• No results found

CUM LAUDE OF ZESJES CULTUUR BIJ RISICOVERANTWOORDING VAN UNIVERSITEITEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "CUM LAUDE OF ZESJES CULTUUR BIJ RISICOVERANTWOORDING VAN UNIVERSITEITEN"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

CUM LAUDE OF ZESJES CULTUUR BIJ

RISICOVERANTWOORDING VAN

UNIVERSITEITEN

Door welke factoren wordt de kwaliteit van de risicoverantwoording in het jaarverslag

beïnvloed bij Nederlandse universiteiten in de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011?

Jantiena Tabbert

MSc Accountancy & Controlling

Rijksuniversiteit Groningen, juli 2013

(2)

2

CUM LAUDE OF ZESJES CULTUUR BIJ

RISICOVERANTWOORDING VAN

UNIVERSITEITEN

Door welke factoren wordt de kwaliteit van de risicoverantwoording in het jaarverslag

beïnvloed bij Nederlandse universiteiten in de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011?

Onderwijsinstelling Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Faculteit Economie en bedrijfskunde

Opleiding MSc Accountancy & Controlling

Afstudeerrichting Externe verslaggeving

Naam: Jantiena Tabbert

Studentnummer: s2405113

Begeleider Drs. S.A.L. (Bas) Wakkerman RA MGA

2e begeleider Onbekend

Plaats Zwolle

Datum donderdag 27 juni 2013

Versie Concept Abstract:

Als gevolg van de kredietcrisis ondervinden universiteiten problemen aangezien de financiering van de overheid steeds minder wordt en daardoor steeds meer private financiering moeten krijgen. Hierdoor verwachten de stakeholder s op het gebied van risicoverantwoording steeds meer. In dit onderzoek wordt de relatie onderzocht tussen de kwaliteit van de risicoverantwoording met verschillende factoren in het jaarverslag van Nederlandse universiteiten in de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011. De kwaliteit van de risicoverantwoording is bepaald aan de hand van een ontwikkeld disclosure-index op basis van bestaande literatuur en wet- en regelgeving. De volgende variabelen zijn onderzocht: de ondernemingsgrootte, solvabiliteit, omvang van het bestuur, financieringsstructuur en de aanwezigheid van een audit- en remuneratiecommissie. Uit de resultaten blijkt dat de financieringsstructuur invloed heeft op de kwaliteit van risicoverantwoording. Daarnaast kan worden geconcludeerd dat de kwaliteit van risicoverantwoording van universiteiten kan worden beoordeeld als een zes en ondanks dat de

risicoverantwoording is gestegen maar verbetering noodzakelijk is om de verslaggeving als ‘cum laude’ te kunnen bestempelen.

(3)

3

Voorwoord

Deze scriptie heb ik geschreven ter afronding van de master Accountancy and Controlling aan de

Rijksuniversiteit Groningen. Allereerst heb ik de nodige uren besteed aan het bedenken van een geschikt onderwerp. Uit de lijst met geselecteerde onderwerpen heb ik gekozen voor een onderzoek naar

risicoverantwoording van universiteiten, aangezien universiteiten regelmatig een onderwerp van de maatschappelijke discussie vormt.

In het begin was het voor mij zoeken naar artikelen en daarbij viel het lezen van die artikelen vaak niet mee. Ook het door mij gevreesde programma SPSS vormde een uitdagend onderdeel in mijn scriptie. Om het resultaat te verkrijgen heb ik hulp gehad van een aantal personen die ik hierbij graag wil bedanken. Allereerst wil ik mijn begeleider vanuit de RUG, dhr. S.A.L. Wakkerman bedanken voor het beantwoorden van al mijn vragen en de feedback dat ik heb mogen ontvangen. Daarnaast wil ik graag KPMG bedanken voor het beschikbaar stellen van de ruimte en tijd om de scriptie te kunnen schrijven. In het bijzonder wil ik dhr. J. de Kimpe bedanken vanuit KPMG voor het meedenken, lezen en niet te vergeten het bewaken van de voortgang.

Tot slot wil ik mijn zus, vriend, vriendinnen en mede scriptant bedanken voor hun steun en betrokkenheid ten tijde van het schrijven van deze scriptie.

Jantiena Tabbert Zwolle, juli 2013

(4)

4

Samenvatting

Risicomanagement is een actueel onderwerp en heeft de laatste jaren aan aandacht gewonnen. Door diverse schandalen is risicoverantwoording hoog op de agenda gezet voor ondernemingen, wetgevers en toezichthouders (Ridder, 2007). Eveneens speelt risicomanagement bij universiteiten een grote rol bij het ontstaan van financiële problemen. Deze problemen werden onder andere veroorzaakt door het gebruik van financiële instrumenten waardoor drie van de veertien universiteiten in Nederland in de problemen zijn gekomen . Als reactie hierop wil de politiek de wet- en regelgeving aanscherpen voor de financiële verslaggeving. Gezien deze ontwikkelingen en doordat universiteiten een grote

maatschappelijke rol vervullen, is onderzoek naar de kwaliteit van risicoverantwoording bij universiteiten relevant.

Dit onderzoek is gericht op de kwaliteit van risicoverantwoording omtrent risico’s in het jaarverslag van alle veertien Nederlandse universiteiten welke zijn aangesloten bij het VSNU. Hierbij is onderzocht welke factoren invloed kunnen hebben op risicoverantwoording in de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011. Hierbij is de volgende hoofdvraag opgesteld:

Door welke factoren wordt de kwaliteit van de risicoverantwoording in het jaarverslag beïnvloed bij Nederlandse universiteiten in de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011?

Om antwoord te verkrijgen op de hoofdvraag is allereerst een literatuuronderzoek verricht aan de hand van de opgestelde deelvragen. Aan de hand hiervan is een disclosure-index ontwikkeld waarmee de kwaliteit van risicoverantwoording is bepaald. De disclosure-index is opgebouwd uit verschillende elementen die zijn geclassificeerd in componenten, die zijn ontleed aan onderliggende literatuur en geldende wet- en regelgeving. Daarnaast blijkt uit verschillende onderzoeken dat factoren de kwaliteit van risicoverantwoording kan beïnvloeden. In dit onderzoek is gekozen om de volgende factoren te onderzoeken: de ondernemingsgrootte, solvabiliteit, omvang van het bestuur, financieringsstructuur en de aanwezigheid van een audit- en remuneratiecommissie.

De resultaten van het onderzoek zijn verkregen door het uit voeren van een regressieanalyse, waarbij de kwaliteit van risicoverantwoording als afhankelijke variabele is genomen. Uit de resultaten kan worden geconcludeerd dat de financieringsstructuur de kwaliteit van de risicoverantwoording bij Nederlandse universiteiten significant beïnvloedt. De factor financieringsstructuur is bekeken aan de hand van omzet, baten derden en rijksbijdragen. Deze factoren geven allen een significant resultaat met betrekking tot de kwaliteit van de risicoverantwoording. Deze uitkomst kan worden verklaard door de stakeholder theorie van Freeman (1984). Hierbij wordt verondersteld dat door de druk van de markt, informatie omtrent risico’s openbaar wordt gemaakt. Gezien de verklaring voor het resultaat is het opvallend dat de kwaliteit van risicoverantwoording bij publieke universiteiten hoger is dan bij privaatrechtelijke universiteiten. Verder onderzoek is noodzakelijk om de verschillen te kunnen verklaren. De overige variabelen gaven geen significante uitkomsten.

Daarnaast kan uit de scores worden opgemaakt dat de kwaliteit van risicoverantwoording in de afgelopen jaren is gestegen met 35%. Ondanks de stijging in kwaliteit, is de gemiddelde score ten opzichte van de totaal te behalen score 38%. Gezien deze gemiddelde score is er sprake van een ‘zesjescultuur’ ten aanzien van de risicoverantwoording bij Nederlandse universiteiten. Om ‘cum laude’ te kunnen slagen moet er nog veel verbeteren aan de kwaliteit van risicoverantwoording door

universiteiten. Deze bevinding is in overeenstemming met de uitkomsten uit eerder verrichte onderzoeken.

(5)

5

Inhoud

Samenvatting ... 4 1. Introductie ... 6 1.1 Inleiding ... 6 1.2 Probleemstelling ... 7 1.3 Relevantie ... 8 1.4 Structuur ... 9 2. Literatuur ... 10 2.1 Inleiding ... 10

2.2 Corporate governance en de invloed op risicoverantwoording ... 10

2.3 Definities van risico, risicomanagement en risicoverantwoording... 11

2.3.1 Definitie risico en risicoclassificatie ... 11

2.2.3 Risicomanagement definitie en toepassing ... 13

2.3.4 Risicoverantwoording definitie en toepassing bij universiteiten ... 15

2.4 Wet- en regelgeving omtrent risicoverantwoording ... 16

2.5 Invloedsfactoren op risicoverantwoording ... 17

2.5 Conceptueel model ... 19

3. Meetinstrument ... 20

3.1 Inleiding ... 20

3.2 Definitie van kwaliteit ... 20

3.3 Keuze van het meetinstrument ... 20

3.4 Ontwikkeling van een disclosure-index ... 20

3.5 Toekenning score ... 22 4. Onderzoeksmethoden ... 23 4.1 Inleiding ... 23 4.2 Data ... 23 4.3 Variabelen ... 23 4.4 Toetsen ... 24 5. Onderzoeksresultaten ... 25 5.1 Inleiding ... 25 5.2 Beschrijvende statistiek ... 25

