• No results found

* * MISDRIJVEN EN OVERTREDINGEN * *

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "* * MISDRIJVEN EN OVERTREDINGEN * * "

Copied!
158
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

r 1

2 9 3

JMMUNE- EN MILITAIRE

* * MISDRIJVEN EN OVERTREDINGEN * *

DOOR

P. J. BRANDENBURG.

BOEKHANDEL VISSEE & C°.

W E L T E V R E D E N

1905.

(2)

ïif

0093 1996

(3)

COMMUNE- EN MILITAIRE MISDRIJVEN EN OVERTREDINGEN EN DE IN

NEDERLANDSCH-INDIE DAAR- TEGEN BEDREIGDE

STRAFFEN.

(4)
(5)

Voorwoord.

In het voorwoord tot den in het jaar 1898 van mijn hand verschenen Gids voor Officieren en Onderofficieren van het Neder- landsch-Indische leger bij de beoefening en toepassing van het Mi- litaire Redd drukte ik de hoop uit later in de gelegenheid te zullen zijn de strafbare handelingen en de daartegen bedreigde straffen te behandelen in den geest, waarop dit is geschied door Mr. C.

P. K. WINOKEL in zijn Gids voor officieren en onderofficieren van het Nederlandsch Oost Indische leger bij de uitoefening der militaire rechtspleging in tijd van vrede. Omstandigheden buiten mijn wil waren oorzaak, dat niet eerder daaraan gevolg kon worden gegeven.

Ik heb getracht de strafbare feiten van het militaire en ge- meene recht, zoowel de crimineel als de kiïjgstuchtelijk strafbare, zoodanig saam te voegen, dat degene, die de strafwet heeft toe te passen, een vraagbaak vindt bij de beoordeeling of een bedreven feit tot de speciaal militaire of tot de bij liet gemeene strafrecht strafbaar gestelde feiten, of enkel onder de disciplinaire overtre- dingen behoort. De militaire misdrijven en overtredingen zijn allen, die van het gemeene recht slechts in zoover opgenomen als ze met de militaire verband houden of in de praktijk veelvuldig voorkomen.

Ook de speciaal in oorlogstijd strafbare feiten zijn in dit werkje opgenomen; reeds tengevolge daarvan zou de indeeling moeten afwijken van die, gevolgd in Mr. WINCKÜL'S gids, doch ook om andere redenen meende ik dezen daarin niet geheel en al te moeten volgen.

Het groote verschil in indeeling van het gemeene strafrecht en van het militaire is toch oorzaak, dat het niet gemakkelijk is de strafbare feiten van het eene bij die van het andere te voegen, zonder de indeeling te wijzigen, terwijl het bovendien slechts noodig was van het gemeene recht die strafbepalingen op te nemen, welke met de militaire verwant zijn of waaraan militairen zich lichtelijk kunnen schuldig maken.

De omstandigheid eindelijk, dat dit werkje geschreven wordt voor niet rechtsgeleerden, heeft mij er toe gebracht eene indeeling aan te nemen, waarbij al datgene bij elkaar wordt gevat, wat door

(6)

VI.

het spraakgebruik of op het eerste gezicht voor leeken bij elkaar schijnt te behooren. Dit werkje is immers slechts een gids; de strafbepalingen staan in de wetboeken, die toch geraadpleegd moeten worden en waaruit de qualificatie moet worden getrokken.

Daarom is ook naast elke strafbepaling het artikel der betrekkelijke strafwet aangegeven.

De politie-overtredingen, welke min of meer met crimineel strafbare feiten verband houden, zijn evenals de krijgstuchtelijke overtredingen, welke verband houden met volgens het crimineel wetboek strafbare feiten, mede opgenomen, te meer, daar de politie- overtredingen voor militairen ook weer disciplinaire overtredingen daarstellen.

Bij de samenstelling is gebruik gemaakt van de verschillende wetboeken, reglementen en voorschriften en verder van den „Gids voor officieren en onderofficieren van het Nederlandsen Oost Indisch leger bij de uitoefening der militaire rechtspleging in tijd van vrede"

door Mr. C. P. K. WINCKEL, „Het crimineel wetboek voor het krijgsvolk te lande" door Mr. M. P. POLS, „Het militair strafrecht in Nederlandsch Indië" door A. V. L. BARRÉ, de „Handleiding ten gebruike bij de uitoefening der Militaire rechtspleging" door J. A. P. G-REVERS, „Het Oorlogsrecht" door J. O O DEN BEER POORTUGAEL en de toelichtingen op de wetboeken van strafrecht voor Europeanen en inlanders.

Moge dit werkje een evengoede ontvangst vinden als mijn Gids.

WELTEVREDEN, Maart 1903.

De Schrijver.

(7)

INHOUD.

BLZ.

Vereischten voor een strafbaar feit. § 1 — § 8. . . . 1.

Wettelijke strafbepaling § 1. Met de zintuigen waarneem- bare daad § 2. Deugdelijk voorwerp en deugdelijke middelen j 2. Kenmerken van een strafbaar feit § 3. Uitlegging der strafwet § 4. Toepassing der strafwet op analoge gevallen dooi- den militairen rechter § 5. Macht tot het geven van orders en bevelen op rechterlijk gebied door den opperbevelhebber van het veldloger in oorlogstijd § 6. Vrijheid gelaten aan den dis- ciplinairen rechter § 7. Samenvatting der eischen waaraan een feit moet voldoen om strafbaar te zijn § 8.

Misdrijven tegen de veiligheid van den staat, § 9 — § 57. 4.

Tweeërlei vorm van in gevaar brengen der veiligheid van den staat § 9. Verraad § 10. Strafbepaling tegen niet open- baring van misdrijven tegen de uit- of inwendige veiligheid van Nederlandsch-Indië § 11. Vrijstelling van straf wegens aangifte van misdrijven tegen de uitwendige of inwendige vei- ligheid van Nederlandsch-Indië door daaraan medeplichtigen § 12.

Wat door wapenen in den zin der strafwet verstaan wordt § 13.

I. Misdrijven tegen de uitwendige veiligheid en daarmede

verband houdende militaire misdrijven. § 14 — § 52. . 7.

Misdrijf tegen de uitwendige veiligheid § 14. Krijgsver- raad van niet-militaircn ij 15. Misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van Nederlandsch-Indië § 10 — § 1.9. Verraad

§ 20 — f 23. Ronselen en spionneeren § 24 — § 32. Misda- den tegen den dienst en de subordinatie, die als misdrijven tegen de uitwendige veiligheid zijn te beschouwen § 3 3 — § 3 8 . Ontvreemden van ammunitie of artilleriegoederen ten bate van den vijand § 39. De last van den bevoegden meerdere ontlast den mindere, tenzij die last blijkbaar met verraderlijke bedoe- lingen is gegeven § 40. Desertie naar den vijand § 41 — § 52.

II. Misdrijven tegen de inwendige veiligheid. §53 —§57. 22.

Misdrijven tegen de inwendige veiligheid f 53 — § 56.

Aanslag § 54. Samenspanning § 54. Samenspanning tegen de inwendige veiligheid door openbare ambtenaren j 57.

Desertie en daarmede verwante misdrijven en overtredingen.

§ 58 — § 104 . . . 25.

(8)

VIII,

BLZ.

Wat onder desertie verstaan wordt f 58. Onderscheidene soorten van desertie j 51. Wanneer de desertie is volbracht 5 60. Achterblijven van verlof J 61. Poging tot desertie § 62.

Herhaling van desertie § 63.

I. Desertie in tijd van vrede. § 64 — § 92 28.

Wat met betrekking tot desertie als garnizoen beschouwd wordt § 64. Rayonsoverschrijding § 65. Afwezig blijven van het korps zonder overschrijding van den rayon j 66. Discipli- naire bestraffing van desertie § 67. Desertie van een officier f 68. Desertie van minderen § 69 — f 82. Achterblijven van verlof j 83. Afspraak tot desertie § 84 — § 85. Verbergen van deserteurs of dezen behulpzaam zijn J 86. Niet aangeven

van desertie § 87. Verleiding tot desertie § 88 — §89. Enga- geering van militairen niet van een behoorlijk paspoort voorzien

§ 90 — § 91. 1'olitie-overtredingen welke met desertie of rayonsoverschrijding verband honden j 92.

II. Desertie in tijd van oorlog niet gepaard met overgang

naar den vijand. § 93 — § 104 38.

Toepasselijkheid der strafbepalingen op desertie in tijd van vrede op desertie in tijd van oorlog uit garnizoenen binnens- lands f 93. Desertie ait het leger of uit eene vesting in de nabijheid des vijands § 94. Afwezigblijven uit het leger of uit eene vesting in de nabijheid des vijands § 95. Overschrijding der grenslinic aan de van den vijand afgekeerde zijde § 95. Achter- blijven van verlof f 96. Desertie onder verzwarende omstandig- heden § 97 — § 99. Verleiding tot desertie, begunstigen van desertie en verbergen van deserteurs § 100. Afspraak tot desertie j 101 — § 102. Niet kennisgeven van eene voorgenomen of volbrachte desertie j 103. Engageering bij een ander korps zonder behoorlijk paspoort of ontslag bekomen te hebben § 104.

