• No results found

Beantwoording onderzoeksvraag 3 en 4: werkgedrag en werkcontext

geleerde op casuïstiek en in het werk

9.3 Beantwoording onderzoeksvraag 3 en 4: werkgedrag en werkcontext

zorgen om een persoon. Daarnaast vindt men zichzelf nu in staat om met verworven inzichten de ketensamenwerking(en) effectiever en/of bewuster te maken voor wat betreft vroeg-signalering van PGE’s. Wat dat laatste betreft is men door de training meer zelfbewust geworden, beter geëquipeerd om samenwerking te optimaliseren of samenwerkingspartners bewuster te maken. De verschillende beroepsgroepen (onderwijs, het welzijnswerk, hulpverlening en jongerenwerk, de politie, de (geestelijke) gezondheidszorg en, de gemeente of Sociale dienst) waarderen de training niet verschillend, noch variëren zij in hun oordeel over het leereffect ervan.

Omdat cursisten vooraf gericht zijn geselecteerd voor deelname aan de training op grond van de aard van hun functie, merken we op dat deze selectieprocedure de wijze waarop de training door cursisten wordt gepercipeerd, kan beïnvloeden.

Een andere beperking van het onderzoek is dat de evaluatieformulieren van RadarAdvies waar de onderzoekers gebruik van hebben gemaakt, geen onderscheid mogelijk maken tussen doelgroepen professionals. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk na te gaan waaruit de specifieke groep bestaat, die ontevreden is over de training. Er is namelijk een klein groepje deelnemers dat zegt weinig van de training te hebben geleerd. Dat wil overigens niet zeggen dat de training voor deze groep onder de maat is. Hun negatieve waardering staat veelal voor iets dat overbodig is; deze groep deelnemers was voorafgaand aan de training al bekend met bepaalde leerstof. Voor hen leidde de training niet tot iets nieuws. Het is dus onduidelijk of het hier een specifieke

beroepsgroep betreft.

9.3 Beantwoording onderzoeksvraag 3 en 4: werkgedrag en werkcontext

3a. In hoeverre wordt de geleerde kennis en kunde toegepast in het dagelijks werk van de voormalige deelnemers ? (niveau 3)

Toepassing van de training in het werkgedrag

De training PGE heeft een substantiële bijdrage geleverd aan het vermogen om mogelijk gewelddadige eenlingen in het werk, de dagelijkse praktijk, te kunnen

signaleren. Inzichten, kennis en kunde uit de training worden toegepast in het

97

het geleerde, althans daar waar het gaat om het kunnen signaleren van een PGE in het eigen werk. Op dit punt zijn er dus geen toepassingsproblemen.

De training heeft echter geen bijdrage kunnen leveren aan hoe zij vervolgens omgaan met de PGE die zij opmerken; voormalige deelnemers zouden ook zo handelen als zij de training PGE niet hadden gevolgd.

3b. In hoeverre verschillen deelnemers en niet-deelnemers in het kunnen signaleren, kwalificeren en handelen met betrekking tot PGE’s? (niveau 3)

Signaleren/ kwalificeren

Voormalige deelnemers en personen die niet aan de training hebben deelgenomen (de wachtlijstgroep) verschillen in het vermogen om PGE’s te kunnen signaleren/ kwalificeren, maar niet in hun handelen.

Wat betreft het vermogen om een PGE te signaleren/kwalificeren blijkt

verrassend genoeg dat de voormalige cursisten de hypothetische casussen PGE die zij ter beoordeling voorgelegd kregen minder alarmerend vinden dan personen die de training niet hebben gevolgd. Een verklaring kan zijn dat zij na de training niet alleen beter in staat zijn om een PGE te herkennen, maar ook beter in staat zijn een eenmaal gesignaleerde PGE als meer of minder gevaarlijk te beoordelen. Uiteraard is dit speculatief. Bovendien moeten we rekening houden met een beperking van het onderzoek, namelijk dat de wachtlijstgroep een niet geheel neutrale controlegroep is. Personen kunnen juist meer of minder geïnteresseerd zijn in het onderwerp, afhankelijk van wie hen heeft aangemeld en of deelname als gevolg vrijwillig of verplicht is.

