• No results found

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

In document Inhoudsopgave Voorwoord Inleiding (pagina 109-130)

- Algemeen

Vroegmiddeleeuws botmateriaal is schaars. Om meer vergelijkend onderzoek te kunnen doen naar de demografie van het grafveld, de odontogene en cephalische indexen en de socio-economische klasse van vroegmiddeleeuwse populaties is het wenselijk een breder referentie-kader te creëren. Daarvoor moet worden nagegaan of er in depots nog vroegmiddeleeuws menselijk botmateriaal ligt opgeslagen dat fysisch-antropologisch onderzocht kan worden.

Bij toekomstig onderzoek moet de nadruk liggen op uniformiteit in het

fysisch-antropologisch onderzoek ten aanzien van de te onderzoeken aspecten en het toepassen van de meest betrouwbare methodieken. De WEA conferentie (1980) heeft hiervoor een goede aan-zet gegeven.

Een algemeen landelijke database waarin alle resultaten van fysisch antropologisch onderzoek per periode worden opgeslagen is noodzakelijk. Hierin zouden de onderzoeksresul-taten uniform worden opgeslagen en daardoor beter onderling te vergelijken zijn.

- Specifiek onderzoek op het menselijk botmateriaal van grafveld Katwijk-KleinDuin

Indien DNA-onderzoek nog mogelijk is zou dat het fysisch-antropologisch onderzoek kunnen controleren en aanvullen door mogelijk de sekse te bepalen voor schedels waarvoor door het fysisch-antropologische onderzoek geen sekse kon worden bepaald. Dit kan de ver-houdingen in de tot dusver aangetroffen percentages van mannen-vrouwen beïnvloeden.

Om de conclusies ten aanzien van de gemiddelde lengte van mannen en vrouwen te verifiëren en eventueel te bevestigen of te corrigeren en daarmee de lichaamslengteberekenin-gen betrouwbaar te maken zou met DNA-onderzoek de sekse moeten worden bepaald van de beenderen waaraan de metingen zijn verricht. Daarmee kunnen betrouwbaarder lichaamsleng-teberekeningen worden verkregen.

Met deze gemiddelden zou voorts een betrouwbare sekse-ongebonden omrekenings-factor worden verkregen die noodzakelijk is voor het kalibreren van gemeten lengtes van kin-derskeletdelen voor een metrische leeftijdsbepaling middels de methode van Maresh (1955). Uit verkregen DNA zou ook verwantschapsonderzoek kunnen plaatsvinden. Mogelijk kan daarmee voor het linkerbeentje (nr. 1869-03) van een kind van 6 jaar, worden bepaald of één van de twee (kortere) rechterbeentjes (nr. 1867-83 en nr. 1833-93) van hetzelfde individu afkomstig is als het linkerbeentje. Het linkerbeentje is mogelijk van een vijfde kind afkomstig, daarmee zou het aantal kinderen op vijf komen in plaats van op vier zoals tot dusver is vastge-steld. Daarmee zou het MNI op 57 individuen komen.

DNA-onderzoek zou ook bij de twee vermoedelijke kinderskeletten (01 en skkd-02) en de overige aangetroffen kinderskeletdelen kunnen worden uitgevoerd. Dit om te con-troleren of en welke skeletdelen van eenzelfde kind afkomstig zijn. Mogelijk levert dergelijk onderzoek een hoger MNI van kinderen op dan de huidige vier.

Middels DNA-onderzoek op skeletdelen waarbij pathologieën zijn aangetroffen is mogelijk het aantal individuen te bepalen die deze aandoeningen hadden.

Er kan vervolg- en vergelijkend onderzoek worden gedaan naar de mogelijke beteke-nis van de aangetroffen schedeltypen wat betreft homo- en heterogeniteit van de populatie.

De aangetroffen dierenbotten dienen gedetermineerd te worden om de soort en leeftijd te bepalen. De resultaten hiervan maken het misschien mogelijk een eventuele functie en ach-tergronden van de depositie van de dierenbotten te achterhalen.

Onderzoek op het doorboorde dierenbot kan naast een soort- en leeftijdsbepaling, mo-gelijk ook een gebruiksfunctie van het bot opleveren, waardoor eventueel ook duidelijk wordt of het bot een grafgift is geweest.

