• No results found

Natuur.oriolus 2009-3 De Notenkrakersaga, een vervolg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.oriolus 2009-3 De Notenkrakersaga, een vervolg"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VLAANDEREN ACTUEEL

Natuur.oriolus

75(3): 79-82 79

Notenkrakers Nucifraga caryocatactes zijn gespecialiseerd in hardschalige zaden en het areaal van de verschillende ondersoorten valt samen met dat van de specifieke voedselbo- men, maar uit vele waarnemingen van de makke vogels van de grote influx in 1968 blijkt dat deze alle mogelijke voedselbronnen aan- boorden.

De Siberische Notenkrakers N. c. macrorhyn- chos die in 1968 ook ons land in groot aantal bereikten, zijn in het broedgebied afhankelijk van de zaden van de Siberische den Pinus sibi- rica (Siberische dwergden Pinus pumila in Oost-Siberië). Na jaren met goede reproduc- tie en hoge dichtheid kan het mislukken van de oogst aanleiding geven tot massale emigratie.

In de Siberische taiga zijn de Pinus-zaden van groot belang voor de levensgemeenschappen en zijn voedselbron zowel voor vogels als voor zoogdieren, van muizen tot Bruine beren. In zijn klassiek geworden studie beschreef Formozov (1933) het verband tussen het aan- bod van noten en van eekhoornhuiden op de Siberische marktplaatsen enerzijds en de emi- gratiejaren van Notenkrakers anderzijds.

Bovendien gaat het om enorme aantallen:

voor het gebied gelegen tussen Oeral en Yenissei raamt Vartapetov (1998) het bestand op 600.- tot 900.000 Notenkrakers.

Nochtans is voedselgebrek vermoedelijk niet de aanleiding tot emigratie, maar wel de onmogelijkheid tot verzamelen van de noten (Kumari 1972, Mattes & Jenni 1984). De gestockeerde voorraad is immers nodig voor overwintering en reproductie en vormt veruit de belangrijkste voedselbron gedurende gans het jaar.

Het Europese taxon N. c. caryocatactes daar- entegen is in het hooggebergte gespeciali- seerd in zaden van de Alpenden (Arve) Pinus cembra, in lagere streken in hazelnoten Corylus avellana.

Er bestaat een ruim overgangsgebied tussen beide taxa in N.O.- Europees Rusland en her- kenning in het veld is delicaat, behalve voor de

meest typische exemplaren. Biometrie van snavel en witte staarteinden overlapt in ruime mate, waardoor zelfs in de hand determinatie niet steeds mogelijk is. Bovendien bestaan er regionale verschillen, alpiene caryocatactes hebben bv. lichtere snavels dan Scandina - vische. Een van de betere kenmerken is de – zelden gemeten – breedte van de ondersnavel (Glutz von Blotzheim & Bauer 1993, hierna

‘Handbuch’ genoemd), echter in het veld nau- welijks te beoordelen.

Biogeografische context

Na 1968 werden Notenkrakers gesignaleerd in de Hoge Ardennen, met broedaanwijzingen vanaf 1969. De populatie werd tot 1990 (con- servatief) geschat op 180-210 koppels (Bulteel 1992a), maar zou sindsdien uitgebreid zijn tot 300-500 paar (Anoniem 1999).

Nochtans zijn er sterke aanwijzingen dat Notenkrakers reeds in de periode tussen het invasiejaar 1954 en 1968 in het Ardense broedgebied aanwezig waren (samengevat in Bulteel 1992a). Zo ook in de aangrenzende Franse Ardennen, waar de soort reeds broed- verdacht was vanaf 1954 (Fauvel 1991).

In Midden-Europa zijn Notenkrakers algemeen in de Alpen en de Jura, maar dankzij de uit- breidende aanplantingen van Fijnspar Picea abies in de 19de eeuw is het areaal sterk uit- gebreid in noordwestelijke richting, vooral in de 20ste eeuw. Het Handbuch beschrijft uit- voerig de huidige verspreiding en sinds 1930 zou het areaal met 60.000 km2toegenomen zijn. In Duitsland zijn thans haast alle midden- gebergten bezet (Rheinwald 1993).

