• No results found

Aard en omvang van de drugscriminaliteit in de Rotterdamse haven

3 Aard, omvang en sociale organisatie van drugscriminaliteit in de

3.1 Aard en omvang van de drugscriminaliteit in de Rotterdamse haven

De geregistreerde werkelijkheid van drugscriminaliteit in de Rotterdamse haven

Bruinsma (1996: 96) constateerde meer dan twintig jaar geleden dat de Rotterdamse haven voornamelijk werd gebruikt voor de smokkel van marihuana, hasj en cocaïne. In het recente verleden zijn er ook precursoren als fenylazijnzuur aangetroffen in de Rotterdamse haven, bestemd voor de productie van synthetische drugs (KLPD, 2012: 26). Samen met het Iberisch Schiereiland en de haven van Antwerpen wordt de Rotterdamse haven toch vooral gezien als een belangrijke toegangspoort van cocaïne naar Europa (UNODC, 2016: 39; UNODC, 2017: 31; UNODC, 2018a: 31-32). Over de omvang van de drugsproblematiek valt echter weinig met zekerheid te zeggen. Allereerst is er weinig eensgezindheid over de hoeveelheid cocaïne die wereldwijd wordt geproduceerd en geëxporteerd (UNODC, 2016: 42). Het United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC, 2017: 26) schatte de wereldwijde productie van cocaïne in 2015 voor Bolivia, Colombia en Peru op 1.125 ton, oftewel meer dan 1,1 miljoen kilo.15 Onder invloed van een toename in de cultivatie van cocaplanten en

toegenomen kennis over de productie van cocaïne, signaleert het UNODC in het meest recente World Drugs Report (2018a: 30) dat de wereldwijde productie van cocaïne in 2016 is toegenomen tot een recordhoogte van 1.410 ton, een toename van 25% in vergelijking met 2015. Het merendeel van de productie vindt plaats in Colombia, gevolgd door Peru en Bolivia.

In het Nationale Dreigingsbeeld 2017 wordt beschreven dat de cocaïne die is bestemd voor Nederland en Europa, vooral afkomstig is uit Ecuador, Peru en Venezuela, waarbij Brazilië, de Dominicaanse Republiek en Jamaica in de Caraïben en Panama in Centraal-Amerika als belangrijke

51

transithubs fungeren (Boerman et al., 2017: 36). Betrouwbare gegevens over de hoeveelheid cocaïne die naar Europa wordt geëxporteerd ontbreken echter. Geschat werd dat aan het einde van de twintigste eeuw ongeveer 160 ton naar Europa werd geëxporteerd, waarvan 80 ton naar Spanje en 40 ton naar Nederland (Zaitch, 2002a; Politie Rotterdam-Rijnmond, 2002; Gruter & Van de Mheen, 2005). In een recentere rapportage van de Verenigde Naties wordt zonder verdere duiding gesteld dat waar in 2006 nog 120 ton cocaïne in Europa werd aangetroffen dit in 2014 is geslonken tot 62 ton (UNODC, 2016: 38).

De inbeslaggenomen drugs vormen een manier om zicht te krijgen op de omvang van de drugsproblematiek. Op basis van de beschikbare (wetenschappelijke) literatuur is het mogelijk om een deel van de omvang van de cocaïnevangsten in de Rotterdamse haven te reconstrueren. In de Rotterdamse haven worden de meeste partijen verdovende middelen onderschept door de douane of het HARC-team (KLPD, 2005). Op basis van een analyse van 88 dossiers van het Douane Informatie Centrum, geeft Bruinsma (1996: 75) een overzicht van de hoeveelheid verdovende middelen die in de jaren 1993 tot 1995 in de Rotterdamse haven in beslag werden genomen. In 1993 ging het om 118 ton verdovende middelen in totaal, waarvan 2605 kilo cocaïne betrof. In het jaar 1994 nam het totale hoeveelheid drugs dat werd geconfisqueerd toe tot 188 ton, waarvan 6171 kilo cocaïne. Deze toename leek zich door te zetten in 1995, toen in het eerste half jaar alleen al 200 ton drugs werd aangetroffen. Hoeveel hiervan cocaïne was, is echter onbekend.