5.2.1 Vaststellen werking disclosure-index ... 25

5.2.2 Testen aanwezigheid outliers ... 25

5.2.3 Beschrijvende analyse risicoverantwoording ... 26

5.3 Toetsen van hypotheses ... 28

6. Conclusie ... 31

6.1 Inleiding ... 31

6.2 Conclusie ... 31

6.3 Beperkingen ... 32

6.4 Suggesties voor vervolgonderzoek ... 32

Referenties ... 33

(6)

6

1. Introductie

1.1

Inleiding

Niet alleen de commerciële sector, maar ook de onderwijssector ondervindt gevolgen van de kredietcrisis waardoor steeds meer onderwijsinstellingen, waaronder universiteiten, in financiële moeilijkheden komen door krimp, bezuinigingen of mismanagement (AOb, 03-09-2012). Als gevolg van financiële problemen bij de Vrije Universiteit moeten volgens GroenLinks-Kamerlid Jesse Klaver, de regels voor de jaarverslagen en jaarrekeningen van onderwijsinstellingen stringenter worden, omdat scholen allerlei financiële ‘rommel’ buiten de balans kunnen houden. Hierdoor kunnen de risico’s die de instellingen lopen, niet altijd zichtbaar zijn voor de onderwijsinspectie en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) (Financieel Dagblad, 17-12-2012). Daarnaast heeft de voorzitter van de onderwijsvakbond in reactie op de problemen bij onderwijsinstellingen, een brief gestuurd naar de fractievoorzitters politieke partijen in de Tweede Kamer. In deze brief wordt een aantal problemen gegeven waardoor de controle op de financiële situatie van scholen onvoldoende heeft plaats gevonden (Dresscher, 2012).

Eveneens staat de risicoverantwoording in de publieke sector in de belangstelling, door corporate governance voorschiften en door een groeiende vraag van belanghebbenden naar transparantie over de bedrijfsrisico’s, de risicohouding en interne beheersing (Groot, 2010). Daarnaast is niet alleen de

belangstelling voor risicoverantwoording toegenomen, maar is er ook nieuwe wet- en regelgeving van kracht voor onderwijsinstellingen, waarbij risicoverantwoording een belangrijk onderwerp is van het jaarverslag (OCW, 2011). Tevens zijn de Europese subsidievoorwaarden aangescherpt waardoor meer eisen worden gesteld aan de kwaliteit van de interne beheersing van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor is voor de meeste universiteiten, risicoverantwoording een relatief nieuw fenomeen (Groot, 2010). Kortom, risico en risicobeheersing en de verslaggeving erover, staan ook in de onderwijssector in de belangstelling (Groot, 2010).

Onderzoek bij universiteiten naar financiële verslaggeving is essentieel aangezien universiteiten met ruim 240.000 studenten, 8.400 promoties, 83.000 publicaties per jaar (2011) bijdragen aan de versterking van de Nederlandse kenniseconomie. Daarnaast zijn universiteiten met een totaal 47.000 werknemers lokaal vaak één van de grootste werkgevers en is hun impact op de lokale economie omvangrijk (VSNU, 20-03-2013). In dit onderzoek wordt onderzocht, hoe het gesteld is met de kwaliteit van de risicoverantwoording van de jaarverslagen bij Nederlandse universiteiten. Daarnaast wordt onderzocht welke factoren invloed hebben op de kwaliteit van verantwoording. Het onderzoek is relevant doordat het gaat om een actueel onderwerp en recent onderzoek op dit gebied ontbreekt.

(7)

7

1.2

Probleemstelling

Ten behoeve van de gebruikers van het jaarverslag, doet een organisatie verslag van haar risicomanagement in het jaarverslag. Met behulp van deze informatie kan de gebruiker van het jaarverslag beoordelen in welke mate de organisatie inzicht heeft in haar risico’s en of zij hier op een adequate manier mee omgaat. Niet alleen om inzicht te geven in het voorspellen en beschrijven van de risico’s, maar ook om te laten zien hoe de organisaties met deze (on)voorspelbare situaties omgaan (Laan et al., 2012). Hoe beter de gebruikers een oordeel kunnen vormen, des te hoger is de kwaliteit van de verslaggeving (Linsley en Shrives, 2005). Dit onderzoek heeft daarom als doel om inzicht te krijgen in de kwaliteit van risicoverantwoording in het jaarverslag van universiteiten in Nederland. De kwaliteit van risicoverantwoording kan worden beïnvloed door verschillende factoren. Kort samengevat luidt de doelstelling van het onderzoek:

Inzicht verkrijgen in de factoren die de kwaliteit van de risicoverantwoording kunnen beïnvloeden in de jaarverslagen bij Nederlandse universiteiten.

Uit de doelstelling kan de volgende hoofdvraag worden gedefinieerd waarmee wordt geprobeerd om in het onderzoek antwoord te krijgen.

Door welke factoren wordt de kwaliteit van de risicoverantwoording in het jaarverslag beïnvloed bij Nederlandse universiteiten in de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011?

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden zijn de volgende deelvragen gedefinieerd: 1 Wat wordt er verstaan onder risico en risicoverantwoording?

2 Welke wet- en regelgeving is er aanwezig met betrekking tot risicoverantwoording voor jaarverslagen voor Nederlandse universiteiten?

3 Welke factoren kunnen van invloed zijn op de kwaliteit van risicoverantwoording bij jaarverslagen van universiteiten en welke verklaringen kunnen hiervoor worden gegeven?

4 Hoe kan de kwaliteit van de risicoverantwoording worden gemeten bij jaarverslagen van universiteiten?

(8)

8

1.3

Relevantie

Wetenschappelijke relevantie

De aandacht voor risicoverantwoording is de laatste jaren toegenomen door de diverse boekhoudschandalen. Deze schandalen hebben ervoor gezorgd dat de wet- en regelgeving is

aangescherpt en zijn er corporate governance codes ingevoerd. In Amerika werd de Sarbanes-Oxley act in 2002 ingevoerd en in Nederland kennen we de Code-Tabaksblat die eind 2004 is ingevoerd. Doordat financiële problemen bij scholen zijn ontstaan wordt het toezicht bij scholen op financieel gebied bekritiseerd (Dresscher, 2012). Veel onderzoeken naar corporate governance zijn verricht bij beursgenoteerde bedrijven, echter is er weinig onderzoek gedaan in de publieke sector (Brennan & Solomon, 2008).

Uit onderzoek van Petrovits et al. (2011) in de non-profit sector blijkt dat een nadelig gevolg kan ontstaan wanneer sprake is van matige risicoverantwoording. Als gevolg daarvan kan de toekomstige overheidssteun afnemen. Eveneens wijst dit onderzoek uit dat de kans op gebreken van interne controle groter is bij organisaties met een complexe, groeiende, kleine of slechte financiële gezondheid. Tevens stellen Petrovits et al. (2011) dat de uitkomsten van een onderzoek naar risicoverantwoording

interessant is voor wetgever om het publieke vertrouwen in de integriteit van de organisaties te

verbeteren. Dit wordt verklaard doordat onderwijsinstellingen grotendeels worden gefinancierd door de overheid, waardoor het jaarverslag de nodige informatie moet verschaffen om de adequaatheid en doelmatigheid van het overheidsoptreden te kunnen beoordelen (Przeworski et al., 1999). Echter ontbreekt recent onderzoek naar de kwaliteit van risicoverantwoording bij universiteiten.

In de afgelopen jaren zijn diverse onderzoeken gedaan waaruit blijkt dat risicoverantwoording een relatie heeft met diverse ondernemingsfactoren. Uit één van deze onderzoeken blijkt dat

ondernemingsgrootte van invloed kan zijn op de risicoverantwoording (Linsley & Lawrence, 2007). Daarnaast blijkt uit recent onderzoek in de non-profit sector dat de omvang van het bestuur een

positieve relatie heeft met bestuurlijke prikkels en prestaties (Aggarwal, 2012). Of deze factoren ook van invloed zijn op de kwaliteit van risicoverantwoording door Nederlandse universiteiten is nog niet

onderzocht.

Dit onderzoek is daarom een aanvulling op de literatuur door onderzoek te doen naar de risicoverantwoording in de jaarverslagen van universiteiten en vervolgens nieuwe inzichten te verschaffen omtrent de factoren die van invloed zijn op de risicoverantwoording van universiteiten.

Praktische relevantie

Peelen et al. (2006) heeft onderzoek gedaan naar risicoverantwoording bij onder andere Nederlandse universiteiten in de jaren 2001 en 2002. Uit dit onderzoek blijkt dat universiteiten erg laag scoren op belangrijke gebieden als het identificeren en beschrijven van toekomstige ontwikkelingen en het actief beheersen van risico’s. Hierbij werd gesteld dat dit onderdeel met name van belang is gezien de dynamische omgeving waarin universiteiten opereren en tal van ontwikkelingen die de continuïteit van een universiteit kunnen beïnvloeden. Peelen et al. (2006) benoemt in haar onderzoek het belang naar onderzoek dat de wijzigingen in de afgelopen jaren in de wetgeving, het gewenste effect heeft behaald. Daarnaast is in een onderzoek van Meerman (2012) de kwaliteit van risicoverantwoording onderzocht bij hogescholen in Nederland en de determinanten: omvang, solvabiliteit en de aanwezigheid van een Big 4 accountant, zouden de kwaliteit kunnen beïnvloeden. Meerman (2012) beveelt in haar onderzoek aan om nogmaals eenzelfde onderzoek uit te voeren, maar dan bij universiteiten.

