• No results found

schappelijke waarden

8.1.3 B & s als doel en/of b & s als middel

De categorieën die de samenleving vertegenwoordigen vinden dat er in de lessen b&s meer aandacht moet komen voor vakoverstijgende doelen en ze plaatsen vraagtekens bij de realisatie van diverse belangrijk geachte kerndoelen en eindtermen.

De vertegenwoordigers van de vakwereld daarentegen zijn veel positiever over de realisatie van de kerndoelen en eindtermen en zij vinden vrijwel alle geformuleerde doelen (OCW, 1998a) (zeer) belangrijk.

Wat is de achtergrond van deze verschillen? Wellicht heeft het te maken met uiteenlo-pende visies op menselijk bewegen en menselijke lichamelijkheid.

Visie op lichamelijkheid en bewegen

Er heersen verschillende denkbeelden over menselijke lichamelijkheid en bewegen. Anders geformuleerd: diverse kijkwijzers, brillen, worden gebruikt en er worden verschillende waar-nemingen gedaan. Volgens Tamboer bestaan er twee elkaar aanvullende denkkaders met betrekking tot menselijk bewegen en menselijke lichamelijkheid: het substantiële en het relationele referentiekader (1985, 1989). Het zijn twee taalspelen die dezelfde werkelijkheid op een verschillende manier, vanuit een andere invalshoek, beschrijven.

Vanuit een relationeel denken, waar bewegen opgevat wordt als menselijk handelen, is sprake van een gerichtheid op de ander en het andere. Bewegen en sporten zijn per defi -nitie ingebed in een ruimer netwerk van relaties (Tamboer, 1985, 1989). Binnen de tijd- en plaatsgebonden context zijn fysieke activiteit en ontwikkelingsaspecten niet buiten te sluiten. Bewegen is sociaal en levert een bijdrage aan de gezondheid. Het grootste deel van de vakwereld neemt het relationele denken als uitgangspunt. Binnen dit referentiekader zijn persoonlijke, sociale en gezondheidsaspecten verweven met bewegingssituaties. Bij een substantiële zienswijze is het leergebied veel vaker een middel om ‘hogere doelen’ te bereiken. Het leergebied b&s is dan een goed instrument. Buiten de vakwereld is veelal (impliciet) sprake van een instrumentele of substantiële visie op menselijk bewegen, waar-door het vak vooral als middel dient om vakoverstijgende doelen na te streven.

'Voor wie, zoals ik, start vanuit een "relationeel lichaamsbeeld" en bewegen dus opvat als gedrag, als een vorm van menselijk handelen, als ‘in relatie treden tot de wereld" (vgl. Tamboer, 1985) is dat bewegen per defi nitie ingebed in een ruimer (vakeigen) netwerk van veranderbare regels, sociaal-maatschappelijke gegevens, normen en waarden et cetera.' (Stegeman, 2000, p. 148)

Het is een taak voor de vakwereld om in haar beeldvorming naar de samenleving duidelijk te maken dat het vak ruimte biedt voor ‘hogere doelen’ en algemeen maatschappelijke waarden insluit.

Doel-middelrationaliteit

Het leergebied b&s kan zowel vakinherente doelen nastreven als ingezet worden om vak-overstijgende doelen te bereiken. Bewegingsactiviteiten kunnen door de deelnemers gedaan worden vanuit intrinsieke overwegingen, maar ook extrinsieke redenen kunnen het motief zijn. Het is boeiend om bewegingsactiviteiten, zoals voetballen, skaten, tai-chi, beter te leren, maar ze kunnen ook aangeboden worden om samenwerken te bevorderen, grenzen te verleggen en jezelf beter te leren kennen. Met eenzelfde bewegingsactiviteit kunnen ver-schillende doelen worden beoogd.

In de lessen b&s verwerven leerlingen een groot repertoire aan bewegingservaringen in sport en bewegingssituaties. In bewegingssituaties gaat het om ‘vrijwillig pogen onnodige obstakels te overwinnen’ (Suits, 1988, 1989), om bewust moeilijk doen. Constituerende regels worden vrijwillig aanvaard, omdat deze de activiteit mogelijk maken. Bij het na-streven van het doel maakt men gebruik van middelen die in overeenstemming zijn met de regels. Dit doel kan binnen de activiteit zelf liggen, de bewegingsactiviteit wordt ‘om zichzelfs wille’ gedaan, maar het doel kan ook buiten de activiteit liggen (Suits, 1988, 1989). Op school kunnen kinderen ontdekken welke waarden van b&s voor hen de moeite waard zijn. Gaat het om plezier, competitie, ontspanning, gezondheid, welbevinden, geluk, grenzen verleggen, uitdagingen aangaan, zelfontplooiing en/of fi guurverbetering (Van

Bot-tenburg & Schuyt, 1996)? Sport en bewegingsactiviteiten gebeuren in een context en ze worden ‘ergens om’ gedaan.