Ook over de situatie net na de eeuwwisseling zijn cijfers beschikbaar die zicht geven op de omvang van de drugsproblematiek in Rotterdam. In 2001 en 2002 was er sprake van een opmerkelijke daling van de hoeveelheid in beslag genomen cocaïne: ‘slechts’ 1500 kilo in 2001 en 750 kilo in 2002. Deze ontwikkeling kan indirect zijn veroorzaakt door de terreuraanslagen van 2001, die hebben geresulteerd in een forse aanscherping van controles in zeehavens wereldwijd. In 2003 en 2004 werd door het HARC-team respectievelijk 2032 en 3480 kilo cocaïne geconfisqueerd (KLPD, 2005: 63). Eventon en Bewley-Taylor (2016: 6) stellen dat tussen 2009 en 2012 ongeveer 40 ton cocaïne werd onderschept in de haven van Rotterdam.

Tabel 1: Hoeveelheid onderschepte cocaïne in de Rotterdamse haven (2012-2018) 16

Jaar Hoeveelheid (in kilogram)

2012 3.600 2013 9.800 2014 7.577 2015 4.656 2016 13.312 2017 5.264 2018 18.947

Tabel 1 geeft een overzicht van de hoeveelheid onderschepte cocaïne in de Rotterdamse haven in de periode 2012-2018. Na een flinke hoeveelheid cocaïne die in 2016 werd onderschept, met meer dan 13.000 kilo de grootste hoeveelheid per jaar tot dan toe, werden in 2017 fors minder verdovende

16 Onderstaande cijfers zijn gebaseerd op de hoeveelheden die door de politie of het OM zijn gecommuniceerd in persberichten of beschreven worden in andere openbare bronnen. zoals krantenberichten.

52

middelen aangetroffen. Deze afname leek zich aanvankelijk door te zetten in het eerste halfjaar van 2018, toen er een kleine 1000 kilo cocaïne in beslag werd genomen (Algemeen Dagblad, 11 juli 2018). In totaal is in 2018 echter een recordhoeveelheid van bijna 19.000 kilo cocaïne onderschept in de Rotterdamse haven.

In hun onderzoek over illegale drugsmarkten in België en Nederland stellen De Middeleer, Nimwegen, Ceulen, Gerbrands en Roevens (2018: 261) dat de media steeds vaker berichten over een verschuiving van de cocaïnemarkt van Rotterdam naar Antwerpen, al dan niet veroorzaakt door een Nederlandse intensivering van de aanpak. Ook in de meest recente gebiedsscan (2018) van de Zeehavenpolitie wordt gesteld dat door criminele organisaties steeds vaker uitgeweken wordt naar de haven van Antwerpen. In 2015 werd in Antwerpen ruim 15.000 kilo cocaïne onderschept (meer dan in 2013 en 2014 bij elkaar), ruim 10.000 kilo meer dan in Rotterdam dat jaar. Een jaar later, in 2016, werd in Antwerpen bijna 30 ton cocaïne in beslag genomen, terwijl dit in 2014 nog maar 8 ton was (HLN, 15 juni 2017). Waar in 2017 in Antwerpen 38 ton cocaïne werd geconfisqueerd, vertegenwoordigde 2018 ook een jaar met een tot dan toe recordhoeveelheid verdovende middelen waarbij meer dan 50 ton cocaïne in de Antwerpse haven werd onderschept (HLN, 11 januari 2019).

Bij de import van cocaïne lijkt aldus sprake van een stijging van het aantal cocaïnevangsten in de havens van Antwerpen en Rotterdam, ondanks dat er in de eerste haven naar verhouding nog steeds (aanzienlijk) meer cocaïne wordt onderschept. Het is echter onduidelijk of dit een blijvende of een tijdelijke ontwikkeling is: de beide havens lijken voor de import al decennia ‘tweelingen’ (De Middeleer et al., 2018: 261). Wel kan over het algemeen worden geconstateerd dat smokkelroutes steeds flexibeler worden aangepast, naar plaatsen waar op een bepaald moment de risico’s als het laagst worden ingeschat. Verscherpte controles in de ene haven kunnen gemakkelijk weer leiden tot nieuwe veranderingen, al dan niet in de vorm van een toename in de andere haven. Sommige respondenten gaven om die reden aan dat Rotterdam en Antwerpen functioneren als min of meer communicerende vaten. Toch was niet iedereen de mening toegedaan dat er sprake is van dergelijke verschuivingen tussen beide havens:

“Nee, zover ik de cijfers ken, de laatste tien jaar is er eigenlijk niet zoveel veranderd. Er is altijd in Antwerpen meer als in Rotterdam. Of het altijd 1 op 2 is, weet ik niet, maar wel meer” (R22).