Verzet. Ongehoorzaamheid. § 105 — § 146 43,

Wederspannigheid of rebellie § 105 — <j 111. Wanneer eene vereeniging van personen gewapend wordt genoemd § 112.

Misdrijven begaan ter gelegenheid van rebellie j 113. Oprui- ing tot wederspannigheid § 114. Muiterij of verzet van pas- sagiers op een koopvaardijschip j 115. Wederspannigheid door gevangenen § 116. Eeitelijken wederstand tegen spoor- wegpersoneel f 117. Verleenen van gewapenden militairen bijstand § 118. Gemeen overleg tot handelingen in strijd met algemeene verordeningen § 119 — § 121. Weigering om recht te spreken § I 22. \ Feitelijk verzet tegen het ma,ken van publieke werken j 123. Politie-overtredingen verband houdende met verzet en ongehoorzaamheid § 124 — f 125. Verzet of onge- hoorzaamheid door militairen tegen hunne superieuren of aan

(9)

IX.

BLZ.

de door deze gegevene bevelen § 126. Ondergeschiktheid § 127'.

Dienstweigering f 128 — § 133. Onderscheiding in indivi- dneele en collectieve vergrijpen tegen de subordinatie j 134.

Samenrotting f 135 — j 133. Oproer, muiterij, algemeene op- stand § 139 — f 14-2. Niet mededeeling betreffende te voren beraamde samenscholing of oproer § 143. Openbaring van eene muiterij, samenzwering of samenspanning ij 144. Onderscheid tusschen oproer en samenrotting'§ 145. Pardon of genaderoepen bij executie van doodvonnissen ij 146.

Vrijheidsberooving. Ontvluchting van gevangenen. Verber-

gen van misdadigers. § 147 — § 168 . . . 55.

Wettige inhechtenisneming j 1 4 7 — j 150. .Van h onding bij ontdekking op heeter daad § 148. Arrestaanzegging door meerderen f 149. Arresteering door patrouilles on wachtcom- mandanten j 150. Uitoefening van onbehoorlijke correctie § 1 51.

Onwettige inhechtenisneming, gevangen- of inbewaringhouding

§ 152 —§ 154. Teruggave van de vrijheid '§ 153. Gebruik van valsch kostuum, valschen naam of valsch bevel J 154.

l'lcgeu van willekeur door openbare ambtenaren of' door de politic met betrekking tot iemands persoonlijke vrijheid § 155,

Weigering om te doen blijken van onwettige gevangenhouding of om gevangenen te vertoonen J 156. Gevangenhouding op daartoe niet bestemde plaatsen f 157. Ontvluchting van ge- vangenen § 158 — 164. Nalatigheid, oogluiking, bevordering j 160 — | 163. Opvatting der ontvluchten binnen vier maan- den j 165. Ontkomen van een gearresteerde aan eene militaire wacht f 166 — § 167. Verbergen van misdadigers J 168.

Valschheid in schrifturen. Valsch getuigenis. Aanmatiging

van gezag. Valsch kostuum. § 169 — § 188. . . . 62.

Valschheid in authentieke geschriften § 169 — 170. Valsch- heid in onderhandsche geschriften f 171. Authentieke geschriften

§' 172. Onderhandsche geschriften § 173. Vereischten voor valschheid in geschrifte § 1 7 4 — § 177. Valsche handteekeuing ij 175 — § 176. Valsche reisorders j 17S — j 179. Valsche verlofpas § 180. Valsch getuigschrift f 181—§ 182. Valsch getuigenis § 183. Omkooping van getuigen § 184. Valschelijk beschuldigen van een inferieur § 185. Aanmatiging van gezag

§ 186. Valsch kostuum f 187. Vermomming § 188.

Beleedigingen. Gewelddadigheden. Insubordinatie.

§ 189 — § 291 68.

Beleediging in het algemeen § 189. Laster § 190 — § 192.

Openbare plaats § 193. Hoon § 194. Smaad § 195. Woord

§ 196. Bedreiging § 197. Gebaar §198. Slagen en kwetsuren

(10)

X.

BLZ.

§ 1 9 9 . Doodslag § 200 -—§ 205. Moord §201. Voorbedachten raad § 202. Geleiderlage § 203. Vadermoord § 204. Kinder- moord § 204. Vergiftiging § 206. Bescherming van openbare ambtenaren, enz. § 207. Bescherming der militaire meerderen

§ 208. Insubordinatie § 208. Meerderheid in rang § 209 —

§ 213. Aard van het misdrijf van insubordinatie § 214 — §215.

Vergrijpen tegen schildwachten §216. Tweegevecht § 21 7 — §21 9.

I. Beleediging en bedreiging*. Insubordinatie door woorden

en gebaren. § 220 — § 246 75.

Laster § 220 — § 223 en § 227. Hoon § 224, Smaad § 225.

Burengerucht § 226. Aanranding der waardigheid of het gezag der Koningin, leden van het vorstelijk huis of van den Gou- verneur-Generaal § 228 — § 230. Aanranding der verbindende kracht van algemeene verordeningen § 231. Belccdiging van magistraatspersonen door woorden, door gebaren of bedreigingen

§ 232 — § 236. Magistraatspersonen § 233. Beleediging door woorden, gebaren of bedreigingen van bedienende beambten, agenten der openbare macht of ondergeschikte bedienden of beambten van de politie § 234 — § 236. Bedienende beambten

§ 235. Agenten der openbare macht § 235. Ondergeschikte bedienden of beambten van de politie § 235. Openbaring van geheimen § 237. Bedreiging met een aanslag tegen het leven of met brandstichting § 238. Insubordinatie door woorden en gebaren § 239 — §242 en §245. Oneerbiedige behandeling van meerderen § 240. Hoonende uitdrukkingen ten opzichte van minderen § 243. Kijverijen van militairen § 243. Insubordi- natie door middel van geschriften § 244. Beleediging van een schildwacht met woorden of gebaren § 246.

II. Slagen en kwetsuren. Berooving van het leven. Fei-

telijke insubordinatie. § 247 — § 291 82.

Moedwillige slagen en kwetsuren § 247 — § 256. Moedwil

§ 248. Persoonlijke arbeid § 249. Ziekte § 252. Slagen en kwetsuren toegebracht aan ouders of grootouders § 253. Over- lijden van een gewonde of geslagene § 255. Ontmanning § 256.

Slagen en kwetsuren uit onbedrevenheid, enz. § 257. Geringe gewelddadigheden § 258. Vechterijen van militairen onderling of met burgers § 25S. Doen ontstaan van gevaar voor treinen

§ 259 — § 260. Doen ontstaan van gevaar voor menschen § 261.

Slagen toegebracht aan magistraatspersonen § 262. Slagen toe- gebracht aan bedienende beambten, agenten der openbare macht, ondergeschikte beambten of bedienden der politie of ingezete- nen met eenigen openbaren dienst belast § 263. Slagen gevolgd door den dood § 264. Slagen die het karakter van doodslag dragen § 264. Doodslag § 265. Moord § 266. Vadermoord

(11)

XL

§ 266. Kindermoord § 266. Vergiftiging § 266. Zelfmoord

§ 267. Veroorzaken van afdrijving der vrucht bij zwangere vrouwen § 268. Onwillige berooving van het leven § 269.

Niet verschooubare gewelddadigheden § 270. Gewelddadigheden

«elke niet strafbaar zijn § 271. Voorgeschreven gebruik van geweld § 272. Inroeping van de hulp der gewapende macht

§ 273. Onwettige geweldpleging § 274. Toevallige doodslag, slagen en kwetsuren § 275. Helen en verbergen van een lijk

§ 276. Niet aangeven van een aanslag tegen iemands leven

§ 277. Geweldpleging tegen meerderen door militairen § 279 —

§ 286. Feitelijke insubordinatie § 2 7 9 — 2 8 6 . Aangrijpen van een meerdere ter zelfverdediging § 285. Moord gepleegd op meerderen § 286. Feitelijkheden van meerderen tegenover min- deren § 287. Aanranding en mishandeling van een schildwacht

§ 288. Gewelddadigheden in oorlogstijd tegen vreedzame in- woners § 289 — § 291.

Vermenging van levensmiddelen met vergiftige of voor de

gezondheid schadelijke stoffen. § 292 — § 299 . . . 94.

Mengen van vergiftige stollen in levensmiddelen § 292. Ver- koopen, vertieren of uitdeelen van zulke vergiftigde levensmid- delen § 293. Vermenging met voor de gezondheid schadelijke bestanddeelen § 294 — § 295. Vervalsching van aan hunne zorg toevertrouwde levensmiddelen met schadelijke bestanddeelen door voerlieden en schippers § 296. Vervalsching van meel met schadelijke bestanddeelen door proviandmeesters en veldbakkers

§ 297. Uitdeeling van bedorven vleesch door proviandmeesters

§ 298. Doen slachten van vee lijdende aan besmettelijke ziekten door proviandmeesters § 298. Verzwijging van bedoelde mis- drijven § 299. Verhaal der aangebrachte schade op de perso- nen of boedels der schuldigen § 299.

Diefstal. § 300 — § 364 96.

