorten toegenomen. Op vernatte plekken komen meer vochtminnende fungi voor dan op niet vernatte plekken. Dat geldt ook voor de flora, maar vooral buiten de plots. Ook de dichtheden aan bodemfauna zijn hoger.

2. Verwachting: vernatting leidt tot een stijging van de basenverzadiging en mogelijk pH in de toplaag van de bodem.

Resultaat: de vernatte plots op zure zandbodem hebben gemiddeld een hogere pH en basenverzadiging dan de niet vernatte plots, vooral daar waar sprake is van basenrijk grond- of oppervlaktewater. Op de basenrijkere leembodems valt op dat vernatte plots vaak een minder zure strooisellaag bezitten dan niet vernatte plots.

3. Verwachting: een toename van bodem-macrofauna, in ieder geval in aantallen individuen en mogelijk ook in soortenrijkdom.

Resultaat: de dichtheden in vernatte plots zijn hoger, maar deels is dit mogelijk een effect van droogte tijdens de verzamelperiode. Grote verschillen in soortensamenstelling zijn niet gevonden.

4. Verwachting: een toename van humusvormen die wijzen op een goede strooiselvertering: een verschuiving van mor-humus naar moder-humus.

Resultaat: op Lankheet is dit daadwerkelijk waargenomen en ook tussen vernatte en niet vernatte plots is zijn verschillen waargenomen die hierop duiden; de humusvorming lijkt een van de eerste factoren te zijn die op vernatting reageert.

5. Verwachting: een toename van eutrafente (myco-)flora op plekken waar door boomsterfte of een snelle toename van de basenrijkdom de humusafbraak plotseling wordt versneld. Resultaat: in Lankheet is toename van Grote brandnetel waar te nemen op opengevallen plekken, en toename van Klein springzaad en eutrafente paddenstoelen op dikke

strooiselpakketten met een sterke invloed van basisch oppervlaktewater. Op andere plekken, zoals op de Groote heide, lijkt boomsterfte vooralsnog niet te leiden tot verruiging 6. Verwachting: geen toename van eutrafente (myco-)flora op plekken waar geen

boomsterfte plaatsvindt en waar toename in basenrijkdom gering is of geleidelijk verloopt. Resultaat: dit is het geval op Lankheet (met uitzondering van bovengenoemde

deellocaties), en ook zijn op de vernatte locaties gemiddeld niet meer eutrafente soorten aanwezig dan op de niet vernatte locaties.

Synthese

9.

Samenvatting huidig functioneren, potenties en