Dit was mogelijk door de kunstmatige, op sub- montane etage aangeplante sparrenbossen die broedgelegenheid boden, temidden rijke hazelaarbestanden van de colliene etages.

Notenkrakers konden deze vacante niche invullen en het huidige areaal loopt van Alpen en Jura over de middengebergten tot de meest westelijke uitlopers in de Ardennen. In Frankrijk leven Notenkrakers in de Vogezen,

Jura en Alpen en naast de Ardennen vestigden zich nog kleine populaties in het Centraal Massief en de Morvan (Crocq 1994, 1999).

Siberische Notenkrakers daarentegen konden slechts blijvende satellietpopulaties opbou- wen in de taiga in het noorden en centrum van Zweden en Finland, waar aanplant van P. sibi- rica en P. cembra de noodzakelijke voedselbron leverde, ver ten noorden van het traditionele areaal van caryocatactes (referenties in Bulteel 1992a en in het Handbuch). In Zweden werden deze Siberische gasten reeds op meer- dere 100-en koppels geschat, tegenover 5.000-15.000 Europese in het zuiden (Svensson et al. 1999). Ook in Noorwegen werd een kleine populatie van vermoedelijk macrorhynchos gevonden in plantage van Siberische dennen (5-10 paar in 1980-1985;

Gjershaug et al. 1994).

Overblijvers van de invasie 1968 werden op diverse plaatsen tot in het volgende jaar gesignaleerd, met eenmalige broedgevallen of -pogingen (ook in Vlaanderen: Herremans 1979). Voor geen van deze werd evenwel aan- getoond dat het macrorhynchos betrof (Handbuch).

Invasies van Siberische Notenkrakers gaan steeds gepaard met belangrijke sterfte. Voor België werd dit beschreven door Tricot (1968a): “il s’agit d’oiseaux chez lesquels se font sentir les séquelles du manque de nourri- ture spécifique et qui, luttant pour se mainte- nir en vie – en vain d’ailleurs -, se rabattent sur tout ce qui se présente à leur portée”.

Opmerkelijk voor de waarnemingen vanaf september was dat de jachttechniek dezelfde was als voordien maar “le comportement général des oiseaux semble bien être différent.

On se trouve en présence d’exemplaires plus calmes: plus aucun comportement ‘anormal’, comme il en fut signalé en juillet et août, n’est indiqué” (Tricot 1968b). Geen paniekerig gedrag meer waarbij de vogels zich te pletter vliegen en naarstig foerageren tot de duister- nis valt, en slechts één kadaver op 150 gege- vens versus een twintigtal op 600 gegevens bij het begin van de invasie. Tevens werden meer vogels in en op de randen van de bossen gezien dan voorheen. Dit werd ook gemeld door Simon et al. (1975): “les oiseaux semblent fixés depuis la mi-octobre et ils fréquentent surtout les plantations d’Epicéas”. Tijdens de winter 1968-1969 waren de aantallen zeer sterk afgenomen, de vogels situeerden zich voorna- melijk nog in de grootste sparrenmassieven op de Ardense kammen, en van extreme makheid was geen sprake meer (Tricot 1969).

Meest waarschijnlijk is dat slechts de vogels

De Notenkrakersaga, een vervolg

G

UIDO

B

ULTEEL

& W

ALTER

B

ELIS

“Oelegem. Op 11 augustus 1968 … speelde zich voor ons een enig schouwspel af. 4 note- krakers roofden een wespennest en pikten de larven uit de raten. De wespen pikten ze dood en lieten ze dan liggen. Er werd gestoeid en gevochten om de raten en nu en dan vloog er een met een stuk raat in de snavel weg” (Fr. & L. Vorsselmans 1968, Wielewaal 34: 324).

“(1968) Kasterlee: Spinnen pikken op de houtmijt. De ploegende boer volgen en de insekten oppikken net als witte kwikstaarten doen. Haver afstropen op het veld en die bij- eendragen naar een hamsterplaats in het dennenbos en ze daar met dennenaalden onderstoppen” (W. Paulussen 1968, Wielewaal 34: 328).

(2)

VLAANDEREN ACTUEEL

Natuur.oriolus 75(3): 79-82

80

met de sterkste snavels konden overleven, een voedselvoorraad konden opslaan (in 1968 was er een rijke hazeloogst, Tricot1968b) en een territorium bezetten.