(9)

9 Bovendien is sinds 1 januari 2008 een nieuwe Richtlijn 660 Onderwijsinstellingen van kracht en is er een recente aanpassing van de Richtlijn 400 Jaarverslag geweest. Hierin worden aspecten zoals informatie over de voornaamste risico’s en onzekerheden, belangrijke onderwerpen gezien van een jaarverslag (OCW, 2011). De richtlijn en de recente wijzigingen kunnen invloed hebben op de kwaliteit van risicoverantwoording in de jaarverslagen van universiteiten, maar dit is niet eerder onderzocht.

Zoals eerder benoemd blijkt uit een onderzoek van de onderwijsinspectie dat een drietal universiteiten grote financiële risico’s lopen als het gevolg van het gebruik van financiële instrumenten (nrc.nl, 20-11-2012). Het kabinet introduceert als gevolg daarvan een nieuw overkoepelend beleid voor het gebruik maken van derivaten door (semi-) publieke instellingen. Hiermee moet worden voorkomen dat de instellingen onnodige risico’s aangaan met het belastinggeld (accountancynieuws.nl 29-04-2013). Het nieuwe beleid moet nog worden goedgekeurd en verder worden uitgewerkt naar specifieke wet- en regelgeving (accountancynieuws.nl 29-04-2013). Hierdoor is het eveneens relevant om te onderzoeken in hoeverre de risico’s rondom de financiële instrumenten worden verantwoord in de jaarrekening van universiteiten.

Tot slot is uit onderzoek van de Algemene Rekenkamer (2012) gebleken dat de inkomsten uit de

zogenoemde derde geldstroom bestaande uit private bedrijven steeds meer zijn toegenomen (nu.nl, 24-10-2012). Door de toename van ontvangsten van private bedrijven wordt het aantal stakeholders vergroot. Hierdoor kan de aandacht voor risicoverantwoording worden gestimuleerd omdat

stakeholders daardoor beter in staat zijn om de risicopositie te kunnen analyseren (Linsley en Shrives, 2005). Echter, het is nog niet onderzocht of een groeiende groep belanghebbenden leidt tot meer kwaliteit van de risicoverantwoording.

1.4

Structuur

Om een antwoord te krijgen op de hoofdvraag wordt in het volgende hoofdstuk ingegaan op relevante literatuur. Hierbij worden de definities van de verschillende begrippen gegeven. Vervolgens komen de verschillende factoren aan bod welke op basis van literatuur mogelijk van invloed kunnen hebben op de kwaliteit van risicoverantwoording. Aan de hand van geselecteerde factoren zijn de hypotheses

opgesteld. In hoofdstuk 3 wordt de onderzoeksmethodologie besproken, waarbij de omvang van de populatie en variabelen verder worden toegelicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de het ontwikkelde meetinstrument uiteengezet, waarna de resultaten zijn verkregen. De resultaten van het onderzoek wordt besproken in hoofdstuk 5. In het laatste hoofdstuk wordt een conclusie gegeven met de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek. Tot slot worden de beperkingen en mogelijkheden voor vervolg onderzoek gegeven.

(10)

10

2.

Literatuur

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk is vorm gegeven aan de hand van de opgestelde deelvragen. In het eerste deel van dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan achtergrond van risicoverantwoording. Daarna worden de begrippen risico en risicomanagement uiteengezet. Vervolgens wordt aan de hand van literatuur en wet- en regelgeving de verschillende componenten van risicoverantwoording onderbouwd. Tot slot worden er hypotheses gevormd aan de hand van verschillende factoren welke invloed kunnen hebben op de kwaliteit van risicoverantwoording.

2.2 Corporate governance en de invloed op risicoverantwoording

Corporate governance vereist een aantoonbare risicobeheersing van bedrijfsprocessen, met een transparante verantwoording en toelichting in het jaarverslag (Bommel, 2008). De essentie van Corporate Governance is het goed besturen en beheersen van organisaties en het aantoonbaar verantwoorden dat dit ook zo gebeurd (Commissie Corporate Governance, 2003). Het Committee Of Sponsoring Organisations of the Treadway Commission (hierna: COSO), heeft een uniform en gemeenschappelijk referentiekader ontwikkeld en samengevoegd in een rapport wat gebruik wordt door onder andere auditors. Goede corporate governance brengt met zich mee dat een organisatie zich bewust moet zijn van de risico’s waaraan de onderneming onderhevig is en daarover moet rapporteren (Groot, 2006). Ook in de publieke sector is er sprake van toenemende belangstellig voor governance. In deze sector wordt dit begrip ook wel public governance genoemd. Publieke instellingen en dus ook universiteiten worden in die hoedanigheid beschouwd als ‘maatschappelijke ondernemers’ die zich moeten kunnen verantwoorden (Beemer, 2004). Public governance kan worden gedefinieerd als: Het waarborgen van de onderlinge samenhang van de wijze van sturen, beheersen en toezicht houden van organisaties in de publieke sector, gericht op een efficiënte en effectieve realisatie van

beleidsdoelstellingen, alsmede het daarvoor op een openwijze communiceren en verantwoording afleggen ten behoeve van belanghebbenden (Bossert, 2003). Eveneens kennen universiteiten een corporate goverance code, ook wel Code goed bestuur universiteiten genoemd, welke openbaar wordt gemaakt door de Vereniging van Universiteiten (hierna: VSNU) (VSNU, 2012a).

Door corporate governance zou er sprake moeten zijn van een betrouwbare informatiebron voor de financiers (stakeholders) van universiteiten. Toch is er met name in het hoger onderwijs sprake van informatieasymmetrie (Jongbloed et al., 2004). Een verklaring voor de informatieasymmetrie waardoor de ene partij een informatievoordeel heeft ten opzichte van de andere, wordt gegeven door de agency theorie.

Agency theorie

Traditioneel wordt in onderzoek naar corporate governance de agency theorie gebruikt. Hierbij wordt uitsluitend gericht op het oplossen van belangenconflicten (agentschap problemen) tussen management en de aandeelhouder (Jensen & Meckling, 1976; Fama, 1980; Fama & Jensen, 1983; Eisenhardt, 1989). Een fundamentele veronderstelling van de theorie is dat de belangen van de managers niet altijd perfect zijn afgestemd op de belangen van de aandeelhouders. Uit onderzoek van Core et al. (2006), blijkt wel dat er sprake is van een groter agency probleem bij non-profit organisaties, wanneer een te grote hoeveelheid subsidies wordt verstrekt. Ondanks dat universiteiten geen aandeelhouders hebben, is nochtans sprake van een agency probleem.

(11)

11

Stakeholder theorie

Een aanverwante theorie van de agency theorie, is de stakeholder theorie van Freeman (1984). Deze theorie heeft een bredere focus en kijkt mede naar externe belanghebbenden van een organisatie zoals politiek en delen van de samenleving (Donaldson en Preston, 1995). De stakeholder theorie is van toepassing op het onderzoek, aangezien onderwijsinstellingen deel uit maken van de publieke

verantwoording van de overheid (Przeworski et al., 1999). De belanghebbenden van een universiteit zijn werknemers en studenten, maar ook de overheid, maatschappelijke groeperingen en het bedrijfsleven (VSNU, 2012c). Tevens zijn de stakeholders van een universiteit in beweging. Zo blijkt uit onderzoek van de Algemene Rekenkamer (2012) dat de bijdragen van private bedrijven aan universiteiten steeds meer zijn toegenomen (nu.nl, 24-10-2012).

2.3 Definities van risico, risicomanagement en risicoverantwoording

In dit subhoofdstuk wordt aandacht besteed aan de begrippen risico, risicomanagement en risicoverantwoording. Dit wordt uiteengezet door middel van het beantwoorden van de volgende deelvraag:

Wat wordt er verstaan onder risico en risicoverantwoording?

2.3.1 Definitie risico en risicoclassificatie

De definitie voor risico kan op vele verschillende manieren worden uitgelegd. Gezien het onderwerp van het onderzoek is het van belang om een duidelijke definitie te hebben van begrip risico. Het woord ‘risico’ is afgeleid van het Italiaanse ‘riscare’, wat ‘durven’ betekent.

Risico wordt in het woordenboek Van Dale omschreven als: gevaar van schade of verlies. Een andere risico definitie wordt gegeven door COSO (2004): risico is de mogelijkheid dat een gebeurtenis zich voordoet en een negatieve invloed heeft op de verwezenlijking van de doelstellingen. De laatst

genoemde definitie beschrijft risico als een positief en negatief begrip, ook wel de tweezijdige definitie genoemd. Bovendien omschrijft ISO 31000 het begrip risico als het effect van onzekerheid op

doelstellingen. Uit eerder onderzoek van March en Shapira (1987) blijkt dat de meeste mensen het begrip risico associëren met negatieve gevolgen. In dit onderzoek is gekozen om gebruik te maken van de volgende definitie van risico:

Een onzekerheid welke negatieve effecten kan hebben op het behalen van de doelstellingen van de organisatie.

Naast een aantal definities van risico kunnen eveneens soorten risico’s worden herkend en zijn

verschillende risicoclassificaties mogelijk. Gekozen voor dit onderzoek is de risicoclassificatie van COSO. COSO (2004) heeft een Enterprice Risk Manangement Framework (hierna: ERM) ontwikkeld en

classificeert de risico’s in vier soorten: strategisch, operationeel, financieel en risico’s rondom wet- en regelgeving.

In figuur 1 wordt de risicoclassificatie van COSO weer gegeven met de daarbij horende wet- en regelgeving (Groot, 2010). Daarbij zijn de verschillende componenten gegeven die een onderdeel vormen van het jaarverslag van onderwijsinstellingen. In de volgende hoofdstukken wordt het overzicht regelgeving risicoverslaglegging onderbouwd en toegelicht.

