• No results found

Boerenlandschap van Terschelling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Boerenlandschap van Terschelling"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Boerenlandschap van Terschelling

De ruimtelijke opbouw en historische ontwikkeling van de Terschellingerpolder en haar landbouw tussen 1800 en 1950.

     

             

Groningen, februari 2013

Auteur: ing. B (Bibi) van de Klundert

Onder begeleiding van: prof.Dr.Ir. M. (Theo) Spek Tweede lezer: dr. J.F. (Jeroen) Benders

Deze scriptie is geschreven in het kader van de master Landschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, faculteit der Letteren, vakgroep Kunstgeschiedenis.

(3)

Voorwoord

Toen ik de kans kreeg om onderzoek te doen op Terschelling greep ik deze met beide handen aan. Eilanden zijn boeiende plekken, wegens de relatieve geïsoleerde ligging en hun microsamenleving op zich. Ik werd gegrepen door het eilandgevoel, een gevoel dat je krijgt als je met de boot aankomt op het eiland. Het gevoel als thuiskomen, een plek waar ik tot mezelf kon komen en uren kon ronddwalen, genietend van de omgeving, van de mensen en van de natuur.

Hoe de mens het landschap beïnvloed en veranderd vind ik een boeiende geschiedenis. Vandaar dat ik na de studie tuin- en landschapsarchitectuur ben gaan verdiepen in de geschiedenis van het landschap. De geschiedenis van het landschap is vaak nog zichtbaar in het huidige landschap maar ook in de mensen zelf. Zo kent elke streek zijn eigen identiteit en roept een bepaald gevoel op bij mensen. Deze scriptie richt zich op de ontwikkeling van het landschap op Terschelling in de negentiende en begin twintigste eeuw, waarin de landbouw en de mens een voorname rol hebben gespeeld. Bij het maken van de scriptie boden historische kaarten een houvast. Voor oude kaarten heb ik een grote fascinatie omdat zij veel kunnen vertellen over de geschiedenis van het landschap gevangen in één beeld.

Kaarten spelen in deze scriptie dan ook een grote rol.

Bij dit onderzoek heb ik hulp gekregen van verschillende personen, zowel eilandkenners, vakgenoten als familie en vrienden. Uiteraard speelt mijn hoogleraar Theo Spek daarbij een belangrijke rol. Hij hielp me onder meer bij het zoeken naar de rode draad en het kunnen maken van een diepte onderzoek. Daarnaast kreeg ik hulp van Arjen Kok (waterbedrijf Vitens). Hij heeft tevens onderzoek verricht op het eiland en heeft enkele kaarten en informatie aan mij beschikbaar gesteld. Het historische en landschappelijke onderzoek bracht me meerdere keren naar Terschelling waar ik eilanders ontmoette die mijn fascinatie over de cultuurhistorie van het eiland deelden. Zij deelden op ieder hun eigen manier hun kennis over het eiland. Van groot belang was de hulp die ik kreeg van Teunis Schol, Richard van Veen en Cees Cupido. Bij museum het Behouden Huys op West-Terscheling en archief Tresoar in Leeuwarden heb ik veel archief materiaal gevonden in oude boeken, rapporten, ansichten, kaarten en prenten. Mijn dank gaat uit naar de hartelijke hulp van de medewerkers van beide instanties. Tot slot gaat mijn dank uit naar vrienden en familie die mij geholpen hebben bij het onderzoek, door het faciliteren van een prettige en rustige studieomgeving, het bekritiseren van mijn teksten en het sturen in de goede richting.