De Pinus-zaden worden immers in de snavel gekraakt (zowel door caryocatactes als macrorhynchos), terwijl hazelnoten op effi- ciënte wijze gekliefd worden (caryocatactes).

Macrorhynchos met slanke snavels kunnen vermoedelijk geen harde hazelnoten openhak- ken (referenties in Bulteel 1992a). De boven- snavel van macrorhynchos kan tot 7 mm lan- ger zijn dan de ondersnavel, nauwelijks zo bij caryocatactes (Handbuch). Toch varieert de snavelvorm bij caryocatactes naargelang het voedsel (arve versus hazel) en jaarperiode: bei- telvormig in herfst en winter, pincetvormig met gebogen overlengte van de bovensnavel in het voorjaar (referenties in Glutz von Blotzheim 2008).

De noten (Pinus en hazel) hebben een hoog energiegehalte en divers ander voedsel vol- staat mogelijk niet om de invasiegasten te laten overleven (Cramp & Perrins 1994). De ontreddering van de Siberische vogels blijkt uit vele waarnemingen en de hoge sterfte is waar- schijnlijk in belangrijke mate aan voedselge- brek te wijten, zoals ook blijkt uit het lage gewicht van heel wat dood gevonden vogels (voorbeelden in Herroelen 1974 en het Handbuch).

Door de vloed van macrorhynchos in 1968 werd daarom lang vermoed dat de Ardense vogels tot het Siberische taxon behoorden (o.m. in Ledant et al. 1983, overgenomen in Crocq 1990, Cramp & Perrins 1994), hoewel dit niet bewezen of zelfs betwijfeld werd (Clesse et al. 1991). Door Bulteel (1992a) werd evenwel aangetoond dat de Ardense populatie tot de Midden-Europese caryoca-

tactes-populaties behoort. Deze stelling werd overgenomen door de Zwitserse notenkraker- specialist Mattes (in Handbuch, Hagemeijer &

Blair 1997) en in Wallonië zelf (Anoniem 1999). Blijkbaar duurt het lang eer een mythe verdwijnen kan, daar Dubois et al. (2008) nog schrijven dat het in de Franse Ardennen waar- schijnlijk macrorhynchos betreft, hoewel ook de Franse specialist Crocq (1994, 1999) dit reeds in vraag stelde.

Bij de 1968-invasie was immers ook – gezien de enorme aantallen – een niet verwaarloos- baar deel caryocatactes (of car.><macr.) betrokken. Herroelen (1974) vond 6 % caryo- catactes (3 op 49 uit 1968, naast 5 ex. van voor 1900 (reeds vermeld door van Havre 1928) en 1 ex. uit het invasiejaar 1911). Dit taxon werd ook vastgesteld in 1968 in Frankrijk (Erard 1970: 10 % caryocatactes) en in Zweden (Eriksson & Hansson 1973: 5 % en 11 % onbepaald). In Denemarken zou een eer- ste golf in augustus gevolgd zijn door een tweede golf, waarbij in het begin alleen macrorhynchos betrokken zou zijn, nadien een belangrijk aandeel caryocatactes (Sorensen in Piazza & Verdin 1969).

Vermoedelijk zijn het deze vogels die konden overleven en de Ardense populatie vestigen (of de reeds bestaande, kleine kern versterkten?).

Van noordelijke caryocatactes-populaties (Scandinavië, Baltische landen, Rusland) zijn ook emigraties gekend. Anderzijds zijn ook van Midden-Europese Notenkrakers dispersie en trekbewegingen opgetekend, tot afstanden van enkele 100-en km (Mattes & Jenni 1984).

De meeste gecontroleerde vogels bleken juve- nielen te zijn. Dit kan de gestage uitbreiding in de Europese middengebergten in N.W.-rich- ting verklaren en het is niet uitgesloten dat ook de Ardennen op die wijze bereikt werden.

De ware herkomst van de bronpopulatie(s) zal onbekend blijven; mogelijk kan genetisch onderzoek hierover een aanwijzing geven, hoewel de verschillen tussen de taxa zeer gering blijken te zijn (Haring et al. 2007).

