• No results found

Het is aannemelijk dat kinderen met overgewicht een grote kans hebben volwassenen met overgewicht te worden (Fuentes 2003, Johannsson 2006)

In document Richtlijn follow-up na kinderkanker (pagina 123-128)

Wetenschappelijk onderbouwing

Niveau 2 Het is aannemelijk dat kinderen met overgewicht een grote kans hebben volwassenen met overgewicht te worden (Fuentes 2003, Johannsson 2006)

Zijn er effectieve interventies beschikbaar?

De behandeling van overgewicht bestaat in de eerste plaats uit caloriebeperkt dieet in combinatie met leefstijlmaatregelen, zoals toename van lichamelijke activiteit. Dit geldt zowel voor volwassenen (Anderson 2001, Saris 2001) als voor kinderen (Reybrouck 1990). De effectiviteit hangt mede af van eventuele comorbiditeit en/of onderliggend lijden en van psychologische factoren. Indien op deze wijze onvoldoende effect wordt bereikt kan medicamenteuze ondersteuning of bij extreem overgewicht eventueel bariatische chirurgie worden overwogen. De beide laatste opties komen bij kinderen niet of pas in extreme gevallen in aanmerking (Seidell 2008).

Recent verschenen er twee systematische reviews (SR) over behandeling van overgewicht bij volwassenen en bij kinderen. Het SR over behandeling van volwassenen behelsde 12 gecontroleerde gerandomiseerde trials naar het effect van beweging, al of niet in combinatie met dieet en

gedragsbeïnvloeding. Het beste resultaat werd verkregen met een combinatie van deze drie behandelmodaliteiten (Söderlund 2009). In het SR over behandeling van overgewicht bij kinderen werd een meta-analyse verricht van 64 gerandomiseerde gecontroleerde trials naar het effect van verschillende interventies (leefstijlmaatregelen, medicamenten). Met behulp van leefstijlmaatregelen (dieet, beweging, gedrag) kon na 6 en na 12 maanden een significante en relevante gewichtsreductie worden bereikt (Oude Luttikhuis 2009).

Document: Gewicht Pagina 124 van 267 Niveau 1

Niveau 1

Het is aangetoond dat de beste resultaten betreffende gewichtsreductie bij volwassenen worden bereikt door een combinatie van lichamelijke activiteit, gedragsbeïnvloeding en dieet (Söderlund 2009).

Het is aangetoond dat de leefstijlmaatregelen (dieet, lichamelijke activiteit en gedrag) een gunstige invloed hebben op gewichtsverlies bij kinderen met overgewicht (Oude Luttikhuis 2009).

Overige overwegingen van de werkgroep bij het formuleren

van de aanbevelingen

Bij de behandeling van overgewicht dient de nadruk te liggen op preventie. Veel patiënten in de risicogroepen ontwikkelen al overgewicht tijdens de behandeling. Vroegtijdige voorlichting en leefstijladviezen zijn daarom van groot belang.

Referenties

Anderson JW, Konz EC, Frederich RC, Wood CL. Long-term weight loss maintenance: a meta-analysis of US studies. Am J Clin Nutr 2001;74:579-584.

Birkebæk NH, Clausen N. Height and weight pattern up to 20 years after treatment for acute lymphoblastic leukaemia. Arch Dis Child 1998;79:161-164.

Cole TJ, Bellizzi MC, Flegal KM and Dietz WH. Establishing a standard definition for child overweight and obesity worldwide: international survey. BMJ 2000;320:1240-1243.

Dietz WH. Health consequences of obesity in youth: Childhood predictors of adult disease. Pediatrics 1998;101:518-525.

Fredriks AM, van Buuren S, Fekkes M, Verloove-Vanhorick SP, Wit JM. Are age references for waist circumference, hip circumference and waist-hip ratio in Dutch children useful in clinical practice? Eur J Pediatr 2005;164(4):216-222.

Fuentes RM, Notkola IL, Shemeikka S, Tuomilehto J, Nissinen A. Tracking of body mass index during childhood : a 15-year prospective population-based family study in eastern Finland. Int J Obes Relat Metab Disord 2003;27:716-721.

Gietema JA, Meinardi MT, van der Graaf WTA, Sleijfer DTh. Syndrome-X in patients with

disseminated testicular cancer cured cisplatin-containing chemotherapy. Lancet 2001;357:228-229.