Wie schuldig is aan diefstal § 300'—§ 304. Essentieele kenmerken van diefstal § 302 •—• § 303. Strafbepaling tegen landloopers en bedelaars die in het bezit zijn van zaken, waar- van zij de herkomst niet kunnen verklaren § 304. Vervoer van goederen des nachts zonder geleidebiljet § 305. Wanneer de diefstal is voltooid § 306. Helen van gestolene goederen

§ 307. Verzuim van aangifte van een aanslag tegen iemands eigendom f 308. Eenvoudige diefstal, gauwdieverij, zakken- rollerij f 309. Verzwarende omstandigheden bij diefstallen

§ 310 — § 329. Strafbepalingen tegen diefstallen onder verzwa- rende omstandigheden § 330 — § 335. Afpersing § 336. Ver- valsching van toevertrouwde goederen § 337. Waarop bij het qualificeeren van diefstallen gelet moet worden § 338. Ver-

(12)

XII.

BLZ.

eisehten tot militairen diefstal § 339. Poging tot militairen diefstal § 31-0. Militaire diefstallen § 341 — § 354. Toepas- sing der gewone strafwet ingeval van verzwarende omstandig- heden § 355. Disciplinaire afdoening' van kleine ontvreemdingen in de chambrée of in de kazerne § 356. Diefstal inde cham- brée in verecniging met burgers § 357. Strooperijen § 358 —

§ 359. Disciplinaire afdoening van lichte strooperijen § 360.

Bijzondere strafbepalingen tegen officieren die zich aan stroo- perijen schuldig maken § 361. Koopen of ontvangen van gestroopte goederen § 362. Zich niet verzetten tegen stroope- rijen § 363. Macht van den opperbevelhebber om de strafbe- palingen te wijzigen als het leger buitenslands is § 364.

Oplichterij. Misbruik van vertrouwen. § 365 — § 382. . 116.

Oplichterij § 365 — § 369. Wederrechtelijk doen afgeven van voorschot § 370. Waarzeggen, voorspellen, droomen uit- leggen § 371. Verkoopen van djimats, amuletten, enz. § 371.

Misbruik van vertrouwen § 372 — § 374. Nalatigheid of ver- zuim in teruggave van goederen § 375. Verkoopen of verpanden van een gouvernements paard § 376 — § 37S. Verkoopen of verpanden van van gouvernementswege toevertrouwde goederen

§ 377 — § 380. Opkoopen, in pand- of bewaringnemen van militaire uitrustingstukken § 380 — § 382.

Ontrouw in de waarneming van openbare bedieningen.

§ 383 — 400 122.

Verduistering van gelden en stukken door openbare amb- tenaren § 383 — § 384. Ontrouw of falsiteit in de administratie van gelden § 385 — § 387 en § 397. Meer vorderen dan tot betaling van voeding, enz. noodig is § 388 — § 390. Meer rations vorderen dan toegestaan zijn § 389 — § 390. Samenheulen § 391.

Plegen van oogluiking (j 392. Diefstal van goederen uit aan hunne hoede toevertrouwde magazijnen § 393. Diefstal van goederen door voerlieden, drijvers, enz. § 393. Ten eigen bate verkoopen van graan, brandstoffen of gereedschappen door pro- viandmeesters of veklbakkers § 394. Ontrouw in de maten en gewichten door proviandmeesters, veklbakkers of andere uit- deelers § 394. Vervalsching van meel door proviandmeesters of veldbakkers § 395. Bederving van vivres of fourages door nalatigheid van den beheerder § 395. Verzwijgen en niet aan- geven van vorenbedoelde misdrijven § 396. Terughouding en opening van aan de post toevertrouwde brieven § 398. Ver- duistering van aeten en titels door openbare ambtenaren § 399.

Verduistering van archiefstukken § 400.

Vernieling. Beschadiging. Bederving. § 401 — § 415 . 128.

Moedwillige brandstichting § 401. Moedwillig vernielen

(13)

xiii.

van schepen § 402. Moedwillige vernieling van gebouwen, bruggen, dijken, wegen of andere werken § 403. Plundering

§ 404. Vernieling van te velde staande oogst § 405. Schen- ding van boomen § 406. Verwoesting van enten § 407. Ver- nieling van landbouwgereedschappen § 408. Vernieling van sluitingen en afscheidingen § 408 — § 409. Veroorzaken van brand door onvoorzichtigheid § 410. Politie-overtredingen § 411.

Schending van gedenktcekeus § 412. Gewapenderhand plunderen door militairen in oorlogstijd § 413 — § 415. In brand steken van eigendommen in tijd van oorlog door militairen §414 — § 4 1 5 .

Aanhangsel. Nog eenige misdrijven met betrekking tot de veiligheid van den staat. § 416 — § 429

Uitbreiding der strafbepalingen op liet stuk van de defensie

§ 416. Openbaarmaking van geheime bescheiden, kaarten, plans enz. betrekking hebbende op de verdediging of de uit- wendige veiligheid van JN'ederlandsch-Indië § 417 — §418. On- bevoegd kennis nemen, maken van afschriften, uittreksels, afdrukken, afteekeningen of nabootsingen van stukken of voor- werpen betrekking hebbende op de verdediging of de uitwendige veiligheid van Nederlandsch-Indië § 41!)—•§ 422. Herbergen of doen herbergen van personen, welke zich aan de bovenbe- doelde misdrijven schuldig maken, en verbergen of doen ver- bergen van voorwerpen, welke bij de uitvoering daarvan moeten dienen § 423. Verzwaring der bedreigde straffen in bijzondere gevallen § 424 — § 425. Niet kennisgeving van een voornemen of afspraak tot het plegen van een der voornoemde misdrijven

§ 426. Vrijstelling van straf wegens aangifte van misdrijven als bovenbedoeld door daaraan medeplichtigen § 427 — § 428.

Uitlevering van in beslag genomen voorwerpen § 429.

(14)
(15)

Verkortingen.

A. B. W. Algemeene bepalingen van wetgeving.

A. O. Algemeene order voor het Nederlandsen Oost- Indisch leger,

art. artikel.

B. W. - Burgerlijk wetboek.

C. W. Crimineel wetboek voor het krijgsvolk te lande.

Gr. D. Reglement op den garnizoensdienst.

G. W. Grondwet voor het koninkrijk (1er Nederlanden.

I. D. Reglement op den inwendigen dienst der Infanterie.

I. P. G. Instructie voor de provoostgeweldigers.

I. R. Reglement op de uitoefening der politie, de burger- lijke rechtsvordering en de strafvordering onder de inlanders = Inlandsen reglement.

K. B. Koninklijk Besluit.

P. S. E. Politie strafreglement voor Europeanen.

P. S. I. Politie strafreglement voor inlanders.

R. K. Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande.

R. L. Reglement op de rechtspleging bij de landmacht.

R. R. Reglement op het beleid der regeering in Neder- landsch-Indië = Regeeringsreglement.

S. E. Wetboek van strafrecht voor Europeanen.

S. E. O. Overgangsbepalingen wetboek van strafrecht voor Europeanen.

S. I. Wetboek van strafrecht voor inlanders.

S. I. O. Overgangsbepalingen wetboek van strafrecht voor inlanders.

Stbl. Staatsblad voor Nederlandsch-Indië.

S. V. Reglement op de strafvordering, enz.

V. M. E. Voorschrift op de militaire eerbewijzen, de saluut- schoten, enz.

V. V. Voorschrift op den velddienst, v.v. en volgende.

(16)
(17)

Vermischten voor een s t r a f b a a r feit.

Wettelijke strafbepaling. Met de zintuigen -waarneem- bare daad. Deugdelijk voorwerp en deugdelijke middelen.

Kenmerken van een strafbaar feit. Uitlegging der straf- wet. Toepassing der strafwet op analoge gevallen dooi- den militairen rechter. Macht tot het geven van orders en bevelen op rechterlijk gebied door den opperbevelhebber van het veldleger in oorlogstijd. Vrijheid gelaten aan den disciplinairen rechter. Samenvatting der eischen waaraan een feit moet voldoen om strafbaar te zijn.

S, E. 1.2. § 1. Een feit kan slechts strafbaar zijn door eene voorafgaande S. I. 1.2 wettelijke strafbepaling-.

Hoe boosaardig, boe slecht ook eene daad in ieders oog' moge zijn, zoolang die daad niet bij de wet strafbaar is gesteld, mag- de dader deswege niet gestraft worden. Dit is zelfs van toepas- S. E. 0. I. sing wanneer op eenige daad, tijdens deze gepleegd werd, geen

s '• °- '• straf was gesteld, al wordt die daad ook later door de wet ' B 19 12 89

Stb'l 1890No a^s strafbaar feit gestempeld. In het strafrecht toch geldt in 58) art. 21. ^e t algemeen het beginsel, dat eene wet geene terugwerkende

kracht heeft.

Op dezen regel wordt echter uitzondering gemaakt, wanneer de toepassing der nieuwe wet in het belang is van den beklaagde.

Bij eene verandering in de strafwet, nà het plegen van een strafbaar feit. worden derhalve de voor hem gunstigste bepalingen toegepast.

§ 2. Om strafbaar te zijn moet verder eene met de zintuigen waarneembare daad gepleegd zijn. de daad volvoerd zijn op een voorwerp, waarop het misdrijf of de overtreding gepleegd kan worden — deugdelijk voorwerp — en met middelen, die de beleedi- ging of de benadeeling te weeg kunnen brengen — deugdelijke middelen.