105 De overige vondsten van metaal en een lapje textiel, die zijn aangetroffen in de dozen die voor dit onderzoek ter beschikking stonden, zouden nader onderzocht kunnen worden ten aanzien van de materiaalsoort en het eventuele gebruik en de herkomst ervan.

Vervolgonderzoek op de drie schedels 2383-02, 2383-03 en 1834-70 levert mogelijk nieuwe inzichten op over de mogelijke oorzaken van de perforaties in deze schedels. Daarbij dienen de schedels in ieder geval microscopisch en röntgenologisch onderzocht te worden op de aanwezigheid van botschilfers, sporen van fragmentatie van de drie lagen van het schedel-dak en nieuwe botvorming langs de randen van de gaten. Wellicht kan voor de vrouwelijke schedels nr. 2383-02 en 2383-03 worden vastgesteld of de perforaties post mortem of ante mortem zijn ontstaan.

Daarnaast kan bij alle drie de schedels worden gezocht naar aanwijzingen voor de in Europa gebruikte trepanatietechnieken als schrapen, canneleren of snijden met vuursteen of metalen instrumenten met platte snijvlakken.

106

Nawoord

Tot zover de onderzoeksresultaten van de opgraving Katwijk-Klein Duin. Vanuit mijn grote interesse in de fysische antropologie heb ik dit onderzoek met veel plezier uitgevoerd. In de toekomst hoop ik meer van dergelijk onderzoek uit te kunnen voeren en mij hierin verder te specialiseren.

Een aantal mensen wil ik hierbij bedanken. Zij zijn mij in de voorbereiding, het uit-voeren van het onderzoek en gedurende het schrijven van mijn scriptie, op diverse terreinen behulpzaam geweest. Hiermee hebben zij allen een welkome en waardevolle bijdrage gele-verd aan het tot stand komen van dit eindresultaat.

Als eerste bedank ik hierbij dr. W. Prummel, werkzaam aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Zij heeft het mij mogelijk gemaakt voor mijn eindscriptie een fysisch–

antropologisch onderzoek te kunnen uitvoeren door mij te attenderen op het materiaal van Katwijk-Klein Duin en het aanbod het onderzoek en de scriptie te willen begeleiden. De hier-bij getoonde oprechte interesse in onder meer de methodiek en voortgang van het onderzoek en de persoonlijke begeleiding is een positieve stimulans geweest.

Dr. Egge Knol, verbonden als conservator archeologie, geschiedenis en oude kunst aan het Groninger Museum heeft zich spontaan aangeboden als tweede begeleider voor deze scriptie. Hij heeft mij veel tips gegeven en voorzien van de nodige mondelinge en schriftelijke informatie ten aanzien van de archeologische context. Hartelijk dank daarvoor.

Daarnaast ben ik Menno Dijkstra (archeoloog) zeer erkentelijk voor het aanleveren van een gedeelte van zijn nog niet afgeronde promotieonderzoek aan de UvA te Amsterdam van het grafveld Katwijk-Klein Duin, en voor alle overige schriftelijke informatie, waaronder enkele formulieren met oude databasegegevens van hemzelf en van het RMO.

Dr. J. Waagenaar van de UvA te Amsterdam wordt bijzonder bedankt voor zijn con-trolewerkzaamheden van de database die voor dit onderzoek door mij is ontworpen.

Dr. Ernst Taayke, conservator van het archeologisch depot in Nuis wordt zeer hartelijk bedankt voor het beschikbaar stellen van een referentieskelet.

Prof. G.J. R Maat, tot voor kort werkzaam bij het LUMC te Leiden en specialist in fy-sisch-antropologisch onderzoek, en Gertie Bergsma, fysisch-antropologe en archeologe bij het ARC in Groningen, wil ik beiden danken voor hun adviezen en behulpzaamheid bij het be-oordelen van fysisch-antropologische zaken.

Tot slot bedank ik het RMO te Leiden in de personen van dhr. H. Paults en prof. P. ter Keurs voor het in mij gestelde vertrouwen en het beschikbaar stellen van het menselijk bot-materiaal van grafveld Katwijk-Klein Duin.

107

Literatuur

ACSÁDI, G. & J. NEMESKÉRI, 1970. History of human life span and mortality. Académiai Kiadó. Budapest.