Vanuit de beschreven onderzoeksresultaten kan opgemerkt worden, dat de samenleving de motieven, de extrinsieke redenen om te sporten en bewegen veel meer nadruk geeft dan de vakwereld. Daardoor kan het lijken dat bewegingsactiviteiten gereduceerd worden tot middelen om ‘hogere doelen’ te realiseren.

Bij sport en bewegingssituaties gaat het meestal zowel ‘om zichzelfs wille’ als ook ‘ergens om’. Zouden de verschillen tussen de vakwereld en de samenleving kleiner worden als men elkaar beter verstaat over doelen en middelen? Hebben sport en bewegingssituaties niet al-tijd een doel en een middelkant? Worden sport en bewegingssituaties niet juist gekenmerkt door een ‘dubbelkarakter’ (vgl. Tamboer & Steenbergen, 1998, 2000)? Het vinden van een goede doel-middelrationaliteit zal de verschillen tussen de samenleving en de vakwereld kunnen verkleinen.

Wellicht hebben bovenstaande overwegingen meegespeeld in de keuze van de zesde ALO, gestart in 2006 aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, om sport en bewegen in te delen naar verschijningsvormen.

'De ALO heeft zes verschijningsvormen vastgesteld, met de daarbij behorende dominante motieven en betekenissen om deel te nemen:

Verschijningsvormen van sport en bewegen met bijbehorende betekenis en motivatie

Sport en bewegen als: Dominante betekenis/motivatie

• Wedstrijd Competitie, wedijveren, het strijden tegen anderen (of jezelf), vaak met regels

• Show Demonstreren, iets beheersen en het vertonen aan anderen, amusementswaarde

• Recreatie Sportieve recreatie, ontspanning, ongedwongen sfeer, zonder (prestatie)druk

• Spel Het doen van een spel, opgaan in het spelen, niet noodza-kelijk gereglementeerd

• Avontuur Avontuur, spanning, uitdaging, ontdekken, plezier, de ‘kick’ van het bewegen

• Gezondheid Gezond blijven of gezond worden (fysiek, psychisch, soci-aal). Fitheid en conditie

Deze zes verschijningsvormen gelden als "kapstokhaken" om het programma aan op te han-gen. Voor elke verschijningsvorm worden lessenreeksen ontwikkeld. In onderstaand schema staan voorbeelden van thema’s voor lessenreeksen.

Verschijningsvormen van sport en bewegen met voorbeelden van thema’s voor lessen(reeksen)

Sport en bewegen als: Voorbeeldthema’s voor lessen(reeksen)

• Wedstrijd Toewerken naar een meerkamp (turnen, atletiek) of (sport-spelen)toernooi.

• Show Toewerken naar een opvoering (turnen, bewegen op muziek, zelfverdediging) voor een publiek (klasgenoten, ouders, open dag, etc.)

• Recreatie Wandelen en joggen, fi etsen, zwemmen, speleninstuif

• Spel Spelen van tik- en trefspelen, sparren, spelen met elkaar, plein- en straatspelen

• Avontuur Outdoor en adventure, mountainbike, skate, (kite)vliegeren, klimmen

• Gezondheid Fitness, opbouwen conditie (duurloop), gezonde leefstijl Zoals uit bovenstaande schema blijkt is het uiteraard niet zo dat de domeinen turnen, atle-tiek, spel, zelfverdediging, bewegen op muziek, zwemmen verdwijnen uit het programma; ze gelden alleen niet meer als uitgangspunt voor de indeling van het onderwijs en het vakwerk-plan. Hiervoor gelden nu de"verschijningsvormen van sport en bewegen", die gebaseerd zijn op en aansluiten bij de motieven van leerlingen om aan sport te (blijven) doen. Leerlingen leren participeren volgens eigen motieven, ze leren wat bij hen past. Er wordt bij de leerlin-gen op deze wijze een basis gelegd voor een persoonlijke ontwikkeling van een (levenslange) sportloopbaan.' (Pardon, 2008, p. 38-39)