Bibi van de Klundert, 24 februari 2013

(4)

Inhoudsopgave

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Stand van het onderzoek 1.3 Probleemstelling

Onderzoeksthema 1 Onderzoeksthema 2

1.4 Bronnen- en onderzoeksmethoden 1.5 Afbakening van het onderzoek 1.6 Opbouw

2. Ruimtelijke opbouw van het polderlandschap in de negentiende eeuw

2.1 Inleiding

2.2 Het fysische landschap 2.3 De Buren en dorpsgebieden

2.4 Het landschap van de Terschellingerpolder in de negentiende eeuw 2.5 Landschapseenheden

Oudste akkers

Akkers op de hogere zandgrond Kampen

Terpen Mieden Finnen Noordlanden Iezen

2.6 Conclusie

(5)

3. De historische ontwikkeling van het polderlandschap tussen 1800 en 1950

3.1 Inleiding

3.2 Schets van Landbouw en samenleving op Terschelling tussen 1600 en 1800.

3.3 Het landschap tussen 1800 en 1850 Landbouw en samenleving De kaart van landmeter C. Boling De kadastrale kaart

3.4 Het landschap tussen 1850 en 1900 Landbouw en samenleving De topografisch militaire kaart

De kaart van landmeters J.L. Bulkens en J.C. Winterwerp 3.5 Het landschap tussen 1900-1950

Landbouw en samenleving De Tweede Wereldoorlog De Ruilverkaveling De Bonnebladen

Luchtfoto omstreeks 1945 3.6 Synthese

4. Conclusie

4.1 Ruimtelijke opbouw en historische ontwikkeling van het polderlandschap van Terschelling tussen 1800 en 1950 4.2 Slotwoord

Literatuur- en bronnenlijst Bijlagen

(6)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

De directe aanleiding van dit onderzoek vormt een lopend overleg tussen de Historische Vereniging Skylge myn Lântse, Landschapsbeheer Friesland en het Kenniscentrum Landschap van de Rijksuniversiteit Groningen. In dit overleg kwam de wens naar voren om gezamenlijk een landschapsbiografie te realiseren van het eiland. Met als resultaat een beschrijving van de opbouw en ontstaansgeschiedenis van het landschap van Terschelling op wetenschappelijk betrouwbare, maar tegelijkertijd ook voor een breed publiek toegankelijke wijze wordt vastgelegd. Studenten van de studie landschapsgeschiedenis geven een bijdrage aan deze landschapsbiografie, door vooronderzoek te doen naar dit eiland onder begeleiding van prof. dr. ir. Theo Spek. Gezien de omvang van een dergelijke landschapsbiografie is gekozen het gebied op te delen in deelonderwerpen.

Deze scriptie richt zich op het bewoonde gebied van het eiland, de Terschellingerpolder, daar waar de invloed van de mens het grootst is.

Aan de zuidzijde van het eiland wordt het onderzoeksgebied begrenst door de Waddendijk en aan de noordzijde gaat het landschap geleidelijk over in de duinen.

Gekozen is voor de periode 1800-1950. Deze interessante periode geeft een beeld van het landschap aan de vooravond van de eerste grootschalige ruilverkaveling, dat op Terschelling plaatsvond tussen 1947 en 1953.1 De scriptie laat een landschap zien waaraan eeuwenoude gebruiken ten grondslag hebben gelegen en tevens een landschap dat aan veranderingen onderhevig is geweest, door natuurlijke krachten en modernisering van de maatschappij. 2 Over deze periode is voldoende materiaal voorhanden, waaruit op een betrouwbare wijze conclusies getrokken kunnen worden. De vraag: hoe de ruimtelijke structuur van het cultuurlandschap van Terschelling was opgebouwd en zich in deze periode heeft ontwikkeld staat in de scriptie centraal.

                                                                                                               

1 Kok, 2007, 87-88.

 

2 Knop, 1946, 194. Knop vermeldt dat in het begin van de negentiende eeuw de methoden van landbewerking op Terschelling nog hetzelfde waren dan in de drie eeuwen daarvoor.

