• No results found

O Moeder! ik heb zoo lief gespeeld met KLAARTJE. Zij is zoo goed, en paste zoo

trouw op haar klein broertje, dat nog in de wieg lag. Daarom had ik KLAARTJE ook

zoo lief. – zoo sprak de kleine beminnelijke KAROLINA. – Zij, en haar zusje IDA

waren met moeder mede gewandeld, om armen en zieken te bezoeken, want dit deed

de goede mevrouw L., die op een bekoorlijk landgoed woonde, van tijd tot tijd, en

zij nam alsdan doorgaans een of twee harer kinderen mede. IDA was de oudste, en

telde nu bijna elf jaren. Zij was meestal in de stad bij eene tante, die zelve geene

kinderen had, opgevoed; doch hare gezondheid had, door gebrek aan frissche lucht

en beweging, zoowel als door

overvloed van zoogenaamde lekkernijen; veel geleden. Dit was dan ook de voorname

oorzaak, dat de ouders van IDA hun kind aan de zorg van de tante onttrokken hadden,

en heden deed zij de eerste kleine wandeling met hare moeder en de achtjarige

KAROLINA, om eenige noodlijdenden te bezoeken. Doch zij was niet zoo voldaan

en tevreden als hare lieve blijmoedige zuster, die overal, waar zij maar kwam, met

liefde en vreugde ontvangen werd. Het eerste huisje, dat zij intraden, was bewoond

door eenen armen daglooner. Twee kinderen lagen krank. De moeder zat weenende

bij hen, en voedde eenen gezonden zuigeling aan hare borst. Mevrouw L. vernam

naar alles, en beloofde een' kundig' geneesheer te zullen zenden, zoowel als de noodige

geneesmiddelen te betalen. KAROLIENTJE ging bij de zieke kinderen, liefkoosde

die, en gaf hun eenig speelgoed, dat zij in hare jurk had medegedragen. De kleinen

zagen haar met verhelderde oogjes aan, en op de verbleekte wangen verspreidde zich

een flaauw blosje: want blijdschap is altijd een goed geneesmiddel.

IDA stond intusschen met afgewende blikken aan het einde der kamer en zweeg.

Het tweede bezoek, dat afgelegd werd, was voor mevrouw L. een zoete wellust,

want het was in een geheel nieuw, zindelijk en net gebouwd huisje, bij jonge,

gelukkige en vrolijke menschen. Ruim een jaar geleden was de woning van deze

lieden, ongelukkig, afgebrand. Zij hadden bijna niets, van het weinige dat zij bezaten,

uit de vlam kunnen redden. Naauwelijks hadden zij hun eigen leven, en dat van

hunnen twee kindertjes, kunnen bewaren. Een lammetje, dat zij opvoedden, was ook

verbrand. Mevrouw L. had voor deze brave menschen heel veel gedaan. Zij had

gezorgd, dat zij gehuisvest werden; en zij en andere weldadige menschenvrienden,

hadden een ander huisje op dezelfde plaats, waar het vorige afgebrand was, laten

bouwen. Ook voor het noodige huisraad hadden mevrouw L. en haar brave man

gezorgd. Ook de kinderen van mevrouw L. hadden de zoete vreugde genoten, om

op hunnen wijs te mogen wél doen. Zij hadden het huisje helpen in orde brengen,

en het dankbare huisgezin er in geleid. De lieve KAROLINA had nog meer gedaan.

Toen zij onlangs acht jaren oud werd, zond hare grootmoeder eenig geld, met verzoek

aan mevrouw L., om een fraai verjaargeschenk voor KAROLIENTJE te koopen. De

kleine moest zelve maar kiezen, wat zij hebben wilde. En nu zeide mevrouw L. –

toen zij het geld aan haar dochtertje vertoonde – wat zal ik u daarvoor koopen? Lief

Kind! KAROLINA klapte in de handen, en sprong de kamer driemaal in het rond.

Ik weet iets! – riep zij luid – zooveel geld, lieve Grootmoeder! ja!ja! ik weet iets.