§ 3. Eindelijk moet eene daad, om binnen het bereik van de strafwet te vallen, alle kenmerken in zich bevatten, welker veree- niging door de wet tot daarstelling van het strafbare feit vereischt wordt.

(18)

— 2 —

Die kenmerken of elementen moeten nit den aard van het misdrijf of van de overtreding en uit de omschrijving of aanduiding in de wet worden opgespoord en kunnen onderscheiden worden in de essentiëele kenmerken — hpofdbestanddeelen — die, welke tot het wezen van liet misdrijf behooren, en de accidenteele — toevallige, bijkomende—, die, welke, naarmate van hun al of niet aanwezig zijn, de daad onder de eene of andere soort van misdrijf of overtreding rangschikken of daaraan meerdere of min- dere.' strafwaardigheid geven.

§ 4. De strafwet moet op de meest strikte wijze uit de woorden der wet worden verklaard, ook al is bij het maken der strafwet geheel iets anders bedoeld, dan door de woorden der wet is weergegeven.

De strafrechter mag in geen geval de strafwet, al moge deze S. E. 72 vv. in zijne oogen nog zoo slecht zijn, aanvullen of uitbreiden, noch 76. 125. weigeren recht te spreken onder welk voorwendsel ook, zelfs dat S. I. 80 vv. v a i 1 stilzwijgen, onvolledigheid of duisterheid der wettelijke ver-

ordeningen.

Echter is den strafrechter wel de bevoegdheid gelaten de wet uit te leggen, voorzoover de in de wet gebezigde woorden eene ruime beteekenis hebben, mits daardoor geen feiten worden straf- baar gesteld, welke niet begrepen zijn in de woorden der wet, zelfs in den ruimsten zin opgevat.

§ 5. Het is derhalve den rechter verboden de wet op analoge gevallen toe te passen, en dit is in het algemeen ook op den mili- C. W. 17. tairen rechter toepasselijk, doch te zijnen opzichte is om bijzondere

redenen eene uitzondering gemaakt, voorzoover betreft uitsluitend den militairen dienst betreffende misdrijven en overtredingen.

Hoewel toch in het algemeen de personen hehoorende tot het C. W. 13. 14. krijgsvolk te lande slechts wegens misdrijf of overtreding gestraft S. E. 387. kunnen worden, indien de strafwet tegen de gepleegde daden

s '• 389- straf heeft bedreigd — volgens bet crimineel wetboek voor het krijgs-

R R' 76' volk te lande, indien daarbij op die daden eene bijzondere straf K. B. 19. 12. is gesteld, volgens de wetboeken of wettelijke verordeningen van 89 (Stbl. 1890 het gemeene recht in andere gevallen, —is den militairen rechter No. 58)art. I. opgedragen om, indien er eenige misdrijven mochten voorkomen, welke niet bij het crimineel wetboek voor het krijgsvolk te lande zijn omschreven, die te beoordeeleu en te straffen naar de artikelen C. W. 17. van dat wetboek, welke met de gepleegde handeling ten aanzien van het misdadige de meeste overeenkomst hebben. Hier is dus den rechter toepassing der wet bij analogie op niet bepaaldelijk bij de wet strafbaar gestelde feiten toegelaten.

(19)

— 3 —

Het behoeft niet gezegd te worden dat dit voorschrift, hetwelk eene uitzondering bevat op den algemeenen regel: „geen daad kan een misdrijf of overtreding daarstellen, wanneer die daad niet dooi- de strafwet is strafbaar gesteld", in den striktsten zin moet worden opgevat en slechts mag worden toegepast, wanneer de geest van de wet het feit strafbaar stelt, al is dit ook niet woordelijk daarin uitgedrukt; in hoofdzaak dus, wanneer de daad wel de essentieele . kenmerken van het speciale misdrijf bevat, doch slechts in de

accidenteele daarvan verschilt.

§ 6. Wanneer in oorlogstijd een veldleger verzameld is, kan bovendien de Koning of de Koningin den opperbevelhebber machtigen om zoodanige orders of bevelen te geven, als ter voor- C. W. 15. koming van ongeregeldheden en ter stipte waarneming van den

dienst door hem noodig worden geoordeeld, en zal daarop in voor- komende gevallen recht worden gedaan. Die orders moeten echter met den zin en de bedoeling van het militaire wetboek overeenkomen.

§ 7. Wat de disciplinaire overtredingen betreft, is nog meer C. W. 12. vrijheid gelaten en worden, boven en behalve de in liet Reglement R. K. 27. v a n kvjjg-stHcj^ v o o r ] ) e t iirjjgSV0llc te lande opgenoemde overtre-

dingen en die tegen de voorschriften van politie en inwendigen V. 0. 1862 dienst, tot disciplinaire overtredingen gerekend alle niet genoemde

No- 70- handelingen en gedragingen, welke met de instandhouding wn^x goede discipline en krijgstucht in den militairen dienst onbestaan- baar zijn.

Hier is dus den disciplinairen rechter onbeperkte vrijheid ge- geven in het strafbaar stellen der feiten, mits deze niet vallen onder de crimineel strafbare; maar hierbij mag niet worden vergeten, dat hoe grooter vrijheid gelaten is, hoe meer de verantwoorde]ijk- heid is toegenomen.

Jntusschen zij opgemerkt, dat ook de overige beschouwingen ten opzichte van crimineel straf bare feiten geleverd, op disciplinaire overtredingen slechts ten deele toepasselijk zijn.

§ 8. Vatten wij de beschouwingen over strafbaarheid der feiten samen, dan blijkt daaruit dat, met inachtneming van de vermelde uitzondering, tot het bestaan van een strafbaar feit noodig is: „dat eene uitwendige daad is gepleegd of nagelaten, welke bij de wet of bij wettelijke verordeningen onder bedreiging van straf is verboden of geboden, op een voorwerp en met mid- delen, die voor het plegen van het misdrijf of de overtreding kunnen dienen, en welke daad alle kenmerken bevat, wier ver- eeniging door de wet voor het strafbare feit vereischt wordt.

(20)

Misdrijven tegen de veiligheid van den staat.

Tweeërlei vorm van in gevaar brengen der veiligheid van den staat. Verraad. Strafbepaling tegen niet openba- ring van misdrijven tegen de uit- of inwendige veiligheid van Nederlandsch-Indië. Vrijstelling van straf wegens aangifte van misdrijven tegen de uitwendige of inwendige veiligheid van Nederlandsch-Indië door daaraan mede- plichtigen. Wat door wapenen in den zin der strafwet

verstaan wordt.

§ 9. De veiligheid van een staat kan op tweeërlei wijze in gevaar gebracht worden; het onafhankelijk bestaan er van kan al.

worden bedreigd, dus de uitwendige veiligheid in gevaar gebracht, of het omverwerpen van den bestaanden regeeringsvorm of het verstoren van den inwendigen vrede kan worden beoogd, dat is, de inwendige veiligheid kan worden bedreigd.

Om hun ernstig karakter zijn zoowel, tegen misdrijven tegen de uit- als tegen de inwendige veiligheid in den regel zware straffen bedreigd, ook zelfs dan, wanneer ze gepleegd zijn uit nalatigheid, onachtzaamheid of kleinmoedigheid. Zijn ze gepleegd met boos opzet, dan wordt de zwaarste straf, in Nederlandsch-Indië de doodstraf, toegepast.

§ 10. De trouwelooze handeling, waardoor het belang van den staat wordt opgeofferd en de vijand of eenige vreemde mogendheid bevoordeeld, hetzij die. gepleegd is met het bepaalde doel den vijand of eene vreemde mogendheid te begunstigen, hetzij met eenig ander oogmerk, bv. uit wraakzucht, wordt in het algemeen verraad genoemd.

Bij de gewone strafwet wordt het woord verraad niet genoemd;

niettemin zijn vele misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van den staat in tijden van oorlog of met oorlog' gelijk staande als zoodanig te beschouwen.

De militaire strafwet stelt eene reeks van misdrijven als verraad strafbaar. Niet alle onder den titel „Van Verraad" voorkomen- de misdrijven kunnen echter als zoodanig worden beschouwd;

(21)

- 5 —

sommigen er van hebben meer het karakter van zware vergrijpen tegen den dienst, misdrijven, welke bij vroegere wetgevingen veelal met den naam van wandevoiren werden aangeduid. Daaren- tegen komen in andere hoofdstukken van het militaire wetboek feiten voor, welke wel degelijk het karakter van verraad dragen, maar nochtans niet met den naam van verraad zijn bestempeld.

§ 11. Degene die, kennis dragende van samenspanningen of misdrijven aangegaan of beraamd tegen de uitwendige of inwen- dige veiligheid van Nederlandsch-Indië en strafbaar gesteld bij het gemeene recht, deze samenspanningen of misdrijven niet aangeeft en de omstandigheden, daarvan tot zijne kennis gekomen, niet openbaart hetzij aan de regeering, hetzij aan het administratief gezag of aan de gerechtelijke politie, alles binnen den tijd van s' i 67 vierentwintig uren nadat hij daarvan kennis heeft bekomen, wordt,

S. V. 7. terzake van die niet openbaring alleen, gestraft met gevangenis — I. R. 6. dwangarbeid buiten den ketting — van twee tot vijf jaren en

geldboete van tweehonderd en vijftig tot duizend gulden.