In het Nationaal Dreigingsbeeld 2017 wordt gesteld dat de Belgische politie en justitie vermoeden dat 70 tot 80 procent van de naar Antwerpen gesmokkelde cocaïne, Nederland als bestemming heeft (Boerman et al., 2017: 36). Ook De Middeleer et al. (2018) verwijzen naar de centrale rol van Nederlandse criminele organisaties bij de invoer van verdovende middelen via de haven van Antwerpen. De Nederlandse criminele samenwerkingsverbanden zijn “via familiale banden van oudsher betrokken bij de invoer van cocaïne en hebben rechtstreekse contacten met de leveranciers in Zuid-Amerika” (De Middeleer et al., 2018: 147).

“Je dark number is zo dark”

Bovenstaande cijfers over in beslag genomen drugs moeten echter kritisch worden benaderd, omdat ze door vier verschillende factoren worden beïnvloed, te weten registratieveranderingen bij politie en justitie, veranderingen in opsporingsactiviteiten en -prioriteiten, kwantitatieve veranderingen in de dynamiek van vraag en aanbod en, ten slotte, veranderingen in smokkelmethoden. Het aantal

53

drugsvangsten in een jaar, de hoeveelheid verdovende middelen die per vangst aangetroffen worden en de totale hoeveelheid in beslag genomen drugs vormen om die reden altijd een reflectie van één of meerdere van deze veranderingen (Zaitch, 2002a: 91).

Al deze bovengenoemde thema’s kwamen ter sprake tijdens de interviews, wanneer het ging over de aard en omvang van de drugsproblematiek in Rotterdam. Allereerst bleek men in veel gevallen, zeker wanneer het vertegenwoordigers van opsporingsdiensten betrof, goed op de hoogte van de actuele aard en omvang van de problematiek en konden de verschillende soorten verdovende middelen en de recent in beslag genomen hoeveelheden direct worden gereproduceerd. Tijdens die gesprekken leek wat betreft de aard van de drugsproblematiek de nadruk in Rotterdam te liggen op de import van verdovende middelen en dan in het bijzonder cocaïne. Voor de export van verdovende middelen lijkt aanzienlijk minder aandacht te zijn:

“Wij focussen ons eigenlijk voornamelijk op import en zelden op export. Dat komt ook omdat de douane echt georganiseerd is op import. Die weten alleen maar: welke goederen komen er in Nederland binnen? En daardoor zie je ook minder wat eruit gaat. Maar toevallig hebben we wel een partij van 1 miljoen XTC-tabletten onderschept omdat de douane zegt: ja, maar dit klopt echt niet. Dan moet je daar gaan kijken. En dan zit je ook in een andere structuur, want het HARC is voornamelijk bedoeld voor verdovende middelen die via de haven van Rotterdam binnenkomen en eigenlijk niet naar buiten gaan. Het past wel in het concept, maar dat zien we bijna niet, omdat we er ook niet echt naar kijken. Dus… Tenzij we weten dat er een club bezig is met handel in dat soort spul.” (R64)

Diverse respondenten spreken over de aard en de omvang van de export van verdovende middelen nadrukkelijk in termen van een blinde vlek. De studie naar synthetische drugs in Nederland door Tops et al. (2018) onderschrijft deze bevinding. De onderzoekers stellen immers dat er veel aandacht is voor het onderscheppen van de invoer van verdovende middelen, maar minder voor wat zij de ‘andere kant van de medaille’ noemen: de uitvoer van verdovende middelen via de Rotterdamse haven naar het buitenland (Tops et al., 2018: 165-166).

Wat zeggen de hoeveelheden inbeslaggenomen verdovende middelen volgens de respondenten over de omvang van de drugsproblematiek in de Rotterdamse haven? In de media worden inbeslagnames van (grote) hoeveelheden drugs doorgaans gevierd als een succes. De vertegenwoordigers van de opsporingsdiensten tonen zich echter kritisch ten aanzien van de waarde die moet worden toegekend aan deze drugsvangsten:

“Je dark number is zo dark. Ik weet nog goed, we kregen op een gegeven moment een presentatie van een drugsvangst van 250 kilo. (…) Die foto van dat enorme grote schip, lokte bij mij de vraag uit van: ‘Joh, je hebt nu 250 kilo gepakt, hoeveel denk je dat je niet hebt gepakt?’ Die vraag die werd niet begrepen (lacht). (…) En nu pakken we grotere hoeveelheden, waar we nog steeds heel blij mee zijn, dus als je zegt: kijk langjarig terug, dan is mijn vermoeden dat de hoeveelheden zijn toegenomen, het lijkt ook zelfs wel, zoals ik het al zei, of het ze het amper deert wanneer we wat vangen.” (R58)

