• No results found

AVOND 2 – HET BEGIN VAN ALLES (HOOFDSTUK 2,3)

3.3 M AN EN VROUW

De zesde dag was de aarde zover dat zij bewoond kon worden. Dat is het moment dat God heel persoonlijk de mens schept. “Laat ons mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis”. Wij zijn niet gelijk aan God, maar bedoeld om God te weerspiegelen als een spiegel.

Zo hebben wij verstand om te onderzoeken en begrijpen. We zijn niet alwetend, komen zelfs met heel weinig kennis ter wereld, maar moeten alles eerst leren.

We hebben emoties, het vermogen om te voelen, tederheid, medelijden, maar ook toorn bij onrecht.

We hebben een eigen wil. We zijn geen robots. Wij kunnen vrijwillig God volgen.

Genesis 2: 7 toen vormde de HEERE God de mens uit het stof van de aardbodem en blies de levensadem in zijn neusgaten; zo werd de mens tot een levend wezen.

Toen God ons lichaam had gevormd lag het daar doods, tot God zelf ons Zijn levensadem inblies. Het woord levensadem kan ook vertaald worden met “geest”.

Pas toen God de geest in de mens blies kwam het lichaam tot leven. Dat is uniek.

Van alle andere schepselen staat er dat God sprak en zij waren er. Maar bij de mens knielde God neer om Zijn levensadem in ons te blazen. We zijn geen geëvolueerde dieren, maar heel speciaal door God gemaakt.

God schiep de mens naar Zijn beeld: mannelijk en vrouwelijk. De man is zonder de vrouw incompleet en de vrouw zonder de man. Samen zijn zij het bedoelde beeld van God. In Genesis 2 wordt dit nader toegelicht.

Genesis 2: 18 Ook zei de HEERE God: Het is niet goed dat de mens alleen is; Ik zal een hulp voor hem maken als iemand tegenover hem.

Het woordje tegenover duidt op gelijkwaardig maar anders. Samen waren Adam en Eva het beeld van God. Adam betekent mens en Eva betekent levengeefster.

De volmaakte hof – het paradijs

God plaatste Adam en Eva in een speciale hof, Eden. In Genesis 2 lezen we hoe deze hof een volmaakt paradijs was. Het was duidelijk dat deze hof een overvloed had aan alles wat Adam en Eva nodig hadden. Een volmaakte hof om in te leven.

God als Schepper en Eigenaar

Als wij iets maken zijn wij de eigenaar en hebben er zeggenschap over. Zo begrijpen wij dat God kan handelen zonder iemand te raadplegen, omdat Hij de Schepper en Eigenaar is. Hij weet ook hoe Zijn Schepping behandeld moet

worden, zoals een wasmachinefabrikant voor zijn product een gebruiksaanwijzing opstelt. God wijst ons onze plaats en verantwoordelijkheid. Zoals de engelen de positie van Gods dienaren kregen, kreeg de mens de verantwoordelijkheid om voor de aarde te zorgen.

Genesis 2: 15 De HEERE God nam de mens, en zette hem in de hof van Eden om die te bewerken en te onderhouden.

Testperiode

God had de mens geschapen met een eigen wil, met het vermogen om keuzes te maken. Op bepaalde terreinen van het leven, zoals liefde, wordt de mogelijkheid om te kiezen pas waardevol als er ook alternatieven zijn. En God gaf die

mogelijkheid.

Genesis 2: 16,17 En de HEERE God gebood de mens: Van alle bomen van de hof mag u vrij eten, maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag u niet eten, want op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven.

Er waren duizenden bomen waarvan Adam en Eva vrijuit mochten eten, op één na. Deze ene boom onderscheidde de mens als mens en niet als robot. Het in staat zijn om te kiezen geeft het woord “gehoorzamen” betekenis en diepgang.

Kunnen kiezen maakt een relatie echt!

In deze keuzemogelijkheid gaf God Adam en Eva de mogelijkheid Hem te eren, hun respect en liefde te tonen. Deze relatie met God was zo uniek, zo volmaakt.

Adam en Eva bezaten een volmaaktheid die hen in staat stelde in de tegenwoordigheid van de volmaakte God te leven.

Wat een ervaring om in de hof rond te wandelen met de Schepper van het heelal.

Je kunt je voorstellen dat God hen uitlegde hoe Hij de dingen had gemaakt en hen kennis bijbracht van de geheimen van de planten, dieren, bomen en

natuurwetten. God had liefdevol in alles voorzien en Adam en Eva gehoorzaamden liefdevol de HEERE en eerden Hem.

Verwerking

Vragen

1. Welke naam/eigenschap van God spreekt je het meest aan en waarom?

2. a. Wat waren jouw gedachten over engelen?

b. Hoe denk je er na het lezen van dit hoofdstuk over?

3. In sommige godsdiensten worden goed en kwaad als twee gelijke machten gezien.

Welk beeld geeft de Bijbel ons?

4. Het pantheïsme leert dat God in alles is en alles is God.

a. Hoe denk jij hierover?

b. Wat leert de Bijbel ons?

5. Welke eigenschap(pen) van God heb je ontdekt bij het nadenken over én het kijken naar de schepping?

6. Wat zegt de schepping van de mens over de verhouding tussen man en vrouw?

7. Als wij naar Gods beeld zijn geschapen, waarin zouden we dan Gods natuur moeten weerspiegelen? Zie psalm 86:15 of Efeze 4:20-5:2.

Aantekeningen