• No results found

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd · dbnl"

Copied!
165
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Petronella Moens

bron

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd. W.C. Wansleven, Zutphen 1825 (tweede druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/moen006herf01_01/colofon.php

© 2016 dbnl

(2)
(3)

Aan de zich in het lezen oefenende kleinen, tusschen de zes en tien jaren.

Leest dit Boekje, lieve Kleinen!

Vreugde en hoop van uw geslacht!

Wichtjes, in wier vriend'lijke oogjes, Onder zachte wenkbraauwboogjes, Nog de reine zielenblijdschap Der bekoorlijke onschuld lacht.

-

Leest dit Boekje; ziet … Gedichtjes En Verhalen staan er in;

Komt… ontvangt het, waardste Panden!

Als een' Herfstbloem, uit mijn' handen;

Vroeger loof bekoorde uw hartjes MOENS noemt Ge immers uw' Vriendin?

-

Ja… zoo noemen haar uw' lipjes, En uw' zoete kozerij

Loont en kroont haar' kinderliefde;

't Leed, dat haar de borst ooit griefde, Drijft, waar Ge om haar' treden huppelt, Als een zomerwolk voorbij.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(4)

Zalig zijn mij de oogenblikken, Dierb'ren! wen Gij op mijn' schoot, Vrij, door weetlust aangeprikkeld, Vragende uw verstand ontwikkelt.

Ach! dan vlugt elk treurig denkbeeld, Als de nacht voor 't morgenrood.

-

Word ik door uw' blijde kusjes, Voor dit Boekje ook weer beloond;

Zegt: - dit moet me een eerkrans blijven – MOENS bedoelde ons nut in 't schrijven;

Zegt dit, wen Gij leest, of juichend, Fraai gekleurde printjes toont.

-

Komt … ontvangt gij, dierb're Kleinen!

Dan dit Herfstbloempje, u gewijd.

Kroon, o G O D! kroon mijn bedoelen, Doet aan 't kinderhart gevoelen, Dat ons waar geluk gezaaid wordt In des levens Lentetijd.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(5)

Koosje en Betje Of

De weldadigheid

Deze tijd heet de Lente; niet waar lieve Moeder? – vraagde KOOSJE… O! waarom is het niet altijd Lente? Al de bloemen komen weêr uit den grond, al de vruchtboomen, in onzen tuin, hebben lieve schoone bloesems. Zie eens, dat was die boom, waarvan broêr JAN de appelen hielp afplukken, toen het zoo regende en zoo koud was. Weet gij dat nog wel BETJE? JAN wierp de appelen in mijn voorschootje, en dan bragt ik u die in huis, want gij moest bij moeder blijven, omdat gij verkoud waart. Maar nu de boom vol bloesem staat, is het toch veel mooijer. Ja, ja het moest nu maar altijd Lente blijven!... Maar, KOOSJE! – antwoordde de moeder – dan kregen wij ook nooit weer appelen;

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(6)

en gij eet die zoo gaarne. Zie eens, aan gindschen boom, met wite bloesem bedekt, rijpen in den zomer lekkere kersen. Deze zouden wij ook moeten missen, wanneer het altijd Lente bleef, en wij zouden eindelijk gebrek aan voedsel krijgen, want door het zien van bloemen wordt gij immers niet verzadigd, wanneer gij honger hebt?

KOOSJE begreep dit, doch zij, zoowel als haar zusje, bleven nog naar verscheidene dingen vragen. Zij wilden, bij voorbeeld, zoo gaarne weten, hoe al die boomen en planten, die, nu eenige maanden geleden, geheel dood schenen, nu weer zoo vrolijk herleefden, en hoe zij den juisten tijd weten, wanneer zij de bloemen, of bloeisels, weêr moeten afwerpen, en hoe het kome, dat de zomer nooit eens in plaats van den winter, of de lente in plaats van den zomer komt; en zoo al voort… Wij zullen in de schaduw van gindsche lindeboom gaan – zeide de moeder – daar wil ik u dan vertellen, hoe goed en wijs onze liefderijke Vader, die heel de aarde en den hemel gemaakt heeft, ook den loop der jaargetijden regelt … KOOS

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(7)

JE en BETJE huppelden vooruit naar het bankje onder de lindeboomen. Daar zettede zich de moeder neder. De kinderen stonden aan haren schoot, en hielden elk eene harer handen vast, terwijl de lieve moeder, op de volgende wijze, tot hen sprak.

De schranderste menschen zijn niet in staat, om één bloempje, of één grashalmpje, te doen groeijen. Zij kunnen wel bloemen maken en schilderen. Denk maar eens aan die fraaije seringen, die uw strooijen hoedje versieren, KOOSJE! of denk maar eens aan die kostelijke schilderijen, die gij in de vorige week gezien hebt. Boomen, grasvelden en heerlijke bloemen schenen daar te groeijen; doch het was ook maar schijn, want niets leefde. Maar zie hier, waar alles groeit en bloeit, is het geheel anders; en geen mensch kan dat zoo maken. Dat doet alleen de goede GOD, dien wij aanbidden. Hij alleen kan het leven geven, zoowel aan een grashalmpje als aan den mensch. De goede GOD is het ook, die de onderscheidene jaargetijden regelt; hij bestuurt den loop der wereld zoo verstandig, dat menschen en dieren

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(8)

overal op de wereld kunnen wonen, en dat zij op vaste tijden warmte en koude, licht en duisternis hebben. Wanneer het nu hier in onze landen warm begint te worden, dan zwellen de knoppen aan de dorre takken van boomen en struiken, die GOD, gedurende den winter, in het leven heeft bewaard; dan beginnen ook alle wortelen en zaden uit te spruiten, want alle sappen worden door de warmte verdund, en zetten zich uit. Ziet, dan zeggen wij: het wordt Lente. Met elken dag vermeerdert dan ook de warmte; bladen en bloemen komen te voorschijn; alle diertjes herleven, want zij vinden overal voedsel; de vogeltjes zingen, van den vroegen morgen af; zij maken hunne nestjes gereed voor de jongen; en wij menschen genieten de zoetste vreugde, en hopen op rijpe vruchten: doch deze zouden wij niet krijgen, wanneer de warmte niet nog veel vermeerderde. Maar ook daarvoor zorgt onze goede hemelsche Vader.

Al die bloemen, of bloeisels, aan de boomen, zijn nuttig voor de eerste beginselen van jonge vruchtjes, en wanneer deze groot genoeg zijn ge-

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(9)

worden, dan vallen de bloesems af, gelijk gij nu reeds kunt zien, lieve Kinderen!

want de tijd der sterkere warmte, of de zomer, begint te naderen. Dan zwellen de jonge vruchten, en worden allengs rijp; ook het graan, waar wij brood van maken, groeit en rijpt dan op de velden. De kersen ziet gij dan rood worden, de abrikozen krijgen hunnen hoogen blos, en alle saprijke vruchten worden rijp, om ons te verkwikken. Verlangt gij nu nog, dat het altijd Lente ware? KOOSJE!... Neen, lieve Moeder! – antwoordde het kind – ik wenschte, dat wij nu maar kersen konden plukken.

Maar het moest altijd zomer zijn! – riep BETJE – dan hadden wij altijd vruchten.

Altijd? – hernam de moeder – maar wanneer nu de kersenboomen ledig geplukt waren en het graan van de velden afgemaaid was, dan hadden wij immers weer op nieuw bloesems en uitspruitsels noodig? … KOOSJE wenschte, dat het dan weder lente zou worden. Maar wanneer gij vermoeid zijt? – vraagde de moeder – wat doet gij dan het liefst? – Een beetje rusten …. was het antwoord… En sla-

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(10)

pen – voegde BETJE daarbij. O! toen ik gisteren avond zoo vermoeid was van het loopen, sliep ik al, terwijl FRANSIJNTJE, de kindermeid, mij uitkleedde. Zoo gaat het ook met de planten – zeide de moeder – hare kracht, om vruchten te geven, moet weer door rust hersteld worden; zij moeten ook slapen. Daarom zorgde de lieve GOD, dat de warmte ook weer allengs vermindert. Na den zomer volgt de herfst. Dan worden de laatste rijpe vruchten ingezameld, want in onze landstreken, daar de koude strenger wordt, dan wel in andere landen, doet GOD ook vruchten groeijen, die wij bewaren kunnen tegen dat het winter wordt, wanneer niets meer ontspruit of rijpt.

Gij weet immers wel, hoe vele appelen, peren, aardappelen en andere dingen, wij ook des winters eten. Ook hebben wij het graan, dat zelfs jaren lang bewaard kan worden. In den herfst beginnen dan ook de bladen te verdorren en af te vallen. Met toenemende koude verdikken de sappen in alle planten en boomen, en zij schijnen in slaap te vallen, gedurende de koudste maanden van

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(11)

het jaar, die wij winter noemen; maar gedurende dien staat van rust of slaap, zorgt de goede GOD dat zij sterker worden en nieuwe krachten verzamelen, om, wanneer het lente wordt, weer te ontwaken en schoon te bloeijen. Zoo gaat het ook met u en met alle menschen. Vermoeid zijnde, slapen wij, en wij worden sterk, om weer op nieuw te kunnen werken. Maar komt, lieve Kinderen! laat ons nu weer voortwandelen;

te huis komende, zal ik u een versje voorlezen; en, zoo gij wilt, van buiten leeren;

het heeft tot ons gehouden gesprek betrekking.