De toepassing dezer strafbepaling heeft plaats al is de schuldige in geen enkel opzicht medeplichtig, zelfs wanneer hij de genoemde samenspanningen en misdrijven niet heeft goedgekeurd, ze den daaraan schuldige heeft ontraden of zelfs wanneer hij zich er tegen heeft verzet.

Deze strafbepaling is echter niet toepasselijk:

r . Op de bloedverwanten of aangehuwclen in de opgaande of nederdalende linie van den schuldige aan de samenspanning of het misdrijf.

2°. Op zijne broeders en zusters, of behuwdbroeders en -zusters, mitsgaders op zijne ooms en moeien, ook aangehuwde, en op S. E. 65. broeders- en zusters-kinderen.

S. I. 68. 3°. Op zijne echtgenoote, zelfs na. de ontbinding van het huwelijk.

4°. Op de door hem vrijgegevene lijfeigenen.

5°. Op hen, die uithoofde van bun stand, beroep of wettige betrekking tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen en bij uitzondering in zooverre de wetenschap van hetgeen zij ingevolge de wet anders zouden behooren te openbaren, aan hen als zoodanig is toevertrouwd.

§ 12. Degenen onder de schuldigen aan samenspanningen of andere misdrijven gericht tegen de uitwendige of inwendige veilig- heid van Nederlandsch-Indië strafbaar gesteld bij het gemeene S. E. 66. recht, die, vóór eenige uitvoering of poging daartoe en vóórdat er

S. I. 69. eenige vervolging is aangevangen, het eerst aan de regeering, het administratief gezag of de gerechtelijke politie kennis geven

(22)

__ 6 _

van deze samenspanningen of misdrijven en van de daders of medeplichtigen daaraan, of die, zelfs nadat de vervolging is aan- gevangen, liet inhechtenis nemen van deze daders óf medeplichtigen teweegbrengen, worden vrijgesteld van de tegen de schuldigen aan die misdrijven of samenspanningen bedreigde straffen.

§ 13. Waar bij de hierbedoelde misdrijven sprake is van S. E. 62. wapenen, worden daaronder verstaan alle snijdende, puntig ge-

S. I. 65. scherpte en kneuzende werktuigen of gereedschappen.

Zoodanige werktuigen of gereedschappen, die behooren tot de dagelijkscho dracht van hen, die in het bezit daarvan worden gevonden, zakmessen, scharen en eenvoudige rottingen, worden niet voor wapenen gehouden, dan voor zooverre daarvan gebruik is gemaakt om te dooden, te kwetsen of te slaan.

Het hier omtrent wapenen vermelde geldt ook voor alle andere gevallen, waar bij liet gemeene strafwetboek over wapenen wordt gesproken.

(23)

I. Misdrijven tegen de u i t w e n d i g e veilig- h e i d e n daarmede v e r b a n d h o u d e n d e

m i l i t a i r e misdrijven.

Misdrijf tegen de, uitwendige veiligheid. Krijgsverraad fan niet militairen. Misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van Nederlandsch-Indië. Verraad. Ronselen en spionneeren. Misdaden tegen den dienst en de subor- dinatie, die als misdrijven tegen de uitwendige veiligheid zijn te beschouwen. Ontvreemden van ammunitie of artil- leriegoederen ten bate van den vijand. De last van den bevoegden meerdere ontlast den mindere, tenzij die last blijkbaar met verraderlijke bedoelingen is gegeven. De- sertie naar den vijand.

§ 14. Handelingen, waardoor liet onafhankelijk bestaan van den staat of waardoor de instellingen, waarvan het onafhankelijk bestaan van den staat afhankelijk is, in gevaar worden gebracht, vormen de misdrijven tegen des uitwendige veiligheid van den staat.

De misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van Nederlandsch- Indië, voorkomende in de wetboeken van strafrecht voor Europeanen en voor inlanders, kunnen zoowel in vraies- als in oorlogstijd gepleegd worden; die, strafbaar gesteld bij het Crimineel Wetboek voor liet krijgsvolk te lande, hebben slechts betrekking op oor- logstijd, zoodat hunne toepassing in tijd van vrede ongeoorloofd en in tijden van inwendige beroering of burgeroorlog slechts met behulp van art. 17 C. W. mogelijk is.

Voor het grootste gedeelte zijn de bij het militaire wetboek strafbaar gestelde feiten, welke beschouwd .kunnen worden te vallen onder de algemeene benaming van misdrijven tegen de uit- wendige veiligheid van den staat, reeds bij de gewone strafwet met straf bedreigd, doch omtrent dezelven valt op te merken, dat zij meer bepaald betrekking hebben op het aanvallend en verde- digend vermogen van den staat.

Men kan ze onderscheiden in die, welke het eigen aanvallend of verdedigend vermogen verminderen en in die, welke dienen om

(24)

— 8 —

het aanvallend of verdedigend vermogen des vijands te vergrooten ten koste van het eigene.

§ 15. In oorlogstijd kunnen ook niet militairen zich schuldig maken aan sommige der bij het militaire wetboek strafbaar gestelde feiten de veiligheid van den staat betreffende, en als verraad vermelde. Zelfs burgeringezetenen eener door het leger bezette landstreek in een vijandelijk land, die handelingen plegen, welke ten doel hebben dat leger te benadeelen, plegen krijgsverraad.

§ 16. Poging tot de misdrijven tegen de uitwendige veiligheid bij het gemeene recht strafbaar gesteld is steeds strafbaar; wat K. B. 19. 12. de misdrijven betreft, strafbaar gesteld bij het militaire wetboek, 89. (Stbl. 1890 • -, poging slechts strafbaar, wanneer op het voltooide misdrijf

35 ad 16 d e doodstraf m e t d e a s t r°P i s ge s t e k l- I n andere gevallen kan dus de poging tot militaire misdrijven slechts gestraft worden, wanneer het voltooide misdrijf ook de elementen bevat van een bij bet gemeene recht strafbaar gesteld feit.

§ 17. Met den dood worden gestraft:

Ie. Nederlanders en eigenlijk gezegde inlanders, die de wapenen voeren tegen Nederlanclsch-Indië, de eersten zelfs al wordt daardoor de hoedanigheid van Nederlander verloren.

2e. Degenen, die met vreemde mogendheden, Indische vorsten of volken of dier agenten aanslagen smeden of met dezen in verstandhouding treden, met het doel hen tot het plegen van vijandelijkheden of het ondernemen van een oorlog tegen Neder- landsch-Indië of de bondgenooten van Nederlandsch-Indië aan te sporen of cle middelen daartoe verschaffen, ook dan zelfs als geene vijandelijkheden zijn gevolgd.

3e. Degenen, die aanslagen smeden of in verstandhouding treden S. E. 38.40. met den vijand om diens komst op het grondgebied van Ne-

S. I. 41.43. derlandsch-Inclië te bevorderen of hem eenige steden, sterkten, C. W. 55.56. plaatsen, krijgsposten, havens, magazijnen, tuighuizèn, schepen

60' of andere vaartuigen aan den lande toebehoorende over te leveren.

S. E. 38.40. 4e. Degenen, die aanslagen smeden of in verstandhouding treden S. I. 41.43. m et de n vijand om hem ondersteuning in soldaten, manschap- C.W.73.74. p e i l ) g e l d_ levensmiddelen, wapenen of krijgsbehoeften te

bezorgen.

5e. Degenen, die aanslagen smeden of in verstandhouding treden met den vijand om tot den voortgang van diens wapens tegen S. E. 38.40. Nederlandsch-Indië of deszelfs bondgenooten of tegen de daar

S. I. 41.43. dienende land- of zeemacht mede te werken, hetzij door de C. w. 64.65. getrouwheid der officieren, soldaten, matrozen of anderen

s. s.

S. E S. 1

E. 36.

1. 39.

. 37.40.

40.43.

(25)

— 9 —

S. E. 43.

S. I. 46.

jegens het wettig gezag aan het wankelen te brengen, hetzij op eenige andere wijze.

Indien de verstandhouding, waarover ad 3, 4 en 5 wordt gehandeld, zonder de in die punten bedoelde misdrijven ten doel te hebben en zonder het karakter van verspieding (*) te S. E. 39. dragen, echter tengevolge heeft — het verstrekken aan den vijand

S' '• 4 2 ™\ voor de krijgs- of staatsgesteldheid van Nederlandsch- Indië of zijne bondgenooten nadeelige berichten, dan worden degenen, die de verstandhouding voeren, gestraft met ver- banning — dwangarbeid buiten den ketting van twee tot vijfjaren—.

Elk openbaar ambtenaar, agent of ander persoon, die het geheim eener onderhandeling of onderneming, hem uithoofde van zijn ambt of in eenige andere officieele betrekking toevertrouwd of medegedeeld, bekend maakt aan den vijand of in het alge- meen aan vreemde natiën of dier agenten.