BAKER, B.J., T.L. DUPRAS & W. TOCHERI, 2005. The osteology of infants and children. Nr. 12. Texas, A&M University anthropology series. D. Gentry Steel. Texas university press.

BASS, W.M. 1995. Human osteology, a laboratory and field manual. Fourth edition. Mis-souri Archaeology Society. Columbia.

BREITINGER, E., 1937. Zur berechnung der körperhöhe aus den lange gliedmassenknochen. Anthropologische Anzeiger 14, pp. 249-274.

BROCA, P., 1875. Instructions craniologiques et craniométriques. Mémoires de la Sociéte d‟anthropologie de Paris II, 2ème sér.

BRONGERS, J.A., 1965-1966. Evidence for Trepanning Practice in the Netherlands during Pre- and Protohistoric times. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bo-demonderzoek. Jaargang 15-16, pp. 221-226.

BROTHWELL, D.R., 1981. Digging up bones. Oxford University Press, Oxford.

CONSTANDSE-WESTERMANN, T.S., E. SMITS & W.H.M. BOUTS, 2008-2009. Fysische antropologie. Reader van de Faculteit der Geesteswetenschappen UvA. Amsterdam. CUIJPERS, A.G.F.M., C.M. HAVERKORT, J.M. PASVEER & W. PRUMMEL, 1999. The

human burials. In: J.C. Besteman, J.M. Bos, D.A. Gerrets, H.A. Heidinga & J. de Ko ning. The excavations at Wijnaldum. Reports on Frisia in Roman and medieval times. Volume 1. Rotterdam, pp. 305-321.

DIJKSTRA, M. & J. DE KONING., 2002. Zeldzaam van aard, Adel in Holland, historisch tijdschrift 3, 34e jaargang, pp. 131-149.

DIJKSTRA, M. & W. KUIJPER, 2008. Terug naar Katwijk. Archeologisch onderzoek door de AWN Rijnstreek in Zanderij Westbaan, 1998 & 2003. AWN afdeling Rijnstreek, Renusreeks 4. Leiden.

DIJKSTRA, M.P.F., dissertatie UvA 2010 in voorbereiding. Rondom de mondingen van Rijn en Maas, Zuid-Holland, in het bijzonder de Oude Rijnstreek tussen de 3e en 9e eeuw. Amsterdam.

DONAT, P. & H. ULLRICH, 1971. Einwohnerzahl und Siedlungsgröβe der Merowingerzeit. Zeitschrift für Archäologie 5, pp. 234-265.

ES VAN, W.A. ,1964. Het rijengrafveld van Wageningen. Paleohistoria, acta et commvnica-tiones institvti bio-archaeologici vniversitatis Groninganae. Vol X. Groningen-J.B. Wolters, pp.181-316.

ES VAN, W.A. 1968. Paddepoel, Excavations of Frustrated Terps, 200 BC – 250 AD. Paleohistoria 14, pp. 187-352.

108 EVELEIN, M.A., 1911. Opgravingen in het Klein Duin te Katwijk-Binnen. Oudheidkundige

Mededeelingen van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden (OMROL) V, pp. 69-74. FINK, I.J., B. PATASKIA & J.A. BARRANGER. 1984. Enlarged phalangeal nutrient

foram-ina in Gaucher disease and B-thalassemia major. American Journal of röntgenology 143, pp. 647-649.

GENTRY SLEEL, D. & BRAMBLETT, C.A., 1988. The anatomy and biology of the human skeleton. A&M University Press, Texas.

GROEN, W.J. & T. DE RIDDER, 2007. Gat in de markt 01.101. Het menselijk botmateriaal uit de periode 1000-1050. Vlak-verslag 15.3. Vlaardingen.

HESSING, W.A.M., 2008. Het Romeinse grafveld. In: C.C. Bakels, P. Beliën, J. de Bruin, J. Buurman, C. Cavallo, M.F.P. Dijkstra, J. van Doesburg, M. Driessen, R. Exaltus, M. van der Heiden, E.A.K. Kars, E. Knol, Th. Van Kolfschoten, E. van der Linden, R. de Mann, A. Müller, A. Pol, C. van Pruissen, B.J. van der Veen, H.M van der Velde, W.B. Waldus, W. Zijverden. Cananefaten en Friezen aan de monding van de Rijn. Tien jaar archeologisch onderzoek op de Zanderij-Westerbaan te Katwijk (1996-2006). ADC Monografie 5/ ADC Rapport 1456, Archeoprojecten. Stampij, Amersfoort, pp. 33-51. HILLSON, S., 1996. Dental Anthropology. Cambridge University Press. Cambridge.