*

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(12)

De jaarseizoenen

De dag wordt langer dan de nacht, En veld en bosch wordt groen.

Wij zingen U ons welkomlied, Bevallig Jaarsaizoen!

-

O, komt naar buiten! 't gras ontspruit, En 't veldviooltje bloeit;

Bekoorlijk is de boom versierd, Waar kers en peer aan groeit.

-

't Staat al vol bloemen, blij gekleurd;

Hoe vrolijk galmt het lied, Van duizend vogeltjes in 't rond!

Wie dankt? wie juicht ook niet?

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(13)

-

GODS liefde zien we in al het schoon, Dat oog en hart bekoort;

GODS liefde brengt, voor mensch en dier, Elk bloempje, el;k grasje, voort.

-

't Wordt Zomer ….Lang is nu de dag, En held're zonnegloed

Stooft zwellend ooft en granen rijp.

GODS liefde is 't, die ons voedt.

-

't Wordt Herfst …. Nu slaapt het plantenrijk, Lang, lang wordt weer de nacht.

't Wordt Winter; …. maar voor strenge kou Dekt ook de sneeuwvlok zacht.

-

Ja… slaap, en storm, en wintervorst Vernieuwen 's aard'rijks jeugd.

U roemt ons kinderhart, o GOD!

Gij geeft ons altijd vreugd!

*

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(14)

De beproefde snoeplust;

Of

Het goede Mietje.

Mietje zag een' mand vol kersen, O! zoo rijp, zoo lagchend rood.

Niemand ziet mij hier – sprak Mietje – 'k Neem – schoon moeder 't mij verbood – Stil, toch zes of zeven kersjes;

Moeder merkt het zeker niet, MIETJE telde ook zeven kersen,

Die zij, vol begeerte, ziet;

Doch vol angst klopt haar het hartje;

MIETJE voelt zich niet alleen;

GOD weet alles – denkt ze – Ach, Moeder!

'k Mag …. Ik wil niet stout zijn! … Neen!

Angstig werpt zij nu de kersen Uit haar lieve poez'le hand;

'k Mag niet snoepen! – roept zij schreijend'; – Waarom stond hier ook die mand?

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(15)

Neen, 'k wil hier niet langer blijven, 'k Had bijna een' kers geproefd;

Maar ik deed het niet … Neen, Moeder!

MIETJE heeft u niet bedroefd.

Moeder had haar stil beluisterd.

Vrolijk gaf zij 't kind een' zoen;

Kom mijn MIETJE – sprak ze – aan kersen Moogt gij nu uw' lust voldoen.

Al deze uitgezochte kersen

Zijn voor u, mijn Kind! uw' deugd, In 't bestrijden van uw' snoeplust,

Schonk mij reine moedervreugd.

't Is geen deugd, om niets te proeven, Daar, waar niets uw snoeplust wekt;

Maar die mand vol schoone kersen, Die uwe oogjes tot zich trekt, Uit gehoorzaamheid te ontvlieden,

Dat, mijn lieve Kleine ! is goed.

Blijf gehoorzaam, blijf onschuldig;

Vlugt, eer ge iets, dat kwaad is, doet:

O! dan zijt ge altijd gelukkig.

Wien geen kwaaddoen is bewust, Smaakt, wat ook zijn lot moog' wezen,

Ongestoorde zielenrust.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(16)

Piet en Karel Of

Het geluk der weldadigheid.

Ik ga, met JAN, onzen braven knecht, naar de kermis – zeide de vrolijke achtjarige PIET tot een speelmakkertje, wiens ouders naast de zijne woonden. Moogt gij niet medegaan, KAREL? Zie eens, ik heb van vader twee zest' halven gekregen. Ik mag daar alles voor koopen, wat ik wil. Was ik nu maar op de kermis! Ik moet een geweer hebben en eene patroontasch; een paard wil ik ook wel hebben, als ik maar geld genoeg heb; maar twee zest' halven is toch ook al heel veel, niet waar? KAREL was een jaar ouder. Lagchende liep hij naar zijne ouders, om te vragen, of hij met PIET, onder het opzigt van den getrouwen huisbediende, naar de kermis mogt wandelen.

Dit werd toegestaan, en, op zijn verzoek,

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(17)

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(18)

ontving hij ook twee zest' halven. De beide knapen huppelden van vreugde, en de galm van straatliederen en draaiorgels klonk hen reeds tegemoet. –––

De weg liep voorbij een huis, waar de postwagen op N. afrijdt. Een luid geschrei trof daar het hartje van den lieven goeden PIET. Wat is dit? – vraagde hij aan den goedhartigen JAN. – Laat ons toch gaan zien! Och! waarom! – riep KAREL – het zal niets wezen! Hoort gij die trompet? daar gaat vast een spel aan. Daar spaar ik mijn geld voor. PIET was, intusschen, doorgedrongen tot bij het huis, waarvoor de postwagen stond, terwijl JAN – die veel werks had, om KAREL, voor wien hij ook zorgen moest, bij zich te houden – hem volgde. Daar zat nu voor het huis, op eene bank, eene jonge dood-arme vrouw, die eene verstijving aan het regterbeen had; haar schoone, van gezondheid blozende, zuigeling lag aan hare borst. De arme vrouw weende luid, en wrong de handen, als in wanhoop. Wat deert u? – vraagde de lieve PIET – arme vrouw, wie doet u leed? Die mensch – antwoordde

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(19)

zij snikkende, op den bestuurder van den postwagen wijzende. Mijn man ligt, te G

… te sterven. Ik kan geen' voetstap ver gaan; en die wreedaard wil mij niet

medenemen, omdat ik tien stuivers te weinig heb, om hem te betalen. O, mijn goede lieve man! nu zal ik u nooit weer zien. Nu kan ik u de laatste hulp niet bewijzen!

Ach! dit onnoozele kind zal zijn' stervenden vader, door zijn lieve lachjes niet vertroosten. O! wie weet of ik den stervende door mijne zorg en liefde nog niet zou kunnen behouden! – Had ik nu maar tien stuivers bij mij – zeide de weldadige JAN – dan gaf ik haar die; doch ik heb niets dan eenige duiten. Maar de medelijdende PIET, wiens traantjes hem in de groote bruine oogen blonken, had zijne twee zest' halven reeds in de hand der vrouw, en een' zoen op de rozenkoontjes van het lagchende kind gedrukt. Kom – zeide hij – ga nu maar spoedig op den postwagen.

Och ja, arme vrouw! uw man zal nog wel beter worden, als hij u ziet. Onze JAN zal u wel op den wagen helpen. KAREL! Gij moest haar eene van uwe zest' hal-

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(20)

ven geven, om voor den zieken man iets te koopen. Doch KAREL schudde het hoofd.

JAN hielp de dankbare vrouw op den wagen; en deze reed voort.

Nu zult gij veel kunnen koopen – zeide KAREL –daar straks wildet gij wel voor tien zest' halven goed hebben, daar moest ik toen om lagchen, want eene enkele patroontasch kost nog meer dan twee zest' halven; maar nu hebt gij niets. Neen, neen, ik was wel wijzer. Zie, nu ga ik voor een zest' half het wassenbeelden spel en nog andere mooije dingen zien, en voor mijne tweede zest' half koop ik een' grooten koek.

Hebt gij nu geene spijt PIET, omdat gij alles weggaaft? Neen! – antwoordde PIET, vrolijk – neen zeker niet. Denkt gij, dat ik vrolijk op de kermis had kunnen loopen, en naar al die mooije dingen zien, terwijl die arme vrouw daar zoo droevig zat te schreijen? O, ik ben zoo blijde, dat ik geld had! Zij is nu al een geheel eind nader bij haren zieken man. Ja, ja, zij zal hem nog wel levende vinden; en wie weet of hij van blijdschap niet gezond wordt! Zoo veel plaizier had ik toch van geen

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(21)

geweer of paard kunnen hebben, en van de wassen beelden ook niet.

De beide kinderen sleten meer dan twee uren op de kermis. KAREL zag beelden, dansende apen, eene reuzin, en zoo al voort. Intusschen wandelde PIET, onder het opzigt van den braven JAN, vrolijk rond. Alles, wat mooi was, trok zijne aandacht, doch hij had geen verdriet, omdat hij het niet koopen kon, want zijn vader had hem geleerd, dat blijde tevredenheid de grootste schat is, dien een mensch kan bezitten, terwijl elk, die veel begeert, ook altijd arm is, omdat hij toch niet alles kan bezitten.

KAREL, op wien JAN telkens wachten moest, was niet zoo gelukkig als de lieve PIET, want met het verminderen van zijn geld, vermeerderde zijne onvergenoegdheid.

Hij verlangde duizend dingen te hebben, die hij niet krijgen kon, en wanneer PIET, geheel opgetogen van vreugde, voor eene kraam, vol keurig mooi speelgoed, stond te kijken, dan stond KAREL nevens hem bedroefd en boos, omdat hij niets van dat alles koopen kon. Kreeg een ander kind, of een

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(22)

schoolmakker, van PIET en KAREL, een' fraaijen wagen, een paard, een' stal of het een of ander kunstig uitgedacht spel, dan klapte PIET vrolijk in de handen, en riep

“ Lieve jongen! Zijt gij nu niet blijde? Ik zal daar immers ook wel eens mede spelen, als ik bij u kom?” Doch KAREL wendde dan zijn gezigt af, en zeide, al huilende:

“Vader moet mij dat ook koopen. Dat wil ik ook hebben, zoowel als die kwade jongen.”