(12)

12 Figuur 1: Overzicht regelgeving risicoverslaglegging in het jaarverslag onderwijsinstellingen (Groot, 2010 blz. 3). Aan de hand van de risicoclassificatie van het ERM, worden hierna de verschillende risico’s beschreven.

a. Strategische en reputatierisico’s (Strategic)

De strategische en reputatierisico’s worden ook wel samengevoegd onder de noemer businessrisico (Michiels et al., 2009). Het businessrisico indiceert naar de risico’s waarmee een onderneming te maken heeft, zoals onzekerheid over de vraag naar producten, de prijsonzekerheid met betrekking tot de producten, de kosten van productie, opslag en levering (Crouhy et al., 2006). Het strategisch risico verwijst naar het risico dat geassocieerd wordt met investeringen met een onzeker succes of onzekere winstgevendheid (Crouhy et al., 2006). Reputatierisico is het risico dat een goede reputatie, die kan leiden tot waardecreatie, verandert in een slechte reputatie en resulteert in waardevernietiging (Michiels et al., 2009).

b. Operationeel risico (Operations)

Operationeel risico kan worden gedefinieerd als het risico van verlies als gevolg van inadequate of falende interne processen, mensen of systemen, of als gevolg van externe gebeurtenissen (Basel, 2001) De hiervoor genoemde vier oorzaken van het operationeel risico kunnen aanknopingspunten bieden voor de beheersing van dit risico (Ridder, 2007). Alle ondernemingen lopen operationele risico’s, variërend van stormschade aan een gebouw, systeemstoringen en het vertrek van belangrijke medewerkers tot boekhoudfouten (Ridder, 2007). Ondanks de toegenomen interesse in operationeel risicomanagement is het relatief nieuw en zijn de methoden hiervoor nog niet uitgekristalliseerd (Leenaars, 2003). Bovendien zijn operationele risico’s niet eenvoudig te identificeren en kunnen deze risico’s de gehele onderneming raken (Simon, 2004). Ook universiteiten hebben in zekere mate te maken met dit risico. Dit blijkt uit het bericht ‘Nieuwbouw medische faculteit ingeluid met grote lekkage’ (vu.nl, 3-12-2012). Daarnaast spelen ook andere problemen bij een universiteit zoals ‘Meer uitval onder eerstejaars universitaire studenten’ (Hoger Onderwijs Persbureau, 06-12-2012).

(13)

13 c. Financieel risico (Reporting)

Het financiële risico is een breed omvattent begrip en kan worden onderverdeeld in (Michiels et al., 2009):

- Marktrisico: Volgens Servaes en Tufano (2006) is het marktrisico, het risico op negatieve gevolgen van prijswijzigingen in de reële waarde van financiële instrumenten. Het marktrisico kan ontstaan ten gevolge van verschillende factoren zoals blootstelling aan rentevoeten, wisselkoersen, prijsgevoelige inkomsten of uitgaven, het bestaan van aandelenopties of pensioenfondsen (Michiels et al., 2009). Eveneens speelt dit risico bij universiteiten, gezien de eerder benoemde financiële problemen door het gebruik van derivaten door universiteiten (nrc.nl, 20-11-2012);

- Kredietrisico: De kans dat de betaling van contractuele verplichtingen niet uitgevoerd worden door de tegenpartij wordt een kredietrisico genoemd (Cabedo en Tirado, 2004). Voorbeelden van een kredietrisico zijn: verlaging van creditrating of faillissement (Michiels et al., 2009);

- Liquiditeitsrisico: Een liquiditeitsrisico ontstaat wanneer een onderneming niet kan voldoen aan de gemaakte betalingsverplichtingen (Cabedo en Tirado, 2004).

d. Risico’s rondom wet- en regelgeving (Compliance)

Compliance betekent het voldoen aan de gestelde eisen (COSO, 2004). Het niet naleven van de geldende wet- en regelgeving kan leiden tot boetes, rechtszaken of andere gevolgen voor de entiteit die een van materieel belang zijnde invloed kunnen hebben op de financiële overzichten (HRA 250, 2012). Verder stelt de HRA 250 dat de invloed van wet- en regelgeving op de financiële overzichten aanzienlijk uiteen loopt door het continue veranderen van de wet- en regelgeving. Eveneens geldt dit ook voor

universiteiten. Daarentegen wordt er in de literatuur weinig aandacht besteed aan risico’s voor universiteiten rondom wet- en regelgeving.

2.2.3 Risicomanagement definitie en toepassing

De Nederlandse Corporate Governance Code bevat slechts een korte aanduiding van de gewenste techniek van risicomanagement en geeft hierdoor slechts een summiere indicatie over de manier waarop de vennootschap het risicomanagement moet inrichten (Groot, 2006). Door goed

risicomanagement geeft de ondernemingsleiding redelijke zekerheid ten aanzien van strategie (zijn doelen in overeenstemming met de missie van de onderneming), operaties (effectief en efficiënt gebruik van middelen), de betrouwbaarheid van de verslaglegging en het voldoen aan wet- en regelgeving (de Ridder, 2007).

Er zijn veel standaarden op het gebied van risicomanagement ontwikkeld, zoals het eerder benoemde ERM framework.De bestaande publicaties op dit gebied zijn veelal korte artikelen of bloemlezingen, waarin verschillende auteurs deelaspecten nader uitwerken, zoals het presenteren van eigen

raamwerken, waarmee bijvoorbeeld aan de eisen van corporate governance codes kan worden voldaan (Ridder, 2007).

(14)

14 Naast de definitie van COSO1 wordt in artikelen over risicomanagement veelal de definitie van het risicobeheersingsysteem van Emanuels en de Munnik (2006) genoemd:

‘Het systeem dat het management in staat stelt om de risico’s, die het behalen van de

doelstellingen van de organisatie bedreigen, te identificeren, te prioriteren, te analyseren en te beheersen’.

Het begrip systeem omvat in deze definitie een doelmatig geordend geheel van bij elkaar horende delen en hun onderlinge relaties (Emanuels en de Munnik, 2006). Hierdoor is er sprake van een proces dat bestaan uit verschillende categorieën dat functioneert binnen een viertal randvoorwaarden. De stappen die in het proces zijn opgenomen zijn: het definiëren van de te beheersen doelstellingen, het

identificeren van de risico’s, het treffen van beheersmaatregelen om de risico’s zover mogelijk te beheersen en het bewaken en waar nodig bijsturen van het risicobeheersingsysteem (Emanuels en de Munnik, 2006). Deze stappen zijn in grote mate overeenkomstig met de Code goed bestuur

universiteiten (VSNU, 2012a). Daarnaast zijn er een viertal randvoorwaarden gesteld: cultuur, structuur, competenties en techniek (Emanuels en de Munnik, 2006). In figuur 2 wordt het proces schematisch weergegeven.

Figuur 2: Het ERM proces (bron: Emanuels & de Munnik, 2006)

1

Definitie volgens COSO (2004) van ERM is: “Enterprise risk management is een proces, geëffectueerd door een entiteit zijn raad van bestuur, management en ander personeel, toegepast bij het vaststellen van de strategie en in de gehele onderneming, ontworpen om mogelijke gebeurtenissen te identificeren die de entiteit kunnen

beïnvloeden, en risico’s te managen om binnen de risicobereidheid te blijven, om zo zekerheid te verschaffen over het behalen van de entiteit zijn doelstellingen.”

(15)

15

2.3.4 Risicoverantwoording definitie en toepassing bij universiteiten

Beretta en Bozzolan (2004, p 269) definiëren risicoverantwoording, ook wel risicorapportering of risicoverslaggeving genoemd, als volgt:

‘De communicatie van informatie over de strategie, karakteristieken en andere externe factoren die de verwachte resultaten zouden kunnen beïnvloeden.’

Risicoverantwoording vormt een onderdeel van de externe verslaggeving. Bij organisaties zonder winstoogmerk zijn twee functies van externe verslaggeving te onderkennen (Aukes, 1988):

- De verantwoordingsfunctie: Het afleggen van verantwoording door de instellingsleiding over het in de verslaggevingperiode gevoerde beleid, primair bedoeld voor de verstrekkers van financiële instrumenten;

- De informatieve functie: Het verstrekken van informatie voor de oordeelsvorming en de daarop gebaseerde besluitvorming aan bij de instelling betrokken belanghebbenden.

Toepassing bij universiteiten

Bij onderwijsinstellingen en eveneens bij universiteiten bestaat risicoverantwoording uit drie componenten die met elkaar samenhangen (Groot, 2010), zie hiervoor figuur 1. De componenten worden hierna verder uitgewerkt aangezien deze benadering door een organisatie gehanteerd kan worden, in zowel hun externe en hun interne verslaglegging (Groot, 2010 ).

1. Risicoprofiel: Het risicoprofiel van de organisatie is een uiteenzetting van de belangrijkste operationele, strategische, financiële en wet- en regelgevingrisico’s, waaraan een organisatie blootstaat (Groot, 2008). Eveneens stelt de Code goed bestuur universiteiten (VSNU,2012a) dat de activiteiten van de universiteit bestuurlijk, juridisch, organisatorisch en financieel deugdelijk geregeld zijn, transparant is verantwoord in het jaarverslag. Hierdoor bestaat het risicoprofiel van een universiteit, uit een uiteenzetting van de voornaamste risico’s waarmee een universiteit te maken heeft.

