• No results found

Hoofdstuk 1: Literatuurstudie

3. De keuze tussen twee kwaden

3.1. Beïnvloedende factoren in België

3.1.1. De ambivalente houding van het gastland

Het eerste aspect van de beleving van MZWV in België is de houding die België als gastland aanneemt tegenover MZWV. Dit zal gebeuren aan de hand van een analyse in twee verschillende domeinen. Ten eerste zal er dieper ingegaan worden op de percepties van de bevolking ten aanzien van MZWV. Ten tweede zal de algemene houding van de staat tegenover MZWV geschetst worden. Binnen beide domeinen lijkt een algemene tendens zichtbaar te worden, die zich telkens op een andere manier manifesteert.

Percepties bij burgers van het gastland

Uit het onderzoek van Devillé (2008) blijkt dat een groot deel van de meerderheidsgroep van de Belgische burgers eerder negatief staat ten aanzien van de brede groep van personen met een migratiegeschiedenis. Ook uit het onderzoek van Paspalanova (2005) blijkt dat personen met een migratiegeschiedenis als minderwaardige groepen worden beschouwd door deze meerderheidsgroep. Dit resulteert in een houding van intolerantie, discriminatie en uitbuiting. Zo wordt vaak aangehaald dat ze het werk ‘stelen’ van de burgers, dat ze zouden ‘profiteren’ van het welzijnssysteem en dat personen met een migratiegeschiedenis vaak betrokken zouden zijn bij criminele activiteiten (Paspalanova, 2005). De meerderheidsgroep focust zich vooral op het feit dat personen met een migratiegeschiedenis, mensen met een andere culturele achtergrond, zich moeten integreren opdat er een vredige samenleving mogelijk is. Op deze manier wordt er enkel op de inspanning van de minderheidsgroep gefocust. Men verwacht dat minderheidsgroepen de sociale en culturele kenmerken van de meerderheidsgroep overnemen, om zo volledig in de dominante cultuur op te gaan. Hierbij wordt de cruciale rol genegeerd die de meerderheidsgroep in het integratieproces speelt (Devillé, 2008). Hier zou sprake kunnen zijn van een vicieuze cirkel; de personen met een migratiegeschiedenis zijn minder geïntegreerd, waardoor er meer discriminatie of onbegrip bestaat bij de meerderheidsgroep. Deze gaan de personen met een migratiegeschiedenis daarom meer uitsluiten, waardoor ze minder kansen krijgen om zich te integreren. Het onderzoek van Devillé (2008) en Paspalanova (2005) focust zich op de houding van de meerderheidsgroep ten opzichte van elke - legale en illegale - persoon met een migratiegeschiedenis, maar wat nu met de meer specifieke groep van asielzoekers en MZWV? Uit het onderzoek van Devillé (2008) blijkt dat de meeste respondenten een positieve houding aannemen tegenover het algemeen asielprincipe. Ze voegen er wel aan toe dat ‘vreemdelingen’ enkel in België mogen verblijven wanneer er sprake is van een ‘echte noodzaak’ om te emigreren uit hun thuisland, zoals politiek geweld of honger. De meeste respondenten zijn ermee akkoord dat er daarnaast ook een minimum aan hulpverlening moet worden geboden aan MZWV. Vooral onderwijs wordt hierbij aangehaald, omdat dit de integratie van de kinderen bevordert. De respondenten benadrukken wel dat de aangeboden hulp tot een minimum beperkt moet worden. Een uitgebreid hulpaanbod zou immers een aanzuigeffect creëren voor asielzoekers naar België (Devillé, 2008).

18 Daarnaast merkt Devillé (2008) op dat het al dan niet hebben van persoonlijk contact met personen met een migratiegeschiedenis de houding van de meerderheidsgroep beïnvloedt. De respondenten die geen diepgaande contacten hebben met personen met een migratiegeschiedenis staan over het algemeen negatiever of racistischer tegenover deze bevolkingsgroep. Dit is ook terug te vinden bij Verlinden (2008) wanneer zij het heeft over de ambivalente houding van de meerderheidsgroep tegenover de meer specifieke groep van asielzoekers. In het algemeen is er een verschil in houding te bemerken wanneer iemand van de meerderheidsgroep als burger, dan wel als individu naar deze groep kijkt. Het burgerschap is gebaseerd op het deel uitmaken van een nationale gemeenschap, wat dient als normatieve basis voor sociale solidariteit. Asielzoekers, die geen deel uitmaken van deze nationale gemeenschap, kunnen dan ook geen aanspraak maken op deze solidariteit. Om toch aanspraak te kunnen maken op deze solidariteit als asielzoeker, moet men de sociale en culturele kenmerken van de meerderheidsgroep overnemen om zo medeburger te worden. Indien men dit niet doet, wordt exclusie als enige mogelijkheid gezien door de meerderheidsgroep (Biesta, 2004; Verlinden, 2008). Met deze logica wordt een sterke wij-zij verhouding gecreëerd tussen de burger en de niet-burger.

Wanneer men echter als individu naar deze groep kijkt, wanneer men met andere woorden een asielzoeker persoonlijk kent of leert kennen, wordt men geconfronteerd met het lot van deze concrete en zichtbare vreemdeling. Deze vreemdeling als iemand met wie men samenleeft en die deel uitmaakt van de eigen leefwereld, zorgt voor een heel andere houding. Er wordt dan eerder de nadruk gelegd op de asielzoeker als mens, en minder als niet-burger. Dan zal men eerder pleiten voor hun rechten als mens, in plaats van hen de solidariteit van de nationale gemeenschap te ontzeggen (Verlinden, 2008). Er is volgens Kirmayer (2007) nog een andere factor die bijdraagt aan de eerder negatieve houding van de meerderheidsgroep tegenover asielzoekers. Steeds meer mensen voelen de nood om te vluchten als gevolg van armoede, geweld, honger … Er wordt zelfs voorspeld dat er zich in de toekomst steeds meer mensen in deze positie van ‘op de vlucht zijn’, en bijgevolg asielzoeker, zullen bevinden. Deze asielzoekers laten een ‘echo’ van de gruwel en chaos vanuit het herkomstland weerklinken in de gastlanden (Kirmayer, 2007). Het vermijden van een confrontatie met deze asielzoekers zou volgens Kirmayer (2007) een belangrijke reden zijn voor de gastlanden om minder asielzoekers binnen te laten. De angst dat men ooit ook in de positie van ‘op de vlucht zijn’ terecht zal komen, wil men zo veel mogelijk voor zich uit schuiven (Kirmayer, 2007). Mede hierdoor wordt de oplossing van exclusie of assimilatie zeer aantrekkelijk, aangezien dit de confrontatie met de ervaringen van deze asielzoekers sterk beperkt.

De overheid

De houdingen ten opzichte van personen met een migratiegeschiedenis door burgers, worden weerspiegeld in de houding die de meeste westerse landen aannemen tegenover asielzoekers. Zo geeft Kirmayer (2007) aan dat er de laatste jaren een daling is van het percentage asielzoekers dat asiel verkrijgt. Dit wordt gelegitimeerd vanuit de bezorgdheid om de stijgende onveiligheid en moeilijkheden

19 voor sociale integratie in de desbetreffende landen, wanneer ze meer personen met een migratiegeschiedenis zouden toelaten (Kirmayer, 2007). Deze terughoudende positie is ook terug te vinden in het Europees beleid. Zo geeft Engerbersen (2008, in Bouckaert, 2008) aan hoe het afschermen van de toegang tot de sociale verzorgingsstaat een belangrijke strategie is om het ‘Fort Europa’ af te schermen van ongewenste migratie. De faciliteiten van de sociale verzorgingsstaat, zoals onderwijs, arbeid, medische zorg, sociale zekerheid enzovoort, worden gezien als een factor die potentiële personen met een migratiegeschiedenis aantrekt. Deze zouden er ook voor zorgen dat MZWV, die zich reeds in het land bevinden, langer zouden blijven (Bouckaert, 2008).

Het beperken van de rechten van MZWV op sociale hulp is niet alleen een strategie om migratie te beperken, maar valt ook te kaderen binnen het burgerschap dat hierboven reeds aan bod kwam. Het beperken van het recht op sociale zorg wordt gelegitimeerd vanuit het idee dat, alvorens men recht heeft op de faciliteiten van de sociale verzorgingsstaat, men zelf ook op een duurzame wijze moet bijdragen tot de gemeenschap. Hier is sprake van het ‘koppelingsprincipe’: een legaal verblijfstatuut wordt gekoppeld aan het recht op arbeid, medische zorg, huisvesting, etc. (Bouckaert, 2008). Wanneer men deze zaak als burger bekijkt en de nationale gemeenschap als vertrekpunt voor sociale verzorgingsstaat wordt gezien, vindt men vaak dat MZWV geen recht hebben op sociale steun. Wanneer men echter met deze personen geconfronteerd wordt als individu, vindt men vaker dat zij wel recht hebben op een aantal fundamentele basisrechten (Bouckaert, 2008; Verlinden, 2008).

Conclusie

We kunnen besluiten dat de houding van het gastland tegenover asielzoekers, zowel bij de bevolking als bij de overheid, eerder negatief is. Toch merken we dat er sprake is van een ambivalente houding tegenover asielzoekers. Er bestaat namelijk een verschil tussen hoe men als burger van een staat, dan wel als individu deze problematiek benadert. Als men het van een meer menselijke kant bekijkt, lijkt er een ruimte te ontstaan voor een perspectief dat focust op hun rechten als mens, onafhankelijk van hun status als burger.

De eerder negatieve houding van het gastland tegenover asielzoekers en personen met een migratiegeschiedenis in België zal MZWV afschrikken om in het land te blijven. Ook de sterke beperking van rechten onder het koppelingsprincipe kan de keuze voor de terugkeer naar een land waar men wel als volwaardige burger kan leven versterken. De ambivalentie in de houding zal er echter voor zorgen dat MZWV ook heel wat positieve persoonlijke contacten leggen in België. Zowel de positieve persoonlijke, als de negatieve algemene houding zullen een invloed hebben op de keuze van de uitgeprocedeerde asielzoekers.

20