De zorgvuldige knecht geleidde eindelijk de knaapjes naar huis. KAREL kwam verdrietig en boos bij zijne ouders. Hij had al zijn speelgoed gaarne aan stuk geslagen, omdat hij nog niets van al het moois, dat hij gezien had, zijn' eigendom noemen kon, en den geheelen dag was hij in eene kwade, grommige luim. PIET, integendeel, sprong, lagchende, de kamer, waarin hij zijne ouders vond, binnen; en onschuldige vreugde glinsterde in zijne oogen, toen hij vertelde, welke fraaije dingen hij gezien had. Lieve Vader! – riep hij – dat moet gij toch zien! O, zulke lieve wagentjes, en een hob-

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(23)

belpaard, tien maal zoo groot als Diaan, onze goede patrijshond. En wat hebt gij gekocht voor uwe twee zest' halven? – vraagde de moeder – lieve jongen! Niets! – was het antwoord – maar ik heb dozen gezien, vol huizen en boomen en kerken, daar men eene geheele stad van kan maken. Niets! – hernam de goede moeder – en gij dacht voor uwe zest' halven al de kramen ledig te koopen. Waar hebt gij uw geld dan gelaten? mijn kind! PIET vloog zijne moeder om den hals. O! ik ben nog blijde! – riep hij – de arme vrouw, die zoo bitter schreide. O Moederlief! zij had zulk een lief klein kindje, en haar man lag te sterven. Gaaft gij die vrouw uwe zest' halven? – was nu de vraag der moeder – Ja – antwoordde de goedhartige PIET – Nu betaalde zij den boozen man van den postwagen, die haar anders niet mede wilde nemen. De arme vrouw kon niet gaan – lieve Moeder! JAN heeft haar op den wagen moeten helpen. Zij leide het kindje zoolang op de bank en verzocht mij op te passen, dat het niet vallen zoude. Dat deed ik ook. Ik hield zoo

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(24)

beide mijne armen om het kind heen; en het kindje speelde intusschen met de k[n]oopjes van mijn buisje of het trok mij bij het haar, en lachte dan. De vrouw is nu zeker bij haren man. Hij zal immers wel weer beter worden? JAN vertelde, meer geregeld, al het gebeurde.

Zwijgende drukte de moeder haar geliefd kind aan het hart. Gij deedt wel, mijn goede PIET – zeide de vader – en drukte de hand van zijne lieve vrouw. Gij deedt wel. Het leed van ongelukkigen te verzachten, geeft oneindig meer vreugde, dan het voldoen van onze eigene lusten. Hadt gij voor uw kermisgeld lekkernijen of speelgoed gekocht, dan hadt gij, wanneer uwe lekkernijen opgegeten waren, en uw speelgoed u verveeld had of gebroken was, niets meer daaraan gehad; maar nu denkt gij nog altijd met blijdschap, aan het goede, dat gij gedaan hebt; en wie weet, hoe veel geluk gij daardoor hebt te weeg gebragt!

De vader had wél gelijk: want twee jaren later reed PIET met zijne ouders en andere vrienden toe-

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(25)

vallig door G… Te midden in het dorp brak het rijtuig, en de verschrikte paarden geraakten op den hol. En voorzeker zoude toen een groot ongeluk gebeurd zijn, had niet een goedhartig man moeds genoeg bezeten om de paarden te stuiten, juist toen zij op het punt waren om met het gebroken rijtuig, waarin de lieve PIET en zijne moeder zich nog bevonden, in een verschrikkelijke diepte neder te storten. PIET was door het stooten van den wagen aan het hoofd gekwetst en bloedde. Ook zijne moeder lag geheel van zich zelve onbewust. Beiden werden gebragt in de kleine woning van den braven man, die hen gered had, waar hun de liefderijkste hulp werd bewezen.

Het duurde niet lang, of de vrouw, die, met de trouwhartigste zorg, het bloed, dat de kleine PIET verloor, gestelpt had, kende in hem het barmhartig jonge heertje, dat haar eens twee zest' halven had gegeven, om in den postwagen te komen. Zij maakte zich ook bij hem bekend. Zij omhelsde en kuste hem duizendwerf. Lieve Mevrouw!

– zeide zij tot de weder herlevende moe-

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(26)

der – ik wil den goeden GOD op mijne knien danken, omdat uw dierbaar kind heden is gered van den dood. O, wat zijt gij eene gelukkige moeder! uw zoon is een engel!

Hij gaf mij alles wat hij had. Ik vond mijn' lieven man, door zwakheid, hier, bijna stervende. Hij reisde hier door naar Duitschland, om eene erfenis van zijnen

overledenen oom daar te ontvangen. Het eenige bewijs, dat hij regt had op die erfenis, was, gedurende zijne krankheid, door een' valschen vriend hem ontroofd; doch de blijdschap, van mij en de lieve kleine weder te zien, werkte zoo sterk op mijn' braven man, dat hij, van dat oogenblik af, beter werd. Ook paste ik hem trouw op, en verdiende met mijne handwerken nog al eenig geld. Toen mijn man weder herstelde, kreeg hij ook weer de ontroofde papieren in handen, en haalde zijne erfenis. Wij hebben hier dit huis, een goed stukje lands en een paar koeijen gekocht. O, wij zijn nu zoo gelukkig! Ik ben ook weer volkomen gezond. Maar dit alles ben ik – naast GOD – aan dit engelachtig kind verschuldigd. Hoor, Me-

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(27)

vrouw! – ging zij voort – die lieve GOD wilde het zoo; mijn man, die door uwen lieven jongen van den dood gered is, moest u en hem ook in doodsgevaar te hulp komen.

De moeder van PIET was sterk aangedaan. En de lieve PIET scheidde van deze brave lieden met dankbare vreugde. Man en vrouw drukten hem de handen, met tranen in de oogen. De lieve blozende kleine, die, toen PIET haar zoo liefderijk vast hield, hem bij de haren trok, bragt hem nu een korfje met blozende appelen en een' schoonen bloementuil. Hij liefkoosde het aardige, het aanvallige kindje, nam de geschenken vrolijk aan, en beloofde haar, bij terugkoming, fraai speelgoed en een gebloemd kleedje te zullen medebrengen. De moeder van PIET zorgde, dat hij zijn woord hield; en de goedhartige jongen bleef geheel zijn leven door overtuigd, dat eene goede daad de bron is van bestendige vreugde.

__

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(28)

De kleine Annete

't Lieve maanlicht – riep ANNETTE – Moeder schijnt hier op mijn bedje.

O, die goede lieve maan!

'k Heb, van achter gindsche boomen, Haar eens blinkende op zien komen.

Zeg, waar kwam zij toen van daan?

-

'k Wenschte, dat wij heele dagen, 't Schijnen van de maan ook zagen!

Waartoe dient bij nacht haar licht?

'k Zie het nu zoo mooi hier schijnen, Door een' reet der glasgordijnen;

Maar 'k sluit straks mijne oogjes digt.

-

Ja mijn kind! straks zult gij slapen.

Maar de maan is niet geschapen, Slechts alleen voor u of mij – Sprak de moeder. – Duizend menschen Blijven om haar schijnsel wenschen;

Elk gaat niet ter rust, als wij.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(29)

Alle menschen zijn GODS kind'ren, GOD wilde al hun leed vermind'ren;

Daarom schonk dan ook zijn' magt, Vol ontferming, na het dalen

Van de laatste zonnestralen, Maan en starren in den nacht.

-

Zien wij weer den dag verschijnen, Dan moet maan en star verdwijnen

Voor den held'ren zonnegloed.

Slechts alleen in 't scheem'rig duister, Blinkt voor ons haar zwakke luister.

Nacht ANNETJE ….slaap nu zoet.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(30)

De moeder met hare kinderen;

Of

De Bijbel

Moederlief! nu kan ik goed lezen; maar nu krijg ik immers ook een' mooijen Bijbel, om mede naar de kerk te gaan? – Dus vraagde de lieve SUZE, en voegde daarbij: – Nichtje SOFIE kreeg ook eenen Bijbel, toen zij goed kon lezen. O! het is zulk een mooi boek, rood en verguld. Gaarn wil ik u eenen Bijbel geven – antwoordde de moeder – maar gij moet eerst regt weten welk boek de Bijbel is. Kom, neem uw werkmandje, lieve SUZE! Wij kunnen ginds in het prieeltje gaan zitten; het is daar zoo koel, en de bloeijende rozen verspreiden daar zulk eenen lieven geur in het rond.

Ik wil u van den Bijbel dien gij dagelijks in mijne handen ziet, het een en ander vertellen . De verstandige moeder nam haar

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(31)

werk op, en wandelde met haar geliefd kind naar het prieeltje; en het volgende gesprek nam al spoedig een' aanvang.

SUZE. Moederlief! waarom noemen wij het boek, waarin al de teksten, die gepreekt worden, staan, een' Bijbel? En waarom is er een Oud en Nieuw Testament? De Bijbel van SOFIETJE is maar alleen een Nieuw Testament, maar ik wilde gaarne het Oude ook hebben, dan is het een groot, dik boek, zoo als het uwe.

Moeder. Bijbel wil eigenlijk zeggen, het boek. En daar de Bijbel meer schoonheid en waarheid bevat, dan alle andere boeken, die in de wereld zijn; daarom verdient hij, bij uitnemendheid, den naam van het boek, of de Bijbel. Want het is toch het eenige boek, dat zoo voortreffelijk, en dat zoo volmaakt is.

