• No results found

Hoofdstuk 4: De functie van bedrog in Spaanschen Brabander

4.1 Bedrog als leerzaam vermaak

Al vanaf de late Middeleeuwen speelt bedrog een centrale rol in de klucht. Bedrog is dan ook een thema dat zich bij uitstek leent voor humor: het publiek kon zich vanaf een afstand 109 Grootes (1999) p. 379. 110 Grootes (1999) p. 379. 111 Grootes (1999) p. 380. 112

Bredero G.A. Spaanschen Brabander (ed. Stutterheim C.F.P.) (1974) p. 17.

113

immers verkneukelen over hoe andere mensen in het ootje genomen worden. Het nut van het vermaak dat dit opleverde werd door veel auteurs in de zestiende en zeventiende

beargumenteerd vanuit de stelling dat te veel ernst niet goed was voor de mens. In de

Galenische geneeskunde werd aangenomen dat de vier lichaamsvochten (bloed, slijm, gele en zwarte gal) voor een belangrijk deel de fysieke en geestelijke conditie van mensen bepaalden. Wanneer er te veel zwarte gal was ontstond volgens deze geneeskunde melancholie. Vermaak kon als medicijn dienen om deze geestestoestand te bestrijden.114 In 1661 zou Vondel

schrijven dat het blijspel ‘staatsheren en ambtenaren’ kan genezen van hun ‘hartewonden’ die zij door hun ‘langdurige bekommeringen en beslommeringen’ hadden opgelopen.115

De opvatting dat de bestuurlijke bovenlaag door hun zware functie baat zou hebben bij vermaak zien we ook terug in de opdracht bij Spaanschen Brabander, die net als Moortje voor Jacob van Dyck bestemd was. Hierin stelt hij dat het menselijk gemoed niet altijd zwaarmoedig kan zijn. Wanneer men zich bezig houdt met grote en belangrijke zaken, dient men zich af en toe te ontspannen. Hiervoor is wat Bredero betreft de ‘lustige Poësie’ uitgevonden.116

Jacob van Dijk, die werkzaam was bij de hofraad in Zweden en afgezant was van de Staten Generaal, kon vanwege zijn zware werk een luchtig spel als Spaanschen Brabander daarom wel gebruiken.

Toch het zou te kort door de bocht zijn om het bedrog in Spaanschen Brabander alleen maar als bron van vermaak te zien. Bredero schreef zelf al in Tot den goedwilligen leser dat hij het stuk heeft geschreven om te ‘verlustighen en te verbeteren’.117

De gedachte dat toneel het publiek diende te verbeteren, past binnen de rol die het toneel in die tijd werd toebedeeld. Zowel de prediker als de toneelauteur had een didactische functie. Waar de prediker zich bezig hield met het zielenheil van de bevolking, moest de toneelauteur zich richten op het menselijk functioneren binnen de maatschappij.118 Door te wijzen op de gevaren van het bedrog kon de toeschouwer zelf zijn voordeel doen in het dagelijks leven.

Om de schadelijke gevolgen van bedrog aan te tonen liet Bredero personages met abjecte karaktertrekken en daden in Spaanschen Brabander voorkomen. Niet iedereen kon zich in deze tijd in deze werkwijze vinden. In literaire kringen was er een verschil van mening over 114 Stipriaan, van (1995) p. 22-33. 115 Stipriaan, van (1995) p.30. 116

Bredero G.A. Spaanschen Brabander (ed. C.F.P. Stutterheim) (1974) p. 130.

117

Bredero G.A. Spaanschen Brabander (ed. C.F.P. Stutterheim) (1974) p. 133.

118

welke immoraliteiten in de komische cultuur door de beugel konden. Hierbij stond volgens van Stipriaan het begrip decorum centraal.119 Decorum, of gepastheid, kon op twee manieren worden opgevat. Allereerst kon het gezien worden als de eis dat de bewoording paste bij het onderwerp, ten tweede kon het gezien worden als de afstemming van de bewoording op het niveau van het publiek. Bij toepassing van het laatste decorum mochten de smaak en de moraal van het publiek niet gekwetst worden. Van Stipriaan stelt dat, doordat vooral hogere sociale klassen tot het beoogde publiek van de klucht behoorden en in komische teksten voornamelijk lage personages optreden, het vrijwel onmogelijk was om aan beide opvattingen van het decorum recht te doen.120 Of het daadwerkelijk zo was dat het publiek voornamelijk uit hoge heren bestond is lastig na te gaan. Zoals Schenkeveld-van der Dussen stelt is over de samenstelling van theaterpubliek in deze tijd maar weinig bekend. Door een brand in 1772 is het archief van de Amsterdamse schouwburg grotendeels verloren gegaan waardoor inzicht in de samenstelling van het publiek onmogelijk is geworden.121 Het is wel aannemelijk dat in ieder geval een deel van het publiek dat naar de Spaanschen Brabander ging afkomstig was uit hogere sociale klassen. Dat zich onder de bovenlaag van de samenleving critici van Bredero’s Spaanschen Brabander waren, die vonden dat hij te veel lage personages toonde die zich immoreel gedroegen, blijkt wel uit Tot den goedwilligen leser, waarin hij zijn werkwijze verdedigt tegenover (onder andere) ‘enige gheleerde Doctoren’ die het stuk niet gepast achtten.122 Hierin schrijft hij dat hij in alle naaktheid de misstanden toont en dat hij het gepast achtte dat hij het volk niet hoger heeft laten spreken dan het zelf kan begrijpen. 123 Ook de hoeren heeft hij naar eigen zeggen uitgebeeld zoals zij zijn, en alleen laten praten over waar zij verstand van hebben.124 Hij beroept zich hier op de klassieke auteurs als