 

(7)

1.2 Stand van het onderzoek

De Nederlandse eilanden zijn de afgelopen eeuw een geliefde plaats geweest voor onderzoek:

In 1934 promoveerde J.W. van Dieren op een geomorfologische analyse naar het duinenlandschap van Terschelling.3 Hij bracht in kaart hoe de duinen in het verleden op de loop gingen door het losliggende zand, en bracht dat rechtstreeks in verband met exploitatie van de duinen. Twee jaar later verscheen de sociaalgeografische studie van D.A. Bertoen-Brouwer over Ameland in de negentiende en begin twintigste eeuw.4 In de jaren zeventig deed G. Smit op eenzelfde methode als Bertoen-Brouwer onderzoek naar het cultuurlandschap van Terschelling. 5 Beiden laten zien dat aan het negentiende-eeuwse cultuurlandschap eeuwenlange gebruiken ten grondslag hebben gelegen en het fysisch milieu kaders gaf voor het gebruik van het landschap. Zij baseerden hun studie op demografische en fysisch-geografische gegevens, archief onderzoek, het kadaster en toponiemen. Om het ecologische belang van de Wadden onder de aandacht te brengen werd in 1976 onder de naam van J. Abrahamse het boek “Waddenzee” gepubliceerd. Daarin is op een populair wetenschappelijke en integrale wijze het hele waddengebied van Nederland tot aan Denemarken in beeld gebracht met specifieke aandacht voor de zeldzame natuur.6 In 2000 deed H. Schoorl onderzoek naar de geologie en bewoningsgeschiedenis van de eilanden Texel, Vlieland en Terschelling.7 In deze vierdelige serie gaat hij met name in op de fysische ontwikkelingen van de eilanden en toont hij aan dat de diluviale gronden van Texel en Vlieland zoveel weerstand boden aan de zeestromingen, dat zij als het ware een 'ophangpunt' werden van de concave (holle) kustbogen zuidelijk van Den Helder en oostelijk van Ameland. Tevens zoekt hij naar oorzaken waardoor de convexe (bolle) kustboog ging afvlakken, en hoe het zandtransport vanuit Vlieland het eiland Terschelling vormde.

Een belangrijke bron voor de landschapsbiografie van Terschelling vormen de vele kaarten van Terschelling. De Nederlandse eilanden hadden eeuwenlang een belangrijke positie binnen de scheepvaart. Historische kaarten zijn dan ook volop aanwezig. M. Donkersloot-de Vrij publiceerde hier een overzicht van.8 Naast historische kaarten heeft de moderne wetenschap praktische kaarten voorgebracht met gegevens over hoogte, bodem en geomorfologie die voor deze scriptie een nuttige bron vormen. 9 Tot slot zijn er vele toponiemen terug te vinden, die mogelijk inzicht kunnen geven over de geschiedenis van het landschap. Tijdens de eerste ruilverkaveling zijn deze door landmeter ingenieur R.J. de Wit zorgvuldig vastgelegd op een landnamenkaart. A. Kok gebruikte deze bron voor zijn onlangs gepubliceerde boek over toponiemen van Terschelling.10

                                                                                                               

3 van Dieren, Organogene Dünenbildung : eine geomorphologische Analyse der Dünenlandschaft der West-Friesischen Insel Terschelling mit pflanzensoziologischen Methoden 1934.

 

4 Bertoen-Brouwer, Ameland : een sociaalgeografische studie van een Waddeneiland, 1936.

 

5 Smit, De agrarisch-maritieme structuur van Terschelling omstreeks het midden van de negentiende eeuw, 1971.

 

6 Abrahamse, Waddenzee, 1976.

 

7 Schoorl, De Convexe Kustboog: Texel, Vlieland, Terschelling, 2000.

 

8 Donkersloot- de Vrij, Scellinge, Vijf eeuwen kartografie van Terschelling, 2002.

 

9 Hoogtekaart ter inzage via: www.ahn.nl, geraadpleegd op 5 oktober 2012. De bodemkaart is ter inzage via: www.bodemdate.nl en in 1986 uitgegeven door Stichting bodemkartering (STIBOKA) 1:50.000. Geomorfologische kaart, Wageningen UR/Alterra, 2008.