SUZE. Ja, welke mooije geschiedenissen hebt gij er ons niet wel uit verteld of laten lezen! Wanneer zult gij mij weer eens vertellen? Ik versta het dan ook veel beter, dan wanneer ik het zelve lees.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(32)

Moeder. Ik wil dat gaarne doen: Maar gij vraagdet mij, waarom wij van een Oud en Nieuw Testament spreken. Dat wil ik u ook zeggen. Hoor eens, lieve SUZE! Als de menschen plegtig laten schrijven, of zelve schrijven, wat zij willen gedaan hebben, wanneer zij niet meer bij ons zijn, dan noemen wij dien beschrevenen wil, een Testament. Dit is nu wel geen goed Hollandsch, maar wij weten toch, wat het beduidt.

De Bijbel, nu, bevat den wil van GOD, onzen hemelschen Vader. Daarom spreken wij van Testamenten. Alles, nu, wat in den Bijbel geschreven is door MOZES, dien gij immers kent? …

SUZE. O ja, ik ken hem goed. MOZES was immers in Egypte geboren, toen die booze wreede koning al de kindertjes der Joden, of Israëlieten, deed verdrinken? Mar de moeder van MOZES verborgt haar kindje, tot dat het drie maanden oud was. Toen leide zij het in een wiegje, of kistje, dat zij van waterplanten had gemaakt, en toen zettede zij het op de rivier, den NIJL , tusschen het riet, juist

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(33)

dáár; waar de goedhartige prinses zich elken morgen kwam baden; en zoo kwam de kleine MOZES bij de Egyptische prinses, want zij hoorde het kindje schreijen en liet het kistje bij haar brengen. Daar zag zij doen den lieven schoonen zuigeling, en gaf last, eene vrouw te zoeken, die hem zogen kon. De jonge MIRJAM, MOZES zuster, haalde de moeder, en nu lag MOZES weer aan de borst van zijne eigene moeder, vrolijk te spelen en te zuigen… Heb ik het niet alles goed onthouden?

Moeder. Daar twijfelde ik ook niet aan. Doch laat mij voortspreken. Alles wat door MOZES en de Profeten, of Volksleeraars, in den Bijbel, vóór de geboorte van JEZUS, geschreven is, noemen we het Oude Testament. Maar de geschiedenis van JEZUS, onzen goddelijken Verlosser, en alles wat daartoe betrekking heeft, noemen wij het Nieuwe- of het latere Testament. Doch daar komen uw broertje en zusje. Zij hebben voorzeker ons in de tuinkamer gezocht.

Suze, ( tegen de beide kleinen). Komt hier

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(34)

bij ons, Lieve JAN! moeder zal ons uit den Bijbel iets vertellen. NAATJE zal wel stil zijn. Ik zal wat bloemen plukken, en haar die geven, om mede te spelen.

JAN. O ja, lieve Moeder! vertel ons weer, zoo als laatst, toen wij op die mooije schilderij hadden gezien, hoe JEZUS, onze lieve Heer, de kleine kindertjes omhelsde.

SUZE. Maar wij kunnen ook GOD, onzen lieven Heer, immers niet zien, Moeder?Hoe kan men dan eene schilderij van hem maken?

Moeder. GOD, de Vader van alles wat leeft en bestaat, kunnen wij niet zien, maar wij zien toch zijne liefde en almagt in alles wat ons omringt. In de zon, die dáár zoo heerlijk schijnt, zien wij, dat GOD goed en groot is, zoowel als in elke plant of bloem, die hij voor ons liet groeijen. Maar GOD wilde zich nog duidelijker aan de menschen vertoonen; daarom zond hij den goeden lieven JEZUS, dien wij nooit genoeg kunnen eerbiedigen. JEZUS was een mensch, maar in HEM zien wij GOD, die eeuwig en volmaakt is.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(35)

JAN. En die de kleine kindertjes zoo lief had.

Moeder. Ja, mijne Kinderen! JEZUS heeft alle menschen lief. Hij is de liefde zelve.

Jonge kindertjes riep hij tot zich, drukte die aan zijn hart, en zegende hen.

JAN. Ik wenschte, dat JEZUS nog bij ons ware, dan zoude hij mij ook liefhebben en zegenen.

Moeder. Toen JEZUS de menschen door zijn voorbeeld geleerd had, hoe zij GOD, hunnen Hemelschen Vader, door het betrachten van hunne pligten moeten vereeren, en hoe zij elkander moeten liefhebben en getrouw zijn, toen verliet hij weer deze aarde, want toen was het niet meer noodig dat hij zigtbaar onder de menschen bleef.

Wij toch weten nu, wat hij ons geleerd heeft, dat staat in den Bijbel geschreven, en wij zijn ook overtuigd, dat zijne liefde en trouwe zorg ons nooit verlaat. Toen hij nog op aarde was, bragten de moeders hare kindertjes tot Hem, opdat Hij die zou omhelzen en zegenen; doch dat doen goede godvruchtige moeders en vaders ook nog, mijn lieve JAN! en wij, wanneer wij voor u bidden en

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(36)

u volgens de leer van JEZUS opvoeden. JEZUS, die ook zelf eens een kind was, heeft u allen lief, hij zegent u, en wanneer gij gehoorzaam zijt, en vlijtig leert, wanneer gij GOD, als uwen goeden Vader, die u alles geeft, lief hebt, en alle menschen, zooveel gij kunt, wel doet. O! dan zijt gij uitgekozene lievelingen van JEZUS, gezegende kindertjes, waaraan hij het hoogste geluk belooft.

SUZE. Ik heb in den Bijbel gelezen, dat menschen, die reeds gestorven waren, door JEZUS weder opgewekt zijn; dat zal JAN ook wel gaarne hooren, wanneer gij dat vertelt. Zie eens, NAATJE luistert ook zoo lief.

NAATJE. Moeder zal mij ook vertellen; en dan krijg ik nog meer bloemen, niet waar SUZE?

Moeder. Van drie gestorvenen, die door JEZUS levend gemaakt zijn, toen hij nog onder de menschen was, zal ik u vertellen. Gij kunt het vervolgens in den Bijbel nog eens lezen, SUZE! De menschen, in dien tijd, begrepen niet regt, hoe het mogelijk ware, dat de mensch, nadat hij gestorven is, nog leeft.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(37)

Wij weten dat beter, want JEZUS, die zelf gestorven en weder levend geworden is, heeft ons geleerd, dat maar alleen het uitwendige ligchaam sterft, even gelijk die doode pop, lieve JAN! waaruit gij dien fraai gekleurde vlinder zaagt vliegen; en om den menschen daar een begrip van te geven, wilde JEZUS hun toonen, dat hij de gestorvenen weer terug in het leven konde roepen. Dit deed hij dan ook. Hoort nu de eerste geschiedenis daarvan. Op zekere dag kwam JEZUS, met zijne leerlingen, in eene bloemrijke vlakte, even buiten een kleine stad, Nain genoemd, eene lijkstaatsie tegen, want de Joden waren gewoon hunne lijken altijd buiten de stad te begraven.

Men droeg het lijk van een kind, of een' jongen knaap, volgens de gewoonte van dien tijd, in een wit linnen lijkgewaad, op eene doodbaar, naar het graf. De moeder volgde, luid schreijende. Zij was eene weduw; en dit haar eenig kind, een zoon, waarvan zij den laatsten troost in hare klimmende jaren verwachtte, werd nu naar het graf gedragen. Al hare vrienden en bekenden, vergezelden

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(38)

haar in diepen rouw. JEZUS, wiens hart in het lijden van elk mensch deelde, gevoelde de smart der bedroefde moeder; en op eenen medelijdenden toon sprak hij tot haar:

ween niet! De goede JEZUS keurde het niet af, dat de liefhebbende moeder om het gemis van haar dierbaar kind, de laatste vreugde van haar leven, hartelijk schreide.

Neen, deze Goddelijke Menschenvriend was zelf diep bewogen. Maar hij zeide dit om haar opmerkzam te maken, op de groote daad, die hij wilde verrigten, om haar te helpen en hare droefheid te verdrijven, en nu sloeg JEZUS zijne hand aan de doodbaar. De dragers stonden, verwonderd, stil, en tot den doode zeide hij, op eenen nooit gehoorden toon: herleef ! of: ik zeg u, sta op! Nu rigtte zich de gestorvene op.

De moeder stond als verstijfd. JEZUS nam het levend kind van de baar, en gaf het haar in de armen. Nu eerst geloofde zij, wat zij zag en voelde; en de traan der bitterste smart, die haar oog nog vulde, veranderde, vallende, in een' dankbaren vreugdetraan.

De geheele schaar van menschen roemde GODS almagt en liefde,

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(39)

en JEZUS noemden zij een' afgezant van GOD, een' Leeraar uit den hemel.

Hier eindigde de lieve moeder hare vertelling, schoon SUZE en de andere kindertjes haar vleiden, om voort te gaan. Doch andere bezigheden maakten dit der moeder ondoenlijk, en zij beloofde, bij de eerste goede gelegenheid, die zich aanbood, nog meer te vertellen.

÷

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(40)

Jezus ten voorbeeld;

Of

Het goede kind.

JEZUS heeft mij lief: …dat weet ik.

JEZUS was ook eens een kind;

Maar geen kindje werd zoo teeder Ooit van GOD en mensch bemind.

-

JEZUS was altijd gehoorzaam.

Altijd leerzaam, altijd goed;

Dankbaar eerde hij de braven, Door wier zorg hij werd gevoed.

-

Ned'rig was hij en zachtmoedig.

JEZUS was elks liefde en vreugd, Dag'lijks nam hij toe in kennis,

Dag'lijks nam hij toe in deugd.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(41)

JEZUS! dien ik zonder eerbied Niet mag noemen; Gij verstoot Nooit een kindje: 't waren kleinen,

Die Ge eens in uwe armen sloot.

-

Volg ik ook, als kind, uw voorbeeld, Groote JEZUS! lieve Heer!

Ja, ik weet het … Ja, dan ziet GIJ, Vol ontferming op mij neer.

*

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(42)

Jan en Piet;

Of

Gods goedheid.

'JAN.

O! zie eens hier:die groene knop Werd eerst heel dik en groot;

Nu barst hij open, .. en ziedaar!

Een bloempje wit met rood.

Hoe kwam dat schoone bloempje toch Eerst in dien knop? .. zeg PIET!

'PIET.

Het bloempje is in dien knop gegroeid, JAN-lief! Meer weet ik niet.

God gaf die bloem; want vader zegt, Geen menschelijke magt –

Schoon alles daarvoor buigt – heeft ooit Een' grashalm voortgebragt.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(43)

De mensch kan planten, en den grond Bezaaijen, maar hij kan

Geen' boom, geen blad, geen gras, geen bloem Doen groeijen, lieve JAN!

Dit doet alleen de groote GOD, Die alles hoort en ziet.

Hij zorgt voor elk, zelfs vogeltjes Vergeet zijn' liefde niet.

Zie hoe de zwaluw, die daar ginds Dat kunstig nestje heeft,

Met voedsel naar haar' jongen vliegt.

't Is GOD, die haar dat geeft.

'JAN.

Hoe goed is GOD! Neen, lieve PIET 'k Wil nooit iets kwaads weer doen.

Hij voedt ons, en de diertjes ook;

Hij geeft ons 't lieve groen;

Dit bloempje is ook door hem gegroeid.

O GOD! gij zijt zoo goed;

Gij ziet het ook, ik heb u lief, U, die ons allen voedt.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(44)

Eene wandeling;

Of

De gelijkheid der menschen.

O Moeder! ik heb zoo lief gespeeld met KLAARTJE. Zij is zoo goed, en paste zoo trouw op haar klein broertje, dat nog in de wieg lag. Daarom had ik KLAARTJE ook zoo lief. – zoo sprak de kleine beminnelijke KAROLINA. – Zij, en haar zusje IDA waren met moeder mede gewandeld, om armen en zieken te bezoeken, want dit deed de goede mevrouw L., die op een bekoorlijk landgoed woonde, van tijd tot tijd, en zij nam alsdan doorgaans een of twee harer kinderen mede. IDA was de oudste, en telde nu bijna elf jaren. Zij was meestal in de stad bij eene tante, die zelve geene kinderen had, opgevoed; doch hare gezondheid had, door gebrek aan frissche lucht en beweging, zoowel als door

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(45)

overvloed van zoogenaamde lekkernijen; veel geleden. Dit was dan ook de voorname oorzaak, dat de ouders van IDA hun kind aan de zorg van de tante onttrokken hadden, en heden deed zij de eerste kleine wandeling met hare moeder en de achtjarige KAROLINA, om eenige noodlijdenden te bezoeken. Doch zij was niet zoo voldaan en tevreden als hare lieve blijmoedige zuster, die overal, waar zij maar kwam, met liefde en vreugde ontvangen werd. Het eerste huisje, dat zij intraden, was bewoond door eenen armen daglooner. Twee kinderen lagen krank. De moeder zat weenende bij hen, en voedde eenen gezonden zuigeling aan hare borst. Mevrouw L. vernam naar alles, en beloofde een' kundig' geneesheer te zullen zenden, zoowel als de noodige geneesmiddelen te betalen. KAROLIENTJE ging bij de zieke kinderen, liefkoosde die, en gaf hun eenig speelgoed, dat zij in hare jurk had medegedragen. De kleinen zagen haar met verhelderde oogjes aan, en op de verbleekte wangen verspreidde zich een flaauw blosje: want blijdschap is altijd een goed geneesmiddel.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(46)

IDA stond intusschen met afgewende blikken aan het einde der kamer en zweeg.

Het tweede bezoek, dat afgelegd werd, was voor mevrouw L. een zoete wellust, want het was in een geheel nieuw, zindelijk en net gebouwd huisje, bij jonge, gelukkige en vrolijke menschen. Ruim een jaar geleden was de woning van deze lieden, ongelukkig, afgebrand. Zij hadden bijna niets, van het weinige dat zij bezaten, uit de vlam kunnen redden. Naauwelijks hadden zij hun eigen leven, en dat van hunnen twee kindertjes, kunnen bewaren. Een lammetje, dat zij opvoedden, was ook verbrand. Mevrouw L. had voor deze brave menschen heel veel gedaan. Zij had gezorgd, dat zij gehuisvest werden; en zij en andere weldadige menschenvrienden, hadden een ander huisje op dezelfde plaats, waar het vorige afgebrand was, laten bouwen. Ook voor het noodige huisraad hadden mevrouw L. en haar brave man gezorgd. Ook de kinderen van mevrouw L. hadden de zoete vreugde genoten, om op hunnen wijs te mogen wél doen. Zij hadden het huisje helpen in orde brengen,

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(47)

en het dankbare huisgezin er in geleid. De lieve KAROLINA had nog meer gedaan.

Toen zij onlangs acht jaren oud werd, zond hare grootmoeder eenig geld, met verzoek aan mevrouw L., om een fraai verjaargeschenk voor KAROLIENTJE te koopen. De kleine moest zelve maar kiezen, wat zij hebben wilde. En nu zeide mevrouw L. – toen zij het geld aan haar dochtertje vertoonde – wat zal ik u daarvoor koopen? Lief Kind! KAROLINA klapte in de handen, en sprong de kamer driemaal in het rond.

Ik weet iets! – riep zij luid – zooveel geld, lieve Grootmoeder! ja!ja! ik weet iets.

– De moeder bijna te onvreden, omdat het geld zoo veel indruk op hare KAROLINA maakte, vraagde, op nieuw, wat zal ik u dan daarvoor koopen? KAROLINA zag haar nu met tintelende oogjes aan, en nam het geld in hare lieve kleine handen. Een schaap – zeide zij – een groot schaap, lieve Moeder! daar heb ik immers gelds genoeg toe?

Op de vraag, wat zij met een schaap wilde doen, antwoordde zij met overhaasting:

Ik beng het naar dien armen JAKOB. Dan

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(48)

hebben zij een groot schaap, en kunnen daar melk van drinken, zoo als wij van die twee groote lieve schapen doen. Mevrouw L. had aan het verlangen van haar lief kind voldaan, en een best schaap doen koopen. KAROLINA had het onnoozele dier daar zelve gebragt, reeds op den avond van haren verjaardag. Met zoo veel blijdschap was dit feest door haar nog nooit gevierd; want JAKOB en zijne vrouw dankten haar met tranen in de oogen. JAKOB haalde zijn driejarig zoontje uit het bed, om het kostelijke schaap te zien, en de moeder liet haren blozenden zuigeling, die van vreugd luid kraaide, als het schaap blaatte, de mollige handjes in de zware zuivere wol van hunnen nieuwen huisgenoot verbergen. Sinds dien tijd ging KAROLINA gaarne dit vrolijke gezin bezoeken; maar heden stapte zij naauwelijks aan de hand van hare lieve moeder het hek, dat JAKOBS boomgaard van den weg afsloot, binnen, of de goede vrouw riep haar toe: welkom! welkom, lief juffertje! Mijn schaap heeft twee schoone lammeren! O kom toch hier, en zie het! In hetzelfde oogenblik kwam

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(49)

nu de kleine blonde vierjarige jongen, die een lam in zijn beide armen vast hield.

Wat verder graasde het weltevreden moederschaap, terwijl het tweede lammetje nevens hetzelve rondhuppelde en door het kleine kind, dat lagchende en blozende in het gras lag te spelen, vriendelijk gestreeld werd. Voor KAROLINA was dit gezigt, boven alle beschrijving, bekoorlijk.

Nu zijn wij gelukkig – zeide de vrouw van JAKOB- wij willen onze lammeren opkweeken en eene kleine kudde verzamelen. Ja, dat schaap zal ons geluk zijn, Mevrouw! En uw dochtertje zal daar ook vreugde van hebben. Welk een goed kind is het. Zie maar eens aan, zelfs onze kardoes weet niet wat hij doen zal, zoo blijde is hij, als het kleine juffertje maar hier komt. Tegen alle andere menschen blaft en raast hij. O, zie hoe hij springt en hare lieve handen likt!

Het derde gezin, dat mevrouw L. met hare kinderen bezocht, was dat van eene arme weduw, die vier kinderen en een' grijzen vader, die door ouderdom het gezigt had verloren, moest onderhouden.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(50)

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(51)

Zij arbeidde heden in het veld, met twee harer kinderen. Het jongste lag in de wieg, en KLAARTJE, omtrent zo oud als KAROLIENTJE, moest het oppassen, en te gelijk zorgde dit kind vol liefde en deernis voor haren ouden grootader. En dit KLAARTJE was het, waarmede KAROLIENTJE zoo lief naar haar genoegen gespeeld had, en welks deugden zij zoo hoog roemde. Eerst hield mevrouw L. zich, alsof zij dit geheel niet opmerkte, doch KAROLIENTJE greep haar bij de hand en vraagde, nadat zij eenige ogenblikken naar hare moeder, die over iets anders sprak, had geluisterd: niet waar, Moeder! KLAARTJE is een heel goed kind? Hebt gij het wel gezien, hoe zij, in het midden van ons vrolijk spelen, telkens naar de wieg liep, toen zij dacht, dat haar broertje schreide? O! hebt gij het wel gezien, lieve Moeder! met hoe veel zorg zij dien ouden goeden man met zijne witte haren bij de hand geleidde, om hem uit de heete zon in de koele schaduw te brengen? Alles nam zij voor hem weg, om het pad effen en gemakkelijk te maken; en toen hij zoo droevig werd,

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(52)

omdat hij nu niets meer doen kan, en dat al weenende aan ons vertelde, toen weende KLAARTJE ook, en droogde met haar voorschootje de tranen, die de oude man stortte, af. Zaagt gij het wel, hoe hartelijk zij hem omhelsde en kuste? Gij hebt immers uw KLAARTJE? – zeide zij – ik zal alles voor u doen, lieve Grootvader! alles wat gij gaarne hebt; zijt toch maar nooit bedroefd. Zeg, Moeder! is KLAARTJE niet lief?

Ik mag immers wel met haar spelen, al is hare moeder zoo arm? Zusje IDA zegt, dat zij in de stad met geen arm kind zou durven spelen. Ik zou het ook niet willen – zeide IDA – KLAARTJES moeder is eene boeren werkvrouw, en gij hebt met haar touwtje gesprongen en krijgertje gespeeld.

Komt, lieve Kinderen ! – zeide mevrouw L. – Het is in dit bosch zoo koel. We moesten hier een weinig rusten. Ziet eens, deze omgehouwen boomstam biedt ons eene vrij goede zitplaats.

Dit beviel den beiden kinderen heel goed. Zij plaatsten zich ter wederwijzen van hunne lieve moeder, en deze begon het volgende gesprek.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(53)

Gij hebt wel gelijk, lieve KAROLINA! Het arme KLAARTJE is een goed, braaf kind. Ja, ik heb alles wel opgemerkt. De moeder van KLAARTJE is gelukkig met zulk een lief kind. En waarom zoudt gij met KLAARTJE niet mogen spelen? Alle kinderen, die niet onbeschaafd, niet liefdeloos, of door eene onverstandige opvoeding bedorven zijn, moogt gij tot uwe speelgenootjes verkiezen. Doch kinderen, waarvan gij kwade zeden kunt leeren, zie ik niet gaarne bij u, al behoren de ouders van die kinderen dan ook tot de rijksten, de aanzienlijksten des lands. Maar zeg mij eens, lieve IDA! waarom ziet gij zoo ontevreden? Wij moeten nog eenige arme zieken en behoeftigen bezoeken. Bevalt u dit niet?

IDA. Neen, Moeder! ik zie niet gaarne menschen die arm of ongelukkig zijn. Tante wilde ook nooit hebben, dat ik zoo iets zag. Zij liep ook altijd zelve weg, wanneer iemand een ongeluk kreeg. Maar zij gaf daarom aan de armen ook wel eens iets, doch zij bragt het niet zelve, zoo als gij, lieve Moeder!

Mevrouw L. Tante zal, toen zij een kind was,

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(54)

voorzeker nooit gewend zijn aan het zien van ongelukkigen.

IDA. Neen, vast niet. Tante krijgt het op de zenuwen, wanneer zij van ongelukkigen hoort vertellen. Zij zou ook geen mensch kunnen helpen. Zij kan geen kermen hooren of geen bloed zien.

Mevrouw L. Daarom nu, wil ik u, mijne lieve Kinderen! al vroeg gewennen, niet slechts aan het zien van ongelukkigen, maar ook aan het verzachten van alle

menschelijke ellenden. Verbeeld u eens, lieve IDA! wanneer gij daar eens in die kuil vielt, en gij braakt uwen arm of uw been, wat zou dan beter zijn, denkt gij, dat ik met mijne handen voor de oogen wegliep, of dat mijne zenuwen, door uw geschrei en gekerm, zoo sterk wierden aangedaan, dat ik zelve hulp noodig had, of dat ik, integendeel, met gezonde zenuwen spoedig naar u toevloog, en op alle mogelijke wijze uwe smart poogde te verzachten?

IDA. Ja, dat was zeker beter, Moederlief! Maar als men nu toch zo zwak is, als tante, en men kan geen klagen hooren of geen bloed zien?

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(55)

Mevrouw L. Men kan zich aan alles gewennen, lief Kind! en de zucht om te helpen en te verzachten overwint alles. Het is geen waar medelijden, wanneer men de ellende schuwt; men moet die van nabij zien kunnen, om dan ook alle mogelijke hulp te kunnen bewijzen. Ik zag met verdriet, lieve IDA! hoe gij, toen wij die zieke kinderen bezochten, met een afgewend gezigt aan het einde van het vertrekje staan bleeft, zonder de moeder of de kinderen eens vriendelijk toe te spreken. Zaagt gij wel, wat uw zusje KAROLIENTJE deed? Zij had mij gevraagd, om eenige stukjes van haar speelgoed te mogen weggeven. Ik stond haar dat toe, en nu verblijde zij de arme zieke kinderen. Zij sprak die vol liefderijk medelijden aan, en gaf hun den kleinen schat, dien zij medegebragt had, zoo liefderijk, zoo blijmoedig, dat de arme moeder en ik ons daarover verheugden. Ach! gij kunt ook ziek worden, lieve IDA! en hoe zou het u dan bedroeven, wanneer men zich ontevreden van u afwendde? en dat zoudt gij u toch waardig maken, mijn Kind! wanneer gij zelve niet

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(56)

barmhartig wildet zijn. Ook bij het lieve goede KLAARTJE hebt gij mij niet voldaan.

IDA. Tante zeide altijd, dat ik mij met kinderen van arme lieden niet gelijk mag stellen.

Mevrouw L. Men heeft uwe tante, in hare jeugd, zeker daarvan een verkeerd denkbeeld ingeprent. De menschen zijn in onderscheidene standen geplaatst, en dat onderscheid moet ook bewaard blijven. Uw vader, bij voorbeeld, bekleedt eenen hoogeren rang of stand, dan een handwerksman. Maar kinderen hebben nog geenen stand of rang. Hadden alle kinderen van arme lieden eene beschaafde opvoeding genoten, en waren zij aan goede zeden gewoon, dan zou ik zeggen, zij zijn gelijk met kinderen van rijke of aanzienlijke lieden, doch dat geluk hebben zij niet altijd, en daarom zou ik niet gaarne zien, dat gij met kinderen, die als in het wild opgroeiden, of die door slechte voorbeelden bedorven zijn, dagelijks verkeerdet. Doch het goede KLAARTJE is door eene eenvoudige maar godvruchtige moeder opgevoed. Eer wij voortwandelen, wil ik u, nog iets, dat in mijne

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(57)

geboorteplaats gebeurd is, vertellen, om u te overtuigen, dat alle kinderen gelijk zijn;

en dat kan ook niet anders. Want alle menschen, zonder onderscheid, zijn

nakomelingen van dezelfde ouders; één paar menschen, ADAM en EVA, gelijk gij weet, waren vader en moeder van alle menschen, die ooit geboren zijn of geboren zullen worden.

KAROLINA, (de hand van mevrouw L. liefkozende). O! vertel ons toch, lieve Moeder!

Mevrouw L. Welnu! – De jonge mevrouw B. werd moeder van een dochtertje, doch eenige uren na de geboorte van het kind stierf de moeder, tot bittere droefheid van haren braven echtgenoot. De heer B. was een zee-officier, en hij was op het punt om eene reis naar de Indiën te doen. Zijn dochtertje, dat hij teeder lief had, schreide om moedermelk. Eene vriendin van de overledene mevrouw B. zocht en vond eene getrouwe zoogster. Zij was de vrouw van een' eerlijk' landman. Zij weigerde haren man en kinderen te verlaten, doch daar zij twee zuigelingen overvloedig kon voeden, bood zij aan, om de

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(58)

kleine moederlooze HENRIETTE een jaar lang bij zich te houden. Dit werd goedgekeurd. De bedroefde vader overlaadde het sprakeloos wichtje, al weenende, met hartelijke afscheidskussen, en leide het vervolgens in de armen van de goedhartige boerenvrouw, die de lieve HENRIETTE, benevens hare eigene kleine JAKOBA, vol moederlijke liefde zoogde.

De beide kinderen groeiden voorspoedig op, en hadden elkander hartelijk lief; en geen wonder; dagelijks peelden zij aan dezelfde moederlijke borst, op denzelfden schoot sluimerden zij in, en zij genoten dezelfde moederlijke liefkozingen.

Mevrouw G., die het opzigt over de kleine HENRIETTE was toevertrouwd, overleed kort na de afreis van den heer B. en de zoogvrouw ontving den last, om HENRIETTE wanneer zij een jaar oud was, naar V… te brengen, waar de zuster van den heer B. woonde.

Reeds waren acht maanden verloopen; nu stierf de brave landman. Het verdriet, dat zijn oogst mislukt was, had veel toegebragt om hem ziek te doen

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(59)

worden. Zijne arme weduw, de goede ANNA, zag zich nu van alles beroofd en moest zelfs hare kleine landhoeve verlaten. De winter naderde, toen HENRIETTE een jaar oud werd. Treurig was voor haar het denkbeeld, dat zij van dit lieve kind scheiden moest. Doch dan dacht zij weer, wat is dit kind niet gelukkig! De mijnen zullen met mij gebrek lijden, en dit kind zal in overvloed leven. – De moeder van ANNA, eene arme oude vrouw, zeide op zekeren dag tegen ANNA: ik weet wel, wat ik doen zou, als ik in uwe plaats ware. Ik zou de kleine JAKOBA naar V … brengen, en

HENRIETTE bij mij houden, dan was toch een van uwe kinderen gelukkig. – ANNA had een' afkeer van zulk een onregt, en drukte HENRIETTE, die zij bijna zoo lief had als haar eigen kind, aan haar hart, doch zij begon aan het zeggen van hare moeder nu en dan eens te denken. Ontdekt zou het zoo ligt niet worden. De beide kinderen waren, op een paar dagen na, even oud. Zij hadden beiden lieve bruine oogjes en waren gezond en blozend. JAKOBA was dan toch rijk en

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(60)

HENRIETTE … ja, die werd wel arm … maar zij bezat toch eene liefhebbende moeder.

De dag, vóór ANNA's afreis naar V… bestemd, brak eindelijk aan. ANNA's moeder trok de kleine JAKOBA de kleederen van HENRIETTE aan, die haar ook volkomen pasten. ANNA weigerde het kind op den arm te nemen. Neen! – riep zij – neen! Ik mag niet! Welk eene bedriegster zou ik zijn. Zij nam de lagchende HENRIETTE uit de wieg; doch de moeder ontrukte haar dit kind; en dreef haar, met JAKOBA op den arm, de deur uit.

ANNA wandelde met een kloppend hart naar de schuit, die haar te V … bragt.

Vervolgens ging zij naar het huis, dat men haar aangewezen had. De zuster van den heer B. was eene achtenswaardige vrouw, doch die door gedurige ongesteldheid verhinderd was geworden, om de kleine HENRIETTE, gedurende het verloop van een jaar, te gaan zien. Zij ontving hare kwekeling met de teederste liefde. ANNA was sterk aangedaan; zij kon van haar geliefd kind niet scheiden, en duizendmaal zweefde haar de

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(61)

bekentenis, dat dit haar eigen kind was, op de lippen. Doch zij zweeg, en ging, rijkelijk beloond, henen.

De gewaande HENRIETTE was drie jaren oud, toen de heer B. haar voor het eerst wederzag. Hij verheugde zich over zulk een schoon vrolijk kind, doch hij herkende in haar niet één trekje der lieve gestorvene moeder. Niets werd gespaard, om aan deze zijne eenige lieveling eene goede opvoeding te geven. Ook was het lieve meisje in alle opzigten beminnelijk. Zij leerde vlug. Zij muntte uit boven al de kinderen van hare jaren. Maar, dat nog veel gelukkiger is, zij had een goed, weldadig hart, dat in elks lijden deelde, en altijd gereed was, om aan ongelukkigen hulp te bieden.

De heer B. was trotsch op zulk eene dochter; en toen zij twaalf jaren oud was, besloot hij in het vaderland te blijven, en met zijne lieve HENRIETTE op een bevallig landgoed te gaan wonen. Hij, zoowel als zijne zuster, en HENRIETTE zelve, hadden intusschen alle moeite in het werk gesteld, om te ont-

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(62)

dekken, waar de arme ANNA was gebleven: doch te vergeefs. ANNA was, met hare kinderen, naar een geheel ander gedeelte van ons vaderland verhuisd, en ook dáár scheen zij onbekend te zijn. Eindelijk, evenwel, riep de heer B. eens, van de jagt te huis komende, tot zijne dochter: HENRIETTE! ik heb uwe voedstermoeder gevonden!

Zij is voor weinige dagen weder in deze streken gekomen, doch zij ligt in gindsche hut krank. Vandaag nog moeten wij haar gaan zien. – O, gaarn! – zeide HENRIETTE.

Zij zal mijne zoogzuster ook wel bij haar hebben. Niet waar, Vaderlief! zij had een meisje, dat zoo oud was als ik? Naauwelijks had de heer B. eenige rust genoten, of hij wandelde met zijne dochter naar de hut. Op een zindelijk rustbed lag de goede vrouw te sluimeren, en een engelachtig lief meisje zat voor het venster eenige groenten schoon te maken, doch geen oogenblik vervloog, zonder dat zij de slapende moeder met zorg en liefde beschouwde. Met bescheidene vriendelijkheid wenkte zij den heer B. en HENRIETTE, toen deze de hut instapten, om stil te zijn.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(63)

Zij trad hen te gemoet, en, half fluisterende, zeide zij: mijne lieve moeder lijdt zoo veel pijn; zij kan niet rusten: maar nu slaapt zij. Ach! dat zij maar weer gezond wierd!

Het kind weende. De heer B. was bewogen. Goed kind! – zeide hij – heeft uwe moeder niets noodig. Neen – was het antwoord – nu niets, Mijnheer! Zie ik heb vleesch en groente gekocht. Nu ga ik soep koken voor moeder. Gisteren verlangde zij daar zoo sterk naar. Waarom kooktet gij dan gisteren geene soep? – vraagde HENRIETTE.

Gisteren kon ik nog niet – hernam het lieve meisje. – Moeder wilde niet hebben, dat ik mijn halskettingje verkocht. O, het was ook zoo mooi! Ik had het van mijn' broeder gekregen, eer hij soldaat werd, maar nu heb ik het stil verkocht, want ik kon het niet langer zien, dat moeder zoo naar soep verlangde. HENRIETTE omhelsde het goede kind hartelijk. Zie hier mijnen halsketting in de plaats van den uwen – zeide zij – uwe moeder heeft mij zoowel als u aan hare borst gevoed. Niet waar, Vader! ANNA moet nooit gebrek lijden? De heer B. wischte

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(64)

zich een' traan af, en streelde de rozenkleurige wangen van beide meisjes.

ANNA was intusschen ontwaakt. JAKOBA! – riep zij – waar zijt gij? Deze vloog naar hare moeder en vertelde haar alles.

HENRIETTE naderde nu ook het rustbed en drukte de hand der zieke, minzaam.

ANNA – zeide zij – op een' zachten toon: heugt het u nog, dat gij de kleine HENRIETTE, het kind van den heer B., zoogdet?

ANNA schrikte, en met een' diepen zucht, antwoordde zij: zou ik mij dat niet heugen! Ach! ik ongelukkige vrouw.

Ik ben die HENRIETTE – zeide het goedhartige kind. – Hier is mijn vader, de heer B. Gij zult nooit ongelukkig zijn.

ANNA gaf een' luiden gil, en scheen geheel buiten zich zelve. Men schreef dit toe aan blijde aandoeningen, en de heer B. en zijne dochter verwijderden zich, doch zij zonden eene trouwhartige dienstbode naar de hut, om de arme vrouw op te passen.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(65)

Den volgenden dag liet ANNA den heer B. en HENRIETTE verzoeken, bij haar te komen. Gaarne voldeden zij aan haar verlangen; en nu beleed ANNA haar gepleegd bedrog, en bad, bitter schreijende, om vergeving. Ik heb mijn eigen kind verstooten – zoo klaagde zij – en ik heb u, mijnheer B.! van eenen Engel beroofd. O! gij weet niet, welk een kind gij hebt!

De heer B. stond als verstomd; ook de beide kinderen waren verpletterd.

De ware dochter van den heer B., die tot nu toe JAKOBA was genoemd, herstelde zich het eerst. Zij viel ANNA om den hals. Gij zijt mijne moeder – riep zij snikkende – nooit zal ik u verlaten. Ik ben uwe JAKOBA; ik zal voor u werken. Dat kan die jufvrouw niet. O, Mijnheer! gij moet het niet gelooven! Ik ben JAKOBA! dit is mijne moeder!

De ware JAKOBA omhelsde ANNA nu ook hartelijk. Zijt gij mijne moeder – zeide zij. – O! ik zal dan ook uwe lieve JAKOBA zijn, en voor u werken. Ik heb alles geleerd. Maar gij blijft toch mijn vader

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(66)

– zeide zij, schreijende, tot den heer B. – O! beloof mij dat, en neem dan uwe HENRIETTE mede.

De heer B. kuste de beide kinderen, en beloofde hen altijd lief te zullen hebben.

Hij zag nu duidelijk, in zijne ware HENRIETTE, de sprekende gelijkheid met hare overledene moeder.

ANNA werd liefderijk verzorgd. Zij herstelde welhaast en bezorgde, geheel haar leven door, de huishouding van den heer B. Beide kinderen hadden haar lief ….. De dochter van den heer B. bezat, na een paar jaren, niet minder bekwaamheden dan de dochter van ANNA. Beiden zijn verstandige vrouwen en gelukkige moeders geworden.

Ziet gij nu, Kinderen! dat geboorte uit rijke of arme ouders geen wezenlijk onderscheid maakt. Het kind van de arme ANNA was lief en goed, omdat het eene verstandige opvoeding had genoten, en omdat al de goede neigingen van het kind behoorlijk aangekweekt waren. Maar ook het kind van den rijken heer en mevrouw B. was een goed kind geworden, want geene kwade voorbeelden hebben het bedorven;

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(67)

maar ook geen mensch kon aan de gewaande JAKOBA zien, dat zij een kind van rijke lieden was, even zoo min als men aan de gewaande HENRIETTE kon zien, dat hare ouders arme landlieden waren ….

Doch wij moeten onze wandeling voortzetten, Kinderen! De dag is reeds ver verloopen.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(68)

Het negenjarige Koosje

Bij hare vroeggestorvene moeder.

Alles is mij hier nu droevig.

Ach! ik heb geen' moeder meer.

Koud en ijs'lijk bleek en magt'loos Ligt zij in de doodkist neêr.

O mijn' lieve, goede Moeder!

Smart'lijk leedt gij, eer de dood, Eer die slaap, zolang, zoo schrikk'lijk,

U de vriend'lijke oogen sloot.

Veelmaal spraakt ge ons van die doodslaap, Dien elk mensch in 't eind verwacht.

Maar, waarom toch, lieve Moeder!

Kwam voor u zoo vroeg die nacht?

Waarom bleeft gij bij uw KOOSJE, Bij uw JANTJE en MIETJE niet?

Ach! wie leert ons, wie verzorgt ons, Nu gij ons niet hoort, niet ziet!

'k Zag daar straks mijn' lieven vader, Schreijend, bij uw' doodkist staan.

MIETJE wilde u wakker streelen, Maar gij zaagt uw kind niet aan.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(69)

MIETJES lachjes, noch mijn' tranen, Stoorden, Moederlief! uw' rust.

'k Heb uw' koude bleeke lippen Eenmaal, snikkend, nog gekust.

Maar gij kust uw schreijend KOOSJE Niet meer weer, gij ademt niet.

MIETJE weet nog niets van sterven;

Maar, wie haar ook voedsel biedt, Ach! zij zoekt met vleijende oogjes

Toch naar u; 't onnoozel kind Wijst ons met haar mollig handje,

Dat ze uw' plaats nog ledig vindt.

Morgen … o, mijn' lieve Moeder!

Morgen zinkt gij in het graf.

Vader zegt: “hoor KOOSJE! uw' moeder, Die de lieve GOD u gaf,

Leeft …. Haar lijk wordt slechts begraven;

Zij, die ons heeft lief gehad, Zij, die voor haar' jonge kind'ren

Zoo vol godsvrucht zorgde en bad, O! zij leeft, onze aller Vader,

Onze GOD, beloont haar deugd.

Volg haar' lessen, volg haar voorbeeld:

Dan vergroot ge ook nog haar' vreugd.”

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(70)

De vrolijke Flip en de stoute Klaas

FLIP speelde met zijn' poedelhond, Doch 't spel werd vreess'lijk woest.

De hond was dartel, FLIP was wild, En deed niet, wat hij moest.

Hij had zijn' les pas half geleerd, En de opgegeven' som Was in 't geheel niet uitgewerkt;

Zoo vlogen de uren om.

Hij rent met Sultan door 't vertrek, Maar breekt bij ongeluk,

Terwijl hem Sultan sleurt en schudt, Een' glazen kelk aan stuk.

FLIP staat bedrukt, en ziet het glas Verbrijzeld op den grond.

Ach! – zegt hij – had ik maar geleerd, En streelt zijn' dart'len hond.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(71)

Nu zijt gij bang voor straf – zegt KLAAS – Doe maar, zoo als ik deed,

Verstop het glas, en zeg vrij uit, Dat gij er niets van weet.

Uw Sultan,toch, verklapt u niet;

De meid krijgt straks de schuld…

Foei! zoo ondeugend ben ik niet – Roept FLIP, vol ongeduld – Veracht'lijk is een leugenaar

Bij GOD, die 't hart zelfs ziet;

En de arme meid kreeg dan de schuld … O, foei! dat wil ik niet!

Deedt gij dat, KLAAS? … foei dat was kwaad…

FLIPS lieve moeder kwam.

Zij zag vol goedheid op den knaap, Dien ze in hare armen nam.

Vergeef het mij! ik brak dit glas:

'k Verdien voorzeker straf –

Zegt FLIP – al weenend ….Moeder droogt Zijn' traantjes liefd'rijk af.

'k Vergeef 't u – spreekt zij –Jongelief!

Maar word toch wijs…. gij ziet, De vrucht van ongehoorzaamheid

Is altijd slechts verdriet.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(72)

Hadt gij uw' leertijd goed besteed, Dan ware uw' taak volbragt, Mijn glas waar' heel, en 't volgend uur

Wierd vrolijk doorgebragt.

Nu moet gij leeren, schoon de klok Voor u reeds 't speeluur slaat.

De deugd schenkt vreugd … Maar zeg mij KLAAS!

Wie leerde u zoo veel kwaad?

Stout hoont gij GODS alwetendheid, Door leugens, boos van aard.

Weg! naar uw' kamer! Kind! gij maakt U liefde en vreugde onwaard.

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(73)

Tweede gesprek over den Bijbel

De beminnelijke SUZE, die zoo gaarne uit den Bijbel hoorde vertellen, had nu ook een fraai ingebonden Bijbeltje van hare lieve moeder tot een geschenk ontvangen, want SUZE kon daar nu duidelijk in lezen; en de goede moeder, die het met genoegen zag, dat haar kind zoo veel hield van dit kostelijk, dit onwaardeerbaar Boek, dat zoowel voor kinderen als voor volwassene menschen geschreven is, had daarom ook spoedig voldaan aan den wensch van hare goede SUZE, om zulk een mooi ingebonden Bijbeltje. Doch het lieve, leergrage meisje, zoowel als haar vrolijke broer JAN, herinnerde, bij de eerste gelegenheid, de moeder aan hare belofte, om ook te verhalen van de twee gestorvenen, die door den Goddelijken Menschenvriend

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(74)

JEZUS in het leven terug geroepen zijn, nadat hij dit wonder verrigt had aan den zoon van de bedroefde weduwe uit Nain. Doch SUZE had buiten dat aan hare lieve goede moeder ook nog veel te vragen, omtrent het zoo hooggeroemde Boek, dat de Bijbel genoemd wordt.

Welnu – zeide de moeder – gij ziet het regent, lieve Kinderen! Wij kunnen dezen namiddag niet buiten in het groen zitten, schoon ik u daar altijd zoo gaarne onderwijs;

doch nu willen wij hier in de tuinkamer blijven, en op alles, wat gij mij te vragen hebt, zal ik, zoo duidelijk als mij mogelijk is, zoeken te antwoorden. Ook wil ik u de verlangde geschiedenissen verhalen. SUZE mag dit uur, dat anders tot eenen wandeling bestemd wordt, nu aan haar borduurwerk besteden. En gij, mijn lieve JAN

! gij moest dat fraaije bloempje, dat uw teekenmeester u dezen morgen gaf, nateekenen.

De kinderen haalden vrolijk hun werk. De moeder naaide ijverig aan ene jurk voor SUZE, en het kleine, van gezondheid blozende NAATJE, speelde beur-

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

(75)

telings met den kleinen Fidel, die in de vensterbank lag te slapen, en met de in hout gesnedene letters, die zij nevens malkander schikte, om daar kleine woordjes door te vormen ….. En nu begon dus het gesprek.

SUZE. Hoor eens, lieve Moeder! Ik wilde wel weten, of het heel lang geleden is, dat die Bijbel gemaakt of geschreven werd.

Moeder. Ja, dat is al heel lang geleden. Het Oude Testament: …. Gij weet nu, waarom dat gedeelte van den Bijbel zoo genoemd wordt?

SUZE. Ja wel! Het is vóór de geboorte van JEZUS geschreven, en een Testament is de beschrevene wil van een mensch, en in den Bijbel is het de wil van GOD.

Moeder. Dat hebt gij regt goed onthouden, SUZE! Nu, dat Oude Testament, dan, is tusschen de drie en vier duizend jaren oud. Doch het is niet alles te gelijk

geschreven, want het bevat voornamelijk de Geschiedenis van het Joodsche volk, en die Geschiedschrijvers leefden in onderscheidene tijden, en het

Petronella Moens, Herfstbloempje, voor de lieve jeugd

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze verhinderingen waren inderdaad wettelijk en indien zij niet uit de weg zouden zijn geruimd, zou het voor eeuwig een krachtig einde hebben gemaakt aan het

Ik betuig voor God en Zijne heilige gemeente dat Christus juist op deze morgen (dus zeker niet toevallig) nog opnieuw bevestigd heeft aan mijn arme ziel, hetgeen Hij op mijn 27e

„Dat pauselijke document bracht een stroomversnelling in het ecologisch bewustzijn”, zegt Karel Malfliet van Ecokerk, dat bij ons campagne voert voor ethisch beleggen..

Dan nog houd 't Vaderland haar in zijn kring beslooten, 't Belang van mijn de Groot en zijn geliefd gezin, Duld niet, dat nog zijn gaê haar heil mag zien vergrooten,. Door 't

toen de geleerde mevrouw VAN DIJK onlangs met SOFIA hier was, welk een onderscheid er is tusschen ons fijn beschaafd LOTJE, met hare vrijmoedig rondziende blikken, met haar

Kinderen, ziet die man daar werken, Vlug en waardig, vindt ge 't niet, 't Kuipen is zijn lust en leven, Zoo als ge hier op 't plaatje ziet....

De vloed, waar uit zij oprees, Zegt Vader, zijn de dampen Die over de aarde zweven, Die uit rivier en bron Uit zee en uit de planten Ja, uit heel de aarde stijgen, En door de

“Wanneer de HEERE, uw God, voor uw aangezicht zal hebben uitgeroeid de volken, waar gij heengaat, om die erfelijk te bezitten; en gij die erfelijk zult bezitten, en in hun land