Alleszins verschillen de Ardense vogels in het veld niet van andere Europese populaties (Alpen, Vogezen e.a.), maar zijn typische macrorhynchos (N.-Zweden) wel duidelijk ver- schillend (Bulteel 1992a).

Na 1968 werden nog kleine influxen geno- teerd in 1977 en 1985. Daarnaast verschenen nog solitaire of enkele Notenkrakers in de lage landen, ook in 2008. De sympathieke vogels wekken steeds veel enthousiasme op (cfr. De Fraine & Driessens 2008) en worden door- gaans toegeschreven aan het Siberische taxon, hoewel door de nabijheid van de Ardense populatie en de potentiële trekbewegingen van andere Europese populaties caryocatactes niet kan worden uitgesloten. Ook in Frankrijk werden in de herfst van 2005 trekbewegingen genoteerd van vermoedelijk caryocatactes in het centrum en het oosten van het land (Dubois et al. 2008). Mede door het moeilijke onderscheid is mogelijk een groter aantal dan vermoed van deze vogels niet van Siberische herkomst. Ook Dubois et al. (2008) schrijven:

“il n’est pas possible d’attribuer à l’une ou l’autre sous-espèce la plupart des observations réalisées à grande distance de l’aire de nidifica- tion, même si la forme caryocatactes est plus probable dans la plupart des cas”.

De massale macrorhynchos-invasie in 1968 tot in W.-Europa herhaalde zich sindsdien niet meer. Meer frequent komen influxen in Finland en N.O.-Europa voor. Op de trektel- post te Falsterbo in Zweden werden tussen 1 augustus en 20 november 2008 193 Notenkrakers genoteerd (www.artportalen.

se).

Meer spectaculair is de melding van hoge aan- tallen in 2008 in Ukraïne, met aanvang in de zomer in het noorden van het land, uitbrei- dend in het najaar tot het zuiden (Krim en Donaudelta) (Birding World 2008, 21 : 455).

Kleinere aantallen werden gezien in Hongarije (www.birding.hu).

Invasies in N.O.-Europa tot in Ukraïne zijn sinds lang gekend (Formozov 1933). Ook tij- dens macrorhynchos-influxen werd toch in de meeste gevallen ook caryocatactes (of car.><macr.) vastgesteld (Handbuch).

Ecologie

De ecologie van de Ardense Notenkrakers werd bestudeerd door Bulteel (1992b).

Sindsdien is een aantal zaken gewijzigd.

Vooreerst is de populatie toegenomen: van (min.) 180-210 paar (1990) tot 300-500 (Anoniem 1999). Schatting van de populatie- grootte gebeurde destijds door het opsporen van territoria en door waarneming van de Notenkraker Nucifraga c. caryocatactes. april 1989, Logbiermé (Foto: Guy Robbrecht)

(3)

VLAANDEREN ACTUEEL

Natuur.oriolus

75(3): 79-82 81

voedselvluchten in het najaar. Dan zijn de Notenkrakers het meest opvallend en gedu- rende ganse dagen worden onophoudelijk de hazelaarheggen bezocht en de notenvoorra- den naar het bos gesjouwd.

Uit tellingen na 1992 bleek reeds dat ten min- ste plaatselijk hogere aantallen voorkwamen.

Voor een uitgestrekt boscomplex ten Z.O. van Spa werden in 1985-1989 ca. 15-20 koppels geregistreerd. Uit telling van aanvliegroutes in 1995 door Paul Maes bleek dit aantal reeds verhoogd tot (min.) 26-28 paar.

De dichtheid in de sparrenbossen wordt bepaald door de bosstructuur en de nabijheid van voldoende hazelaars. Daar de geschikte percelen in de permanent geëxploiteerde bos- sen beperkt blijven, zal toename van de popu- latie eerder door uitbreiding van het areaal gebeuren dan door hogere dichtheden.

Toename is mogelijk door een goed reproduc- tiesucces waardoor een populatieoverschot kan ontstaan. Notenkrakers zijn extreem afhankelijk van de verzamelde notenvoorraad.