 

10 Kok, Aastermiede en Wachthuusplak, Veldnamen op Terschelling in duin en polder, 2007.

 

(8)

Naast vakgenoten kennen vele eilanders tevens een grote liefde voor hun eiland. Dit kwam al tot uiting tijdens de eerste ruilverkaveling in 1940. G. Knop en H.P. Gorter waren twee strijders die zich in zetten voor het behoud van het karakteristieke polderlandschap op Terschelling. Zij waren van mening dat een landschapsdeskundige de plannen behoorde te beoordelen; de hoofdweg als kern van de polder gehandhaafd moest blijven en dat nieuwe grenzen en wegen zoveel mogelijk samen hoorden te vallen met oude percelen. Zij wilden een rechthoekig patroon dat voor de landbouw praktischer is voorkomen en tevens alle aanwezige historische elementen als eendenkooien, bosjes en kolken handhaven.11 G. Knop publiceerde enkele boeken over Terschelling, waaronder Schylgeralân, een uitgebreide beschrijving van het land en het volk van Terschelling.12 Andere bedreven eilanders waren J. Smit, die in 1972 Terschellinger Getij uitbracht: een boek met een verzameling van feiten en veronderstellingen over de geschiedenis van Terschelling op een eenvoudige wijze gepresenteerd.13 C. Roggen schreef in 1975 “om Aast”, een boek over het dagelijks leven op Terschelling tussen 1800 en 1900 gebaseerd op verhalen en oude brieven van zijn voorouders.14 Nog altijd zijn de eilanders een belangrijke bron voor onderzoek. Middels Oral History worden vaak verhalen van generatie op generatie overgedragen. Op het eiland zijn sinds de jaren tachtig een aantal amateurhistorici actief, die onderzoek doen naar het eiland middels archiefonderzoek of veel weten door familieverhalen.15 De kennis hierover wisselen zij uit middels de historische Vereniging Skylge myn lântse en het bijbehorende kwartaalblad. Dit blad en zijn schrijvers vormt een goede bron voor dit onderzoek naar het cultuurhistorische landschap en het boerenleven op Terschelling in de negentiende eeuw.16

Het veelvuldig verrichte onderzoek naar het eiland Terschelling bracht echter ook de nodige vragen naar voren dat aanleiding vormde voor dit onderzoek. Vooral bij het onderzoek van G. Smit over het negentiende eeuwse polderlandschap werden de nodige vraagtekens gezet. De eerste verwarring ontstond door de website www.hisgis.nl. Op deze website is door de Fryske Academy informatie over het grondgebruik omstreeks 1832 vastgelegd, gebaseerd op het kadastrale gegevens met bijbehorende oorspronkelijk aanwijzende tafels.17 Op de site van hisgis is vrijwel de hele polder aangegeven als grasland. Smit geeft daarentegen een meer gevarieerd landschap met verschillende soorten akkers en grasland. Vreemd is dat Smit daarbij geen bos typeert, terwijl deze toch aanwezig zijn, zoals verschillende negentiende eeuwse kaarten laten zien. Anderzijds typeert Smit een aantal plekken van het eiland als terp, evenals de bodemkaart en geomorfologische kaart dat doen. Het grondgebruik van deze terpen in de negentiende eeuw zorgen echter voor verwarring en volgens een aantal bovengenoemde eilandkenners zijn op het eiland helemaal geen terpen aanwezig! Waarom deze bronnen van elkaar verschillen, wordt in hoofdstuk twee en drie nader onderzocht en vormt de rode draad voor dit onderzoek.

                                                                                                               

11 Kok, 2010, 88.

 

12 Knop, Schylgeralân, een beschrijving van land en volk van het eiland Terschelling, 1946.

 

13 Smit, Terschellinger getij, 1972.

 

14 Roggen, Om Aast, 1975.

 

15 Dit zijn onder meer Jan van Dieren, Teunis Schol, Richard van Veen en Cees Cupido, waarvan enkelen voor dit onderzoek zijn geïnterviewd.

 

16 Skylge myn lântse, jaargangen 1980-2012.

 

17 http://www.hisgis.nl/, geraadpleegd op 20 juli 2012

 

(9)

1.3 Probleemstelling

Overal in Nederland is het landschap continu in ontwikkeling. Niet alleen in het verleden, maar ook tegenwoordig worden steeds besluiten genomen, die het landschap beïnvloeden. Het huidige landschap is daarmee slechts een momentopname in het verhaal van een landschapsbiogafie. Om dit verhaal goed te kunnen vertellen, zijn ook momentopnamen uit het verleden belangrijk. Deze momentopnamen hebben een grotere waarde wanneer ze zijn geschreven vanuit een bredere invalshoek. De samenhang tussen verschillende disciplines draagt bij aan een beter begrip van een historische situatie. Voor Terschelling is dit niet anders. Sinds de schaalvergroting, is ten behoeve van de landbouw het landschap in de polder sterk veranderd. Voor de ruilverkavelingen kende het landschapsgebruik een sterke verwevenheid met de natuurlijke gesteldheid van het landschap. Door veranderingen in gebruik en waterhuishouding is veel van deze dynamiek uit het landschap gehaald en is het cultuurlandschap sterk gedegradeerd. Tegenwoordig kent men een nostalgische hang naar het historische cultuurlandschap, omdat men de ecologische en recreatieve waarden hiervan is gaan inzien. Het historische cultuurlandschap is daarbij een plaats waar mens en natuur samenkomt; waar de mens verdient aan het landschap, maar tevens iets terug geeft aan de natuur door een agrarisch landschapsbeheer.

Deze scriptie wil een bijdrage leveren aan de kennis over de landschapsontwikkeling van het eiland, door voor één periode uit de geschiedenis van Terschelling een reconstructie op te stellen. Deze kan opgenomen worden binnen de gehele landschapsbiografie dat mogelijk in de toekomst zal verschijnen. De aandacht gaat uit naar de negentiende eeuw. Uit de vorige paragraaf is gebleken dat nog de nodige vraagtekens te plaatsen zijn bij het gebruik van het negentiende eeuwse cultuurlandschap. Bovengenoemde bronnen zijn gebruikt als handvat voor deze scriptie en om het landschap van de Terschellingerpolder goed in de vingers te krijgen.

In deze scriptie komen twee thema’s aan bod met elk een hoofdvraag die is onderverdeeld in een aantal deelvragen. Het eerste deel (hoofdstuk 2) bestaat uit een reconstructie van de ruimtelijke structuur van het dorpslandschap in de negentiende eeuw. In dit deel wordt ingegaan op de afzonderlijke landschapseenheden die voor de structuur van het landschap bepalend zijn geweest en coherent zijn aan het fysische landschap. In het tweede deel (hoofdstuk 3) wordt aan de hand van een drietal momentopnamen tussen 1830 en 1930 de historische ontwikkeling van het negentiende eeuwse dorpslandschap in beeld gebracht.

(10)

Thema 1 – De ruimtelijke structuur van het negentiende eeuwse polderlandschap van Terschelling

Hoofdvraag 1: Welke vormen van landschapsgebruik zijn te vinden in de Terschellingerpolder in de negentiende eeuw, wat zijn de kenmerken van deze landschapseenheden en hoe zijn deze opgebouwd?

Deelvraag 1a: Hoe is het fysische landschap van Terschelling tot ontwikkeling gekomen en opgebouwd?

Deelvraag 1b: Welke dorpsgebieden kende Terschelling in de negentiende eeuw en wat was hun precieze begrenzing?

Deelvraag 1c: Hoe zag het polderlandschap omstreeks het midden van de negentiende eeuw er uit?

Deelvraag 1d: Uit welke landschapseenheden zijn deze dorpslandschappen opgebouwd?

Deelvraag 1e: Welke fysisch-geografische, historisch-geografische en toponymische kenmerken hebben de landschapseenheden?

Thema 2 – De historische ontwikkeling van het dorpslandschap tussen 1800 en 1950

Hoofdvraag 2: Hoe heeft het polderlandschap van Terschelling zich tussen 1800 en 1950 ontwikkeld en welke maatschappelijke, economische en fysische factoren hebben aan deze veranderingen ten grondslag gelegen?

Deelvraag 2a: Hoe zag het polderlandschap omstreeks 1800 en 1850 eruit en welke maatschappelijke, economische, landbouw- technische en fysische factoren lagen daaraan ten grondslag?

Deelvraag 2b: Hoe zag het polderlandschap omstreeks 1850 en 1900 eruit en welke maatschappelijke, economische, landbouw- technische en fysische factoren lagen daaraan ten grondslag?

Deelvraag 2c: Hoe zag het polderlandschap omstreeks 1900 en 1950 eruit en welke maatschappelijke, economische, landbouw-technische en fysische factoren lagen daaraan ten grondslag ?

Deelvraag 2d: Hoe heeft het polderlandschap zich ontwikkeld tussen 1800 en 1950 volgens deze momentopnamen?

(11)

1.4 Bronnen- en onderzoeksmethoden

Voor dit onderzoek is zoals geleerd op de opleiding gebruik gemaakt van een interdisciplinaire aanpak. Door het koppelen van verschillende onderzoeksmethoden en -bronnen zoals archiefonderzoek, (historische) cartografie, toponiemen en fysisch-geografie kunnen verbanden met elkaar worden gelegd en resultaten goed onderbouwd worden. Na bestudering van secundaire literatuur die in paragraaf 1.2 aan bod is gekomen, is gebruik gemaakt van de volgende onderzoeksmethoden:

(Historische) cartografie

De (historische) cartografie is de wetenschap die zich bezighoudt met bestudering van (oude) kaarten. Deze kunnen informatie bevatten over ontwikkelingen in het landschap; het vroegere landgebruik; ontginningsstructuren etc. Belangrijk daarbij is er op te letten waarvoor een kaart gemaakt is en waarom bepaalde structuren wel of niet zijn vastgelegd.

Fysische geografie en geomorfologie

De fysische geografie en geomorfologie kijken naar natuurlijke en biogene processen die het landschap vormen of hebben gevormd. De bodem en de natuurlijke gesteldheid van het landschap kunnen veel vertellen over het landschap en verklaren waarom een bepaald proces ergens heeft plaatsgevonden. Factoren die daarbij van belang zijn, is de waterhuishouding; hoogtegegevens; grondsoort; de invloed van mens en dier op het landschap en klimatologische processen. Door middel van kaarten en veldwerk kunnen antwoorden gevonden worden op bovengenoemde vragen.

Toponymie

Eeuwenlang werden toponiemen door mensen gebruikt om plekken in het landschap aan te kunnen duiden. Deze plaats-, veld- en waternamen kunnen verklaringen geven over het historische landschapsgebruik, de vorm of natuurlijke gesteldheid van een plek.

Oral history

Bewoners van een plek en amateurhistorici hebben vaak de nodige kennis in huis over het vroegere landgebruik. Door verhalen van vroeger en kennisoverdracht zijn dit goede bronnen voor onderzoek naar de geschiedenis van een plaats.

Archiefonderzoek

Door gebruik te maken van primaire bronnen uit het archief kunnen eigen conclusies worden getrokken zonder daarbij beïnvloed te worden door iemand anders.

(12)

1.5 Afbakening van het onderzoek

Terschelling kent een interessante landschapsgeschiedenis. Vanwege de omvang is voor deze scriptie een duidelijke afbakening vereist om het onderzoek binnen de perken te houden.

Ruimtelijke afbakening

Deze scriptie richt zich op het bewoonde gebied van het eiland, de polder, daar waar de invloed van de mens het grootst is geweest. Aan de zuid-, west- en oostzijde wordt het onderzoeksgebied begrenst door de Waddendijk en aan de noordzijde gaat het landschap geleidelijk over in de duinen. Dit gebied is ca. elf km lang en twee km breed. Het havenstadje West-Terschelling is buiten beschouwing gelaten omdat deze een geheel aparte geschiedenis kent en de landbouw aldaar van ondergeschikte positie was. Wél is het grondgebied van West-Terschelling in de polder meegenomen in dit onderzoek.

Chronologische afbakening

Bij het bepalen van de chronologische afbakening is vooral gelet op het beschikbare bronnenmateriaal. Daarbij vormt de eerste kadastrale kaart van 1832 samen met de Topografisch Militaire Kaart van omstreeks 1860 en de Bonnekaarten van ca. 1930 een goede basis voor een cartografische reconstructie. Dit maakt de periode 1830-1930 een geschikte momentopname om de reconstructie op te baseren.

Tevens is deze periode interessant, omdat deze het landschap toont aan de vooravond van de ruilverkaveling. Vóór de ruilverkavelingen was het landschap van Terschelling, net als elders in Nederland veel dynamischer en veelal geënt op de natuurlijke genese van het landschap. Deze scriptie kan in de toekomst goede handvatten bieden voor vervolgonderzoek naar voorgaande eeuwen en de landschapsbiogafie.

Thematische afbakening

Gekozen is om de agrarische geschiedenis van het eiland te tonen, omdat deze van grote invloed is geweest op het uiterlijk van het land.

Deelthema’s als grondgebruik; eigendomsverhoudingen; waterhuishouding; perceelscheidingen; bodem en geomorfologie geven samen een goed beeld van de landschapsstructuur uit de negentiende eeuw. Door mijn achtergrond als landschapsontwerpster heb ik vooral interesse in hoe het landschap er ruimtelijk heeft uitgezien. Dat komt met dit thema goed tot uitdrukking.

(13)

1.1. Afbakening onderzoeksgebied. Het onderzoek van deze scriptie is gericht op het bewoonde gebied van het eiland in de negentiende eeuw: de Terschellingerpolder, gelegen tussen de Waddendijk en de duinen. Topografisch militaire kaart (ca. 1850)

(14)

1.6 Opbouw

De methodische uitgangspunten van dit onderzoek zijn gebaseerd op de biografische landschapsstudies. Hierin wordt gekeken naar het fysieke landschap maar ook naar de sociale structuren en betekenisgeving binnen het landschap. Daarbinnen is een lagenbenadering van toepassing, waarin vanuit de historie, de cultuur en de sociale structuren naar het landschap wordt gekeken. Om een landschap beter te begrijpen zullen al deze lagen onderzocht te worden. Soms liggen de geschiedenislagen in het landschap boven elkaar, naast elkaar, dan wel door elkaar heen.18 In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van dit theoretische concept, voor de negentiende en begin twintigste eeuw. Het onderzoek behandelt de wisselwerking tussen natuur en cultuur in genoemde periode waarin de landbouw en economie van het eiland een belangrijke rol hebben gespeeld op het uiterlijk van het landschap. Overeenkomstig met de probleemstelling is dit onderzoek opgedeeld in twee delen. De conclusies van iedere deelvraag worden aan het eind van de hoofdstukken besproken. In hoofdstuk 4 is gezocht naar een verbinding tussen beide hoofdstukken en komt aan bod hoe de negentiende eeuwse geschiedenis nog voelbaar is in de huidige samenleving van Terschelling. Uiteindelijk zal blijken dat het landschap niet stilstaat maar continu aan veranderingen onderhevig is door natuurlijke en menselijke factoren.

