• No results found

Meer risicoverantwoording te zien met vrouwen in de top?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Meer risicoverantwoording te zien met vrouwen in de top?"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Meer risicoverantwoording te zien met vrouwen in de top?

Onderzoek naar de invloed van vrouwen in de RvB op risicoverantwoording in jaarverslagen van ziekenhuizen

Master scriptie

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie & Bedrijfskunde Afstudeerrichting Accountancy Auteur: J. (Jan) Oosterhuis Studentnummer: 2036142

(2)

Meer risicoverantwoording te zien met vrouwen in de top?

Onderzoek naar de invloed van vrouwen in de RvB op risicoverantwoording in jaarverslagen van ziekenhuizen

- Master Scriptie-

Groningen, 8 juli 2011 Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie & Bedrijfskunde Afstudeerrichting Accountancy Auteur: J. (Jan) Oosterhuis Studentnummer: 2036142

Begeleider universiteit: drs. E. C. Koopal EMA

Begeleiders Deloitte: drs. E. Boer RA

(3)

Voorwoord

Deze scriptie is geschreven ter afsluiting van de opleiding Accountancy en Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen. De afgelopen vijf maanden heb ik een onderzoek uitgevoerd naar de invloed van vrouwen op risicoverantwoording in jaarverslagen van Nederlandse ziekenhuizen. In deze afgelopen vijf maanden ben ik geholpen door diverse personen die ik hierbij, in willekeurige volgorde, wil bedanken.

Allereerst Ellen Koopal, vanuit de Rijksuniversiteit mijn begeleidend docent, die ik wil bedanken voor haar opbouwende feedback. Daarnaast wil ik Ester Boer en Alle Herder bedanken voor hun begeleiding vanuit Deloitte. Ten slotte wil ik mijn ouders en vriendin bedanken voor hun steun tijdens mijn studieperiode.

(4)

Samenvatting

Per 1 januari 2008 zijn Noorse beursgenoteerde bedrijven wettelijk verplicht 40% vrouwen in hun directie te hebben toegelaten. In 2008 gaf minister Plasterk, als reactie op de Noorse wet, aan dat een charter beter past bij Nederland. Werkgevers die dit charter tekenen, geven vrijwillig maar niet vrijblijvend aan een actief diversiteitsbeleid te voeren. Niet alleen bedrijven doen mee, maar ook organisaties binnen de non-profit sector, zoals ziekenhuizen.

Uit de literatuur blijkt dat de aanwezigheid van een vrouw in de top van een onderneming invloed kan hebben op de bedrijfsvoering. In deze scriptie is het verband onderzocht tussen vrouwen in het ziekenhuisbestuur en de mate van risicoverantwoording. Risicoverantwoording is een onderdeel van het jaarverslag dat elk ziekenhuis jaarlijks dient op te stellen. De vraag die centraal staat in deze scriptie luidt als volgt:

In hoeverre wordt de mate van risicoverantwoording in het jaarverslag beïnvloed door geslachtsdiversiteit in het ziekenhuisbestuur?

Twee redenen om risicoverantwoording in het jaarverslag op te nemen kunnen worden gevonden in de theorie. Het ziekenhuis kan zich verplicht voelen en in aanvulling daarop vrijwillig meer informatie verstrekken dan verplicht is. Hoe de verplichting gevoeld wordt, kan voor elk bestuur verschillen. Bij het vrijwillig meer informatie verstrekken dan verplicht, moet een afweging worden gemaakt tussen de voor- en nadelen van deze voluntary disclosure. Het gevolg hiervan is dat de mate van risicoverantwoording kan verschillen.

Uit voorgaand onderzoek blijkt dat de mate van risicoverantwoording door diverse factoren kan worden beïnvloed. De invloed van vrouwen in het bestuur op de mate van risicoverantwoording is nog nooit onderzocht. Deze invloed kan verwacht worden wanneer het percentage vrouwen in het bestuur minimaal 30% is. Op basis van voorgaand onderzoek kunnen twee hypothesen worden onderbouwd:

Besturen waarvan 30% of meer vrouw is, hebben een hogere mate van risicoverantwoording. Besturen waarvan 30% of meer vrouw is, hebben een hogere mate van niet-financiële risicoverantwoording.

(5)

Voor het testen van de beide hypothesen zijn data verzameld en middels het uitvoeren van een regressie analyse zijn de resultaten verkregen. Nadat er gecorrigeerd is voor verstoring van de onderzoeksresultaten door de invloed van vrouwen in de raad van toezicht, zijn 57 ziekenhuisbesturen onderzocht.

Bij beide hypothesen kan geen significant verband worden aangetoond tussen de aanwezigheid van vrouwen in het bestuur en de mate van risicoverantwoording in totaal, respectievelijk de mate van niet-financiële risicoverantwoording. Het antwoord op de centrale vraag luidt daarom als volgt: “In 2009 heeft geslachtsdiversiteit in het ziekenhuisbestuur geen significante invloed op de mate van risicoverantwoording in het jaarverslag, waarbij de mate van risicoverantwoording is gemeten in haar totaliteit, alsook specifiek het niet-financiële aspect”. Een verklaring voor de gevonden resultaten zou kunnen zijn dat er geen verband bestaat tussen vrouwen in de top en de mate van risicoverantwoording. Daarnaast is een andere verklaring mogelijk, die te maken heeft met de beperking van dit onderzoek. De mate van risicoverantwoording is alleen gemeten in de paragraaf bedrijfsvoering. Het is mogelijk, dat het verband wordt aangetoond als het gehele jaarverslag als object van onderzoek wordt genomen.

(6)

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 3

1 Inleiding ... 7

2 Theorie... 10

2.1 Definities rondom risicoverantwoording ... 10

2.2 Redenen voor risicoverantwoording ... 11

2.3 Onderzoek naar risicoverantwoording ... 14

2.3.1 Voorgaand onderzoek naar risicoverantwoording ... 14

2.3.2 Factoren van invloed op de mate van risicoverantwoording ... 19

2.3.3 Risicoverantwoordingsraamwerk voor ziekenhuizen toegelicht ... 22

2.4 De invloed van vrouwen in het bestuur ... 25

2.5 De mate van risicoverantwoording en vrouwen in het bestuur ... 26

2.5.1 Deductief onderzoek ... 27 2.5.2 Inductief onderzoek ... 28 2.6 Hypothesen ... 28 2.6.1 Risicoverantwoording in totaal ... 29 2.6.2 Niet-financiële risicoverantwoording ... 29 3 Onderzoeksopzet ... 31 3.1 Dataverzameling ... 31

3.1.1 Verzameling van de te verklaren data ... 31

3.1.2 Verzameling van de verklarende data... 35

3.2 Dataverwerking ... 38

3.2.1 Keuze voor de toets ... 38

3.2.2 Uitkomsten van de gekozen toets beoordeeld ... 39

4 Resultaten ... 40

4.1 Beschrijvende statistiek ... 40

4.1.1 Vrouwen in het ziekenhuisbestuur en de raad van toezicht ... 40

(7)

4.1.3 (LN)Omzet ... 43 4.1.4 Correlatietest ... 43 4.2 Verklarende statistiek ... 44 4.2.1 Hypothese 1 ... 44 4.2.2 Hypothese 2 ... 45 4.3 Discussie ... 46 5 Conclusie ... 48 Bronvermelding ... 51 Bijlagen... I Bijlage I: Specifieke ziekenhuisrisico’s ... I Bijlage II: Risicoverantwoordingsraamwerk ... II Bijlage III: Beoordelingsformulier: mate van risicoverantwoording ... III Bijlage IV: Selectie ziekenhuizen ... IV

(8)

1 Inleiding

“Altijd diezelfde vragen aan vrouwen die het ver schoppen. Gaat natuurlijk weer over kinderen en hoe ze dat combineert met haar carrière. Vragen die mannen nooit worden gesteld. Dáár zit het probleem in Nederland.” Dit zijn woorden van Francine Zijlstra, van alle AEX-genoteerde ondernemingen, de enige vrouw in de raad van bestuur. In Noorwegen is een dergelijke situatie nu ondenkbaar. Per 1 januari 2008 zijn Noorse beursgenoteerde bedrijven wettelijk verplicht 40% vrouwen in hun boardrooms te hebben toegelaten (www.intermediair.nl).

De Noorse minister van Economische Zaken Gabrielsen was in maart 2002 initiatiefnemer van deze wet en zag in december 2003 dat het wetsvoorstel werd aangenomen door het parlement. De Noorse regering gaf de beursgenoteerde ondernemingen vijf jaar de tijd om het percentage van 40% te bereiken. Op het meetmoment in 2008 was 38% van de commissarissen van NV’s vrouw. “Als we dit aan het bedrijfsleven hadden overgelaten, hadden we nog 579 jaar kunnen wachten om hetzelfde resultaat te bereiken”, aldus de Noorse minister. Bedrijven die niet voldeden, moesten worden gesloten (Volkskrant 2010). In Nederland is geen sprake van een dergelijke wet op het gebied van vrouwen in de top. Een Noorse topvrouw speculeert met een verklaring die teruggaat naar de Vikingtijd: “De mannen waren zo lang van huis, dat de vrouwen gewend raakten veel verantwoordelijkheid te dragen.” (www.intermediair.nl).

In 2008 gaf minister Plasterk, als reactie op de Noorse wet, aan dat een charter beter past bij Nederland. Werkgevers die dit charter tekenen, geven vrijwillig maar niet vrijblijvend aan een actief diversiteitsbeleid te voeren. Voor het opstellen van het charter is de commissie “Monitoring Talent naar de Top” in het leven geroepen. Deze heeft het charter opgesteld welke bekend staat als “Talent naar de top”. Na ondertekening houdt deze commissie ook toezicht op het naleven van dit charter. Anno 2011 hebben 170 organisaties het charter ondertekend, niet alleen binnen het bedrijfsleven, maar ook binnen de non-profit sector, zoals ziekenhuizen (www.talentnaardetop.nl).

De wetenschap heeft zich ook verdiept in de materie betreffende diversiteit binnen de raad van bestuur. Uit literatuur blijkt dat de aanwezigheid van een vrouw in de top invloed kan hebben op de onderneming. De vrouw in de top heeft meer aandacht voor het belonen van goed gedrag (McKinsey, 2008) en is eerder geneigd tot samenwerken dan de man (Mckinsey, 2008), wat kan leiden tot een verandering van de managementcultuur van een organisatie. Waar mannen meer op het financiële aspect letten (Ray, 2009), hebben vrouwen meer aandacht voor de organisatie als geheel (Ray, 2009) en zijn vrouwen minder bereid risico te nemen (Olson en Cox, 2001).

(9)

De communicatie met de buitenwereld kan ook worden beïnvloed door de aanwezigheid van vrouwen in de top (Gul, Srinidhi en Ng, 2011). Zo is er volgens Gul et al. (2011) een significant verband tussen vrouwen in de top en de transparantie van het jaarverslag. De onderzoekers Adams en Ferreira (2009) merken op dat gender diversity (vrij vertaald: geslachtsdiversiteit) in het bestuur bij veel ondernemingen hoog op de agenda staat, maar dat over de gevolgen van deze vorm van diversificatie van het bestuur nog weinig bekend is.

In deze scriptie wordt het verband onderzocht tussen vrouwen in het ziekenhuisbestuur en de mate van risicoverantwoording. Risicoverantwoording is een onderdeel van het jaarverslag dat elk ziekenhuis jaarlijks dient op te stellen. Dat ziekenhuizen in hun jaarverslag een gedeelte aan risicoverantwoording wijden wordt van ze verwacht op basis van de Corporate Governance Code voor de Zorg. Deze code is door de verschillende brancheorganisaties in de zorg opgesteld ter verbetering van de Corporate Governance. Het begrip Governance heeft betrekking op goed bestuur, goed toezicht en adequate verantwoording (Deloitte, 2010). De bepalingen van de Governance Code zijn vertaald met de wettelijke vereisten in het modeljaardocument, een stramien voor het opstellen van het jaarverslag. In dit modeljaardocument staat onder punt 3.4 het volgende opgenomen:

3.4 Bedrijfsvoering

Beschrijf naast deze gegevens voor welke risico’s, kansen en onzekerheden uw concern zich geplaatst ziet en welke maatregelen u hebt genomen om risico’s te beheersen. Beschrijf op welke wijze u uw activiteiten bewaakt en verantwoordt. Beschrijf interne risicobeheersings- en controlesystemen. Beschrijf ten slotte welke belangrijke wijzigingen zich in de bedrijfsvoering hebben voorgedaan en geef aan hoe u die met het toezichthoudend orgaan hebt gecommuniceerd.

Hoe uitgebreid de definitie beschrijf moet worden geïnterpreteerd, is aan de raad van bestuur en de raad van toezicht. De raad van toezicht houdt toezicht op het ziekenhuisbestuur, het bestuur stelt het jaarverslag met daarin de risicoverantwoording op. Dat de mate van risicoverantwoording per onderneming kan verschillen, constateerden ook Linsley en Shrives. Linsley en Shrives (2006) hebben een significant verband gevonden tussen de grootte van de onderneming en de mate van risicoverantwoording. De grootte van de onderneming is in het onderzoek van Linsley en Shrives (2006) gekoppeld aan de omzet.

(10)

Deze scriptie richt zich ook op de mate van risicoverantwoording, maar onderscheidt zich van het onderzoek van Linsley en Shrives (2006). Een relatie tussen vrouwen in de top en de mate van risicoverantwoording is nog nooit onderzocht bij ziekenhuizen. Het onderzoek hiernaar draagt bij aan het diversiteitsonderzoek, waarbij wordt gekeken naar de effecten van vrouwen in de top van een onderneming. Daarnaast vult het onderzoek de literatuur aan met betrekking tot risicoverantwoording, doordat in deze scriptie wordt gekeken of de samenstelling van de ziekenhuistop hierop van invloed is.

Probleemstelling

In deze scriptie wordt onderzocht in hoeverre de vrouwen in de raad van bestuur de mate van risicoverantwoording beïnvloeden. De vraag die in deze scriptie centraal staat, is:

In hoeverre wordt de mate van risicoverantwoording in het jaarverslag beïnvloed door geslachtsdiversiteit in het ziekenhuisbestuur?

Vooruitblik

Voor het beantwoorden van bovenstaande vraag zal in het volgende hoofdstuk een verdieping worden gemaakt in de literatuur. De literatuur betreffende risicomanagement wordt eerst besproken, vervolgens wordt het diversiteitsonderzoek onder de loep genomen. Bij het verdiepen in het diversiteitsonderzoek worden de verschillende hypothesen onderbouwd welke leiden tot de beantwoording van de centrale vraag. Voordat de hoofdvraag beantwoord kan worden, zullen de hypothesen moeten worden getoetst. In hoofdstuk drie wordt daarom uiteengezet hoe de data worden verzameld en hoe deze kunnen leiden tot het beantwoorden van de hypothesen. In het hoofdstuk dat hierop volgt, worden de resultaten besproken wanneer de hypothesen volgens de in hoofdstuk drie besproken methodologie zijn getoetst. Ten slotte volgt er een concluderend hoofdstuk. In dit laatste hoofdstuk worden de uitkomsten van de getoetste hypothesen herhaald en kan met deze uitkomsten de centrale vraag worden beantwoord.

(11)

2 Theorie

Het vorige hoofdstuk sloot af met de presentatie van de centrale vraag. Hierbij wordt de vraag gesteld of vrouwen in het bestuur invloed hebben op de mate van risicoverantwoording. Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden, zal deze invloed van vrouwen statistisch worden getoetst. Voorwaarde voor het statistisch toetsen is het hebben van hypothesen. Het doel van dit hoofdstuk is een verdere verdieping van de theorie om tot hypothesen te komen.

2.1 Definities rondom risicoverantwoording

In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wordt risicoverantwoording nader beschouwd. Deze

paragraaf gaat in op definities rondom risicoverantwoording. De definitie

“risicoverantwoording” kan worden behandeld nadat de termen “risico” en “risicomanagement” zijn beschreven.

Risico

Een van de kenmerken van een organisatie is het proberen te behalen van doelstellingen; dit geldt ook voor ziekenhuizen (Marcus & Van Dam, 2009). Ontwikkelingen en gebeurtenissen in de interne en externe omgeving kunnen een positieve en/of negatieve invloed hebben op het bereiken van die doelstellingen. Een positieve invloed wordt een kans genoemd een negatieve invloed is een risico (Droogsma, 2009). Om de doelstellingen te kunnen behalen, zullen de risico’s moeten worden gemanaged (COSO, 2003).

Risicomanagement

Het managen van risico’s staat bekend als risicomanagement. Risicomanagement stelt het bestuur in staat om relevante risico’s, die het behalen van doelstellingen van de organisatie bedreigen, te kunnen identificeren, te analyseren, te prioriteren en te beheersen (Snapper en Swagerman, 2007). Het voeren van risicomanagement valt onder de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur (Brancheorganisaties Zorg, 2010). De raad van bestuur kan bij het voeren van risicomanagement gebruik maken van hulpmiddelen. Voorbeelden hiervan zijn het COSO-model of het INK-COSO-model.

De Committee of Sponsoring Organisations of the Treadway Commission kwam in 1992 met een model om risico’s te managen. Door vijf stappen te doorlopen, kon het management de risico’s beheersen. In 2004 is het model bijgewerkt en uitgebreid tot acht stappen (COSO, 2003). Het Instituut Nederlandse Kwaliteit (INK) ontwierp, ook in 1992, een ander model om het bereiken van doelstellingen te waarborgen. Het INK is een stichting die is opgericht door het Ministerie

(12)

van Economische Zaken ter ondersteuning van het Nederlandse bedrijfsleven. In 2008 is het INK-model geworden zoals het nu is. Het is een model met negen aandachtsgebieden en vijf kenmerken die de organisatie succesvol kunnen maken (www.ink.nl).

Risicoverantwoording

Ziekenhuizen zijn wettelijk verplicht ieder jaar een jaarverslag op te stellen en dit openbaar te maken op www.jaarverslagzorg.nl. Het opstellen van het jaarverslag is de verantwoordelijkheid van het bestuur. Bij het opstellen van het jaarverslag is het, volgens de Wet Toelating Zorginstellingen (verder WTZi) in artikel 8a lid 1, verplicht gebruik te maken van het model-jaardocument. Het model-jaardocument is opgesteld door de overheid, zijnde het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In dit model wordt beschreven wat minimaal in het jaarverslag moet worden verantwoord. In de inleiding van deze scriptie is punt 3.4 van dit model-jaardocument opgenomen, welke betrekking heeft op risicoverantwoording. Van ziekenhuizen wordt verwacht dat zij zowel financiële als niet-financiële informatie verstrekken met betrekking tot risicomanagement.

Dat ziekenhuizen in hun jaarverslag een gedeelte aan risicoverantwoording wijden, wordt van ze verwacht op basis van de Corporate Governance Code voor de Zorg. Deze code is door de verschillende brancheorganisaties in de zorg opgesteld ter verbetering van de Corporate Governance. Het begrip Governance heeft betrekking op goed bestuur, goed toezicht en adequate verantwoording (Deloitte, 2010). De bepalingen van de Governance Code zijn vertaald met de wettelijke vereisten in het hierboven genoemde model-jaardocument.

De bestuurders zijn verplicht om, naast het opstellen van het jaarverslag, over risicomanagement te rapporteren en risicomanagement te bespreken met de raad van toezicht. Het ligt daarom in de lijn der verwachting dat de raad van toezicht, naast de raad van bestuur, ook invloed heeft op de mate van risicoverantwoording in het jaarverslag.

2.2 Redenen voor risicoverantwoording

Zoals in de vorige paragraaf is beschreven, zijn ziekenhuizen verplicht risicoverantwoording op te nemen in het jaarverslag. Wanneer het bestuur dit ook als een verplichting ervaart, is dit te verklaren vanuit de institutionele theorie. Uit voorgaand onderzoek naar risicoverantwoording blijkt dat er ook een andere reden kan zijn waarom risicomanagement in het jaarverslag wordt verantwoord. Niet het zich verplicht voelen maar het vrijwillig verstrekken is bij de voluntary disclosure de reden voor het geven van informatie met betrekking tot risicomanagement.

(13)

Institutionele theorie

De onderzoekers Slack en Hinings (1994) geven aan dat een onderneming zich verplicht kan voelen tot het verstrekken van informatie. De theorie die dit volgens hen verklaart, is de institutionele theorie, waarbij de genoemde verplichting zowel formeel als informeel kan zijn. De verplichting wordt gevoeld richting belanghebbenden, de stakeholders. Blank en Van Hulst (2010) geven een (niet uitputtende) lijst met stakeholders van ziekenhuizen. Als stakeholders kunnen worden gezien: de overheid, de verzekeringsmaatschappijen, de patiënten en de huisartsen. De vermogensverschaffers kunnen volgens Linsley en Shrives (2006) aan de bovenstaande opsomming worden toegevoegd. Ten slotte kunnen in de opsomming van stakeholders de werknemers en de medisch specialisten worden opgenomen (Eiriz, Barbosa en Figueiredo, 2010).

Een ziekenhuis valt onder andere onder de WTZi, waaruit de verplichting tot het geven van risicomanagement naar voren komt. Ten opzichte van de eerste stakeholder, de overheid, kan een ziekenhuis een formele druk voelen vanwege het moeten naleven van de wet (Blank en Van Hulst, 2010). Wat betreft de vermogensverschaffer zou ook een formele verplichting tot het geven van informatie gevoeld kunnen worden. Met een vermogensverschaffer kunnen afspraken worden gemaakt over het in het jaarverslag verantwoorden van risico’s en het managen hiervan (Linsley en Shrives, 2006). Richting de verzekeringsmaatschappijen, de grootste inkopers van zorg bij een ziekenhuis, kan ook door contracten een verplichting worden gevoeld (Blank en Van Hulst, 2010). Naast deze formele verplichtingen, die door het ziekenhuisbestuur ook zo gevoeld kunnen worden, bestaan er ook informele verplichtingen. Patiënten hebben (soms) de mogelijkheid zelf te kiezen voor een ziekenhuis en kunnen hiermee een informele verplichting uitoefenen. Een patiënt kan bij het maken van zijn keuze informatie over risico’s meenemen en vanuit deze gedachte kan een ziekenhuis zich verplicht voelen om de patiënt informatie te verstrekken. Dat de patiënt zelf de mogelijkheid heeft om te kiezen werd eind 2010 duidelijk, toen CZ lijsten publiceerde over de borstkankerzorg. Op deze lijsten werd aangegeven waar patiënten de beste zorg kregen en patiënten konden dit meenemen in hun keuze voor een ziekenhuis (Dagblad van het Noorden, 2010). Wat betreft de huisartsen kan ook een informele verplichting worden gevoeld, omdat deze in de afweging om patiënten door te verwijzen informatie verlangen over de wijze waarop risico’s gemanaged worden (Blank en Van Hulst, 2010).

(14)

De laatste stakeholders uit de genoemde opsomming zijn de werknemers en de medisch specialisten. De werknemers kunnen informatie verlangen met betrekking tot de continuïteit van hun dienstverband. De medisch specialisten hebben naast de continuïteit ook belang bij het imago van het ziekenhuis waarin zij opereren (Eiriz et al., 2010).

Voluntary disclosure theorie

Een ziekenhuis kan zich in het jaarverslag beperken tot het verstrekken van informatie waartoe zij zich verplicht voelt; dit is te verklaren vanuit de besproken institutionele theorie. Maar een onderneming die informatie opneemt in het jaarverslag, bovenop de verplichte informatie, kan hiermee de kosten van het vreemd vermogen beïnvloeden (Botosan, 1997). Volgens de voluntary disclosure theorie kan dit ook een reden zijn voor een ziekenhuis om informatie te verstrekken (Linsley en Shrives, 2006; Hill en Short, 2009). Botosan (1997) bedoelt met “de kosten van het vreemd vermogen beïnvloeden” een daling van deze kosten. De verklaring voor deze daling is tweeledig.

Enerzijds is de daling te verklaren doordat de verschaffers van vreemd vermogen de opslag voor onzekerheid in het rentepercentage naar beneden bijstellen (Linsley en Shrives, 2006; Hill en Short, 2009). De voluntary disclosure theorie stelt dat het vrijwillig verantwoorden van informatie leidt tot het verminderen van onzekerheid. Wanneer de onzekerheid wordt verminderd, kan dit een lagere opslag voor onzekerheid in het interestpercentage tot gevolg hebben. Het naar beneden bijstellen van het rentepercentage leidt tot een lager bedrag aan interestkosten. In vergelijking met de interestkosten die de onderneming zou moeten betalen bij het niet geven van de niet-verplichte informatie. Anderzijds kan de daling van de vermogenskosten verklaard worden vanuit een verhoogde interesse bij verschaffers van eigen vermogen (Botosan, 1997). Volgens de voluntary disclosure theorie wordt de verschaffer van eigen vermogen meer geïnteresseerd om zijn geld te investeren wanneer er meer informatie dan verplicht wordt opgenomen in het jaarverslag. Wanneer er meer eigen vermogen wordt aangetrokken, zal er minder vreemd vermogen nodig zijn en dalen de kosten van het vreemd vermogen.

De voluntary disclosure theorie kent een negatief uitgangspunt: als er niets over vermeld wordt, dan zal er wel iets mee aan de hand zijn (De Waard, 2011). De bank gaat uit van de meest ongunstige situatie, tenzij het ziekenhuis anders verantwoordt (Linsley en Shrives, 2006). Wanneer een ziekenhuis meer informatie dan verplicht verstrekt, zou dit van invloed kunnen zijn op de kosten van het vreemd vermogen. In de inleiding werd al gesteld dat de wettelijke verplichting ruim kan worden geïnterpreteerd. Doordat in het modeljaardocument een begrip

(15)

als beschrijf wordt gebruikt, valt in principe alle risicoverantwoording onder de verplichte verantwoording. Echter het voldoen aan de wet is een minimale eis en de risicoverantwoording hoeft niet uitgebreid te zijn. Immers, de definitie “beschrijf” is daarvoor niet concreet genoeg. Het ligt, gezien vanuit de voluntary disclosure theorie, in de lijn der verwachting dat wanneer een ziekenhuis de kosten van het vreemd vermogen wil beïnvloeden, het een hogere mate van risicoverantwoording heeft. De keerzijde van de medaille mag echter niet onbelicht blijven. Het uitgebreid bespreken van de risicoverantwoording kan nadelig zijn op een aantal gebieden. Soltani (2007) noemt de kosten van het verzamelen en verwerken, juridische kosten, politieke kosten en competitieve nadelen als mogelijke negatieve gevolgen van voluntary disclosure. Samenvattend betekent dit dat er twee redenen zijn om risicoverantwoording op te nemen in het jaarverslag. Het ziekenhuis kan zich verplicht voelen en in aanvulling daarop vrijwillig meer informatie verstrekken dan verplicht is. Hoe de verplichting gevoeld wordt, kan voor elk bestuur verschillen. Ook kan de verplichte risicoverantwoording vrijwillig worden uitgebreid, waarbij een afweging gemaakt moet worden tussen de voor- en nadelen van voluntary disclosure. Het gevolg hiervan is dat de mate van risicoverantwoording per ziekenhuis kan verschillen.

2.3 Onderzoek naar risicoverantwoording

Tot nu toe is toegelicht wat risicoverantwoording is en waarom deze verstrekt kan worden. Daaruit kwam naar voren dat de mate van risicoverantwoording per ziekenhuis kan verschillen. In deze scriptie wordt onderzocht in hoeverre vrouwen in het bestuur invloed hebben op de mate van risicoverantwoording. Voorwaarde voor het beantwoorden van deze vraag is het vaststellen van de mate van risicoverantwoording. In deze paragraaf wordt, vanuit voorgaand onderzoek, beschreven hoe in deze scriptie voor ziekenhuizen de mate van risicoverantwoording gemeten kan worden.

2.3.1 Voorgaand onderzoek naar risicoverantwoording

In 2008 schreef Dobler een artikel waarin hij onder meer onderzoeken naar risicoverantwoording samenvat. De tien onderzoeken in zijn samenvatting zijn gepubliceerd tussen 2003 en 2007, en hebben betrekking op verschillende rapportages uit de periode 1999-2005. Hieronder worden de tien onderzoeken kort besproken en vervolgens aangevuld met onderzoeken uit de periode na 2007.

(16)

Het eerste onderzoek waar deze samenvatting mee begint, is van Bungartz (2003). Bungartz onderzocht 117 managementrapportages uit 2000 van Duitse beursgenoteerde ondernemingen. Hij vond een grote variatie in het verslaan van de verplichte risicoverantwoording. Daarnaast werden onderlinge verbanden tussen risico’s slecht beschreven en vond Bungartz weinig toekomst gerichte risico-informatie (gebaseerd op Dobler, 2008).

Carlon, Loftus en Miller (2003) publiceren in datzelfde jaar ook een artikel dat onderzoek betreft inzake risicoverantwoording. Deze onderzoekers analyseerden 54 jaarverslagen uit 2000 van Australische ondernemingen. Alle onderzochte ondernemingen komen uit de mijnbouwsector. Carlon et al. (2003) concluderen dat ook de niet-verplichte risicoverantwoording sterk varieert. Daarbij roepen ze op tot meer vergelijkbaar onderzoek. Wanneer hetzelfde onderzoek herhaald wordt in andere sectoren en regio’s ligt er voor regelgevers genoeg bewijs om eventueel de risicoverantwoording te reguleren. De jaarverslagen uit dit onderzoek kwamen uit één jaar, het hierna beschreven onderzoek omvat de risicoverantwoording over meerdere jaren (gebaseerd op Dobler, 2008).

In 2001 werd risicoverantwoording in Duitsland meer gereguleerd. Kajüter en Winkler (2003) onderzochten 83 Duitse ondernemingen in de periode 1999-2001. In 1999 was de risicoverantwoording niet gereguleerd, in 2000 werd dit aanbevolen en in 2001 verplicht. In totaal werd de risicoverantwoording in 247 jaarverslagen onderzocht, de jaarverslagen van twee ondernemingen in 2001 waren niet beschikbaar. In de periode 1999-2001 nam de risicoverantwoording toe in omvang (gemeten in zinnen). Echter, volgens Kajüter en Winkler (2003) werd de risicoverantwoording over de periode 1999-2001 ondanks de toename qua omvang minder in detail en meer in algemene termen omschreven.

Het vierde onderzoek dat Dobler (2008) in zijn samenvatting noemt, is dat van Fischer en Vielmeyer (2004). Ook zij onderzochten net als de hierboven genoemde onderzoekers Bungartz (2003) en Kajüter en Winkler (2003) Duitse ondernemingen. De periode waarover de risicoverantwoording wordt geanalyseerd is vier jaar, een jaar meer dan bij Kajüter en Winkler (2003). Fischer en Vielmeyer (2004) verwerken 346 rapportages over de periode 1999-2002. De resultaten komen overeen met die van Kajüter en Winkler (2003), zoals in de vorige alinea beschreven is (gebaseerd op Dobler, 2008).

In hetzelfde jaar dat Fischer en Vielmeyer (2004) hun onderzoek publiceren, verschijnt ook een artikel van Beretta en Bozzolan (2004). Zij komen in hun onderzoek met een voorstel voor een raamwerk om risicoverantwoording weer te geven. Aan de hand van dit raamwerk is ook een

(17)

analyse uitgevoerd naar de kwaliteit van risicoverantwoording. In de analyse van de kwaliteit wordt niet alleen rekening gehouden met hoeveel risicoverantwoording er wordt weergegeven (kwantitatief onderzoek), maar wordt ook rekening gehouden met wat is gerapporteerd en hoe dit is gedaan. Risicoverantwoording in 85 jaarverslagen van Italiaanse beursgenoteerde ondernemingen waren onderdeel van dit onderzoek, waarbij de ondernemingen uit verschillende sectoren kwamen. Jaarverslagen uit de sectoren transport, elektronica, kleding, levensmiddelen, nutsbedrijven en media maakten deel uit van dit onderzoek. De jaarverslagen betroffen het jaar 2001. Beretta en Bozzolan concluderen met betrekking tot het kwantitatief onderzoek dat er geen verband kan worden gevonden met de grootte van de organisatie (gemeten in omzet). Ook kan er geen significant verband worden aangetoond tussen het kwantitatief onderzoek en de eerder genoemde sectoren.

In 2005 werden er twee onderzoeken gepubliceerd van Lajili en Zéghal, die risicoverantwoording onder de loep namen. In het eerste onderzoek, Lajili en Zéghal (2005a), onderzochten ze de informatieve waarde van risico gerelateerde informatie voor stakeholders. De jaarverslagen over 1999 van 300 Canadese beursgenoteerde bedrijven werden geanalyseerd. De onderzoekers geven aan dat formalisatie van risicoverantwoording wenselijk is om het gat te dichten tussen de verwachtingen van stakeholders en de verantwoorde informatie.

Onderzoek nummer zeven uit de samenvatting van Dobler (2008) is een andere publicatie in 2005 van Lajili en Zéghal. In dit onderzoek werden jaarverslagen uit 2002 onderzocht van 230 Canadese ondernemingen. Hoewel tussen de onderzochte jaarverslagen in het onderzoek van Lajili en Zéghal (2005b) en het onderzoek van Lajili en Zéghal (2005a) drie jaar zit, zijn de resultaten vergelijkbaar. Er is een grote variatie in de niet-verplichte risicoverantwoording (gebaseerd op Dobler, 2008).

Mohobbot (2005) onderzocht de jaarverslagen uit 2003 van 90 Japanse beursgenoteerde ondernemingen. Vanuit de overheid wordt geen risicoverantwoording verwacht; alles wat verantwoord is betreft niet-verplichte risico-informatie. In de publicatie van Mohobbot (2005) komt naar voren dat hij invloeden op risicoverantwoording onderzocht. In zijn onderzoek onderzocht hij de invloed van de grootte van de organisatie (in omzet), relatieve winstgevendheid, risicoratio (verhouding eigen vermogen t.o.v. vreemd vermogen) en eigendomsstructuur. Mohobbot vindt alleen een significant verband tussen de grootte en de mate van risicoverantwoording.

(18)

Linsley en Shrives (2006) onderzoeken net als Mohobbot (2005) factoren welke de mate van risicoverantwoording kunnen beïnvloeden. Daartoe onderzochten ze 79 jaarverslagen (uit 2000) van beursgenoteerde ondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk (verder VK). De factoren welke Linsley en Shrives (2006) onderzochten, waren grootte (in omzet), risico-omgeving en solvabiliteitratio’s welke volgens hen risico’s weergeven. De onderzoekers tonen aan dat de omzet en de risico-omgeving van de ondernemingen significant de mate van risicoverantwoording beïnvloeden.

Dobler (2008) sluit zijn samenvatting af met onderzoek van de al eerder genoemde onderzoekers Kajüter en Esser, welke in 2007 een artikel publiceerden. Hierin beschrijven ze het onderzoek van 92 Duitse jaarverslagen uit 2005. Kajüter en Esser (2007) concluderen dat er een grote variatie is in hoe verplichte risicoverantwoording wordt weergegeven (gebaseerd op Dobler, 2008).

De opsomming van de literatuur betreffende risicoverantwoording zoals weergeven door Dobler (2008), beslaat de periode tot 2008. De opsomming van onderzoeken naar risicoverantwoording kan worden uitgebreid met onder andere onderzoek van Abraham en Cox (2007), Deumes en Knechel (2008) en Hill en Short (2009).

Abraham en Cox (2007) baseerden hun onderzoek op dat van Linsley en Shrives en analyseerden met een soortgelijke aanpak mogelijke invloeden op de mate van risicoverantwoording. In dit onderzoek worden 100 jaarverslagen uit het VK betreffende het boekjaar 2002 onderzocht. Een significant negatief verband wordt aangetoond tussen aandelen in handen van pensioenmaatschappijen en risicoverantwoording. Pensioenmaatschappijen onderscheiden zich van andere aandeelhouders doordat ze maatschappelijk verantwoord ondernemen, aldus Abraham en Cox (2007). Daarnaast concluderen Abraham en Cox dat het aantal onafhankelijke bestuurders van significante invloed is op de mate van risicoverantwoording.

Deumes en Knechel (2008) onderzoeken de beweegredenen voor managers om vrijwillig informatie te verstrekken betreffende risicomanagement. Ze onderzochten hiertoe in totaal 490 jaarverslagen van beursgenoteerde Nederlandse ondernemingen uit de periode 1997-1999. De periode 1997-1999 is gekozen omdat er destijds in Nederland geen wettelijke verplichting betreffende risicoverantwoording bestond en alle risicoverantwoording als vrijwillige informatie kan worden gezien. Geen relatie wordt aangetoond tussen aandeelhouderschap van het management en de mate van risicoverantwoording. Zoals bij de bespreking van de voluntary

(19)

disclosure theorie naar voren kwam, kan er ook een verplichting gevoeld worden richting de verstrekkers van het vreemd vermogen. Deumes en Knechel (2008) nemen aan dat deze verplichting meer wordt gevoeld wanneer de solvabiliteit verslechtert. De mate van risicoverantwoording zal toenemen, omdat de bestuurders zich verplicht voelen om de vermogensverschaffer deze verslechtering toe te lichten. Deze aanname wordt statistisch onderbouwd; een significant verband wordt gevonden tussen de verplichting naar de vermogensverschaffer en de mate van risicoverantwoording.

Hill en Short (2009) vinden in tegenstelling tot Deumes en Knechel (2008) wel een verband tussen de hoeveelheid aandelen welke in handen zijn van bestuurders en risicoverantwoording. Geen Nederlandse ondernemingen maar ondernemingen uit het VK zijn hier onderzocht. De risicoverantwoording in prospectussen van 460 IPO’s (Initial Public offering) uit de periode 1991-2003 zijn onderzocht. Tussen de hoeveelheid aandelen in het bezit van de bestuurders en de mate van risicoverantwoording bestaat volgens Hill en Short een significant negatief verband.

Uit het voorgaand beschreven onderzoek blijkt dat bij ondernemingen de mate van risicoverantwoording kan variëren. Deze variatie komt bij zowel de verplichte als de niet-verplichte risicoverantwoording voor (Bungartz, 2003; Kajüter en Esser, 2007; Carlon et al., 2003; Lajili en Zéghal, 2005a&b). Naar de verschillende factoren die deze variatie zouden kunnen verklaren is ook onderzoek gedaan (Beretta en Bozzolan, 2004; Mohobbot, 2005; Linsley en Shrives, 2006; Abraham en Cox , 2007; Deumes en Knechel, 2008; Hill en Short, 2009). Deze scriptie kan geschaard worden onder de laatstgenoemde categorie onderzoeken; onderzoek naar invloeden op de mate van risicoverantwoording. In de volgende subparagraaf wordt dieper op deze categorie onderzoeken ingegaan en wordt beschreven hoe de mate van risicoverantwoording is vastgesteld. Hierbij wordt alleen onderzoek behandeld waar een significant verband met de mate van risicoverantwoording is aangetoond.

Voordat nader wordt ingegaan op wetenschappelijk onderzoek naar beïnvloedende factoren op risicoverantwoording, een opmerking vooraf. De mate van risicoverantwoording in relatie tot vrouwen in het bestuur wordt in deze scriptie kwantitatief onderzocht. De mate van risicoverantwoording wordt vastgesteld door middel van een zogenaamde “content analyse”, de inhoud van het jaarverslag wordt onderzocht. In andere onderzoeken wordt ten onrechte de verwachting gewekt dat kwantitatieve resultaten ook kunnen worden gezien als maatstaf voor kwaliteit (Beattie, McInnes, Fearnley, 2004).

(20)

Zoals Linsley en Shrives (2006) ook doen, wordt hierbij aangeven dat deze scriptie niet de kwaliteit van de risicoverantwoording wil beoordelen. De scriptie richt zich enkel op het onderzoek van de relatie zoals is beschreven in de centrale vraag.

2.3.2 Factoren van invloed op de mate van risicoverantwoording

Zoals hierboven is gebleken is deze scriptie niet het eerste onderzoek dat beïnvloedende factoren op de mate van risicoverantwoording onder de loep neemt. De Duitse onderzoekers Woods en Reber (2003) pionierden met onderzoek naar de beïnvloedende factoren op de mate van risicoverantwoording. De relatie die Woods en Reber (2003) vonden, was een significant verband tussen de strengere regelgeving in Duitsland in vergelijking met de Verenigde Staten en de mate van risicoverantwoording (gebaseerd op Linsley en Shrives, 2006). In 2005 werden door Mohobbot andere beïnvloedende factoren op de mate van risicoverantwoording onderzocht.

Mohobbot (2005) toonde met zijn onderzoek aan dat de mate van risicoverantwoording wordt beïnvloed door de grootte van de onderneming (gemeten in omzet). Dit verband werd aangetoond bij Japanse ondernemingen.

Linsley en Shrives (2006) vonden een positieve relatie tussen de grootte (in omzet) van de onderneming en de mate van risicoverantwoording. Daarnaast vonden de onderzoekers een verband tussen de risico-omgeving van de onderneming en de mate van risicoverantwoording. De mate van risicoverantwoording bleek in een omgeving waarin zich veel risico’s voordeden hoger te zijn, dan in een minder risicovolle omgeving.

Abraham en Cox (2007) onderzochten de kenmerken van de eigenaren en bestuurders van een onderneming en de mate van risicoverantwoording. Een significant negatief verband werd gevonden tussen de aanwezigheid van lange-termijn aandeelhouders (gemeten als aanwezigheid van pensioenmaatschappijen) en de mate van risicoverantwoording. Verder wordt een positief significant verband gevonden tussen het aantal onafhankelijke bestuurders en de mate van risicoverantwoording.

Deumes en Knechel (2008) onderzochten Nederlandse ondernemingen in de periode 1991-2003, waarbij een significant verband werd gevonden tussen de verplichting die gevoeld werd naar vermogensverschaffers (gemeten als solvabiliteit) en de mate van risicoverantwoording.

(21)

Hill en Short (2009) vinden een negatief verband met betrekking tot de mate van risicoverantwoording. Tussen de hoeveelheid aandelen die in handen zijn van bestuurders en de mate van risicoverantwoording is een negatieve relatie te onderkennen.

Op basis van de vorenstaande zes onderzoeken kan gesteld worden dat de mate van risicoverantwoording beïnvloed kan worden door: strengere regelgeving, grootte van de onderneming, de risico-omgeving van de onderneming, het aantal onafhankelijke bestuurders, de hoeveelheid aandelen in handen van lange termijn investeerders, de solvabiliteit en de hoeveelheid aandelen in handen van de bestuurders. Echter, de wijze waarop de onderzoekers de mate van risicoverantwoording vaststellen verschilt.

Meten van de mate van risicoverantwoording

Zo hebben Woods en Reber (2003) de mate van risicoverantwoording onderzocht door het woord risico te tellen. Hoe vaker dit woord voorkwam, deste hoger de mate van risicoverantwoording. Linsley en Shrives (2006) bekritiseren deze norm, omdat het woord risico alleen, weinig informatief is. Zo kan met het woord risico iets anders dan risicoverantwoording worden bedoeld en wordt werkelijke risicoverantwoording niet meegenomen, omdat het woord risico er niet in genoemd wordt. Ook kan één woord niet als risicoverantwoording worden gezien; de context is belangrijk. Linsley en Shrives (2006) geven niet alleen kritiek, maar presenteren ook een andere methode om de mate van risicoverantwoording vast te stellen.

Volgens Linsley en Shrives (2006) is de mate van risicoverantwoording vast te stellen aan de hand van het aantal zinnen dat de lezer informeert over risico’s. Linsley en Shrives (2006) beschreven wat de definitie van risico inhield. Vervolgens werden twee onafhankelijke derden bij het onderzoek betrokken, welke werden geïnformeerd over deze definitie van risico. Deze onafhankelijke derden streepten de zinnen in de jaarverslagen aan welke voldeden aan de definitie van risico. Het aantal zinnen werd per risicocategorie, per onderneming geteld. Op deze wijze werd de mate van risicoverantwoording vastgesteld.

De onderzoekers Mohobbot (2005) en Abraham en Cox (2007) stellen op (bijna) dezelfde wijze als Linsley en Shrives de mate van risicoverantwoording vast. Abraham en Cox breidden de methode van Linsley en Shrives uit door het aantal woorden in de geselecteerde zinnen te tellen. Op deze wijze combineren de onderzoekers de methoden van Linsley en Shrives (2006) en die van Woods en Reber (2003). Omdat deze methoden veel overeenkomsten hebben met de

(22)

besproken methoden, wordt hieronder niet verder ingegaan op Mohobbot (2005) en Abraham en Cox (2007).

Hill en Short (2009) onderzochten eerst welke risico-onderwerpen aan bod konden komen bij de ondernemingen in hun steekproef, dit werd vastgelegd in een raamwerk. Aan de hand van dit raamwerk stelden ze daarna per jaarverslag vast in hoeverre deze onderwerpen beschreven werden. De methode van Deumes en Knechel (2008) komt sterk overeen met die van Hill en Short (2009) en wordt daarom niet verder toegelicht.

Om vast te stellen wat de mate van risicoverantwoording is, zal eerst duidelijkheid geboden moeten worden over wanneer iets risicoverantwoording is. Betreft dit, het woord risico, zinnen met betrekking tot risico of onderwerpen met betrekking tot risico? Linsley en Shrives (2006) merken op dat de eerste optie niet de meest ideale is en komen met een ander voorstel. Hill en Short (2009) beschrijven in hun artikel kort het onderzoek van Linsley en Shrives (2006), maar gebruiken toch een andere norm voor het meten van de mate van risicoverantwoording. Hoewel hierbij geen reden wordt gegeven, kan als kritiek op het tellen van zinnen genoemd worden, dat men veel kan vertellen en toch weinig zeggen. De methode die Hill en Short (2009) hanteren, wordt daarom in deze scriptie gebruikt om de mate van risicoverantwoording vast te stellen. De methoden die Hill en Short (2009) en Linsley en Shrives (2006) gebruiken om de mate van risicoverantwoording te meten, komen voor een groot deel met elkaar overeen. In beide onderzoeken wordt een raamwerk opgesteld waarin de branchespecifieke risicocategorieën worden weergegeven. De risicoverantwoording wordt naast dit raamwerk gelegd en per categorie worden punten toegekend. Hoe deze punten worden toegekend, is bij beide onderzoeken verschillend. Linsley en Shrives tellen het aantal zinnen met betrekking tot een risicocategorie, waarbij een zin voor een punt staat. Vanuit het jaarverslag worden risico’s herkend en toegekend aan de categorieën. De kritiek op deze wijze van meten is al aan bod gekomen. Hill en Short gebruiken het risicoraamwerk anders dan Linsley en Shrives. Vanuit het raamwerk wordt naar de risicoverantwoording gekeken; in hoeverre komen de categorieën uit het raamwerk naar voren in het jaarverslag. Wanneer een risicocategorie wordt beschreven in het jaarverslag wordt een punt toegekend. Op deze wijze meten de onderzoekers de mate van risicoverantwoording. Dus volgens Hill en Short is iets risicoverantwoording wanneer een risicocategorie uit het raamwerk in het jaarverslag wordt besproken.

(23)

Risicoverantwoordingsraamwerk onderbouwd

Om de methode van Hill en Short te kunnen gebruiken voor het vaststellen van de mate van risicoverantwoording van ziekenhuizen, is het van belang om een risicoraamwerk op te stellen. Hill en Short (2009) leiden de onderwerpen in hun raamwerk af uit de wet- en regelgeving. Linsley en Shrives (2006) meten met de theoretisch onderbouwde brede definitie van risico en plaatsen de verantwoording in een risicoverantwoordingsraamwerk. Dit raamwerk is door één van de grote accountantskantoren opgesteld na het uitvoeren van een oriënterend onderzoek naar risico’s. In dit oriënterend onderzoek is een uiteenzetting gemaakt van risico’s “uit de praktijk” die werden vermeld in het jaarverslag.

Zoals uit de besproken literatuur blijkt, kan voor het opstellen van een risicoraamwerk gebruik worden gemaakt van drie bronnen. Allereerst kan het raamwerk worden opgebouwd met wettelijk verplichte onderwerpen, worden aangevuld met de theorie betreffende risicoverantwoording en worden gevuld met in de praktijk naar voren komende risico’s. Voor het opstellen van een risicoverantwoordingsraamwerk specifiek voor ziekenhuizen is daarom gebruik gemaakt van deze drie bronnen, om tot de onderdelen te komen waarover ziekenhuizen kunnen rapporteren.

2.3.3 Risicoverantwoordingsraamwerk voor ziekenhuizen toegelicht

Hoe de drie hiervoor genoemde bronnen leiden tot een risicoverantwoordingsraamwerk wordt in deze subparagraaf toegelicht. Dit raamwerk, een norm, geeft een overzicht van de maximale risicoverantwoording, waar vervolgens de jaarverslagen aan kunnen worden getoetst. Het raamwerk bestaat uit onderwerpen die op verschillende niveaus kunnen worden besproken. Zie figuur 2.1 voor een versimpelde weergave. Hoe de mate van risicoverantwoording is gemeten, komt naar voren in het volgende hoofdstuk, de onderzoeksopzet.

On d er we rp en Niveaus

In dit raamwerk kunnen per besproken onderwerp punten toegekend worden. De onderwerpen kunnen worden besproken op verschillende niveaus. De niveaus geven aan hoe diep er op een onderwerp wordt ingegaan. Wanneer er diep op een onderwerp wordt ingegaan scoort, het ziekenhuis hoger dan wanneer een onderwerp algemeen wordt belicht.

Figuur 2.1: Versimpelde weergave van het risicoraamwerk

De onderwerpen zijn gebaseerd op een combinatie van wet- en regelgeving en theorie, de niveaus zijn gebaseerd op een combinatie van theorie en uit de praktijk blijkende risico’s voor ziekenhuizen. De uiteenzetting van dit risicoverantwoordingsraamwerk gaat eerst verder met het bespreken van de acht onderwerpen en vervolgens wordt ingegaan op de drie niveaus

(24)

waarop de (meeste) onderwerpen besproken kunnen worden. Het volledige risicoverantwoordingsraamwerk is opgenomen als bijlage II.

Acht onderwerpen

Al eerder kwam naar voren dat ziekenhuizen wettelijk verplicht zijn hun risicomanagement in het jaarverslag te bespreken. Deze wettelijke verplichting is geconcretiseerd in het modeljaardocument. In het modeljaardocument komen, onder punt 3.4 (dit punt is opgenomen in de inleiding), vier onderwerpen met betrekking tot risicomanagement naar voren. De vier onderwerpen zijn in tabel 2.1 weergegeven.

1. Beschrijf voor welke risico’s, kansen en onzekerheden uw concern zich geplaatst ziet.

2. Beschrijf welke maatregelen u hebt genomen om risico’s te beheersen. Beschrijf interne

risicobeheersings- en controlesystemen.

3. Beschrijf welke belangrijke wijzingen in de bedrijfsvoering zich hebben voorgedaan en hoe u die

met het toezichthoudend orgaan hebt gecommuniceerd.

4. Beschrijf op welke wijze u uw activiteiten bewaakt en verantwoordt.

Tabel 2.1: Punt 3.4 uit het modeljaardocument

Het raamwerk dat in deze scriptie gebruikt wordt neemt de wet, met de bovenstaande vier onderwerpen, als uitgangspunt. De vier onderwerpen die uit de wet naar voren komen, kunnen worden aangevuld en samengevoegd met risicomanagementliteratuur. Zoals bij de beschrijving van de definities (2.1) kort is genoemd, is het COSO-model een hulpmiddel bij het voeren van risicomanagement. In het COSO-model worden acht stappen beschreven, die de basis zijn voor het risicomanagementproces. In de acht stappen komen de vier onderdelen uit de wet ook naar voren. In figuur 2.2 staan de acht COSO-onderwerpen opgesomd. Deze onderwerpen, en de integratie van de wettelijke onderwerpen hierin, worden in het volgende hoofdstuk besproken.

(25)

De reden waarom voor het COSO-model en niet bijvoorbeeld het INK-model gekozen is als theoretische basis in het risicoraamwerk, is het betoog dat Snapper en Swagerman (2007) hebben geschreven. Zij stellen dat het COSO-model, dat oorspronkelijk voor de profitsector is ontwikkeld, ook goed toepasbaar is voor ziekenhuizen. Volgens Snapper en Swagerman is een specifiek risicoraamwerk voor ziekenhuizen niet nodig: “Het COSO-concept biedt voldoende mogelijkheden om specifieke ziekenhuisrisico’s hierin te integreren.”.

Het integreren van de specifieke ziekenhuisrisico’s wordt gedaan doordat de acht onderwerpen op verschillende niveaus besproken kunnen worden. Hoe de specifieke ziekenhuisrisico’s in het risicoraamwerk zijn verwerkt, wordt hieronder besproken onder de kop drie niveaus. De mate van risicoverantwoording kan worden gemeten door vast te stellen of één of meer van de bovenstaande acht punten worden besproken in het jaarverslag. Het is bij sommige processtappen uit het COSO-model mogelijk meer in detail informatie te verstrekken dan bij andere stappen. Zo kan een onderwerp op verschillende niveaus in het jaarverslag worden toegelicht.

Drie niveaus

Voor het vaststellen van de specifieke ziekenhuisrisico’s, is gebruik gemaakt van drie publicaties. Allereerst een onderzoek van Van der Beek, Van Ginkel, Schaepkens en Schrier (2011), die alle ziekenhuisrisico’s hebben geïnventariseerd die voorkomen in de jaarverslagen over 2009. Verder is het brancheonderzoek van de vermogensverschaffers (Rabobank, ING, ABN AMRO) gebruikt, waarin risico’s voor ziekenhuizen naar voren komen. Naast deze stakeholder heeft ook een andere stakeholder van het ziekenhuis, de overheid, zich verdiept in de ziekenhuisrisico’s (Roon, Daalhuisen, De Jong, Schoenmaker, Hamers, 2010). Een overzicht van deze specifieke risico’s waar ziekenhuizen over kunnen rapporteren is in bijlage I opgenomen.

Risico’s zijn onder te verdelen in vier categorieën; strategisch, operationeel, compliance en financieel (Paisley, 2008) De specifieke risico’s worden in het raamwerk onder één van de vier categorieën geschaard. De eerste drie categorieën betreffen niet-financiële informatie en de vierde categorie betreft financiële informatie.

De mate van risicoverantwoording is het meest uitgebreid wanneer de acht onderwerpen (waar

mogelijk) op het specifiek risiconiveau worden toegelicht.De mate van risicoverantwoording is

(26)

onderwerp wel wordt besproken maar het niet mogelijk is een specifiek risico of een categorie aan deze bespreking te koppelen, valt het onderwerp binnen het niveau algemeen.

In deze scriptie worden drie niveaus gebruikt; het algemeen, het categoriaal en het specifiek risiconiveau. De mate van risicoverantwoording wordt uitgedrukt in een puntentotaal, een score. De score komt tot stand doordat voor elk van de acht onderwerpen punten kunnen worden toegekend per ziekenhuis. Wanneer een onderwerp wordt toegelicht op specifiek risiconiveau (indien mogelijk), is de mate van risicoverantwoording meer uitgebreid dan wanneer op het algemeen niveau een onderwerp wordt beschreven. In het risicoverantwoordingsraamwerk komt dit naar voren doordat aan de bespreking van een onderwerp op specifiek risiconiveau meer punten worden toegekend. De bespreking van hetzelfde onderwerp op een algemeen niveau levert minder punten op.

2.4 De invloed van vrouwen in het bestuur

In de vorige paragraaf is duidelijk geworden dat diverse invloeden op de mate van risicoverantwoording eerder zijn onderzocht. De invloed van vrouwen in het bestuur op de mate van risicoverantwoording is echter nog nooit onderzocht. In deze scriptie wordt dit verband onderzocht bij het bestuur van een ziekenhuis en de mate van risicoverantwoording bij dat ziekenhuis. Zoals is besproken, kan deze scriptie worden geschaard onder de onderzoeken naar de invloeden op risicoverantwoording. Daarnaast hoort het ook bij de onderzoeken naar de invloed van vrouwen in het bestuur. Om een beeld te schetsen van dit soort onderzoek, wordt hieronder een aantal onderzoeken naar de invloed van vrouwen in het bestuur beschreven.

Carter, Simpskins en Simpson (2003) tonen als eersten aan dat de aanwezigheid van vrouwen in het bestuur een effect heeft op de waarde van de onderneming. De aanwezigheid van vrouwen in het bestuur leidt tot een hogere ondernemingswaarde, deze is gemeten als de Tobin’s Q (verhouding tussen de marktwaarde en de boekwaarde van het eigenvermogen). In eerder onderzoek naar de relatie met de waarde van de onderneming, werd de waarde van de onderneming anders gemeten (return on equity en earnings per share) en werd geen verband gevonden. Volgens Carter et al. (2003) hebben vrouwen in het bestuur een significante invloed op de ondernemingswaarde van de onderneming.

Hillman, Cannella Jr. en Harris (2003) laten met hun onderzoek zien dat het effect veroorzaakt door vrouwen in het bestuur niet alleen te maken heeft met de verschillen tussen het man of vrouw zijn. Uit het onderzoek komt naar voren dat vrouwen gemiddeld hoger opgeleid zijn

(27)

wanneer ze tot de bestuurskamer worden toegelaten. Volgens Hillman et al. (2003) is dit wellicht te verklaren doordat vrouwen zich meer moeten bewijzen dan mannen. Naast de effecten van het verschil tussen het man of vrouw zijn, kunnen andere factoren zoals opleidingsniveau ook een rol spelen.

De onderzoekers Farrell en Hersch (2005) merkten op dat het aantal vrouwen in raden van bestuur in de Verenigde Staten van Amerika (verder VS) substantieel toenam in de jaren ’90. In hun onderzoek tonen ze aan dat de kans op een nieuwe vrouwelijke bestuurder negatief wordt beïnvloed door het aantal vrouwen dat al zetel heeft in het bestuur. Daarnaast wordt aangetoond dat de kans aanzienlijk groter is op een vrouwelijke bestuurder wanneer de vertrekkende bestuurder ook een vrouw is. Farrell en Hersch (2005) suggereren op basis van de gevonden resultaten dat de keuze voor een nieuwe bestuurder niet alleen gebaseerd is op prestaties, maar dat er een diversiteitsbeleid wordt gevoerd. De aanwezigheid van vrouwen is van invloed op het aanstellen van nieuwe bestuurders.

Adams en Ferreira (2009) onderzoeken de invloed van vrouwen in het bestuur in de periode 1996-2003 in de VS. De onderzoekers merken op dat geslachtsdiversiteit in het bestuur bij veel ondernemingen hoog op de agenda staat, maar dat over de gevolgen van deze vorm van diversificatie van het bestuur nog weinig bekend is. Vrouwen in het bestuur lijken dezelfde invloed te hebben als onafhankelijke bestuurders op de effectiviteit van het bestuur. Andere onderzoekers stellen dat empirisch bewezen effecten van geslachtsdiversiteit op de groepsprestaties er niet zijn of negatief zijn (Van Ees, Hooghiemstra, Van der Laan, Veltrop, 2007).

Hoewel de invloed van vrouwen in het bestuur nog nooit is onderzocht met betrekking tot de mate van risicoverantwoording, kan er toch een verwachting worden opgebouwd. Door de conclusies van eerder onderzoek te analyseren, kan een verwachting worden opgebouwd met betrekking tot het effect van vrouwen in het ziekenhuisbestuur op de mate van risicoverantwoording.

2.5 De mate van risicoverantwoording en vrouwen in het bestuur

Binnen het wetenschappelijk onderzoek zijn twee takken van sport. Aan de ene kant is er deductief onderzoek en aan de andere kant is er inductief onderzoek. Wanneer een theorie logisch wordt beredeneerd vanuit ervaring, intuïtie en eerder onderzoek is er sprake van deductief onderzoek. Een deductief model beredeneert wat er logischerwijs te verwachten is. Inductief onderzoek daarentegen maakt gebruik van statistische berekeningen op data uit de

(28)

praktijk. Deze vorm van onderzoek staat ook bekend als empirisch onderzoek en kan een deductieve theorie toetsen (Choi & Meek, 2011). Naar de invloed van vrouwen in het bestuur is er zowel deductief als inductief onderzoek gedaan, die hieronder kort worden besproken. 2.5.1 Deductief onderzoek

In deze beschrijving van het deductief onderzoek op het gebied van vrouwen in het bestuur wordt alleen literatuur besproken die in de hypothesen als onderbouwing kan dienen. Ray (2005) stelt dat wanneer aan een bestuur dat eerst alleen uit mannen bestond, vrouwen worden toegevoegd, dit een aantal effecten heeft. Het bestuur wordt minder overmoedig en stelt zich minder risicozoekend op. Daarnaast zal in een bestuur met vrouwen de ethische en sociale verantwoordelijkheid van het bestuur toenemen, waar een bestuur van mannen enkel gericht is op het financiële resultaat, aldus Ray (2005). Deze kenmerken kunnen van invloed zijn op de mate van risicoverantwoording. Vanuit de institutionele theorie kan worden verwacht dat het bestuur, doordat het zich meer ethisch en sociaal verantwoordelijk voelt, zich verplicht voelt om meer belanghebbenden te informeren. In aanvulling daarop richt het bestuur met invloed van vrouwen zich meer op niet-financiële informatie. Ten aanzien van de mate van risicoverantwoording ligt het in de lijn der verwachting dat een bestuur met invloed van vrouwen een hogere mate van niet-financiële risicoverantwoording en mede daardoor een hogere mate van risicoverantwoording in totaal heeft.

Ray (2005) stelt verder dat het toevoegen van vrouwen aan een bestuur dat voorheen alleen bestond uit mannen, ook direct gevolgen kan hebben voor het opmerken van risico’s en kansen. Een diverse bestuurssamenstelling leidt tot het opmerken van meer risico’s en kansen, omdat het diverse bestuur een beter beeld heeft van de externe omgeving. Op basis van deze redenering kan verwacht worden dat de mate van risicoverantwoording in totaal hoger is bij een bestuur met invloed van vrouwen.

Geslachtsdiversiteitsonderzoek is een onderdeel van het diversiteitsonderzoek. Cox en Blake (1991) onderzoeken de effecten van diversiteit breder dan puur de verschillen in geslacht. De onderzoekers beredeneren hoe diversiteit kan leiden tot een concurrentievoordeel. Diversiteit heeft gevolgen voor de creativiteit bij oplossingen en de kwaliteit van de oplossingen voor problemen. De oorzaak voor het creatiever en beter worden, ligt volgens Cox en Blake (1991) in het verschil in perspectieven. Doordat deze verschillende perspectieven het gevolg van diversiteit zijn, kan diversiteit ook gevolgen hebben voor de mate van risicoverantwoording. Wanneer risicomanagement vanuit verschillende perspectieven benaderd wordt, zou dat kunnen leiden tot een hogere mate van risicoverantwoording. Deze verwachting kan worden

(29)

aangevuld met het onderzoek van Robinson en Dechant (1997). Deze onderzoekers stellen dat diversiteit leidt tot meer conflicten. Meer conflicten, door het botsen van de verschillende perspectieven, leidt tot kwalitatief betere besluiten.

Vanuit deductief onderzoek kan worden verwacht dat de mate van risicoverantwoording hoger is bij een divers bestuur. Dit diverse bestuur kan vanuit meerdere perspectieven naar de omgeving kijken, met elkaar discussiëren en zo meer risico’s opmerken dan een niet divers bestuur, waarbij vrouwen zich meer dan mannen richten op niet-financiële onderwerpen. Een ziekenhuisbestuur kan bestaan uit zowel mannen als vrouwen, waarbij één sekse in de minderheid kan zijn. Uit onderzoek van Kanter blijkt dat een minderheid autonoom beslissingen kan nemen als het percentage van de minderheid 30% of hoger is. Is de minderheid met minder dan 30% vertegenwoordigd, dan zal deze zich aanpassen aan de meerderheid (Equal Opportunities Commission, 2003). Er kan een effect op de mate van risicoverantwoording verwacht worden wanneer een ziekenhuisbestuur voor minimaal 30% uit vrouwen bestaat. 2.5.2 Inductief onderzoek

Een inductief onderzoek naar specifiek de invloed van vrouwen in het bestuur op de verantwoording in het jaarverslag, is recentelijk verricht door Gul et al. (2011). In dit onderzoek werd de relatie onderzocht tussen vrouwen in het bestuur en de transparantie van de op aandeelhouders gerichte informatie. Dit onderzoek is tot op heden het enige onderzoek dat een verband tussen de aanwezigheid van vrouwen in het bestuur en verstrekte informatie heeft onderzocht en dat ook een verband heeft gevonden. De conclusie luidt dat er een positieve relatie is tussen de aanwezigheid van vrouwen in het bestuur en de transparantie van informatie. Veronderstellend dat meer transparantie een hogere mate van verantwoording met betrekking tot risicomanagement tot gevolg heeft, kan de verwachting worden aangevuld: de aanwezigheid van vrouwen in het bestuur leidt tot een transparantere/hogere mate van risicoverantwoording.

2.6 Hypothesen

Twee relaties kunnen worden verwacht op basis van de hiervoor besproken theorie. Deze twee verwachte relaties worden hypothesen genoemd en worden in deze paragraaf na een korte herhaling van de beschreven theorie gepresenteerd.

(30)

2.6.1 Risicoverantwoording in totaal

De institutionele theorie stelt dat de onderneming zich verplicht voelt om informatie af te geven (Slack en Hinings, 1994). Ray (2005) stelt dat het toevoegen van een vrouw aan het bestuur invloed heeft op de ethische en sociale verantwoordelijkheid van het bestuur. Een bestuur dat zich meer sociaal en ethisch verantwoordelijk voelt ten opzichte van zijn stakeholders, zou meer informatie kunnen geven, omdat het zich daartoe sociaal en ethisch verplicht voelt.

Adams en Ferreira (2009) vinden een verband tussen de invloed van vrouwen en de effectiviteit van het bestuur en merken hierbij op dat het effect gelijk is aan dat van onafhankelijke bestuurders. Vanuit het onderzoek van Abraham en Cox (2007) is een hogere mate van risicoverantwoording te verwachten bij meer onafhankelijke bestuurders. Wellicht dat het effect van vrouwen in het bestuur op de mate van risicoverantwoording ook gelijk is aan het effect van onafhankelijke bestuurders hierop. Dit betekent dat een positief verband verwacht wordt tussen de aanwezigheid van vrouwen in het bestuur en de mate van risicoverantwoording.

Daarnaast stelt Ray (2005) dat het toevoegen van een vrouw aan het bestuur leidt tot het opmerken van meer risico’s en kansen. Cox en Blake (1991) verwachten dat een divers bestuur vanuit meerdere perspectieven naar de omgeving kan kijken, met elkaar zal discussiëren en zo meer risico’s zou kunnen opmerken dan een niet divers bestuur (Robinson en Dechant, 1997). Gul et al. (2011) toonden al eerder een positieve relatie aan tussen vrouwen in het bestuur en transparantie van verslaggeving. Op basis van bovenstaande redenering wordt een hogere mate van risicoverantwoording verwacht in een bestuur met invloed van vrouwen dan in een bestuur zonder invloed van vrouwen. Wanneer de vrouwen binnen het bestuur met ten minste 30% vertegenwoordigd zijn, is dit effect te verwachten (Equal Opportunities Commission, 2003). De hypothese luidt als volgt:

Besturen waarvan 30% of meer vrouw is, hebben een hogere mate van risicoverantwoording. 2.6.2 Niet-financiële risicoverantwoording

De risicoverantwoording is op te delen in verschillende niveaus. Binnen het categorieniveau is een onderscheid te maken in vier gebieden; strategisch, operationeel, financieel en compliance (Paisey, 2008). Drie hiervan zijn niet-financieel en één is financieel.

(31)

Volgens Ray (2005) richten mannen zich meer op het financiële gebied. Het ligt in de lijn der verwachting dat een bestuur waarin vrouwen met ten minste 30% vertegenwoordigd zijn een hogere mate van niet-financiële risicoverantwoording heeft dan een bestuur waar vrouwen niet met ten minste 30% vertegenwoordigd zijn. De niet-financiële risicoverantwoording is naar verwachting hoger, doordat een bestuur met invloed van vrouwen zich meer ethisch en sociaal verantwoordelijk voelt dan een bestuur zonder invloed van vrouwen (Ray, 2005). De hypothese die hieruit volgt luidt:

Besturen waarvan 30% of meer vrouw is, hebben een hogere mate van niet-financiële risicoverantwoording.

(32)

3 Onderzoeksopzet

In het vorige hoofdstuk zijn de hypothesen opgesteld. Door deze hypothesen te testen, kan de centrale vraag worden beantwoord. De testresultaten van de twee hypothesen worden in het volgende hoofdstuk uitvoerig besproken. In dit hoofdstuk is beschreven hoe de resultaten zijn verkregen. Allereerst zijn er data verzameld om te kunnen testen, vervolgens zijn de hypothesen getest.

3.1 Dataverzameling

In deze scriptie wordt onderzocht of de mate van risicoverantwoording wordt beïnvloed door de aanwezigheid van vrouwen in het bestuur. Hierbij is de mate van risicoverantwoording de te verklaren factor en wordt onderzocht in hoeverre de aanwezigheid van vrouwen in het bestuur hiervoor een verklarende factor is. Bij het onderzoeken van dit verband is rekening gehouden met factoren waarvan al is aangetoond dat deze de mate van risicoverantwoording kunnen verklaren. Voordat statistisch de aanwezigheid van vrouwen in het bestuur als verklarende factor kan worden getest, moeten de te verklaren en de verklarende data worden verzameld. 3.1.1 Verzameling van de te verklaren data

Hierboven kwam al naar voren dat de mate van risicoverantwoording de te verklaren factor is. In de hypothesen wordt een tweedeling gemaakt tussen de risicoverantwoording in totaal en de niet-financiële risicoverantwoording. De verklarende factor wordt in de statistiek de afhankelijke variabele genoemd. In dit onderzoek moet de afhankelijke variabele, de mate van de totale risicoverantwoording en de mate van niet-financiële risicoverantwoording, per ziekenhuis worden vastgesteld. Allereerst is afgebakend wat tot risicoverantwoording wordt gerekend en waar deze data verkregen kunnen worden. Vervolgens is de mate van deze verantwoording vastgesteld. Niet alle ziekenhuizen zijn meegenomen in dit onderzoek, de onderbouwing van de ziekenhuisselectie volgt in de volgende subparagraaf.

Inkadering object van onderzoek en beschikbaarheid

De risicoverantwoording in de jaarverslagen van ziekenhuizen kan op basis van het modeljaardocument in de paragraaf getiteld “Bedrijfsvoering” worden verwacht. Bij het meten van de mate van risicoverantwoording is deze paragraaf beoordeeld en op deze manier afgebakend. Deze afbakening van de risicoverantwoording wordt ook gebruikt in het onderzoek van Van der Beek et al. (2011). Gezien de omvang van de jaarverslagen en de beschikbare tijd voor het uitvoeren van deze scriptie is ervoor gekozen om deze afbakening niet uit te breiden. Tot het openbaar maken van de jaarverslagen zijn alle ziekenhuizen in Nederland verplicht. De

(33)

jaarverslagen van ziekenhuizen zijn beschikbaar op www.jaarverslagenzorg.nl. Gebroken boekjaren zijn niet toegestaan (regeling verslaggeving WTZi artikel 3 c). Daarom zijn alle boekjaren gelijk aan de kalenderjaren. De jaarverslagen over het kalenderjaar 2009 zijn op het moment van schrijven de meest recente beschikbare jaarverslagen. De mate van risicoverantwoording is daarom over het jaar 2009 vastgesteld.

Vaststellen mate van risicoverantwoording

Wat de ziekenhuizen zouden kunnen opnemen als risicoverantwoording kwam in het vorige hoofdstuk al kort aan de orde. Op basis van de theorie is een risicoraamwerk opgesteld, dat de maximale risicoverantwoording voor ziekenhuizen weergeeft. Door de verzamelde risicoverantwoordingen te toetsen aan dit raamwerk kan de mate van risicoverantwoording worden vastgesteld.

Het risicoraamwerk is opgenomen in bijlage II en bestaat uit onderwerpen en niveaus. De onderwerpen staan aan de linkerkant en zijn gebaseerd op de wet en de acht stappen uit het COSO-model, zie figuur 3.1. Hoe de mate van risicoverantwoording uitgedrukt kan worden in een score, wordt uitgelegd nadat hieronder kort de acht onderwerpen zijn toegelicht.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Doordat er relatief veel kleine Nederlandse beursgenoteerde organisaties zijn meegenomen in het onderzoek die vaak minder leden in het bestuur hebben dan bij grotere organisaties,

Uit de resultaten blijkt dat bedrijven met meer dan 25 procent vrouwen in de top iets meer woorden met betrekking tot risicomanagement in het jaarverslag gebruiken, het audit

Aan de top van het bedrijfsleven zijn maar weinig vrouwen te vinden (figuur 1a). De Wet bestuur en toezicht bepaalt dat de raden van commissarissen en raden van bestuur 1) in

• Omdat verschillende lidstaten van mening zijn dat Brussel zich niet met het aantal vrouwen in besturen van bedrijven hoort te bemoeien, is de kans aanwezig dat het besluit

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Empirische studies gebaseerd op natuurlijke experimenten, meer specifiek de introductie van quota voor vrouwen aan de top van grote bedrijven in Europa, vinden wisselende effecten

Het Nationaal Instituut voor de Statistiek geeft vol- gende definitie: “het bestaan en duurzaam voortbe- staan van verschillen tussen mannen en vrouwen in hun positie op

De oorzaken voor de huidige, geringe doorstroom van vrouwen naar hogere functies worden gevormd door de dominantie van mannen in het bepalen van normen voor succes, de