Swanberg (1981) vond bij de hazelaarafhanke- lijke populatie in Z.-Zweden dat de legsel- grootte beïnvloed werd door de notenoogst van vorig najaar, in zoverre dat na een zeer slechte oogst zelfs geen jongen groot kwamen.

Ook Mattes (1978) vond in de Zwitserse Alpen bij arvenafhankelijke populaties minder uitge- vlogen jongen na een slecht nootjesjaar: 1,8- 2,4 jongen per familie na normale oogst tegenover 0,3-1,8 na een slechte oogst (even- als Crocq (1999) in de Franse Alpen).

In de Hoge Ardennen werden gemiddeld 2,1 uitgevlogen jongen per familie gevonden na een slecht oogstjaar, tegenover 2,3-3,0 na een zwak jaar en 2,7-3,0 na een (bijna) goed jaar.

De hazeloogsten werden geschat en ingedeeld in klassen (tabel 1).

Daar nuloogsten nooit voorkwamen en zelfs na een slecht oogstjaar met zeer weinig noten toch een goede reproductie genoteerd kon worden, weliswaar van families met uitgevlo- gen jongen (het globale reproductiesucces bleef onbekend), kon vermoedelijk een popu- latieoverschot opgebouwd worden. Volgens Mattes (1978) bedraagt het minimaal vereis- te succes om een stabiele populatie in stand te houden 0,4 jongen per paar/ jaar, wat ruim bereikt werd in de Ardennen. Dit verklaart mede de gestage uitbreiding.

Vervolgens blijkt de hazeloogst gemiddeld ver- vroegd te zijn en hierdoor ook de periode van de voedselvluchten. Deze starten volop met de plukrijpheid van de hazelnoten, op jaarlijks veranderlijk tijdstip. Regelmatige en volgehou- den voedselvluchten werden in 1983-1990 genoteerd van einde augustus tot einde okto- ber, gemiddeld van 4 september tot 13 okto- ber.

Dit blijkt thans duidelijk vervroegd te zijn: van einde juli tot einde september, met de piek reeds in augustus i.p.v september.

Tabel 1. Hazelnotenoogst in de Hoge Ardennen

aantal maal optredende oogst

aantal jaren overvloedig goed weinig zeer weinig

periode 1982-1991 10 1 5 3 1

periode 1992-2005 14 0 4 4 6

Referenties

Anoniem, 1999. Le cassenoix moucheté (Nucifraga caryocatactes caryocatactes) http://biodiversité.wallonie.be.

Bulteel G., 1992a. Le Cassenoix moucheté (Nucifraga caryocatactes) en Ardenne: Répartition, effectifs, cadre biogéographique. Aves 29 : 1-36.

Bulteel G., 1992b. Notenkrakers Nucifraga caryocatactes in de Hoge Ardennen: etho-ecologie van een hazelaarhorige populatie. Oriolus 58 : 65-105.

Clesse B., Dewitte T. & J-P. Fouarge, 1991. Répartition et habitat du Cassenoix moucheté (Nucifraga caryocatactes) dans l’ouest de l’Ardenne. Aves 28 : 57-74.

Cramp S. & C.M. Perrins (ed.), 1994. Handbook of the Birds of Europe, the Middle East and North Africa. Vol. VIII. Oxford Univ. Press.

Crocq C., 1990. Le Casse-noix moucheté (Nucifraga caryocatactes). R. Chabaud-Lechevalier.

Crocq C., 1994. Cassenoix moucheté Nucifraga caryocatactes, in Yeatman-Berthelot D. & G. Jarry. Nouvel atlas des oiseaux nicheurs de France 1985-1989. Société Ornithologique de France, Paris.

Crocq C., 1999. Cassenoix moucheté Nucifraga caryocatactes, in Rocamora G. & D. Yeatman-Berthelot. Oiseaux menacés et à surveiller en France. SEOF – LPO, Paris.

De Fraine E. & G. Driessens, 2008. De Notenkrakersuite: het relaas van een gewillig pleisterende Notenkraker Nucifraga caryocatactes in Haasrode. Natuur.oriolus 74 : 153-154.

Dubois Ph., Le Maréchal P., Olioso G. & P. Yésou, 2008. Nouvel Inventaire des oiseaux de France. Delachaux & Niestlé, Paris.