Guo SS, Huang C, Maynard LM, et al. Body mass index during childhood, adolescence and young adulthood in relation to adult overweight and adiposity: the Fels Longitudinal Study. Int J Obes 2000;24:1628-1635.

Gurney JG, Ness KK, Stovall M, et al. Final height and body mass index among adult survivors of childhood brain cancer: childhood cancer survivor study. J Clin Endocrinol Metab 2003;88:4731-4739.

Hawkins MM, Kingston JE, Kinnier Wilson LM. Late deaths after treatment for childhood cancer. Arch Dis Childh 1990;65:1356-1363.

Johannsson E, Arngrimsson SA, Thorsdottir I, Sveinsson T. Tracking of overweight in a high birth weight population. Int J Obes 2006;30:1265-1271.

Mayer EL, Reuter M, Dopfer RE, Ranke MB. Energy expenditure, energy intake and prevalence of obesity after therapy for acute lymphoblastic leukemia in childhood. Horm Res 2000;53:193-199 Meacham LR Gurney JG, Mertens AC, et al. BMI in long-term survivors of childhood cancer. Cancer

2005;103:1730-1739.

Mertens AC, Yasui Y, Neglia JP, et al. Late mortality experience in five-year survivors of childhood and adolescent cancer: the Childhood Cancer Survivor Study. J Clin Oncol 2001 Jul 1;19:3163-3172.

Document: Gewicht Pagina 125 van 267 Nicholson HS, Fears TR, Byrne J. Death during adulthood in survivors of childhood and adolescent

cancer. Cancer 1994;73:3094-3102.

Nysom K, Holm K, Fleischer Michaelsen K, et al. Degree of fatness after treatment of malignant lymphoma in childhood. Med Pediatr Oncol 2003;40:239-243.

Oeffinger, et al. Cardiovascular risk factors in young adult survivors of childhood acute lymphoblastic leukemia. J Pediatr Hemat Oncol 2001;23:424-430.

Oeffinger KC, Mertens AC, Sklar CA, et al. Obesity in adult survivors of childhood acute lymphoblastic leukemia: a report from the childhood cancer survivor study. J Clin Oncol 2003;21:1359-1365. Olijhoek JK, Martens FMAC, Banga JD, Visseren FIJ. Het metabool syndroom een cluster van

vasculaire risicofactoren. NTvG 2005;149:859-865.

Oude Luttikhuis H, Baur L, Jansen H, Shrewsbury VA, O'Malley C, Stolk RP, Summerbell CD. Interventions for treating obesity in children. Cochrane Database of Systematic Reviews 2009, Issue 1. Art. No.: CD001872. DOI: 10.1002/14651858.CD001872.pub2.

Peeters A, Barendrecht JJ, Willekens F, et al. Obesity in adulthood and its consequences for life expectancy: a life-table analysis. Ann Int Med 2003;138:24-32.

Pietrobelli A, Faith MS, Allison DB, et al. Body mass index as a measure of adiposity among children and adolescents: a validation study. J Pediatr 1998;132:204-210.

Reybrouck T, Vincxx J, Berghe VD, et al. Exercise therapy and hypocaloric diet in the treatment of obese children and adolescents. Acta paediatr Scandinavica 1990;79:84-89.

Rogers PC, Meacham LR, Oeffinger KC, et al. Obesity in pediatric oncology (Review). Pediatr Blood Cancer 2005;45:881-891.

Rosén T, Bendtsson RA. Premature mortality due to cardiovascular disease in hypopituitarism. Lancet 1990;336:285-288.

Saris WHM. Very-low-calorie diets and sustained weight loss. Obes Res 2001, nov 9:295S-301S. Seidell JC, de Beer JA, Kuijpers T. Richtlijn „Diagnostiek en behandeling van obesitas bij volwassenen

en kinderen‟ . NTvG 2008;152:2071-2076.

Siervogel RM, Wisemandle W, Maynard LM, et al. Lifetime overweight status in relation to serial changes in body composition and risk factors for cardiovascular disease: the Fels Study. Obes Res 2000;8:422-430.

Söderlund A, Fischer A, Johannson T. Physical activity, diet and behaviour modification in the treatment of overweight and obese adults: a systematic review..Perspectives in Public Health 2009;129:132-140.

Srinivasan S, Ogle GD, Garnett SP, et al. Features of the metabolic syndrome after childhood craniopharyngioma. J Clin Endocrinol Metab 2004;89:81-86.