HOLWERDA, J.H. & N.J. KROM, 1907. Opgravingen in het Klein-Duin te Katwijk a. R. OMROL I, pp. 23-27.

HOLWERDA, J.H. 1912. Opgraving in het Klein-Duin te Katwijk-Binnen. OMROL VI, pp. 48-53

KLOK, P.A.A., H.E. KLOK-DONKER & C.W.M. EELINK-KLOK, 1989. Klein geneeskun-dig woordenboek. Bohn, Scheltema & Holkema. Utrecht/Antwerpen.

KNOL, E., 1993. De Noord-Nederlandse kustlanden in de vroege middeleeuwen. Thesis. Groningen.

KNOL, E., W. PRUMMEL, H.T. UYTTERSCHAUT, M.P.L. HOOGLAND, W.A. CASPA-RIE, G.J. DE LANGEN, E. KRAMER & J. SCHELVIS, 1996. The early medieval cemetery of Oosterbeintum (Friesland). Paleo Historia 37/38, (1995-1996), pp. 245- 416.

KNOL E. & H.T. Uytterschaut, 2010. Grijnzende tronies van onze Friese voorvaderen. Sche-dels van het Fries museum. Jaarverslagen 93, Vereniging voor Terpenonderzoek, pp. 85-133.

LANGSJOEN, O., 1998. Diseases of the dentition. In: A.C. Aufderheide & C. Rodriquez-Martin, The Cambridge encyclopedia of human paleopathology. Cambridge University Press. Cambridge, pp. 393-412.

LINDEN VAN DER, F.P.G.M., 1994. Gebitsontwikkeling. Vierde gewijzigde druk. Bohn Stafleu Van Loghum.

109 LISOWSKI, F.P., 1967. Prehistoric and early historic trepanation. In: D. R. Brothwell & A.T.

Sandison (eds.). Diseases in Antiquity. Springfield, pp. 651-672.

MAAT, G.J.R., 1977. Physical Anthropological Report. Department of Anatomy and Em-brology. Leiden University, Leiden.

MAAT G.J.R. & TH. HAGG, 1985. Suspect of Trephination. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Jaargang 35, pp. 7-13.

MAAT, G.J.R., R.W. MASTWIJK & E.A. VAN DER VELDE, 1997. On the reliability of metrical morphological sex determinations of the skull compared with that of the pelvis in the Low Countries. International Journal of Osteoarchaeology 7, pp. 575-580.

MAAT, G.J.R. & R.W. MASTWIJK, 1995. Fusion status of the jugular growth plate: an aid for age at death determination. International Journal of Osteology 5, pp. 163-167. MAAT, G.J.R. & R.W. MASTWIJK, 2007. Manual for the physical anthropological report.

Barge‟s Anthropologica nr. 6. Leiden.

MAAT, G.J.R. & R.W. MASTIJK, 2007 (A). Complexe methode. Skeletal age determination of adults. Manual for the Physical Anthropological Report. Bijdragen van P. Broca, 1875. J. Nemeskéri, I. Harsányi & G. Acsádi 1960. G. Acsádi & J. Nemeskéri, 1970. T. Sjøvold, 1975. WEA, 1980. Barge‟s Anthropologica 6, formulier 8, Leiden.

MAAT, G.J.R. & R.W. MASTWIJK, 2007 (B). Skeletal age sex determination of non-adults. Ossification of axial skeleton, range 0-34 years. Manual for the Physical Anthropologi-cal Report. Bijdragen van R. Kopsch, 1952. Wolff-Heidegger, 1954. Gray, 1989. Maat & Mastwijk, 1995. Barge‟s Anthropologica 6, formulier 7, Leiden.

MAC LAUGHLIN, S.M. & M.F. BRUCE, 1985. A simple univariate technique for determin-ing sex from fragmentary femora. Its application to a Scottish short cist population. American Journal of Physical Anthropology 67, pp. 282-288.