Erard C., 1970. L’irruption de Casse-noix moucheté Nucifraga caryocatactes (L.) en France durant les années 1968-1969. Alauda 38 : 1-26.

Eriksson M. & J.-A. Hansson, 1973. Invasionen av nötkråka Nucifraga caryocatactes. Vår Fågelvärld 32: 11-22.

Fauvel B.(coord.),1991. Les oiseaux de Champagne-Ardenne. Centre Ornithologique de Champagne-Ardenne, St-Rémy-en-Bouzemont.

Formozov A.N., 1933. The crop of Cedar nuts, invasions into Europe of the Siberian Nutcracker (Nucifraga caryocatactes macrorhynchus Brehm) and fluctuations in numbers of the Squirrel (Sciurus vulgaris L.). J. Anim. Ecol. 2 : 70-81.

Gjershaug J.O., P.G. Thingstad, S. Eldøy & S. Byrkjeland, 1994. Norsk fugleatlas. Norsk ornitologisk Forening, Klaebu.

Glutz von Blotzheim U.N. & K.M. Bauer, 1993. Handbuch der Vögel Mitteleuropas. Band 13. Aula-Verlag, Wiesbaden.

Glutz von Blotzheim U.N., 2008. Zur Haselnussernte des Tannenhähers Nucifraga c. caryocatactes. Vogelkdl. Ber. Niedersachs. 40: 107-116.

Hagemeijer W. & M. Blair (ed.), 1997. The EBCC Atlas of European Breeding Birds: Their Distribution and Abundance. Poyser, London.

Haring E., A. Gamauf & A. Kryukov, 2007. Phylogeographic patterns in widespread corvid birds. Molecular- Phylogenetics-and-Evolution 45: 840-862.

Herremans M., 1979. Siberische Notekraker Nucifraga c. macrorhynchos. Wielewaal 45: 247-248.

Herroelen P., 1974. Biometrische gegevens van de notekraker (Nucifraga caryocatactes) uit het invasiejaar 1968. Wielewaal 40: 68-74.

Onbekend is in hoeverre dit het gevolg is van klimatologische of andere factoren.

Niet minder opvallend is dat in de tweede periode geen overvloedige hazeloogst meer opgemerkt kon worden, maar wel een groter aantal schrale oogsten. Hetzelfde werd geno- teerd voor Fijnspar: in tegenstelling tot 1981- 1991 waarin nog drie overvloedige kegelpro- ductiejaren voorkwamen, werden deze niet meer vastgesteld in 1992-2008 (Bulteel 1992b en eigen waarn.).

In de Franse Alpen noteerde Crocq (1999) dat in het laatste decennium geen overvloedige oogsten van de Alpenden meer optraden, mogelijk veroorzaakt door atmosferische pol- lutie, met negatieve gevolgen voor het repro- ductiesucces en de dichtheden van de Notenkrakers.

Maar dat is een ander verhaal…

Onze dank gaat uit naar L. Benoy, M. Louette, M. Ruelle en J. Van Impe voor hulp bij het lite- ratuuronderzoek en naar P. Maes voor mede- deling van aanvullende tellingen.

Guido Bulteel, guido.bulteel@skynet.be Walter Belis, walter.belis@telenet.be

(4)

VLAANDEREN ACTUEEL

Natuur.oriolus 75(3): 79-82

82

Samenvatting – Abstract - Résumé

Sinds lang gekend zijn emigraties van Notenkrakers, veroorzaakt door het mislukken van de Arvenoogst Pinus sibirica in de Siberische taiga.

De laatste massale influx van Siberische Notenkrakers Nucifraga cary- ocatactes macrorhynchos gebeurde in 1968, hoewel nadien nog klei- nere influxen genoteerd werden. Anderzijds zijn ook van het Europese taxon Nucifraga c. caryocatactes emigratie en dispersie bekend.

Door grootschalige aanplant van Fijnspar Picea abies konden Europese Notenkrakers zich in N.W.-richting uitbreiden tot in haast alle Europese middengebergten, waar Hazelaars Corylus avellana de voedselbron ver- zekerden. Meest westelijke uitloper van deze expansie vormen de Ardennen, waar Notenkrakers zich vestigden na 1968 maar vermoede- lijk reeds langer aanwezig waren.