Hoe dan ook: als onze bevinding waar is dan zou dat betekenen dat de training niet alleen bijdraagt aan ontwikkeling van het vermogen een PGE te herkennen op basis van kennis van (combinaties) kenmerken van een PGE, maar ook weten de voormalige cursisten een gesignaleerde PGE te wegen in casu op waarde te schatten. Met andere woorden: de cursisten hebben geleerd te relativeren en te nuanceren. Dat is een verassende bevinding omdat dat vooraf niet was

bedacht.

Handelen

De verwachting was dat de cursisten na de training over een groter

handelingsrepertoire hebben leren beschikken ten aanzien van de signalering van een PGE in vergelijking met de controlegroep. Denk aan handelingen als

98

het gesprek aangaan, informatie verzamelen, risicotaxatie instrumenten (laten) gebruiken, etc. Maar dit blijkt niet het geval: cursisten en personen op de wachtlijst kruisten gemiddeld net zo veel handelingsalternatieven aan. De training heeft dus geen effect gehad op het aantal handelingsalternatieven. Voor beide groepen geldt wel: hoe minder alarmerend een hypothetische PGE (casus) wordt gevonden, hoe minder handelingsalternatieven worden gekozen. De training heeft ook geen effect op het type handelingsalternatieven; beide groepen verschillen niet van elkaar.

Kijken we naar de onderzoeksgroep als geheel dan zien we wel verschil in het

type handelingen dat men na signalering van een PGE verricht. Het voeren van

gesprekken, het verzamelen van informatie en het delen van zorg met anderen, al dan niet binnen of buiten de eigen organisatie, worden veel vaker door de professionals ingezet dan het gebruik van risicotaxatie instrumenten en het doen van aangifte. Dat geldt zowel voor de hypothetische PGE in de casussen als voor een PGE die de professionals in hun dagelijkse werk het afgelopen jaar hebben gesignaleerd.

De afzonderlijke beroepsgroepen (politie/justitieel, onderwijs, dienst- en hulpverlening) verschillen in het algemeen niet in het type handelingen dat zij verrichten.

Al met al kunnen we concluderen dat de training geen effect heeft gehad op het aantal en type handelingsalternatieven. Deze bevinding is wellicht niet zo verwonderlijk omdat er vooralsnog geen norm en stramien is hoe te handelen in de omgang met een PGE.

4. In hoeverre werkt de training PGE door in een team of organisatie/ instelling van de voormalige deelnemers? (niveau 4)

Doorwerking van kennis en kunde uit de trainingssituatie naar de werksituatie

De transfer van kennis en kunde vanuit de trainingssituatie naar de

werksituatie van de voormalige cursist (team, organisatie, ketenpartners) blijkt gering. Dit duidt op een aansluitingsprobleem tussen de training PGE en de organisatie of instelling. De resultaten uit de training worden als gevolg niet duurzaam geborgd in de organisatie van de voormalige cursisten. Het effect van de training blijft daardoor beperkt tot een leereffect voor de individuele cursist. De training had mogelijk aan impact kunnen winnen, als er (meer)

99

aandacht was geweest voor maatregelen die de transfer kunnen verhogen, zoals dat in een beperkt aantal organisaties van voormalige cursisten wel is gebeurd. In die organisaties zijn maatregelen getroffen om de resultaten van de training duurzaam te borgen, bijvoorbeeld door werkprocessen te veranderen, door incidenten vast te leggen of informatie sneller te delen. Gunstig voor bevordering van de transfer is wel dat voormalige cursisten vaak over de inhoud van de training met collegae in hun organisatie praten en daarmee dergelijke informatie delen.

9.4 Beantwoording onderzoeksvraag 5: doorontwikkeling van de training