7e. Ieder openbaar ambtenaar, ieder agent der regeering of ieder ander persoon door haar met het bestuur van eenige zaak S f 4 7 * « b e l a S t' W i e n l l i t l l 0 o f d e yAJner betrekking de bewaring van C. W. 77. kaarten of plans van verdedigingswerken of bewaarplaatsen is A.0 1872 No. opgedragen, zoomede ieder ander, die door omkooping, bedrog 14. of geweld de vermelde kaarten of plans machtig geworden zijnde, een of meer dezer aan den vijand of diens agenten overlevert.

Zijn de kaarten of plans aan eene vreemde onzijdige of verbondene natie of derzelver agenten overgeleverd, dan is de straf verbanning — dwangarbeid buiten den ketting van twee tot vijf jaren — .

Wanneer een persoon, geen openbaar ambtenaar, agent of ander persoon door de regeering met het bestuur van eenige zaak belast zijnde, zonder het aanwenden van ongeoorloofde middelen in het bezit is gekomen van de kaarten en plans, wordt hij, bijaldien hij ze den vijand overlevert, gestraft met tuchthuisstraf — dwangarbeid in den ketting — van vijf tot vijftien jaren, en indien hij ze aan eene vreemde neutrale of verbondene natie overlevert met gevangenis van twee tot vijf jaren — dwangarbeid buiten den ketting van drie maanden tot S. E. 46. vijf jaren—.

S- I. 49 8e. Ieder die verspieders (*) of door den vijand op verkenning uitgezonden soldaten, hem als zoodanig bekend, verbergt of doet verbergen.

(*) Zie § 26. vv.

(26)

10 —

§ 18. Met tuchthuisstraf — dwangarbeid in den ketting — S. E. 47. van' vijf tot vijftien jaren wordt gestraft ieder die door vijan-

S | so. d ('lijkheden, door de regeering niet goedgekeurd, Nederland of Nederlandsch-Indië aan eene oorlogsverklaring blootstelt, zoo door die daad werkelijk oorlog ontstaat.

Hebben de vijandelijkheden geen oorlog ten gevolge gehad, dan is de straf verbanning — dwangarbeid buiten den ketting van twee tot vijf jaren—.

Het door handelingen, niet goedgekeurd door de regeering, S. E. 48. Nederlanders of inwoners van Nederlandsch-Indië blootstellen aan 8.1.51. maatregelen van wedervergelding — représaille - - tan vreemde

natiën wordt gestraft met verbanning — dwangarbeid buiten den ketting van twee tot vijf jaren—.

§ 19. Degene die, niet aan den militairen rechtsdwang onder- worpen zijnde, op eenigerlei wijze militairen verleidt tot desertie S. E. 41. met het bepaalde doel om hen in den land- of zeedienst eener 8. I. 44. vreemde natie te doen overgaan of die hen desbewust in deze C. W. 112. desertie behulpzaam is, wordt gestraft met tuchthuisstraf —

dwangarbeid in den ketting — van vijf tot tien jaren.

§ 20. Van de misdrijven, strafbaar gesteld bij het crimineel wetboek voor het krijgsvolk te lande, kunnen onder die tegen de uitwendige veiligheid van Nederlandsch-Indië in de eerste plaats C. W. 55 vv. gebracht worden die, voorkomende in den titel Van Verraad. Zooals

reeds is vermeld, kunnen deze slechts bedreven worden in oorlogstijd en kunnen zij dus in vredestijd niet, in tijden van inwendige beroering of burgeroorlog slechts met behulp van art, 17 C. W.

gestraft worden.

§ 21. Met den dood met den strop wordt gestraft:

Ie. ' Elk militair, zonder onderscheid van rang, die eenige stad, C. W. 55. sterkte, vesting, plaats of post bij verraad aan den vijand s. E. 38.40. overgeeft.

S. i. 41.43. Deze strafbepaling geldt dus niet alleen den commandant, doch elk militair die tot de overgave heeft medegewerkt, hetzij met, hetzij tegen den wil van den commandant, en is ook toepasselijk op dengene, op wiens last dergelijke verraderlijke overgave beeft plaats gehad.

2e. Elk commandant van eene belegerde plaats die, zonder den raad van defensie (•*), waarin de commandant der artillerie en

(*) De raad van defensie bestaat uit den commandant, den tweeden com- mandant alle actieve generaals en de chefs der infanterie, cavalerie, artillerie en genie, zoomede den intendant, die de function van secretaris waarneemt.

K. B. 26—3—1815.

(27)

— 11 —

C. W. 56.60.

S. E. 38.40.

S. I. 41.43.

3e

C. W. 61.

S. E. 33.40.

S. I. 41.43.

C. W. 62.

C. W. 63.

C. W. 65.

S. E. 38.40.

S. I. 41.43.

4e.

5e.

C. W. 64. 6e

S. E. 38.40 S. I. 41.43.

8e.

d e e- a- w- genieofficier geroepen moeten zijn, gehoord te hebben of tegen het advies van de meerderheid van dien raad, dezelve overgeeft of verlaat, tenzij hij tot de overgave of verlating van zijn chef den last of de autorisatie mocht hebben gekregen.

__ Ook de commandant eener herende plaats zal, wanneer hij handelt als hoven aangegeven, met toepassing van art; 17 C. W. tot dezelfde straf behöoren verwezen te worden.

Kik militair of ander tot het leger behoorend persoon die, zouder daartoe bevoegd te zijn, eenige onderwaterzetting ver- hindert of eene inundatie aftapt of eenige andere middelen van verdediging tot afwering of afbreuk van den vijand aan- gewend tegengaat, bederft of nutteloos maakt.

Kik militair of ander tot het leger behoorend persoon die, zonder last van zijn superieur en zouder gewichtige redenen!

eenig stuk geschut, affuit of eenig ander gewichtig werktuig van ooi-log of ammunitie vernagelt, bederft, wegwerpt of onbruikbaar maakt. ,

Wanneer echter duidelijk blijkt, dat het misdrijf heeft plaats gehad zonder kwade inzichten, is het bepalen' van de straf aan de bescheidenheid van den rechter overgelaten.

Wagenknechts, voerlieden en dergelijke, zoowel militairen als andere daartoe gebruikt wordende personen, die in een gevecht met den vijand, zonder bevel van hun superieur en zonder behoorlijke redenen, de strengen van de trekpaarden lossnij- den of eenig stuk van den artillerietrein, aan hunne zorg toevertrouwd, moedwillig breken of onbruikbaar maken.

Elk zich in een leger bevindend persoon, die in de nabijheid van den vijand geroep of geschreeuw maakt, strekkende om schrik en verwarring onder de troepen te brengen.

Kik zich in een leger, kampement, berende of belegerde plaats bevindend persoon, die geruchten of tijdingen verzint of verspreidt, strekkende tot verleiding, misleiding of ont- moediging der troepen.

Indien echter dit misdrijf niet met zoodanig boos opzet gepleegd is, zal het gestraft worden met militaire gevangenis of met eene andere mindere straf, naarmate van het misdrijf en dm aard der omstandigheden.

Kik commandant van een post, elke schildwacht die in de nabijheid van den vijand, hetzij in het leger, hetzij in eene belegerde plaats, moedwillig eene valsche of verkeerde order of consigne overgeeft, door. welker gevolg de veiligheid van

(28)

-— 12 —

C. W. 66. het leger of van de belegerde plaats of ook van eenige andere plaats of post in gevaar zou gebracht hebben kunnen worden.

Ingeval het misdrijf heeft plaats gehad door verzuim of onoplettendheid, wordt hetzelve echter slechts gestraft met den dood met den kogel.

9e. Kik commandant van een post, die met opzet bij de aflossing C. W. 67. aan zijn vervanger niet alles heeft medegedeeld, wat met

betrekking tot de verdediging er van of van het leger hem is bekend geworden, wanneer door zijn stilzwijgen de veiligheid daarvan in gevaar is gebracht.

Ingeval dit misdrijf uit verzuim of onoplettendheid is begaan, is de straf de doodstraf met den kogel.

10e. Elk patrouillecommandaut. in de nabijheid des vijands ter C. W. 68. verkenning uitgezonden, die opzettelijk nalaat aan de hem gegevene orders te voldoen of de daarbij gedane ontdekkingen opzettelijk verborgen houdt of verkeerdelijk rapporteert.

Onder' patrouille zal met betrekking tot deze strafbepaling zoowel verstaan moeten worden, wat in de reglementen en voorschriften patrouille wordt genoemd, als wat daarin ver- meld is onder den naam van verkenningsdetachement, en dus ook deze strafbepaling toepasselijk zijn op den commandant van dusdanig detachement, zoonoodig met behulp van art,

17. C. W.

V. V. § 123. ] te# E l k militair, die het geheim van den post, de orders of het S E' 43' woord op eenigerlei wijze aan den vijand mededeelt.

S. I.' 46.' 12e. Eik militair of ander tot het leger behooreud. persoon of ook C w 70 elk ander, die zich in het leger ophoudt, die zonder last of S E 38.' vergunning hunner superieuren eenige correspondentie, zoowei

S. 1. 41. mondelinge als schriftelijke, met den vijand houdt.

§ 22. Met den dood met den kogel wordt gestraft:

Ie Elk commandant van eene belegerde plaats, die dezelve overgeeft of verlaat voordat de vijand een bruikbare bres daarin heeft gemaakt of zonder ten minste één storm te hebben C W 57 60 doorstaan, dan wel zonder daartoe genoodzaakt te zijn door

volstrekt gebrek aan levensmiddelen of aan krijgsbeboelten, zelfs al is de overgave of verlating geschied op advies van den raad van defensie, (*) tenzij hij daartoe gelast of gemach- tigd was door zijn superieur.

2" Elk officier die. al ware bet dan ook op advies van den raad C. W. 58.60. va u defensie, (*) zonder genoegzame redenen een post aan den

(*) Zie noot bij § 21.

(29)

— 13

C. W. 71.

vijand heeft overgegeven of dezelve verlaten, tenzij daartoe gelast of gemachtigd door zijn superieur.

Als voldoende redenen worden in den regel aangenomen uiterste hongersnood, gebrek aan munitie bij niet .te verwachten ontzet, zekerheid dat de plaats in zeer korten tijd zal vallen, enz.

Tegenover een inlandschen vijand zullen deze redenen echter

• slechts zelden als genoegzaam worden aangenomen.

3e. De officieren, die in den raad van defensie (*) zonder genoeg- zame redenen tot het overgeven of verlaten van eenigen post C. W. 59.60. of plaats hebben gestemd.

Zij, die tegen de overgave of verlating gestemd hebben moeten, zoo eenigszins mogelijk door het inleveren van een schriftelijk advies of protest, daarvan doen blijken.

4e. Degene die, belast met de verzorging van munitie, vivres of fourages of andere benoodigdheden voor het leger, niet tijdig de daarvoor vereischte aanvrage zal hebben gedaan of ver- zuimd heeft de noodige middelen daartoe in het werk te stellen, waardoor bij het leger of een gedeelte daarvan gebrek in het benoodigde ontstaat, wanneer daardoor de uitslag der wapenen of de militaire operation in gevaar zijn gebracht.

Naarmate van de omstandigheden kan echter ook, ter be- oordeeling der rechters, eene mindere straf worden opgelegd.

De commandant van eene vesting, sterkte', stad of plaats welke in gevaar kan komen door den vijand te worden berend, die verzuimd heeft intijds de benoodigde munitie, geschut.' fourages, vivres of andere middelen ter verdediging aan te vragen of in gebreke is gebleven in geval van nood zich die middelen op de best mogelijke wijze zelf aan te schaffen, of wel zal hebben veronachtzaamd de aan hem toevertrouwde vesting, stad of plaats naar de regelen der krijgskunst tegen vijandelijke]!

aanval te verzekeren, wanneer zulks de overgave of het verlies der vesting, sterkte, stad of plaats ten gevolge heeft gehad.

Met behulp van art. 17 G. W. zal ook het niet tijdig aanvragen van manschappen, voor de verdediging benoodigd, op dezelfde wijze gestraft worden.

In dit geval is de commandant alleen strafbaar gesteld, vermoedelijk omdat hij met betrekking tot de betrekkelijk beperkte ruimte gemakkelijk zichzelf er van kan overtuigen of al het benoodigde voorhanden is.

De doodstraf behoeft niet altijd opgelegd te worden; naar omstandigheden kan de rechter ook eene mindere straf opleggen.

(*J Zie noot bij § 21.

5e.

C. W. 72.

(30)

— 14 —

§ 23. De met de doodstraf met. den kogel'bedreigde mis(Mjven, hoewel voorkomende in den titel „Van Verraad", zijn op zich zelve niet als verraad te beschouwen; worden ze gepleegd met verraderlijk doel, dan vallen de sub 1, 2, 3 en 5 opgenoemde onder bereik van art. 55 C. W.

Ook de met de doodstraf met den strop sub 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 10 bedreigde misdrijven stellen op zich zelve geen verraad daar; zij kunnen met verraderlijke doeleinden bedreven worden, doch ook uit onachtzaamheid, nalatigheid of kleinmoedigheid. Om hun ernstig karakter zijn echter sommige derzelven ook als zoodanig toch met de zwaarste straf bedreigd.

§ 24. Behalve de onder het hoofd „Van Verraad" vermelde misdrij- ven, komen in het militair strafwetboek nog andere misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van Nederlandsch-Indië voor, waaronder zelfs sommige liet karakter van verraad dragen. Dit treft in de eerste plaats de misdrijven voorkomende in den titel Van Ronselen en Spionneeren, welke allen met den dood met den strop worden gestraft.

§ 25. Door ronselarij — embauchage — wordt verstaan aan- C. W. 73. werving van militairen ten behoeve van den vijand, derhalve

aanwending van daartoe geschikte middelen om een militair over te halen tot verlating van zijn korps met het bepaalde doel hem in 's vijands dienst te doen overgaan.

Zoowel de militair, die zich aan ronselarij schuldig maakt, als C. W. 73.74. die, welke daaraan medeplichtig is, wordt met den dood met den S. E. 38.40. strop gestraft, evenals elk ander die, tijdens hij zich in het leger of

S. I. 41.43. eenig korps ophoudt, zich aan dit misdrijf schuldig maakt of daaraan medeplichtig is.

§ 26. Spionneeren is het op heimelijke wijze of onder bedrie- gelijke voorwendsels plegen van handelingen strekkende om inlich- tingen te bekomen, hetzij van den staat of van de gesteldheid van eenig deel van het aanvallend of verdedigend vermogen van den staat, hetzij van beraamde plannen of bewegingen in verband staande.tot de krijgsoperatiën en ondernemingen, met bet doel om den vijand daarvan te onderrichten of de bekomene kennis ten voordeele van den vijand aan te wenden.

Spionneering in strafrechterlijken zin kan slechts plaats hebben als de oorlog reeds verklaard of uitgebroken is. Zij, die tevoren zich daaraan hebben schuldig gemaakt, kunnen niet als spion gestraft worden, hoogstens worden gevangen gehouden of gestraft, indien liet gemeene recht op hen toepasselijk is.

Bespieding tijdens eene wapenschorsing of een wapenstilstand wordt als spionneering beschouwd.

\

(31)

— 15 —

Verkenning per luchtballon, ook dooi- burgers, kan niet als spionneering beschouwd worden; ook mag men niet als spionnen beschouwen de personen tot een van de strijdmachten dei- oorlog- voerenden behoorende, die, niet vermomd, in de zone van operatiën des vijands doordringen, evenmin als boden en estafetten die offi- cieele dépêches bij zich hebben, doch hunne zending openlijk vol- brengen.

De spion, die op heeterdaad betrapt wordt, wordt gevonnist en behandeld volgens de wetten welke in het leger, dat hem gegrepen heeft, van kracht zijn.

§ 27. Een militair, die den vijand als spion dient of gediend C. w. 75. heeft, zoomede elk ander persoon die in het leger of een gedeelte S. E. 38.40.46. daarvan gevonden wordt en zich aan dit misdrijf schuldig maakt S. I. 41.43.49. of gemaakt heeft, wordt gestraft met den dood met den strop.

Ons strafwetboek straft ook dengene, die den vijand als spion gediend heeft, al doet hij dat niet meer tijdens hij gevat wordt.

Dit is echter geen algemeene regel, daar integendeel wordt aan- genomen dat de spion, wien het gelukt is bet vijandelijke leger te bereiken, voor en aleer hij gegrepen is, bij latere gevangenne- ming niet meer daarvoor gestraft mag worden, echter wel'als bijzonder gevaarlijk opgesloten en aan eene gestrengere bewaking onderworpen kan worden.

Intusschen dient hierbij opgemerkt te worden, dat ook ons strafwetboek den niet tot het leger behoorenden persoon, die den vijand als spion dient of gediend heeft, slechts als zoodanig straft, wanneer hij in het leger of een gedeelte daarvan gevonden wordt, dus niet wanneer hij elders wordt gevangen genomen.

§ 28. De militair of ander tot het leger behoorend persoon die, om den vijand te begunstigen, hetzij daartoe omgekocht, hetzij ter bejaging van eenig voordeel, trouwelooslijk eenige kampementen', C. W. 76. fortification of in het algemeen iets wat ter bewaring of verde- S. E. 38.40. diging dient, afteekent, dient volgens de voorgaande beschouwingen

S. I. 41.43. in werkelijkheid den vijand als spion en wordt dan ook met den dood met den strop gestraft.

Worden echter zoodanige afteekeningen door de genoemde personen gemaakt zonder verraderlijke of trouwelooze inzichten, doch tevens zonder daartoe de bevoegdheid bekomen te hebben, dan wordt een officier, die zich daaraan schuldig maakt, gestraft met militaire gevangenis van vijl' tot vijftien jaren of met cassatie met of zonder ontzetting, een mindere met militaire gevangenis van een tot twee jaren.

Met behulp van art. 17 C. W. is onder het genoemde mis-

(32)

— 16 —

drijf ook te 'brengen het maken van nauwkeurige beschrijvingen der bewaarplaatsen of verdedigingswerken.

§ 29. Ook het bezorgen van afteekeningen van voorzegden C. W. 77. aard aan den vijand en het aanwenden van pogingen daartoe valt S. E. 38.40. onder het begrip spionnage en wordt dan ook eveneens met den S. \. 41.43. dood met den strop gestraft, zelfs al heeft de poging geene uit-

werking gehad.