Strack AM, Sebastian RJ, Schwartz MW, Dallman MF. Glucocorticoids and insulin: reciprocal signals for energy balans. Am J Physiol 1995;268:R142-149.

Talvensaari KK, Lanning M, Tapanainen P, Knip M. Long-term survivors of childhood cancer have an increased risk of manifesting the metabolic syndrome. J Clin Endocrinol metab 1996;81:3051-3055.

Taskinen M, Saarinen-Pihkala UM, Hovi L, Lipsanen-Nyman M. Impaired glucose tolerance and dyslipidaemia as late effects after bone-marrow transplantation in childhood. Lancet 2000;356:993-997.

Richtlijn „Diagnostiek en behandeling van obesitas bij volwassenen en kinderen‟, uitg Van Zuiden Communications B.V., Alphen aan den Rijn.

Methoden

Zoekstrategie

Pubmed search in maart 2007 Artikelen via experts

CBO-richtlijn „Diagnostiek en behandeling van obesitas bij volwassenen en kinderen‟, 2008 Werkgroepleden

Gewicht

Document: Gewicht Pagina 126 van 267 Dr. D. Bresters

Dr. E.W. van Dam tot 2007 Dr. E..van Dulmen-den Broeder Redactie: dr. L. Kremer, dr. A. Postma Aanbevelingen

Document: Gehoor Pagina 127 van 267

Gehoor

Wetenschappelijke onderbouwing

Inleiding

Therapeutische interventies die gehoorschade of andere oorproblemen veroorzaken zijn: Chemotherapie: cisplatin en carboplatin

Radiotherapie: bestraling op de regio van oor, middenoor, binnenoor, dus ook schedelbestraling

Chirurgie: soms interventies m.b.t. nervus acousticus, oor, mastoïd, temporale regio Tumor: een deel van de solide tumoren veroorzaakt door zijn lokalisatie (middenoor, binnenoor, inwendige gehoorgang, nervus acousticus) direct schade aan het gehoor

Supportive care aspecten: aminoglycosiden, diuretica als furesomide. toediening van cisplatin bij laag hemoglobine, albumine of onvoldoende (pre)hydratie

Mogelijke late gevolgen van deze therapieën zijn gehoorschade (subklinisch en klinisch), lokale weefselschade en tinnitus. Perceptief gehoorverlies wordt door cisplatin of carboplatin veroorzaakt en is vaak onomkeerbaar aangezien het schade toebrengt aan de cochlea (buitenste haarcellen, stria vascularis etc.).

Carboplatin is minder ototoxisch dan cisplatin. Er zijn ook minder gegevens beschikbaar over

carboplatin dan over cisplatin. Het pathofysiologisch mechanisme betreft waarschijnlijk schade aan de cochlea en ook de buitenste haarcellen.

Ook radiotherapie kan perceptieve slechthorendheid veroorzaken; daarnaast middenoorpathologie en (osteo-, chondro-) radionecrose of necrose van de epidermis. Chronische otitis externa met

cerumenproppen kan ook worden gezien.

Tinnitus kan het gevolg zijn van chemotherapie alsmede van radiotherapie.

Aminoglycosiden en diuretica kunnen de ototoxiciteit van cis- en carboplatin verergeren.

Hoe hoog is het risico op het ontwikkelen van gehoorverlies na de behandeling van kinderkanker?

In de diverse publicaties worden kleine en heterogene populaties beschreven. Leeftijd, geslacht, tumorlocatie, dosisintensiteit van cisplatin, radiotherapie op (een deel van) de schedel, criteria voor gehoorschade, audiometrische analyse en follow-up zijn vaak summier (of niet) gedefinieerd of beschreven, hetgeen studies moeizaam te interpreteren en moeizaam onderling vergelijkbaar maakt. Het gehoorverlies na chemotherapie is in het algemeen symmetrisch, terwijl overigens ook

asymmetrisch gehoorverlies kan optreden.

De incidentie van slechthorendheid varieert van 10 tot 60% na cisplatin (Schell 1989, Brock 1991, Brovk 1991, Simon 2002, Bertolini 2004, Li 2004) en van 15 tot 75% na cisplatin in combinatie met schedelbestraling (Schell 1989, Kretschmar 1990, Weatherly 1991, Liesner 1994, Ilveskoski 1996, Hal 1999, Paulino 2000, Huang 2002, Tabori 2005). Na carboplatin wordt bij 0-4% klinisch relevante otoxiciteit waargenomen(zie aanvullende evidencesamenvatting: Dean 2008, Smits 2006, Lambert 2008, Bergeron 2005).