2. Beschrijving van het risicomanagement systeem: De beschrijving van het risicomanagement systeem is de uiteenzetting van de karakteristieken van het organisatie specifieke systeem van risicomanagement waarmee de bedrijfsrisico’s worden beheerst (Groot, 2008). Ook de Code goed bestuur universiteiten (VSNU, 2012a) stelt in sectie 4.1.3 dat het bestuur verantwoordelijk is voor het instellen en handhaven van interne procedures, die ervoor zorgen dat de externe financiële verslaggeving, tijdig, volledig en juist is. Hierdoor kan worden verondersteld dat het jaarverslag onder andere de stappen bevatten welke worden benoemd in het

risicobeheersingsysteem van Emanuels & de Munnik (2006): het definiëren doelstellingen, het identificeren van de risico’s, het treffen van beheersmaatregelen, het bewaken en bijsturen van het risicobeheersingsysteem (figuur 2). Een onderdeel die te toon zet voor de bepaling van de te treffen beheersingsmaatregelen de risicohouding (risk appetite), van de organisatie (Groot, 2010).

Vaak in samenhang met de doelstellingen op het gebied van groei en rendement van een onderneming wordt de mate van risico bepaald die een onderneming bereid is te nemen (Ridder, 2007). Daarnaast wordt de bepaling van de risicobereidheid, ook wel ‘risk appetite’ genoemd, verricht op basis van de kans dat het risico voordoet en aan de hand daarvan worden besluiten genomen over de aard en omvang van de benodigde acties om de risico’s te

(16)

16 vier keuzes: het vermijden van het risico (avoiding), accepteren van het risico (accepting), delen van het risico (sharing), verminderen van het risico (reducing).

Een veel gebruikte manier om de bedrijfsrisico’s te beperken in de publieke sector is het gebruik maken van financiële instrumenten (NBA, 20-02-2013). Door de veranderde economische omstandigheden kan de financiële positie van de entiteit worden aangepast en kan een bedreiging vormen voor de continuïteit van een entiteit (NBA, 2013). Hierdoor kan worden verondersteld dat wanneer een universiteit gebruik maakt van financiële instrumenten, de risico’s worden verantwoord in de jaarrekening.

3. In-control verklaring: De in-control verklaring is een uitspraak van de organisatieleiding over de opzet of het bestaan en/of de werking van het beschreven (deel)systeem van het

risicomanagement (Groot, 2008).

Uit onderzoek van Vos et al. (2010) blijkt dat geen van de onderzochte universiteiten beschikt over een in-control verklaring. De auteurs stellen dat gezien de ontwikkelingen, de instellingen wel bezig zijn om systemen op te stellen om tot een dergelijke verklaring te komen (Vos et al., 2010). Hierdoor kan worden geconcludeerd dat een in-control verklaring op termijn aanwezig kan zijn in het jaarverslag van universiteiten.

2.4 Wet- en regelgeving omtrent risicoverantwoording

In dit subhoofdstuk wordt aandacht besteed aan de wet- en regelgeving omtrent risicoverantwoording. Dit wordt uiteengezet door middel van het beantwoorden van de volgende deelvraag:

Welke wet- en regelgeving is er aanwezig met betrekking tot risicoverantwoording voor jaarverslagen voor Nederlandse universiteiten?

De verplichting om risico’s te rapporteren vloeit voort uit de nieuwe Regeling Jaarverslaggeving

Onderwijs (hierna: RJO) en de daaraan gekoppelde Titel 9 BW en Richtlijn voor de jaarverslaggeving 660 (hierna: RJ 660) (Groot, 2010). Eveneens kunnen componenten van Groot (2010) worden onderbouwd door op universiteiten geldende wetgeving, zie hiervoor figuur 1.

1. Risicoprofiel: In artikel 391 lid 1 BW2:9 en RJ 400.109 wordt het volgende over

risicoverantwoording geschreven: “Het jaarverslag geeft tevens een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd.” Eveneens geeft de RJO een omschrijving van het risicoprofiel: ”Het jaarverslag schetst een zo volledig mogelijk beeld van de gang van zaken gedurende het verslagjaar en beschrijft alle daarbij van invloed zijnde interne en externe ontwikkelingen” (RJO, p22). Hieruit concludeert Groot (2010) dat het wettelijk verplicht is om een risicoprofiel met daarin de beschrijving van de voornaamste strategische, financiële, operationele en compliance risico’s op te nemen in het jaarverslag.

2. Beschrijving van het risicomanagement systeem: De RJ 660.406 schrijft voor dat het bestuur in het jaarverslag verslag doet over de aanwezigheid en werking van het interne risicobeheersing- en controlesysteem in het boekjaar. Daarbij moeten aangebrachte significante wijzigingen worden gemeld en daarnaast de verbeteringen die zijn gepland.

Voor aangewende financiële instrumenten (RJ290) door universiteiten is een Regeling beleggen en belenen. De regeling schrijft voor dat rijksgelden niet risicodragend mogen worden belegd en

(17)

17 dat er altijd sprake moet zijn van een garantie op de hoofdsom zodanig dat de rijksbijdrage steeds onverkort beschikbaar blijft voor het doel waarvoor zij is verstrek (RJO).

3. In-control verklaring: De RJO zegt het volgende over de in-control verklaring “Als het bestuur van mening is dat de interne beheersing- en controlesystemen adequaat zijn kan zij een zogeheten ‘in-control statement’ opstellen en in het jaarverslag opnemen” (RJO, p 27). Hieruit kan worden afgeleid dat een in-control verklaring niet verplicht is en daardoor gelden er geen specifieke wettelijke voorschiften of RJ -bepalingen.

2.5 Invloedsfactoren op risicoverantwoording

In dit subhoofdstuk wordt aandacht besteed aan de factoren die de kwaliteit risicoverantwoording kan beïnvloeden. Dit wordt uiteengezet door middel van het beantwoorden van de volgende deelvraag:

Welke factoren kunnen van invloed zijn op de kwaliteit van risicoverantwoording bij jaarverslagen van universiteiten en welke verklaringen kunnen hiervoor worden gegeven? Uit verschillende onderzoeken met betrekking tot corporate governance, is veel geschreven over de kwaliteit van risicoverantwoording en welke factoren hier invloed op kunnen hebben. In bijlage 1 worden tien verschillende invloedsfactoren weergegeven, welke invloed kunnen hebben op de kwaliteit van risicoverantwoording. Uit bijlage 1 kan worden geconcludeerd dat factoren die de kwaliteit van risicoverantwoording beïnvloeden veelal van toepassing zijn op beursgenoteerde bedrijven, waardoor een groot aantal factoren kan worden gemitigeerd. In dit onderzoek is daarom gekozen om de volgende factoren als variabelen op te nemen, te weten: de ondernemingsgrootte, solvabiliteit, omvang van het bestuur, financieringsstructuur en de aanwezigheid van een audit- en remuneratiecommissie. Hierna worden de genoemde variabelen onderbouwd met relevante literatuur, waarmee hypotheses zijn opgesteld.

Ondernemingsgrootte

Er zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de invloed van de ondernemingsgrootte op de hoeveelheid en kwaliteit van risicoverantwoording. Onderzoeken naar de hoeveelheid risicoverantwoording hebben uitgewezen dat de ondernemingsgrootte een positieve invloed kan hebben op de hoeveelheid

risicoverantwoording (Beretta & Bozzolan, 2004, Beasley et al., 2005, Mohobbot, 2005, Linsley & Shrives, 2006, Abraham & Cox, 2007 en Hassan, 2009). Naast de hoeveelheid risicoverantwoording zijn er onderzoeken verricht naar de omvang van de organisatie en de kwaliteit van de risicoverantwoording. Daarbij is uit de onderzoeken van Belkaoui & Karpik (1989), Cooke (1992) en Ahmed & Courtis (1999) gebleken dat de ondernemingsgrootte een positieve uitwerking heeft op de kwaliteit van

risicoverantwoording. Hierbij wordt verondersteld dat niet alleen de hoeveelheid risicoverantwoording toeneemt naar mate de onderneming groter is maar ook de kwaliteit van hoger niveau blijkt te zijn. Op basis van de hiervoor benoemde onderzoeken kan de volgende hypothese worden opgesteld:

H1: Er bestaat een positieve relatie tussen de ondernemingsgrootte en de kwaliteit van risicoverantwoording

Solvabiliteit

Uit het eerder genoemde onderzoek van Petrovits et al. (2011) in de non-profit sector blijkt dat de kans op gebreken van interne controle groter is bij organisaties met een complexe, groeiende, kleine of slechte financiële gezondheid. Om inzicht te verkrijgen in de financiële situatie van een onderneming op de lange termijn kan gebruik worden gemaakt van het kerngetal solvabiliteit. Onderzoeken van Jaggi & Low (2000) en Deumes & Knechel (2008) hebben de relatie tussen de solvabiliteit en de kwaliteit van

(18)

18 risicoverantwoording onderzocht. In de hiervoor genoemde onderzoeken wordt gesteld dat des te lager de solvabiliteit van een onderneming, des te hoger de kwaliteit van de verantwoording. Hieruit kan worden opgemaakt dat er een negatieve relatie bestaat tussen de solvabiliteit en de kwaliteit van de risicoverantwoording en kan de hypothese worden opgesteld:

H2: Er bestaat een negatieve relatie tussen de solvabiliteit en de kwaliteit van risicoverantwoording

Omvang van het bestuur

Recent onderzoek van Aggarwal et al. (2012) in de non-profit sector veronderstelt dat de omvang van het bestuur een relatie heeft met bestuurlijke prikkels en prestaties. Eveneens toonde Yermack (1996) aan dat er een relatie bestaat tussen de omvang van het bestuur en de bedrijfswaarde bij profit

organisaties. Eveneens is in het onderzoek van Abraham & Cox (2007) een positief verband aangetoond tussen kwaliteit van risicorapportage en het aantal bestuurders. Dit kan worden verklaard vanuit de agency perspectief, waarbij wordt verondersteld dat een groep bestuurders beter in staat is om goed geïnformeerde groep van leidinggevende op hun relatieve expertise met betrekking tot risico’s voor de onderneming te onthullen (Fama en Jensen, 1983). Hierdoor kan worden verondersteld:

H3: Er bestaat een positieve relatie tussen de omvang van het bestuur en de kwaliteit van risicoverantwoording

Financieringsstructuur

Universitair onderzoek wordt in toenemende mate gefinancierd door de markt en het aandeel van de basis financiering afneemt (Gulbrandsen en Smeby, 2005). Dit wordt tevens bevestigd door een onderzoek van de Algemene Rekenkamer (2012) (nu.nl, 24-10-2012). Deze verandering kan worden verklaard door een groeiende politieke druk op universiteiten om hun interactie met het bedrijfsleven te intensiveren en om hun eigen onderzoek financieringsmogelijkheden te vergroten (Muscio et al., 2013). Dit wordt versterkt door de toenemende beperkingen op de overheidsuitgaven (Muscio et al., 2013). Tevens wordt verwacht dat een aantal universiteiten in de toekomst daardoor de overstap maakt naar de privaatrechtelijke status (VSNU, 2013). Bovendien is in het onderzoek van Laan et al. (2012)

vastgesteld dat de risicoverantwoording bij de subsector onderwijs minder presteert dan andere onderzochte subsectoren in de publieke sector. Een verklaring die hiervoor wordt gegeven door Laan et al. (2012) is dat dit wordt veroorzaakt door de relatief beperkte markwerking in deze sector. De

stakeholder theorie van Freeman (1984), veronderstelt eveneens dat door de druk van de markt, meer informatie omtrent risico’s openbaar wordt gemaakt. Hierdoor kan worden gesteld dat door de toename van ontvangsten van derden, de aandacht voor risicoverantwoording wordt gestimuleerd omdat daardoor de stakeholders beter in staat zijn om de risicopositie te kunnen analyseren (Linsley en Shrives, 2005). Hieruit kan worden opgemaakt dat er een mogelijkheid bestaat dat door de veranderde financieringstructuur de mate van risicobeheersing en daardoor de kwaliteit van risicoverantwoording is toegenomen. Aan de hand van deze onderbouwing kan de volgende hypothese worden opgesteld: H4: Er is een positieve relatie tussen de financieringsstructuur en de kwaliteit van risicoverantwoording

Aanwezigheid audit- en remuneratiecommissie

De Code goed bestuur universiteiten (VSNU, 2012a) geeft aan dat de Raad van Toezicht, een

auditcommissie en een selectie/remuneratiecommissie aanwijzen. Daarnaast is enige discussie geweest over de vraag of auditcommissies hun rol adequaat vervullen (Felo et al., 2003). Bovendien vormt het bezoldigingsbeleid een onderdeel van de corporate governance en vormt het een voortdurend terugkerend onderwerp van maatschappelijke discussie (Vestering, 2012). Onderzoek van Felo et al. (2003) naar de werking van de auditcommissie, toont aan dat de aanwezigheid van een auditcommissie

(19)

19 de kwaliteit van de verslaggeving positief beïnvloedt. Felo et al. veronderstellen dat deze uitkomsten worden veroorzaakt doordat de auditcommissie verantwoordelijk wordt geacht voor het

rapporteringproces, waardoor de informatie betrouwbaarder wordt (Felo et al., 2003). Daarnaast toont het onderzoek van Meerman (2012) aan dat de aanwezigheid van een audit- en remuneratiecommissie een significante relatie heeft met de kwaliteit van risicoverantwoording door Nederlandse hogescholen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er een positief verband wordt verwacht tussen de aanwezigheid van een audit- en remuneratiecommissie en de kwaliteit van risicoverantwoording.

H5: Er is een positieve relatie tussen de aanwezigheid van een audit- en remuneratiecommissie en de kwaliteit van risicoverantwoording.

2.5

Conceptueel model

Op basis van de opgestelde hypotheses wordt in figuur 3 de schematische relaties weergegeven tussen de factoren en de kwaliteit van risicoverantwoording. Deze schematische weergave is opgesteld aan de hand van Aken et al. (2012) en wordt het conceptueel model genoemd.

Figuur 3: Conceptueel model waarbij hypotheses worden weergegeven.

Kwaliteit van risico- verantwoording bij Nederlandse universiteiten Ondernemings- grootte Solvabiliteit Omvang van het bestuur Financierings- structuur Aanwezigheid van een audit-

en remuneratie- commissie

+

+

-+

+

-

(20)

20

3.

Meetinstrument

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het meetinstrument ontwikkeld. Hierbij wordt antwoord verkregen op de volgende deelvraag:

Hoe kan de kwaliteit van de risicoverantwoording worden gemeten bij jaarverslagen van universiteiten?

3.2 Definitie van kwaliteit

De definitie kwaliteit is lastig te geven en kent vele ingangshoeken. Kwaliteit wordt in de algemene zin omschreven als ‘voldoen aan eisen en verwachtingen’ (Hoogendoorn en Mertens, 2001). De gekozen definitie van kwaliteit van dit onderzoek is afkomstig van het rapport van het Limperg Instituut (2000). Hierin wordt aangegeven dat de kwaliteit van de externe verslaggeving samenhangt met de mate waarin de stakeholders zich een goed oordeel kunnen vormen over de financiële resultaten en financiële positie van de onderneming. Anders gezegd: hoe beter de stakeholders een oordeel kunnen vormen, des te hoger is de kwaliteit van de verslaggeving.

3.3 Keuze van het meetinstrument

Er is gekozen om in dit onderzoek gebruik te maken van een disclosure-index als instrument omdat een disclosure-index op zowel kwalitatieve als kwantitatieve percepties omzet in scores is het mogelijk een indicatie te krijgen van de kwaliteit van de geopenbaarde informatie (Peelen et al., 2006). Verschillende disclosure-indexen worden vaak gehanteerd bij onderzoeken naar informatieverschaffing door publieke en private organisaties (Gray en Haslam, 1990; Coy et al., 1993a, 1993b, 1995; Fisher et al., 1996; Nelson et al., 2003). Bovendien is bij een vergelijkbaar onderzoek door van Peelen et al. (2006) en Meerman (2012) gebruik gemaakt van een disclosure-index.

3.4 Ontwikkeling van een disclosure-index

In eerdere onderzoeken van Peelen, (2006) en Banks et al. (1997) is gebruik gemaakt van de door Coy et al. (1993a, 1993b, 1995) ontwikkelde ‘Modified Accountability Disclosure (MAD)’-index. Het later ontwikkelde Public Accountability Index (PAI) geeft nader inzicht in de stakeholder benadering voor de ontwikkeling van openbaarmaking indexen om de jaarverslagen van groepen organisaties te meten in een van de private, publieke of zogenaamde derde sector (Coy & Dixon, 2004).

De eerder genoemde onderzoeken zijn gedaan naar de algehele kwaliteit van de jaarrekeningen van universiteiten of naar risicoverantwoording van hogescholen. Hierdoor kan een deel van de ontwikkelde disclosure-indexen gebruikt worden om de kwaliteit van risicoverantwoording van universiteiten te meten. Een eerder verschenen vergelijkbaar onderzoek van Peelen et al. (2006) heeft een UNIversitiy STakeholder Accountability Dislcosure (UNISTAD)-index ontwikkeld en deze index zal daarom als basis dienen voor een disclosure-index. Daarnaast worden de elementen welke beschreven zijn in hoofdstuk twee gebruikt voor de ontwikkeling van de disclosure-index.

Bij ontwikkeling of aanpassing van een disclosure-index heeft Hooks et al. (2001) een drietal fasen geïdentificeerd:

1. De identificatie van de potentiële onderdelen; 2. De ontwikkeling van een proefindex;

(21)

21 Hierna wordt per fase beschreven welke elementen waarom zijn opgenomen.

Fase 1: De identificatie van de potentiële onderdelen

Zoals de eerder benoemd worden de elementen van de UNISTAD-index als basis gebruikt voor de index. Hierin zijn de elementen verdeeld onder de volgende kopjes: bestuur en organisatie, strategie en doelstellingen, bedrijfsvoering en prestatiemeting, en financiële situatie en prestaties. Gezien de informatie elementen die onder de kopjes ‘bedrijfsvoering en prestatiemeting’ en ‘financiële situatie en prestaties’ zijn gerelateerd aan de financiële en niet financiële risico’s, worden deze elementen

opgenomen onder de component ‘algemeen’ van de index.

Naast de component ‘algemeen’ worden de overige elementen gecategoriseerd aan de hand van de eerder benoemde componenten voor risicoverantwoording van de Groot (2010). Deze componenten bestaan namelijk uit de elementen wet- en regelgeving welke een onderdeel vormen van de bronnen die door Hoogendoorn en Mertens (2001) worden benoemd, voor het ontwikkelen van een disclosure-index. Hierdoor bestaat de disclosure-index uit vier componenten: I. Algemeen, II. risicoprofiel, III. beschrijving risicomanagement systeem en IV. in-control verklaring.

In eerder onderzoek van Meerman (2012) waarbij onderzoek gedaan is naar risicoverantwoording bij hogescholen in Nederland is op een vergelijkbare manier een index ontwikkeld. De elementen die in dit onderzoek worden gebruikt kunnen input geven aan de disclosure-index van dit onderzoek.

Fase 2: De ontwikkeling van een proefindex

Door het bestuderen van eerdere wetenschappelijke onderzoeken en de geldende wet- en regelgeving omtrent risicoverantwoording uit hoofdstuk twee, kunnen informatie elementen worden erkend. De informatie elementen zullen worden gecategoriseerd in de hiervoor genoemde componenten. Component I: Algemeen

Om de algemene risicoverantwoording te testen worden de punten van de UNISTAD-index meegenomen. De punten van de UNISTAD-index zijn opgenomen in de disclosure-index en zullen worden beoordeeld op aanwezigheid.

Component II: Risicoprofiel

Aan de hand van de omschrijving van het risicoprofiel door Groot (2008) en de Code goed bestuur universiteiten (VSNU, 2012a), kunnen de volgende vragen worden opgesteld:

A. Benoemt de universiteit in het jaarverslag een risicoprofiel en worden daarbij belangrijkste risico’s benoemd (Groot, 2010)?

B. Worden de risico’s onderverdeeld in de risicocategorieën: strategisch, operationeel, rapportage, toezicht (COSO, 2004 en Groot, 2010)?

(22)

22 Component III: Beschrijving risicomanagementsysteem

Vanuit het ERM systeem van Emanuels & de Munnik (2006) (figuur 2), Emanuels et al. (2008) en de handreiking 1000 financiële instrumenten (NBA, 2013) kunnen de volgende vragen worden

geformuleerd:

C. Bevat het ERM proces de volgende punten (Emanuels, 2006)?: a. Het definiëren van doelstellingen (doelen),

b. Inschatten van risico’s (risico’s), c. Reageren op risico’s (maatregelen),

d. Toezicht houden op de blootstelling van de risico’s (bewaking),

e. Aanpassing in de doelstellingen, risico-evaluatie of reacties (bijsturing).

D. Wordt per risico beschreven welke maatregelen worden ondernomen (Emanuels et al., 2008)?: a. Het vermijden van het risico,

b. Accepteren van het risico, c. Delen van het risico, d. Verminderen van het risico.

E. Worden de bijkomende financiële risico’s benoemd wanneer gebruik wordt gemaakt van financiële instrumenten?

Component IV: In-control verklaring

In paragraaf 2.2.4 is geconcludeerd is dat een in-control verklaring aanwezig kan zijn in het jaarverslag van een universiteit.

F. Bevat het jaarverslag een in-control verklaring?

Fase 3: De vaststelling van de index

De vaststelling en werking van de index wordt bevestigd nadat de gegevens zijn verzameld. De werking van de disclosure-index kan niet vooraf worden vastgesteld.

3.5 Toekenning score

Om een oordeel te kunnen vormen over de kwaliteit van risicoverantwoording zal aan de hand van de disclosure-index een score worden verkregen. Voor de bepaling van de kwaliteit van de informatie is gekozen om gebruik te maken van de methode van Coy (1995), Coy & Dixon (2004) en Peelen et al. (2006). Middels deze methode wordt eerst bepaald of het informatie-element op enige wijze in het jaarverslag aanwezig is. Wanneer een dit element niet aanwezig is, ontvangt het jaarverslag voor dit informatie-element een score van nul. Indien een informatie-element wel aanwezig is, dan worden meer punten toegekend. Door het toekennen van scores kan worden gesteld dat hoe hoger de score, hoe hoger de universiteit scoort in de mate van kwaliteit van risicoverantwoording. In bijlage 2 wordt de disclosure-index weergegeven per informatie element en de toe te kennen score.

(23)

23

4. Onderzoeksmethoden

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de onderzoeksmethoden welke worden toegepast om de

resultaten van dit onderzoek te verkrijgen. Als onderzoeksmethode is gekozen voor een kwantitatief onderzoek waarbij empirische gegevens worden verkregen uit de jaarverslagen van Nederlandse universiteiten. Hiervoor is gekozen om iets te kunnen vermelden over de mate waarin bepaalde aspecten voorkom en daarbij significante verschillen te kunnen aangeven.

4.2 Data

De populatie van het onderzoek bestaat uit alle veertien universiteiten in Nederland welke zijn aangesloten bij het VSNU. Het VSNU wordt gevormd door Nederlandse universiteiten die de belangen van de universiteiten behartigt. Om een representatief onderzoek uit te voeren bestaat de

onderzoekspopulatie uit alle veertien universiteiten. Van de veertien publiek bekostigde universiteiten hebben in 2012 een drietal universiteiten een privaatrechtelijke vorm: Vrije Universiteit, Universiteit Tilburg en Radboud Universiteit Nijmegen (VSNU, 2013)

De jaren die worden meegenomen in het onderzoek zijn: 2008, 2009, 2010 en 2011. Er is gekozen om over deze jaren te onderzoeken aangezien sinds 1 januari 2008 een nieuwe Richtlijn 660

Onderwijsinstellingen van kracht is, waardoor belangrijke wijzigingen zijn doorgevoerd met betrekking tot de regelgeving omtrent risicoverantwoording. Zoals eerder is geconcludeerd is het interessant om te onderzoeken of deze wetswijziging heeft geleid tot meer risicoverantwoording. De te verzamelen data bestaat uit de jaarverslagen van deze jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 van veertien universiteiten. Het totaal aantal te onderzoeken jaarverslagen bestaat daarmee uit 56 jaarverslagen. Een overzicht van de onderzochte universiteiten is gegeven in bijlage 3.

4.3 Variabelen

In hoofdstuk 2 is geconcludeerd dat bepaalde factoren invloed kunnen hebben de kwaliteit van risicoverantwoording, waaruit de hypotheses zijn afgeleid. Om de hypotheses te meten is vastgesteld wat in welke meeteenheden gemeten gaat worden. De hypotheses zijn ingedeeld in: afhankelijke, onafhankelijke en controlevariabele.

Afhankelijke variabele

De afhankelijke variabele is een variabele die afhangt van het onderzoekssubject waarbij de variabele wordt beïnvloed door de onafhankelijke variabele. Het onderzoeksobject in dit onderzoek is de kwaliteit van risicoverantwoording van Nederlandse universiteiten. De bepaling van de variabele wordt in

hoofdstuk drie beschreven.

Onafhankelijke variabele

De onafhankelijke variabele is een variabele die in een onderzoek wordt gecontroleerd en is daardoor onafhankelijk van het onderzoekssubject. De volgende variabele opgenomen als onafhankelijke variabele:

- Solvabiliteit: De solvabiliteit wordt berekend aan de hand van de algemene formule voor het berekenen van het kerngetal: eigen vermogen / totaal vermogen.

- Omvang van het bestuur: Het meetinstrument om de omvang van het bestuur te bepalen, is tellen van het aantal directieleden. Het aantal directieleden wordt vermeld in het jaarverslag van een universiteit.

(24)

24 - Financieringsstructuur: De financieringsstructuur wordt onderzocht op basis van ontvangen

gelden derden en rijksbijdragen. Deze bedragen worden vermeld onder de baten in het jaarverslag.

- Ondernemingsgrootte: De omvang van de onderneming wordt in de meeste onderzoeken gemeten aan de hand van de omzet, aangezien hieraan de continuïteit van een onderneming in grote mate vanaf hangt. Aangezien de continuïteit van een universiteit gebonden is aan het aantal studenten, wordt daarom het aantal studenten als meetinstrument genomen.

Controlevariabele

Een controlevariabele is een variabele die eveneens van invloed kan zijn op het gemeten effect. De variabele aanwezigheid van een audit- en remuneratiecommissie is opgenomen als controlevariabele. De vaststelling van de aanwezigheid van een audit- en remuneratiecommissie wordt gedaan door het zoeken naar vermelding van de commissies in de tekst van het jaarverslag. Wanneer beide commissies zijn aangetroffen kan worden geconcludeerd dat er een audit- en remuneratiecommissie aanwezig zijn.

4.4 Toetsen

Om de hypotheses te kunnen toetsen wordt gebruik gemaakt van een regressieanalyse, waarbij sprake moet zijn van een significant verband.

Correlatie test

Een correlatie test onderzoekt of twee variabelen die gemeten zijn op interval met elkaar correleren en dus samenhang hebben. De correlaties worden vaak gebruikt om de data te beschrijven en te checken op assumpties (SPSS handboek, 2013). De maat waarin de sterkte en de richting van de correlatie wordt uitgedrukt is de correlatiecoëfficiënt (R). De waarde voor een perfecte positieve correlatie is +1, de waarde voor een perfecte negatieve correlatie is -1, en er is geen sprake van een correlatie bij een correlatiecoëfficiënt met een waarde van 0.

Regressieanalyse

Aangezien in dit onderzoek sprake is van meerdere onafhankelijke variabelen, moet gebruik worden gemaakt van een meervoudige regressieanalyse omdat bij een meervoudige (multipele)

regressieanalyse sprake is van meer dan één onafhankelijke variabele. Daarnaast kijkt de multiple regressieanalyse of op basis van de correlatie van meerdere onafhankelijke variabelen met de

afhankelijke variabelen, een (voorspellend) verband bestaat en kan worden gebruikt om een hypothese te toetsen. Bovendien is het mogelijk om interactie-effecten te toetsen (SPSS handboek, 2013). De formule is:

Y = a + b1 X1 + b2 X2 + ... + bn Xn + ε

Y = Afhankelijke variabele A = Constante variabele

b1 X1 = Lineair effect van onafhankelijke variabele X

In dit onderzoek wordt de formule vertaald gebruikt. Hierdoor kan de volgende formule worden opgesteld:

Kwaliteit van risicoverantwoording = constante (a) + b1 ondernemingsgrootte + b2 solvabiliteit + b3 omvang van het bestuur + b4 financieringsstructuur + b5 aanwezigheid van een audit- en remuneratiecommissie + ε.

