• No results found

4 Ontwikkelingen op het gebied van transfer pricing De voorgaande hoofdstukken werden ingeleid door te verwijzen naar de Starbucks-zaak De

4.3 Actieplan van Europese Commissie

Zoals aangegeven in hoofdstuk 3, houdt de Europese Commissie (“EC”) zich bezig met het

onderzoeken en het vinden van oplossingen met betrekking tot de ontwikkelingen van het ontwijken en ontduiken van belastingen. Op 6 december 2012 publiceerde de EC een mededeling88 over haar beleid ten aanzien van het bestrijden van belastingontwijking. Naast deze publicatie deed de EC ook een tweetal aanbevelingen op het gebied van de bestrijding van agressieve belastingplanning, waarbij zij een standaard met betrekking tot ‘good tax governance’ introduceert.

De mededeling dient volgens Kavelaars89 te worden beschouwd als een actieplan van een eerder gepubliceerde mededeling90. Naar mijn mening richten de meeste punten uit dit actieplan zich inhoudelijk vooral op de persoonlijke heffingen. Aangezien in dit onderzoek vooral gericht is op zakelijke heffingen, wil ik de focus leggen op de gepubliceerde aanbevelingen. Ten aanzien van dit onderzoek en de gestelde hoofdvraag wil ik kort ingaan op de twee door de EC gepubliceerde aanbevelingen91 92.

De eerste aanbeveling concentreert zich op het toepassen van ‘good tax governance’ door derde staten (staten die gevestigd zijn buiten de Europese Unie). De EC stelt voor om een standaard te ontwikkelen waaraan een derde staat minimaal dient te voldoen om niet als een belastingparadijs te worden aangemerkt. Mocht een derde staat als een belastingparadijs worden beschouwd dan komt deze staat op een zwarte lijst terecht. In het geval dat een lid van Europese Unie met deze derde staat handelstransacties is aangegaan, dan zou dit moeten leiden tot opzegging van het verdrag tussen deze twee partijen of dat over de inhoud van het verdrag heronderhandeld dient te worden. De uitwerking van deze aanbeveling wordt momenteel onderzocht door een Expert Group op het terrein van ‘good tax governance’.

Met de andere aanbeveling wil de EC voorkomen dat een resultaat nergens of slechts tegen een zeer laag belastingtarief wordt belast. Volgens de EC zou dit probleem door de opname van

antimisbruikbepalingen in belastingverdragen en nationale wetgevingen opgelost kunnen worden. Hierbij dient aangetekend te worden dat de antimisbruikbepalingen zich vooral moeten richten op grensoverschrijdende transacties, waarbij misbruik daadwerkelijk geconstateerd kan worden. Een verschil met de voorgaande aanbeveling is dat bij het implementeren van de antimisbruikbepaling geen onderscheid wordt gemaakt tussen misbruik dat ontstaat tussen lidstaten onderling of met derde landen.

Naar aanleiding van de inspanningen die de EC heeft verricht, heeft het Europees Parlement (“EP”) in het voorjaar van 2013 een aantal commissies ingesteld die met voorstellen moeten komen tegen het

88 European Commission (2012): “An Action Plan to strengthen the fight against tax fraud and tax evasion”, Brussels, COM

(2012)722final

89 Kavelaars, P, (2013):”De EU en de OESO: ten strijde tegen belastingontwijking I”, Den Haag, Sdu, NTFR Beschouwingen, 7e

jaargang, nr 5, mei 2013, p 15.

90 European Commission (2012): “on concrete ways to reinforce the fight against tax fraud and tax evasion including in

relation to third countries ”, Brussels, COM(2012) 351 final

91 European Commission (2012): “Commission recommendation on aggressive tax planning ”, Brussels, C(2012) 8806 final 92 European Commission (2012): “Commission recommendation regarding measures intended to encourage third countries to

ontwijken van belasting bij grensoverschrijdende transacties. De Commissie van Economische en Monetaire Zaken (“Commissie”) onderkent de bevindingen van de EC en heeft deze aangevuld met een aantal nieuwe voorstellen. Kavelaars93 heeft de belangrijkste van deze voorstellen opgesomd. Naar mijn mening gaan deze additionele voorstellen meer over de uitwerking van de aanbevelingen, welke door de EC zijn gedaan. Hierbij dient men te denken aan het streven naar meer transparantie en harmonisatie tussen nationale belastingdiensten en tussen nationale belastingdiensten en internationale ondernemingen. Voorbeelden hiervan zijn het ontwikkelen van een country-by-country rapportage, vaststellen van criteria om een onderneming als een belastingparadijs te kwalificeren en het streven naar een geharmoniseerde grondslag van de vennootschapsbelasting (i.c. CCCTB). Volgens Kavelaars heeft de Commissie één voorstel opgenomen, welke een ingrijpende werking kan hebben op het Europese handelsverkeer. Volgens dit voorstel wordt de EU gerechtigd om namens haar lidstaten verdragen af te afsluiten.

Bovenstaande acties van zowel de EC als het EP hebben reeds geresulteerd in de realisatie van een herziening van de Moeder-dochterrichtlijn94. Zonder te diep op de aanpassingen in te gaan betreft het hier om een inhoudelijk aanpassing, welke betrekking heeft op het tegengaan van gekunstelde constructies (bijvoorbeeld: hybrid mismatches). Dit wordt bereikt door de opname van een

antimisbruikbepaling, waarbij bij het bepalen of sprake is van een gekunstelde constructie gekeken dient te worden naar de economische realiteit van de constructie. Het laatste nieuws hierover dateert van 6 mei 2014, waarin EcoFin de aanpassing van de richtlijn wilde finaliseren, maar lidstaat Zweden heeft de daadwerkelijk invoering geblokkeerd daar zij nadere informatie over de uitwerking van de richtlijn wil verkrijgen. Het is de verwachting dat deze situatie zal worden opgelost en hierdoor zal bij goedkeuring alle lidstaten tot 31 december 2015 de tijd krijgen om de aanpassingen van de richtlijn in hun nationale wetgeving te implementeren.

93 Kavelaars, P, (2013):”De EU en de OESO: ten strijde tegen belastingontwijking II”, Den Haag, Sdu, NTFR Beschouwingen,

7e jaargang, nr 5, juni 2013, p 20.

94 European Commission (2013): “Proposal for a council directive amending Directive 2011/96/EU on the common system of

taxation applicable in the case of parent companies and subsidiaries of different Member States ”, Brussels, COM(2013) 814 final

5. Verschillen tussen vastgelegde en nieuwe opvattingen