MAC MINN, R.M.H. & R.T. HUTCHINGS, 1978. Atlas van de menselijke anatomie. Hel-mond.

MARESH, M.M., 1955. Linear grow of long bones of extremities from infancy through ado-lescence. American Journal of Diseases of Children 89, pp. 725-742.

MARTIN, H. 1912. Overzicht der Romeinsche vondsten bij de opgravingen te Katwijk in 1910 en 1911. OMROL VI, pp. 54-62.

NEMESKÉRI, J., L. HARSÁNYI & G. ACSÁDI, 1960. Methoden zur diagnose des Le-bensalters von Skeletfunden. Anthropologische Anzeiger 24, pp. 70-95.

ORTNER, D.J. & W.G.J. PUTSCHAR, 1985. Identification of pathological conditions in human skeletal remains. Smithsonian Institution Press, Washington.

PUTZ R. & R. PABST, 2000. Atlas van de menselijke anatomie, SOBOTTA, Hoofd, hals, bovenste extremiteit. Deel 1. Bon Stafleu Van Loghum. Houten/Diegem.

110 PUTZ R. & R. PABST, 2000. Atlas van de menselijke anatomie, SOBOTTA, Romp, organen,

onderste extremiteit. Deel 2. Bon Stafleu Van Loghum. Houten/Diegem.

PUTZ R. & R. PABST, 2006. Atlas van de menselijke anatomie, SOBOTTA, Hoofd, hals, bovenste extremiteit. Derde herziene druk. Deel 1. Bohn Stafleu van Loghum. Houten. PUTZ R. & R. PABST, 2006. Atlas van de menselijke anatomie, SOBOTTA, Romp, organen,

onderste extremiteit. Derde herziene druk. Deel 2. Bohn Stafleu van Loghum. Houten. ROBERTS, C. & K. MANCHESTER, 2007. The archaeology of disease. Cornell University

Press, Ithaca, New York.

ROBERTS, C.A. 2009. Human remains in archaeology: a handbook. CBA, practical hand-book 19. CBA, council for British archaeology. Cambridge University Press.

SASSE, J. 1911. Antropologisch onderzoek, voorlopig alleen van de door dr. Holwerda en later door dr. Evelein opgegraven Katwijker schedels. OMROL V, pp. 76-124. SCHEUER, L. & S. BLACK, 2000. Developmental juvenile osteology. Academic Press.

Bath. Press, Somerset, Great Britain.

SCHUNKE, M., E. SCHULTE, U. SHUMACHER, M. VOLL & K. WESKER. 2005. Anato-mische atlas. Hoofd en zenuwstelsel. Prometheus. Bonn Stafleu van Loghum. Houten. SCHUNKE, M., E. SCHULTE, U. SHUMACHER, M. VOLL & K. WESKER. 2005.

Anato-mische atlas. Algemene anatomie en bewegingsapparaat. Prometheus. Bonn Stafleu van Loghum. Houten.

SPEK, T., 2004. Het Drentse esdorpenlandschap. Een historisch-geografische studie. Utrecht.

STEGENGA, B., A. VISSINK & L.C.M. DE BONT, 2000. Mondziekten en kaakchirurgie. Van Gorcum & comp. BV, Assen.

STEIN, F. 1967. Adelsgräber des achten Jahrhunderts in Deutschland. Berlijn.

TROTTER, M. & G.C. GLESER, 1958. A re-evaluation of estimation of stature based on measurements of stature taken during life and of long bones after death. American Journal of Physical Anthropology NS 16, pp.79-123.

TROTTER, M., 1970. Estimation of stature from intact limb bones. In: T.D. Stewart (ed.), Personal identification in mass disasters. National Museum of Natural History. Wash-ington.

UBELAKER, D.H., 1998. Human Skeletal remains. Excavation, analysis, interpretation. Washington D.C.

VARK, G.N. van, 1970. A tentative investigation of the skeletal remains. Paleo Historia 14, pp. 288-294.

VERHAAR, J.A.N. & J.B.A. VAN MOURIK, 2008. Orthopedie. 2e herziene druk. Bon Stafleu Van Loghum, Houten.

111 VELDE, H.M. 2008. Tien jaar archeologisch onderzoek op de Zanderij-Westerbaan In: C.C.

Bakels, P. Beliën, J. de Bruin, J. Buurman, C. Cavallo, J. van Doesburg, M. Driessen, M.P.F. Dijkstra, R. Exaltus, M. van der Heiden, W.A.M. Hessing, E.A.K. Kars, E. Knol, Th. Van Kolfschoten, E. van der Linden, R. de Mann, A. Müller, A. Pol, C. van Pruissen, B.J. van der Veen, W.B. Waldus, W. van Zijverden, Cananefaten en Friezen aan de monding van de Rijn. Tien jaar archeologisch onderzoek op de Zanderij-Westerbaan te Katwijk (1996-2006). ADC Monografie 5/ ADC Rapport 1456, Ar-cheoprojecten. Stampij, Amersfoort, pp. 9-13.

VELDE H.M. VAN DER & M.P.F. DIJKSTRA & W.B. WALDUS, 2008. Onderzoeksge-schiedenis In: C.C. Bakels, P. Beliën, J. de Bruin, J. Buurman, C. Cavallo, J. van Does-burg, M. Driessen, R. Exaltus, M. van der Heiden, W.A.M. Hessing, E.A.K. Kars, E. Knol, Th. Van Kolfschoten, E. van der Linden, R. de Mann, A. Müller, A. Pol, C. van Pruissen, B.J. van der Veen,W. van Zijverden, Cananefaten en Friezen aan de monding van de Rijn. Tien jaar archeologisch onderzoek op de Zanderij-Westerbaan te Katwijk (1996-2006). ADC Monografie 5/ ADC Rapport 1456, Archeoprojecten. Stampij, Amersfoort, pp. 15-31.

VELDE H.M. VAN DER & M.P.F. DIJKSTRA, 2008. De monding van de Rijn gedurende de Romeinse tijd en de Vroeg-Middeleeuwen. In: C.C. Bakels, P. Beliën, J. de Bruin, J. Buurman, C. Cavallo, J. van Doesburg, M. Driessen, R. Exaltus, M. van der Heiden, W.A.M. Hessing, E.A.K. Kars, E. Knol, Th. Van Kolfschoten, E. van der Linden, R. de Mann, A. Müller, A. Pol, C. van Pruissen, B.J. van der Veen, W.B. Waldus, W. van Zijverden, Cananefaten en Friezen aan de monding van de Rijn. Tien jaar archeolo-gisch onderzoek op de Zanderij-Westerbaan te Katwijk (1996-2006). ADC Monografie 5/ ADC Rapport 1456, Archeoprojecten. Stampij, Amersfoort, pp. 377-411.

WEA, WORKSHOP OF EUROPIAN ANTHROPOLOGISTS, 1980. Recommendations for age and sex diagnoses of skeletons. Journal of Human evolution 9, pp. 517-549. WHITE, T.D. & P.A. FOLKENS, 2000. Human osteology. Second edition. Academic Press. WHITE, T.D. & P.A. FOLKENS, 2005. Human bone manual. Elsevier Academic Press. WHITE, W.J., 1988. The human bones, skeletal analysis. In: W.J. White (red), Skeletal

re-mains from the cemetery of St. Nicholas Shambles, City of London. London & Mid-dlesex Archaeological Society. London, pp. 28-55.

ZIJVERDEN, W. van, 2008. De monding van de Rijn gedurende de Romeinse tijd en de Vroeg-Middeleeuwen. In: C.C. Bakels, P. Beliën, J. de Bruin, J. Buurman, C. Cavallo, M.F.P. Dijkstra, J. van Doesburg, M. Driessen, R. Exaltus, M. van der Heiden, W.A.M. Hessing, E.A.K. Kars, E. Knol, Th. Van Kolfschoten, E. van der Linden, R. de Mann, A. Müller, A. Pol, C. van Pruissen, B.J. van der Veen, H.M van der Velde, W.B. Wal-dus, Cananefaten en Friezen aan de monding van de Rijn. Tien jaar archeologisch on-derzoek op de Zanderij-Westerbaan te Katwijk (1996-2006). ADC Monografie 5/ ADC Rapport 1456, Archeoprojecten. Stampij, Amersfoort, pp. 33-51.