Het onderscheid tussen beide taxa is gering en de mogelijke verplaats- ingen van beide maken dat determinatie van een of enkele vogels bui- ten de broedgebieden delicaat blijft.

Door de gespecialiseerde voedselstrategie zijn Notenkrakers extreem afhankelijk van de verzamelde notenvoorraad en zowel in Scandinavië als in de Alpen wordt het reproductiesucces hierdoor sterk beïnvloed.

In de Ardennen werden echter geen nuloogsten van de hazelaars vast- gesteld en ook na een zwak oogstjaar kon een goede reproductie geno- teerd worden. Vermoedelijk kon hierdoor een populatieoverschot opge- bouwd worden en de populatiegrootte toenemen.

Nochtans werden in de periode 1992-2005 groter aantal schrale oog- sten opgemerkt dan in 1982-1991. Tevens blijkt de hazeloogst en de periode van de voedselvluchten gemiddeld vervroegd te zijn: i.p.v. einde augustus-einde oktober blijken deze thans vooral van einde juli tot einde september te gebeuren.

The Nutcracker Saga

Emigrations of Nutcrackers have been known for some time, caused by the failure of the Arolla Pine Pinus sibirica crop in the Siberian taiga. The last massive influx of Siberian Nutcrackers Nucifraga caryocatactes macrorhynchos occurred in 1968, but since then smaller influxes have been noted too. However emigration and dispersion are also known for the European taxon Nucifraga c. caryocatactes.

The large scale planting of Norway Spruce Picea abies has allowed European Nutcrackers to expand in a N.W. direction in nearly all European central mountain areas, where Common Hazel Corylus avella- na is an assured source of food. The Ardennes form the most westerly outpost of this expansion, where Nutcrackers established themselves from 1968 but were probably already present before this. The difference betweeen both taxa is small and the possible movements of both make the identification of individual birds outside breeding ranges tricky.

Because of their specialised food strategy, Nutcrackers are extremely dependent for their breeding success on the total nut inventory in Scandinavia as well as in the Alps. In the Ardennes no total failure of the Hazel crop has been recorded and even in years with poor harvests, good reproduction has been noted. Probably this has led to a surplus and an increase in population size.

Nevertheless in the period 1992-2005 more meagre harvests have been observed than in the period 1982-1991. At the same time it seems that the Hazel crop and the periods of food dispersion have become earlier on average: instead of end August - end October they seem to occur now mainly from end July - end September.

La saga du Cassenoix

On connaît depuis longtemps les émigrations de Cassenoix, dues aux mauvaises récoltes de Pin cembro Pinus sibirica dans la taïga de Sibérie.

La dernière invasion massive de Cassenoix mouchetés de Sibérie Nucifraga caryocatactes macrorhynchos date de 1968, bien qu’on ait encore enregistré quelques invasions de moindre envergure par après.

Par ailleurs, des mouvements migratoires et dispersifs sont également connus de la part du taxon européen Nucifraga c. caryocatactes.

Suite aux plantations à grande échelle de l’Epicéa commun Picea abies, les Cassenoix d’Europe ont pu étendre leur aire de répartition vers le nord-ouest jusque dans presque tous les massifs montagneux du centre et du sud-est de l’Europe, où le Noisetier commun Corylus avellana four- nissait leurs ressources alimentaires. Les Ardennes constituent les con- treforts les plus occidentaux de cette expansion. Les Cassenoix s’y sont installés après 1968, mais il est probable qu’ils y étaient déjà présents bien auparavant.

La distinction entre les deux taxons est minime et leurs déplacements respectifs rendent l’identification d’un ou de quelques individus en dehors des zones de nidification assez délicate.

De par leur stratégie et spécialisation alimentaires, les Cassenoix sont en très large mesure dépendants des réserves de noisettes, ce qui a une grande influence sur leur succès reproducteur, tant en Scandinavie que dans les Alpes. Dans les Ardennes on n’a toutefois pas relevé de récoltes totalement improductives des Noisetiers, et même après une mauvaise année le succès reproducteur restait satisfaisant. On suppose qu’un excès démographique a ainsi pu se constituer et que la population a pu s’agrandir.