Bruinsma (1996: 75) stelde dat de hoeveelheid inbeslaggenomen drugs naar alle waarschijnlijkheid slechts een fractie van de werkelijke omvang van de verdovende middelen die gesmokkeld worden bedraagt. Voor de jaren 1993-1995 berekende Bruinsma (1996: 75) dat de pakkans in het geval van

54

de smokkel van verdovende middelen via containers in die periode op (veel) minder dan 1% lag. De schattingen van de vertegenwoordigers van de opsporingsdiensten lijken wel hoger te liggen dan de 1% die door Bruinsma werd berekend:

“We kijken naar de drugsvangsten, er wordt weleens gezegd dat we ongeveer 20% van wat er binnen komt vangen. Ik heb geen idee waar het op gebaseerd is, want ik weet niet waar die andere 80% blijft. Hebben we gewoon geen zicht op. Dus dat is superlastig om een percentage aan te geven en in Zuid-Amerika zeggen ze ook: van 100% die geproduceerd wordt, vangen wij bij ons op de terminals of op de haventerreinen, vangen we ongeveer 20%. Dat is daar wat makkelijker te maken, want ze kunnen wel ongeveer uitrekenen: hoe lang doet een cocaplantje erover, hoe lang duurt het voordat-ie gereed… Nou, als ze daar 20% pakken en die 20% komt, die andere 80% komt als 100% hier naartoe en wij pakken daar weer 20% van. Als je dat rekenmodel volgt, dan zit je in schatting op schatting op schatting, dus ik vind hem erg lastig.” (R64)

Andere respondenten schatten, mede op basis van de cijfers over de gebruikerskant, dat de in beslag genomen verdovende middelen 10% van de daadwerkelijke omvang van de drugsproblematiek betreffen.

Het Algemeen Dagblad beschreef op 5 januari 2018 in het artikel “Cokesmokkel neemt af in de Rotterdamse haven” dat er in 2017 aanzienlijk minder cocaïne werd onderschept dan in 2016. In 2018 bleek, zoals hierboven reeds werd aangegeven, sprake te zijn van een verdrievoudiging van de hoeveelheid aangetroffen cocaïne. Deze uitschieter, net als de meer dan 13.000 kilo die in 2016 werd onderschept, wordt door respondenten veelal gerelateerd aan het aantreffen van enkele grote partijen. Respondenten geven daarbij echter aan dat de hoeveelheid kilo’s die per jaar in beslag worden genomen niet zoveel zeggen, maar dat zij meer waarde hechten aan de frequentie waarmee zij partijen aantreffen. In het jaar 2017 waren er door het HARC-team in vergelijking met 2016 meer onderscheppingen (82 keer in 2017 ten opzichte van 67 keer in 2016) en werden daarbij meer kleine partijen cocaïne aangetroffen (OM, 2018). Respondenten gaven aan dat dit aantal onderscheppingen past binnen de frequentie van gemiddeld 75 tot 80 jaarlijkse onderscheppingen door het HARC-team. De bijna 19.000 kilo die in 2018 werd onderschept, werd gevonden in 109 verschillende partijen (NRC, 6 februari 2019).

Naast het gebrek aan eenduidigheid over de cijfers over drugsvangsten en de omvang van drugscriminaliteit, sijpelt in de interviews door dat de vertegenwoordigers van opsporingsdiensten het gevoel hebben dat zij er maar beperkt in slagen een significante bijdrage te leveren aan de afname van de drugsproblematiek in de Rotterdamse haven:

“Mijn inschatting is dat wij een druppel op een gloeiende plaat vangen. Er is nauwelijks een effect merkbaar van die hoeveelheden waarvan wij denken dat het veel is. Er is nauwelijks iets merkbaar in de zin van de stijging van de prijs of dat er nog meer onderlinge concurrentie tussen de verschillende bendes is.” (R58)

Ondanks deze inbeslagnames blijft de beschikbaarheid van cocaïne in Nederland onverminderd groot, waarbij dient te worden opgemerkt dat het gebruik van cocaïne in West- en Midden-Europa en Noord-Amerika aan het afnemen is (UNODC, 2015; Ferwerda & Unger, 2016: 41-42). Er lijkt dus sprake van veranderingen in de vraag en het aanbod van cocaïne. De ruime beschikbaarheid van cocaïne vormt een belangrijke reden dat de groothandelsprijs in Nederland is gedaald van 35.000

55

naar 25.000 euro per kilo. De consumentenprijs van cocaïne is echter al jaren relatief stabiel, ondanks een toename van de zuiverheid van de cocaïne de laatste jaren: al sinds 2008 schommelt deze rond de 50 euro per gram (Boerman et al., 2017: 40).