– De moeder bijna te onvreden, omdat het geld zoo veel indruk op hare KAROLINA

maakte, vraagde, op nieuw, wat zal ik u dan daarvoor koopen? KAROLINA zag haar

nu met tintelende oogjes aan, en nam het geld in hare lieve kleine handen. Een schaap

– zeide zij – een groot schaap, lieve Moeder! daar heb ik immers gelds genoeg toe?

Op de vraag, wat zij met een schaap wilde doen, antwoordde zij met overhaasting:

Ik beng het naar dien armen JAKOB. Dan

hebben zij een groot schaap, en kunnen daar melk van drinken, zoo als wij van die

twee groote lieve schapen doen. Mevrouw L. had aan het verlangen van haar lief

kind voldaan, en een best schaap doen koopen. KAROLINA had het onnoozele dier

daar zelve gebragt, reeds op den avond van haren verjaardag. Met zoo veel blijdschap

was dit feest door haar nog nooit gevierd; want JAKOB en zijne vrouw dankten haar

met tranen in de oogen. JAKOB haalde zijn driejarig zoontje uit het bed, om het

kostelijke schaap te zien, en de moeder liet haren blozenden zuigeling, die van vreugd

luid kraaide, als het schaap blaatte, de mollige handjes in de zware zuivere wol van

hunnen nieuwen huisgenoot verbergen. Sinds dien tijd ging KAROLINA gaarne dit

vrolijke gezin bezoeken; maar heden stapte zij naauwelijks aan de hand van hare

lieve moeder het hek, dat JAKOBS boomgaard van den weg afsloot, binnen, of de

goede vrouw riep haar toe: welkom! welkom, lief juffertje! Mijn schaap heeft twee

schoone lammeren! O kom toch hier, en zie het! In hetzelfde oogenblik kwam

nu de kleine blonde vierjarige jongen, die een lam in zijn beide armen vast hield.

Wat verder graasde het weltevreden moederschaap, terwijl het tweede lammetje

nevens hetzelve rondhuppelde en door het kleine kind, dat lagchende en blozende

in het gras lag te spelen, vriendelijk gestreeld werd. Voor KAROLINA was dit gezigt,

boven alle beschrijving, bekoorlijk.

Nu zijn wij gelukkig – zeide de vrouw van JAKOB- wij willen onze lammeren

opkweeken en eene kleine kudde verzamelen. Ja, dat schaap zal ons geluk zijn,

Mevrouw! En uw dochtertje zal daar ook vreugde van hebben. Welk een goed kind

is het. Zie maar eens aan, zelfs onze kardoes weet niet wat hij doen zal, zoo blijde

is hij, als het kleine juffertje maar hier komt. Tegen alle andere menschen blaft en

raast hij. O, zie hoe hij springt en hare lieve handen likt!

Het derde gezin, dat mevrouw L. met hare kinderen bezocht, was dat van eene

arme weduw, die vier kinderen en een' grijzen vader, die door ouderdom het gezigt

had verloren, moest onderhouden.

Zij arbeidde heden in het veld, met twee harer kinderen. Het jongste lag in de wieg,

en KLAARTJE, omtrent zo oud als KAROLIENTJE, moest het oppassen, en te gelijk

zorgde dit kind vol liefde en deernis voor haren ouden grootader. En dit KLAARTJE

was het, waarmede KAROLIENTJE zoo lief naar haar genoegen gespeeld had, en

welks deugden zij zoo hoog roemde. Eerst hield mevrouw L. zich, alsof zij dit geheel

niet opmerkte, doch KAROLIENTJE greep haar bij de hand en vraagde, nadat zij

eenige ogenblikken naar hare moeder, die over iets anders sprak, had geluisterd: niet

waar, Moeder! KLAARTJE is een heel goed kind? Hebt gij het wel gezien, hoe zij,

in het midden van ons vrolijk spelen, telkens naar de wieg liep, toen zij dacht, dat

haar broertje schreide? O! hebt gij het wel gezien, lieve Moeder! met hoe veel zorg

zij dien ouden goeden man met zijne witte haren bij de hand geleidde, om hem uit

de heete zon in de koele schaduw te brengen? Alles nam zij voor hem weg, om het

pad effen en gemakkelijk te maken; en toen hij zoo droevig werd,

omdat hij nu niets meer doen kan, en dat al weenende aan ons vertelde, toen weende