Gehoorverlies ten gevolge van behandeling met alleen bestraling zonder combinatie met

chemotherapie werd waargenomen bij bestralingsdoseringen groter dan 54 Gy (Skowwronski 2004). Bij lagere bestralingsdoses met chemotherapie, zoals toegepast bij CZS-leukemie, is bij 1/34 patiënten gehoorverlies beschreven (Leung 2000), over gehoorproblemen na TBI is geen informatie beschikbaar.

Radiatie-monotherapie is vaak de therapie van keuze voor bepaalde hersenstamtumoren en geeft een incidentie van ototoxiciteit van 45 tot 71% (Freeman 1996, Skowronska 2004).

Document: Gehoor Pagina 128 van 267 Het ontstaan van gehoorproblemen treedt bij het merendeel van de patiënten op tijdens therapie, maar kan gezien worden tot 9 jaar na stop van de radiotherapie (Williams 2005). Bij een deel van de patiënten is de gehoorschade ook later nog progressief, in elk geval tot 6 jaar na het afsluiten van de therapie (Brock 1992, Benesch 2001, Williams 2005) en het gehoorverlies is bovendien irreversibel. Bij frequenties die van belang zijn bij het spraakverstaan in ruis worden gehoorverliezen van 12.5 dB tot meer dan 50 dB beschreven na cisplatin en radiotherapie (Schell 1989, Skinner 1990, Li 2004)en van 10-30 dB bij carboplatin (Stöhr 2007).

In het frequentiegebied van het spraakverstaan in stilte (frequenties 0.5, 1 en 2 kHz) werd bij slechts enkele (Leung 2000) of geen(Pasic 1991) van de patiënten gehoorverlies geconstateerd. Voor carboplatin werd gehoorverlies binnen dit frequentiebereik alleen geconstateerd bij

combinatiebehandeling met cisplatin of radiotherapie (Gaynon 1994). Hoewel verschillende

cisplatinstudies langetermijnfollow -up van patiënten betreffen, bevatte slechts één studie met 20 jaar follow up de informatie dat het gehoorverlies zich ontwikkelde binnen 5 jaar na therapie (Paulino 2000).

Wat zijn mogelijke risicofactoren?

Verschillende studies hebben patiënt- en/of behandelinggerelateerde variabelen zoals radiotherapie, cumulatieve dosis carboplatin en/of cisplatin beoordeeld op hun voorspellende waarde voor

ototoxiciteit (jonge leeftijd) (Schell 1989, Ilveskovski 1996, Simon 2002, Li 2004, Schell 1989, Skinner 1990, Fukunaga 1998, Huang 2002, Stöhr 2007, Gaynon 1994, Pasic 1991, Ilveskovski 1996, Simon 2002, Li 2004). Terwijl voor cisplatin duidelijk ernstiger toxische effecten op jongere leeftijd worden beschreven kan deze relatie bij carboplatin niet worden vastgesteld. Vooral bij jonge kinderen lijkt carboplatin relatief veilig, hoewel inmiddels is gebleken dat ook op langere termijn nog gehoorschade kan worden waargenomen (Doz 1994). Ook de relatie met het geslacht van de patiënt werd

bestudeerd en niet als voorspellende variabele aangemerkt (Li 2004).

Desalniettemin kan uit de uitkomst van deze studies niet worden afgeleid wat het relatieve gewicht van deze voorspellende variabelen zou zijn met betrekking tot de mate van slechthorendheid. Ook de invloed van deze factoren op de langetermijnprognose blijft onduidelijk.

Aanvullende risicofactoren naast de therapie zijn met name geluidsoverbelasting door muziek of lawaaiomstandigheden bij de werkzaamheden. De literatuur beantwoordt niet de vraag of perceptieve slechthorendheid als gevolg van de kankerbehandeling zou kunnen leiden tot verhoogde gevoeligheid voor lawaaibeschadiging of versnelde ouderdoms-slechthorendheid in de toekomst.

Conclusie etiologie, prognose gehoorschade

In document Richtlijn follow-up na kinderkanker (pagina 123-128)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN