• No results found

Antwoorden verdiepingsvragen bij tijdsperiode 1960-

8. Leg uit waarom ontzuiling een voorbeeld is van het individualiseringsproces.

Bij het ontzuilingsproces neemt de band met de zuil af (en dus ook de regulerende werking van de zuil). Het is niet langer de zuil die alles bepaalt: je hebt nu meer ruimte om eigen keuzes te maken (over met wie je omgaat, over welke krant je leest, over welke waarden en normen belangrijk voor je zijn).

9. Wat voor invloed heeft de verzuiling op de sociale cohesie? Leg de begrippen uit. Maak daarnaast een vergelijking met hedendaagse Facebook bubbles. In plaats van dat mensen per zuil naar binnen gekeerd zijn en zich afzonderen van iemand met een andere levensbeschouwelijke of politieke visie, neemt door ontzuiling scheiding tussen de groepen af: de samenleving individualiseert; mensen varen steeds meer hun eigen weg. Sociale cohesie binnen de zuilen wordt minder, doch deze maken vooral plaats voor andere groepen (vergelijkbaar proces van in- en uitsluiting). Kijkend naar hedendaagse ‘Facebook bubbles’ kan zo de vraag gesteld worden: is er niet sprake van een nieuwe vorm van verzuiling nu men zich terugtrekt binnen de groep van gelijkgestemden (hoge sociale cohesie)?

81 10. Welke invloed had het democratiseringsproces in tijdsperiode 1960-1990 op de verdeling van de zorgtaken in het gezin? Leg ook uit wat democratisering is. Democratisering = veranderen van machts- en gezagsverhoudingen en grotere inspraak voor degenen met minder macht. Vrouwen hadden halverwege de 20e eeuw weinig in te brengen - de man was ‘hoofd van het gezin’ - en waren verantwoordelijk voor het uitvoeren van huishoudelijke taken en kinderverzorging. Nederland kende in die tijd een gescheiden taakverdeling tussen de seksen in het kostwinnersgezin (waar in het begin van de Industriële Revolutie vrouwen en kinderen nog buitenshuis meewerkten in de fabrieken). De vrouwen waren in het kostwinnersgezin economisch afhankelijk van de werkende man.

Emancipatiebewegingen / feminisme streden tegen deze ongelijke situatie en waren dus voor verandering in (economische) machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen. Doordat de taakverdeling tussen de seksen anders werd, veranderde Nederland met de opkomst van het moderne gezin naar een meer interdependente gezinsverhouding: men was in toenemende mate gezamenlijk verantwoordelijk voor het gezinsinkomen en voor de zorgtaken.

11. De veranderende positie van vrouwen in het gezin is niet alleen een voorbeeld van het democratiseringsproces, maar ook van rationalisering. Leg dit uit en gebruik kernconcept rationalisering in je antwoord.

Vrouwenemancipatie/feminisme (politieke beweging die strijdt tegen ongelijke machtsverhoudingen tussen man en vrouw) gaat over verandering in machts- relaties en dus over democratisering. De economische situatie / de hoogconjunctuur in de jaren zestig en begin jaren zeventig (veel vraag naar arbeid, waardoor vrouwen ‘nodig’ waren om buitenshuis betaald werk te verrichten) gaat over het doelgericht inzetten van middelen (en ook personen) en dus over rationali- sering: net als voor de verzuiling zijn vrouwen weer onderdeel van het arbeidsproces. Vanuit feminisme gaat het dus om de invloed van emancipatiebewegingen waarin machtsverhoudingen centraal staan (politiek-juridische invalshoek), terwijl de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen als antwoord op de

hoogconjunctuur gaat over de economische situatie van die tijd (sociaaleconomische invalshoek). Die economische participatie zorgde voor een welvaartsgroei wat weer de betaalbaarheid van o.a. de stofzuiger en wasmachine (werkverlichtende technologische ontwikkelingen) mogelijk maakte.

12. Leg uit hoe technologische vooruitgang en welvaartsgroei zoals de betaalbaarheid van de wasmachine, de opkomst van de stofzuiger en de beschikbaarheid van de anticonceptiepil, dus ontwikkelingen op macroniveau, zorgden voor veranderingen op mesoniveau en microniveau.

De anticonceptiepil maakte gerichte gezinsplanning mogelijk: bewust ouderschap leidde tot kleinere gezinnen. Sommige koppels kozen er zelfs voor helemaal geen kinderen te krijgen. Het was niet meer de norm dat elk gehuwd koppel vanzelfsprekend (veel) kinderen zou krijgen, omdat vrouwen hun zwangerschap nu zelf in de hand hadden. Het kostwinnersgezin, waarin veel kinderen geboren werden voor wie de vrouw moest zorgen, verloor zo terrein. Ook verantwoordelijk- heid voor het gezinsinkomen en de zorgtaken werd steeds meer gedeeld. Het modern gezin kwam op en in dit gezinstype was er meer ruimte voor de wensen van de vrouw (maar ook voor mannen die niet veel kinderen wilden waren blij met de groeiende acceptatie van anticonceptie). Technologische ontwikkelingen als de stofzuiger en wasmachine verlichtten een hoop van het huishoudelijk werk (waardoor beschikbaarheid van vrije tijd toenam) en dit betekende ook nog eens dat kinderen steeds minder gevraagd werden om te helpen in de huishouding. Technologische ontwikkelingen in combinatie met de welvaartsgroei maakten individuele ontplooiing mogelijk zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling dat vrouwen niet alleen meer buitenshuis gingen werken, maar ook langer naar school gingen en steeds meer hoger onderwijs gingen volgen. Vrouwen maakten niet alleen meer gebruik van technologische ontwikkelingen en welvaartsgroei in het gezin, ze droegen er ook steeds meer zelf aan bij: er was niet meer één enkele kostwinner, maar meer economische interdepdenentie.

82 13. Het moderne gezin kenmerkt zich als een ‘onderhandelingshuishouden’. Wat zegt dit over de sociale gelijkheid en de machtsafstand in het gezin?

Tot en met 1956, in een tijd waarin het kostwinnersgezin de norm was, was een gehuwde vrouw niet ‘handelingsbekwaam’: zij kon tot die tijd niet zelf een rekeningnummer hebben en werd geacht te stoppen met werken zodra ze gehuwd was. Zij werd dus economisch afhankelijk van de man (en dit gaf hem veel macht) die als kostwinner in het gezin buitenshuis werkte, terwijl vrouwen binnenshuis verantwoordelijk waren voor zorgtaken. De taakverdeling tussen ouders in het gezin is sinds de jaren zestig gelijker geworden t.o.v. de periode 1900-1960, dus tussen mannen en vrouwen neemt sociale gelijkheid toe en de machts- afstand af (omdat de economische afhankelijkheid niet meer één richting op gaat). Er zijn minder kinderen per gezin, dus de affectieve afhankelijkheid van ouders naar hun kinderen neemt toe – waardoor de machtspositie van kinderen toeneemt (ook al zijn ouders nog altijd de baas, maar in mindere mate). Zo wordt de inbreng van kinderen in het moderne gezin serieus genomen: er is overleg over de regels tussen ouders en kind, in plaats van dat kinderen hun ouders zonder weerwoord moeten gehoorzamen. Deze ontwikkeling duidt op een kleinere machtsafstand tussen de generaties: kinderen mogen bijvoorbeeld

meebeslissen over de vakantiebestemming of onderhandelen over de thuiskomtijd na het stappen.