Wat het misdadige betreft komt het bezorgen van nauwkeurige beschrijvingen der bedoelde wei-ken en bewaarplaatsen overeen met het bezorgen van afteekeningen daarvan en lean dus ook daarop art. 17 C. W. worden toegepast.

§ 30. Komt iemand, hetzij burger of militair, in tijd van oorlog uit of in een kampement, belegerde stad, vesting of andere verschanste plaats in de nabijheid van den vijand gelegen, langs C. W. 78. een anderen dan den gewonen weg, poort, brug of barrière, dan is wel niet bewezen dat hij den vijand als spion dient, doch het vermoeden daarvoor is zoo groot, dat bet feit met spionnage wordt gelijk gesteld en met den dood met den strop wordt gestraft, tenzij van zijne onschuldige of minder schuldige inzichten ten geuoege der rechters blijkt.

Onder tie voorgaande omschrijving van het misdrijf is ook te begrijpen, het zonder order of machtiging veilaten van eene ver- sterkte plaats per luchtballon.

§ 31. Nog wordt met spion gelijkgesteld en met den dood met den strop gestraft de militair, die tusschen de vijandelijke en de eigen voorposten gevonden wordt in andere dan militaire C W 79. kleeding, zonder daartoe van zijn superieur den last te hebben ontvangen, tenzij uit de omstandigheden van zijne onschuldige of minder schuldige inzichten ten genoege (1er rechters blijkt,

§ 32. Wanneer in de beide laatstvermelde gevallen van on- schuldige of minschuldige inzichten blijkt, is bij de wet niet aan- gegeven of dan toch een crimineel misdrijf blijft bestaan. Blijkbaar zijn verraderlijke bedoelingen clan buitengesloten en, geen straf op het enkele feit gesteld zijnde, zal dus hoogstens eene disciplinaire overtreding gepleegd kunnen zijn, tenzij het voorhanden geval tevens valt onder de omschrijving van eenig ander strafbaar feit.

§ 33. Onder de misdrijven voorkomende in den titel Van misdaden tegen den Dienst en de Subordinatie komen ook enkele misdrijven voor, die bepaaldelijk verband houden met de uitwendige veiligheid van den staat en, zonder verraad daar te stellen, behooren tot de pliclvtverzuimen, — wandevoiren, — in oorlogstijd.

§ 34. Wanneer de manschappen van een korps of detachement,

(33)

17 —

zonder daartoe bekomen last, gezamenlijk den aan hunne hoede C. w. 90. toevertrouwden in de nabijheid des vijands gelegen post verlaten

worden de officieren, onderofficieren en korporaals, zoomede zoo- danig minder militair die het bevel gehad mocht hebben, met den dood door middel van den strop of den kogel, al de overigen met den dood met den kogel of eene mindere straf, naarmate de om- standigheden, gestraft,

§ .35. Een schildwacht, die op zijn post in de nabijheid van den vijand of in eene belegerde of berende plaats niet aan zijn order of consigne voldoet of slapende of dronken op zijn post C W. 91.92. wordt bevonden of wel zijn post verlaat alvorens afgelost te zijn

wordt gestraft met den dood met den strop of met den dood met den kogel of wel met eene mindere straf naarmate dei' omstandig- heden.

Wordt een schildwacht in tijd van vrede niet op zijn post of daarop slapende of beschonken bevonden, dan zal hij' naar om- standigheden zelfs met den dood met den kogel gestraft kunnen C W. 98. worden, doch, bijaldien het verlaten van zijn post of daarop R. K. 15. slapende of beschonken zijn geene schadelijke gevolgen heeft

gehad, aan de krijgstucht worden overgelaten.

Om crimineel strafbaar te zijn moet de aard dei- dronkenschap zoodanig zijn. dat ze den schildwacht ongeschikt maakt voor het verrichten van zijn dienst.

R. K. 14. Overigens zijn militairen, die op wacht of in dienst beschonken worden bevonden, slechts disciplinair straf baai-.

Met betrekking tot de hierboven vermelde bedreigde straffen dient ermede rekening te worden gehouden, dat desertie van een schildwacht op de voorposten met den dood met den strop, andere desertie van een schildwacht in tijd van oorlog hoogstens n 1 C.W.III.II8.l5l.bij zeer Verzwarende omstandigheden, met de doodstraf met den kogel, doch ni de meeste gevallen slechts met militaire gevangenis en m tijd van vrede nooit met zwaardere straf dan militaire ge- vangenis, kan gestraft worden.

§ 36. De commandant van een post voor den vijand of in eene belegerde plaats, die de gegeven order of consigne verandert, zonder daarvan dadelijk kennis te geven aan zijnen commandant,' wordt, zoo hij daartoe in de. gelegenheid was geweest en de veiligheid van den post of van de plaats daardoor in gevaar is C. W. 93. gebracht, met de doodstaf met den kogel gestraft.

§ 3.7. Ook wordt met de doodstraf met den kogel gestraft C. W. 94. de militair, die in eene actie tegen den vijand of in de nabijheid

van denzelven lafhartig zijn wapenen nederwerpt of verlaat.

2

(34)

18

C. W. 190.

C. W. 6 0 .

§ 38. Worden bovenstaande misdrijven met verraderlijke doel- einden bedreven, dan zijn ze natuurlijk met verraad gelijk te stellen, zoo ze daardoor al niet vallen onder de als verraad straf- baar gestelde misdrijven, en het is natuurlijk dat alsdan de zwaarste der bedreigde straffen behoort toegepast te worden, in andere gevallen echter, waar verschillende straffen zijn bedreigd, de lichtere belmoren te worden opgelegd.

§ 39. Een misdrijf, dat ook nog als verraad met de dood- straf met den strop gestraft wordt, al komt het niet in den titel

Van Verraad doch in dien Van Diefstal en Roof voor, is het door een militair of ander tot het leger behoorend persoon ten dienste van den vijand ontvreemden van buskruit, kogels, ammu- nitie of artilleriegoederen uit de parken, magazijnen, bewaar- plaatsen of convooien. (*)

§ 40. In het algemeen ontheft de last van een bevoegd meerdere van strafbaarheid; betreffende sommige misdrijven is dit nog speciaal in de wet aangegeven. Wanneer echter de last blijkbaar met verraderlijke bedoelingen is gegeven, dan is degene, die niettegenstaande dat desbewust aan die order voldoet, mede- plichtig aan het misdrijf, waaraan hij, die het bevel gaf, zich schuldig maakt,

§ 41. Nog behooren als misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van den staat beschouwd te worden de misdrijven voorkomende in den titel 7«/«. Desertie, onder het hoofdstuk Van Desertie naar den Vijand.

Ligt toch bij andere desertie (**) het zwaartepunt der straf- baarheid in het verlaten van het korps of garnizoen, bij de desertie naar den vijand is dat verlaten van het korps of garnizoen als het ware bijzaak, de overgang naar den vijand hoofdzaak, en valt als zoodanig dezelve eigenlijk onder het begrip verraad.

Vandaar dan ook, dat zich aan desertie naar den vijand ook niet-militairen kunnen schuldig maken, wat met andere deserties niet het geval is.

Door desertie naar den vijand moet bepaaldelijk verstaan worden het overgaan naar. dus het zich in verbinding stellen met, het zich onder bescherming stellen van de vijandelijke overheid, hetzij de burgerlijke hetzij de militaire, en niet, het enkele zich in vijan- delijk land ophouden.

§ 42. Het deserteeren naar den vijand of zonder schriftelijken C. w. 107. last' van zijn chef naar den vijand overgaan wordt in den militair

(*) Zie § 346.

(**) Zie § 58.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het huidige reeds hoge welvaartsni- veau en de te verwachten stijging hiervan (in het scenario- 40 hoog van het Centraal Planbureau met 50% tussen 1985 en 2000) maken het

premie-betaling van de arbeiders met volledige waar- den eigenaar worden be- borgen der uitkeeringen Voor alle arbeiders onder alle overlijden van kinderloore

Gelet op voornoemde omstandigheden mocht ver- dachte niet aannemen dat [aangeefster 6] de seksuele handelingen vrijwillig onderging Door zijn handelen heeft verdachte dus bewust

• De Eerste Kamer kan alleen voor of tegen een wet stemmen en volgens de tekst is de kans groot dat de liberale fractie in de Eerste Kamer tegen de wet zou stemmen indien er aan de

Maar in die wijk is geen politie en die agent die blijft vast in zijn eigen wijkje, die komt niet helemaal naar de andere kant van het water.. Ik ben daar nog niet eerder geweest,

Deze driehoek wordt door Cardinael ook gebruikt in een stereometrisch vraagstuk, Questie 76, waar- in een viervlak voorkomt waarvan alle zijvlakken een 13-14-15- driehoek zijn,

Die man meug jy wel spreeken, Daar vreezen wy niet voor; die zou jou noch al meer, Noch beter leeren, hoe men zorgen moet voor d'eer.. Hy is zo wys,

ren. Ik zing myn groote daan, Hoe rreffelyk &gt; en grootsik kan op fchildwaghtftaan. Ik bewaar myn zelfs noch meer. Omalhet waerelds goed, zo u ik geen jonge Heer Myn