(25)

25

5.

Onderzoeksresultaten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het empirische onderzoek gegeven. De data is verkregen aan de hand van de ontwikkelde disclosure-index, waarbij de kwaliteit van risicoverantwoording van jaarverslagen van de veertien Nederlandse universiteiten over de jaren 2008 tot en met 2011 zijn beoordeeld. Voor de verwerking van de data is gebruik gemaakt van het statistische programma SPSS. In het eerste deel bevat de beschrijvende statistiek en in het tweede deel worden de hypotheses getest door gebruik te maken van regressieanalyses.

5.2 Beschrijvende statistiek

Allereerst wordt de werking van de disclosure-index vastgesteld en achtereenvolgens vastgesteld of er outliers aanwezig zijn. Daarna wordt de populatie uiteengezet door het geven van verschillende tabellen, grafieken of figuren.

5.2.1 Vaststellen werking disclosure-index

Aangezien de disclosure-index is ontwikkeld met behulp van literatuur, kan de werking van de index na het verkrijgen van de data worden vastgesteld. Duidelijk werd tijdens de uitvoering van het onderzoek dat de index een goed beeld schetst van de kwaliteit van risicoverantwoording. Desalniettemin is bij het component ‘in-control verklaring’ slechts tweemaal de punten worden toegekend. Daarnaast is het eerst component ‘algemeen’ bij alle universiteiten in dezelfde mate aanwezig en daardoor verwijderd in de dataset.

5.2.2 Testen aanwezigheid outliers

Alvorens gestart kan worden met het analyseren van de data moet er worden bepaald of de data outliers bevat. Een outlier wil zeggen een waarneming die niet bij de overige waarnemingen lijkt te passen, waarbij het meestal gaat om een waarneming die relatief ver van de overige data verwijderd ligt. Door outliers ook wel uitschieter genoemd kunnen de resultaten worden beïnvloed. De bepaling van outliers wordt vaak gebruik gemaakt van een boxplot. In bijlage 4.1 figuur 1 wordt de boxplot gegeven van de scores risicoverantwoording per jaar. Hieruit kan worden afgeleid dat in de jaren 2008 en 2009 de scores erg uit elkaar lopen omdat het gemiddelde veel lager is. Dit kan worden verklaard doordat Universiteit Wageningen in 2008 en 2009 een in-control verklaring heeft gepubliceerd. In de jaren die daarna volgen is de in-control verklaring niet meer gepubliceerd. Om vast te stellen dat het hierbij niet gaat om een outlier is een histogram gegeven, zie hiervoor bijlage 4.1 figuur 2.

Bovendien is per variabele vastgesteld of outliers aanwezig zijn in de dataset. Dit is gedaan door de variabelen eveneens weer te geven in een boxplot, histogram en een spreidingsdiagram. Hierbij zijn geen outliers gesignaleerd en kan worden vastgesteld dat er geen outliers aanwezig zijn in de gehele dataset.

(26)

26

5.2.3 Beschrijvende analyse risicoverantwoording

Omwille van dit onderzoek zijn de jaarverslagen van veertien Nederlandse universiteiten onderzocht. Om de kwaliteit van de risicoverantwoording vast te stellen is gebruik gemaakt van een disclosure-index. In grafiek 1 wordt de kwaliteit van risicoverantwoording per jaar en per soort universiteit weergegeven.

Grafiek 1: Kwaliteit risicoverantwoording per jaar en per soort universiteit

Om de standaarddeviatie te berekenen is er een enkelvoudige t-toets uitgevoerd. In de onderstaande tabellen is het minimum, maximum, gemiddelde en standaarddeviatie gegeven. Hierbij is in tabel 1 onderscheid gemaakt tussen publieke en private universiteiten.

Kwaliteit risicoverantwoording

Universiteit N Minimum Maximum Gemiddelde Standaarddeviatie %-stijging

Publiek 44 0 57 25,89 14,36 36%

Privaat 12 2 37 19 14,63 57%

Totaal 56 0 57 23,77 14,50 35%

Tabel 1: Scores risicoverantwoording

Uit grafiek 1 en tabel 1 kan worden geconcludeerd dat de kwaliteit van risicoverantwoording

universiteiten in de jaren 2008 tot en met 2011 heen is gestegen met 35% (jaar 2008=0). Deze uitkomst is in tegenstelling tot wat Laan et al. (2012) stelt op basis van ervaringen van de auteurs dat de

risicoparagraaf vaak jarenlang grotendeels onveranderd blijft, ongeacht wijzigingen in het economisch klimaat, ontwikkelingen in de maatschappij of binnen de specifieke sector. Opvallend is het verschil in kwaliteit van risicoverantwoording tussen privaatrechtelijke en publieke universiteiten. De gemiddelde score van bij private scholen is 19 en bij publieke 26; een verschil van maar liefst 7 punten. Daarnaast is er een opvallend verschil in ontwikkeling van de risicoverantwoording tussen de verschillende soorten universiteiten. De ontwikkeling bij privaatrechtelijke universiteiten (57%) is hoger dan bij publieke universiteiten (36%). In de literatuur kon geen verklaring worden gevonden voor deze uitkomst. In de tabellen 2 en 3 wordt de kwaliteit van risicoverantwoording per component gegeven. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen publieke en private universiteiten.

0 5 10 15 20 25 30 35 2008 2009 2010 2011 Ge m id d e ld e sco re Jaar Kwaliteit risicoverantwoording Totaal gemiddelde Publiek Privaat

(27)

27

Publieke universiteiten

Component N Minimum Maximum Gemiddelde Standaard- Deviatie

1 44 0 20 11,82 8,43

2 44 0 23 12,34 5,89

3 44 0 20 0,91 4,21

Tabel 2: Scores risicoverantwoording per component van publieke universiteiten

Private universiteiten

Component N Minimum Maximum Gemiddelde Standaard- Deviatie

1 12 0 20 8,33 9,37

2 12 0 17 10,67 5,74

3 12 0 0 - -

Tabel 3: Scores risicoverantwoording per component van private universiteiten

De verschillen in de kwaliteit van risicoverantwoording tussen de publieke en private universiteiten komt eveneens overeen met de scores tussen de verschillende componenten. De verschillen tussen privaatrechtelijke en publieke universiteiten wordt onderstreept in de jaarrekening 2011 van Universiteit Tilburg: “Tilburg University is een zogenoemde ‘bijzondere universiteit’. Anders dan de openbare universiteiten ressorteert Tilburg University onder een privaatrechtelijke stichting.”

Gezien de standaarddeviatie van de tabellen 1, 2 en 3 kan worden gezegd dat de resultaten in beperkte mate van elkaar verschillen. De hoogste score in de risicoverantwoording werd behaald door

Universiteit Wageningen in de jaren 2008 en 2009. Dit wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van de in-control verklaring. De jaren 2010 en 2011 bevat geen in-control verklaring, een reden hiervoor ontbreekt in het jaarverslag. Een andere universiteit behaalt eveneens een hoge score: Erasmus Universiteit Rotterdam. Deze universiteit onderscheidt zich door de specificatie van verschillende risico objecten.

De laagste score in de risicoverantwoording is toegekend aan de Open Universiteit in het jaar 2008. In dat jaar werd geen risicoparagraaf in de jaarrekening gepubliceerd. Een andere slecht scorende universiteit is de Radboud Universiteit Nijmegen in het jaar 2008 en 2009. Deze lage score wordt

veroorzaakt doordat de risicoparagraaf bestaat uit zeven regels en waarbij alleen wordt ingegaan op het maken van inventarisatie en plannen van bepaalde risico’s. Hierbij is het goed om te zien dat er in het jaarverslag van 2008 wordt geschreven over inventarisatie van de risico’s en dat in het jaarverslag 2011 wordt beweerd dat implementatie van het plan goed is verlopen.

Concluderend kan worden gezegd dat er nog veel te verbeteren valt op het gebied van

risicoverantwoording, aangezien niet één van de onderzochte jaarverslagen de maximale score van 63 punten heeft behaald. Daarnaast bestaat de totaal gemiddelde score uit slechts 38% van de totaal te behalen score. Deze uitkomst is in overeenkomst met de onderzoeken van Peelen et al. (2006), Laan et al. (2011) en Meerman (2012).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door met deze index de kwaliteit van Nederlandse universitaire jaarverslagen te vergelijken met buiten- landse jaarverslagen blijkt dat de eerstgenoemde bij bepaalde

Naast het bepalen van de kwaliteit van risicoverantwoording voor ziekenhuizen wordt er in dit onderzoek ook onderzocht of er, op basis van eerdere literatuur,

Hieruit kan worden geconcludeerd dat een Raad van Bestuur met alleen maar mannen individualistischer zal zijn en daardoor minder zal discussiëren wat mogelijk gevolgen kan

Bij beide hypothesen kan geen significant verband worden aangetoond tussen de aanwezigheid van vrouwen in het bestuur en de mate van risicoverantwoording in totaal, respectievelijk de

afnemers en organisatiebestuurders) is het essentieel om draagvlak en vertouwen te creëren. 2) Een grote variatie in kwaliteitsbelangen is van belang om zo’n compleet

In coronatijd betekent dit bijvoorbeeld extra aandacht voor de inrichting van online onderwijs en de begeleiding van studenten op afstand.. >

Er werd onder meer gepleit voor een duidelijker profilering, maar ook nauwere samenwerking van de Nederlandse universiteiten, een betere begeleiding van jonge onderzoekers naar

Er zijn ook gespecialiseerde universiteiten die zich hebben toegelegd op een aantal disciplines zoals de drie technische universiteiten, Wageningen Universiteit en de