1

DOOS 1830 Bijlage 1

1x dierlijk kaakbot

1830-02 Dens caninus nr. 43 is mogelijk pm (post mortem) afgebroken. Het element is

gespleten en de tandwortel ligt bloot. Er zit een klein gaatje onder de dens incisivus 2, nr. 42. Mogelijk fistel. Hypoplasia. Gebrek doorgemaakt vóór leeftijd van 5 jaar ± 10 maan-den.

1830-03 Alle tandkassen gesloten am (ante mortem)verlies bepaald op 14 daar het

onze-ker is of de M3 zijn doorgebroken. Kaak is sterk geslonken, indicatie voor hoogbejaard persoon (Sobotta, pag. 67).

1830-06 Opvallend gave elementen. Vermoedelijk jongvolwassen, tenminste 15 jaar

(mo-laren).

1830-07. Drie molaren, nr. 46,47,48 zijn aan de vestibulaire zijde (tegen de wang) zijn,

op de overgang van de tandwortel (radix dentis) en tandkroon (corona dentis) aangetast. Er zit tandsteen aan de achterzijde van deze elementen (orale zijde).

1830 zak met schedelfragmenten 16A t/m 29A: MNI 3 individuen in deze zak.

De nummers 1906/11 nr. 25A, 23A, 22A, 24A en 19A buiten database gehouden. Na be-oordeling niet genummerd, geen pathologie aangetroffen, zijn kleine schedeldakfragmen-ten die niet van belang zijn voor MNI-bepaling.

1830-17 (1906/11-28A) In de gehoorgang 2 gehoorbeentje aangetroffen, nl hamer en

aambeeld.

Foutje/onduidelijkheid t.a.v. nummering van Sasse. Nrh1906/11/13A zou een kinder-schedeltje betreffen van kind van circa 4-5 jaar oud. Dit vondstnummer betreft echter een fragment van os pariëtale, rechterzijde.

1830-23 Femur links

Tussen de condylus lateralis en medialis is aan de achterzijde, meer aan laterale kant, in de voormalige knieholte, een grijs/wit glanzend vlakje zichtbaar. Het is onduidelijk of dit eburnatie is of een rest kraakbeen. Op het bot zelf zit een grijswitte, dunne aanslag die er gemakkelijk afschilfert. De cortex van de condylus laterale is verdwenen, aangetast waardoor de grootte van het grijs/witte vlakje niet meer is vast te stellen. Aan de voorzij-de van het bot (dorsale zijvoorzij-de) is langs voorzij-de rand van het gewrichtsvlak (facies patellaris) een grijs/witte glanzende rand zichtbaar die doorloopt naar laterale zijde.

1830-27 Tibia-rechts en 1830-26 links

Aan laterale zijde zit op de diafyse een ovaalvormige, afgeronde botknobbel. Dit is moge-lijk een osteoom of een periosteal hematoom. Een dergemoge-lijke botknobbel kan het gevolg zijn van periostitus wat een gevolg is van bv een trauma of een infectie. Daarbij heeft het ontstane hematoom het periosteum van het bot losgemaakt wat de depositie van nieuw botmateriaal geactiveerd heeft. Dit materiaal is later verbeend (Mann & Hunt, 2005): Informatie verkregen via prof G. Maat: “De knobbel: of een geossificeerd hematoom, of een osteoom (goedaardig botgezwel)”. Onder de botknobbel zijn twee kromme, redelijk diepe kerven te zien. De „kerven‟ zijn bloedvaatjes die ingesloten zijn geraakt door de aanwezige omgevende periostreactie”.

2 Prof. Maat, 2011. De tibia 1830-27. De „kerven‟ zijn bloedvaatjes die ingesloten zijn ge-raakt door de aanwezige omgevende periostreactie. De knobbel: of een geossificeerd he-matoom, of een osteoom (goedaardig botgezwel)”.

Op een linker tibia, 1830-26, zijn aan posterior zijde van de diafyse ook twee van derge-lijke kromme kerven zichtbaar. Periostitis aan linker- en rechter tibia?

1830-29 Humerus-links, compleet bot, in tweeën, gelijmd

Langs de epicondylus lateralis is een osteofyt waargenomen. In de trochlea is een depres-sie met afgeronde randjes zichtbaar. De depresdepres-sie is vermoedelijk een gevolg van

In document Inhoudsopgave Voorwoord Inleiding (pagina 109-130)