Aristophanes, Plato en Terentius, die in hun werk het ‘lage volk’ ook niet anders afbeeldden dan het in werkelijkheid was, maar zonder probleem in het onderwijs aan het bod kwam.125 Hiermee probeerde Bredero aan te tonen dat zijn literatuuropvatting aansloot bij hoge

literatuur, en dat de doctoren erg selectief zijn in hun kritiek. Wat zij bij klassieke auteurs wel acceptabel vonden, werd Bredero immers verweten.

Wellicht was het werk van Spaanschen Brabander voor de critici van het stuk schokkender 119 Van Stipriaan (1995), p. 182. 120 Van Stipriaan (1995), p. 182. 121

Schenkeveld-van der Dussen (1994), p. 46.

122

Bredero G.A. Spaanschen Brabander (ed. C.F.P. Stutterheim) (1974). p. 134.

123

Bredero G.A. Spaanschen Brabander (ed. C.F.P. Stutterheim) (1974). p. 133-134.

124

Bredero G.A. Spaanschen Brabander (ed. C.F.P. Stutterheim) (1974), p. 134.

125

dan de klassieke auteurs, omdat het stuk zich afspeelde in een Amsterdam dat, ondanks de ‘bijsluiter’ van Bredero dat het spel zich in het verleden afspeelde, wel heel veel weg had van het Amsterdam waarin zij leefden. Van Stipriaan stelt dat bedrog in de zestiende-eeuwse rederijkerscultuur zich niet zozeer richtte op concrete casussen, maar eerder op algemene morele lessen. Hier tegenover stelt hij dat de toneelcultuur zoals die in kringen van Hooft, Coster en Bredero gestalte had gekregen zich niet zozeer richtte op de objectieve kennis omtrent goed en kwaad, maar veeleer op ervaringskennis aan de hand van verwikkelingen waarin de subjectieve taxatie van bedrieglijke situaties doorslaggevend was.126 De ervaringen van het publiek speelden zich natuurlijk hoofdzakelijk af in Amsterdam, waarmee verklaard kan worden waarom Bredero zijn schouwspel zich hier liet afspelen.

Ook de veelheid aan verschillende episodes kan verklaard worden aan de hand van het nut dat aan ervaringskennis werd toegedicht. Door volgens het principe Copia en Varietas zoveel mogelijk voorbeelden van bedrog te geven kon de toeschouwer op veilige afstand van al deze (fictieve) ervaringen leren. In plaats van deze moraal eenvoudig weg op te dissen liet Bredero zien hoe tal van personages met bedrog geconfronteerd worden. De levensechtheid van de personages droeg hier aan bij. Zoals gezegd schreef Bredero al in zijn gedicht ‘Geestigh liedt’ (ik schou de wereld aan)’ dat hij meer leerde van het vertoeven in de wereld dan van alle boeken. Zijn literaire stijl sluit aan bij deze opvatting. Door de wereld in al zijn lelijkheid voor te stellen, in plaats van op een gekunstelde wijze zijn personages hoger te laten handelen dan zij waren, kon hij het beste zijn publiek de wereld laten kennen. Hierbij moet opgemerkt worden dat dit schijnbare realisme echter ook geconstrueerd is. Kluchten zoemden in op de lelijkheid van de mens. De term ‘grotesk realisme’ die Femke Kramer gebruikt voor de aandacht voor lelijkheid in rederijkerskluchten uit zestiende eeuw,127 is wat dit betreft ook toepasbaar op de Spaanschen Brabander. De lelijke menselijke eigenschap van bedrog is door Bredero opzettelijk (grotesk) uitvergroot. In hoeverre sluit Bredero met zijn aandacht voor bedrog aan bij de morele denkbeelden en de literaire traditie van zijn tijd?