Pour la période 1992-2005 on a cependant noté plus de maigres récol- tes que pour la période 1982-1991. En outre, il semble qu’en moyenne la récolte de noisettes et les vols alimentaires ont lieu plus tôt dans la saison: au lieu de fin août à fin octobre, ils s’étalent actuellement de fin juillet à fin septembre.

Kumari E., 1972. (The invasion of the Siberian Nutcracker in Europe in the autumn of 1968). Comm. Baltic Comm. Study Bird Migr. 7: 58-83 (Russisch, Eng. summary).

Ledant J.P., J.P. Jacob & P. Devillers, 1983. Animaux menacés en Wallonie. Protégeons nos oiseaux. Duculot – Région Wallonne, Gembloux & Jambes.

Mattes H., 1978. Der Tannenhäher (Nucifraga caryocatactes (L.)) im Engadin. Münstersche Geogr. Arbeiten. Heft 2. Schöningh, Paderborn.

Mattes H. & L. Jenni, 1984. Ortstreue und Zugbewegungen des Tannenhähers Nucifraga caryocatactes im Alpenraum und am Randecker Maar / Schwäbischer Alb. Orn. Beob.

81 : 303-315.

Piazza M. & R. Verdin, 1969. Brève esquisse de l’invasion du Cassenoix (Nucifraga caryocatactes) en Europe en 1968. Aves 6: 111-117.

Rheinwald G., 1993. Atlas der Verbreitung und Häufigkeit der Brutvögel Deutschlands – Kartierung um 1985. Schriftenreihe des DDA 12.

Simon P., Delmée E. & P. Dachy, 1975. Un nid de Cassenoix en Belgique. Le Gerfaut 65: 153-164.

Svensson S., M. Svensson & M. Tjernberg, 1999. Svensk fågelatlas. Vår Fågelvärld, suppl. 31. Stockholm.

Swanberg P.O., 1981. Kullstorleken hos nötkråka Nucifraga caryocatactes i Skandinavien, relatered till föregående års hasselnöttillgang. Vår Fågelvärld 40 : 399-408.

Tricot J., 1968a. Brève synthèse des données concernant le Cassenoix (Nucifraga caryocatactes) lors de l’invasion 1968 (période: juillet à septembre). Aves 5 : 146-156.

Tricot J., 1968b. Notes complémentaires concernant l’invasion 1968 du Cassenoix (Nucifraga caryocatactes) (deuxième période: octobre et novembre). Aves 5 : 184-188.

Tricot J., 1969. Prolongation de l’invasion 1968 du Cassenoix (Nucifraga caryocatactes) (troisième période: décembre 1968 à novembre 1969). Aves 6 : 158-168.

van Havre G.C.M., 1928. Les Oiseaux de la Faune Belge. Maurice Lamentin, Bruxelles.

Vartapetov L.G., 1998. (Vogels van de noordelijke taiga van de West-Siberische laagvlakte; Russisch). Novosibirsk.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naast de relatie tussen coaching en competentieontwikkeling in het algemeen wordt in de literatuur ook gerapporteerd over onderzoek naar de relaties tussen de vier dimensies

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

Author: Runtuwene, Vincent Jimmy Title: Functional characterization of protein-tyrosine phosphatases in zebrafish development using image analysis Date: 2012-09-12...

Met behulp van deze gegevens kan worden berekend welke maximale totale behoefte aan elektrische energie in Nederland er voor 2050 wordt voorspeld.. 3p 1 Bereken deze

In Vladivostok, het eindpunt van de Trans-Siberische Lijn, zijn de winters ondanks de zuidelijkere ligging en de ligging aan het water kouder dan de winters in Moskou, het

Naast een doorwrochte beschouwing over terugkoppeling via rechtspraak en een analyse van de vraag in hoeverre de rechter suggesties kan doen over hoe een knelpunt in regelgeving

Acorn Acorn \Acornfamily \acorn{} ABC abc AnnSton AnnSton \AnnStonfamily \astone{} ABC abc ArtNouv ArtNouv \ArtNouvfamily \artnouv{} ABC — ArtNouvc ArtNouvc \ArtNouvcfamily

De sterke wind heeft ze op doen waaien en nu vliegen ze wild in