Deze scriptie begint met een beschrijving van het natuurlijke landschap van het onderzochte gebied: de polder van Terschelling (2.2). In deze paragraaf komt aanbod hoe het eiland is ontstaan uit zee en windafzettingen en waaruit de bodem is opgebouwd. Dit is van belang omdat de bodemsamenstelling van invloed is geweest voor de mens om zich te vestigen en te exploiteren. Vervolgens wordt ingegaan op het gebruik van het landschap van de Terschellingerpolder in de negentiende eeuw. (2.3-2.5) Door middel van een momentopname wordt beschreven uit was voor soort landschapseenheden de polder bestond en hoe deze waren verdeeld en gebruikt door de verschillende dorpsgebieden. In hoofdstuk drie wordt de historische ontwikkeling in de periode 1800-1950 nader onderzocht. De ontwikkeling van de landbouw en samenleving spelen in de ontwikkeling van het landschap een belangrijke rol. Aan de hand van een zestal kaarten uit genoemde periode en het plaatsen van de Terschellinger samenleving in een breder perspectief wordt gezocht naar een verklaring hoe en waarom het landschap van de Terschellingerpolder zich op deze manier heeft ontwikkeld.

                                                                                                               

18 Kolen, Hidding en Spek, 2001.

 

(15)

2. Ruimtelijke opbouw van het polderlandschap in de negentiende eeuw

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk richt zich op de ruimtelijke structuur van het negentiende eeuwse polderlandschap van Terschelling. Om deze structuur duidelijk in beeld te krijgen is allereerst ingegaan op het fysische landschap van het eiland. Vragen als hoe het eiland zich heeft gevormd en uit welke bodemsamenstelling bestaat wordt in die paragraaf beantwoord. Vervolgens wordt ingegaan op de dorpsgebieden zoals die bekend was in de negentiende eeuw. Dit is tevens van belang om de ruimtelijke structuur van het landschap beter te begrijpen. Daarna worden de afzonderlijke landschapseenheden belicht en gekeken naar de fysisch-geografische, historisch-geografische en toponymische kenmerken en hoe zich deze verhouden tot ieder afzonderlijk dorp. De dissertatie van G. Smit is voor dit hoofdstuk een belangrijke bron geweest. Tot slot ben ik gekomen tot een conceptueel model die het karakter van de ruimtelijke opbouw van het Terschellinger

polderlandschap beschrijft.

(16)

2.2 Het fysische landschap

Na de ijstijd, zo’n 11.700 jaar geleden, werd het geleidelijk aan warmer in Nederland en smolten de ijskappen. Door de stijgende zeespiegel, zeestromen en de overheersende landwaartse windrichting werden grote hoeveelheden dekzand in beweging gebracht, die gedeeltelijk werd gedeponeerd aan de Nederlandse kust.19 Hieruit ontstond een vrijwel gesloten strandwal aan de noordelijke kust van Nederland enkel doorbroken door getijdegeulen. Zodra het zand boven de zeespiegel uit kwam en voldoende was droog gevallen, kreeg de wind vat op het zand en kon deze worden opgeblazen tot kleine duintjes. Het eiland Terschelling is net als de andere Waddeneilanden ontstaan door een aaneenschakeling van meerdere strandwallen en duinen, die verbonden waren met het vaste land.20 De ontwikkeling van het landschap, dat hiernaast in kaart is gebracht, maakt de deformaties van de eilanden duidelijk.21 Te zien is dat de vormen van de eilanden continu onderhevig zijn aan de zee en wind. In rustige perioden kwam achter de duinen bij vloed zand en klei naar binnen, waaruit de kwelders en strandwallen werden gevormd. In lager gelegen gebieden, tussen de duinen en de kwelders, stagneerde het water en kreeg zich de kans veen te vormen. Door de toenemende zeespiegelstijging, steeg namelijk ook de grondwaterstand. Daardoor kon zich vanaf zo’n 7000 v. Chr. veen tot ontwikkeling komen. Met name bij de kust, waar het grondwater relatief hoog zat, ontstond kustveenmoeras.22 Toch had de zee nog altijd vat op het land. Bij zware stormen konden grote stukken land weggeslagen worden. Zo ontstond een eeuwenlange wisselwerking tussen zee en land, erosie en sedimentatie. De grootste storm vond plaats omstreeks 1296, genaamd de St Luciavloed, die de eilanden scheidde van het vaste land.23

Gekeken naar de bodem-, hoogte- en geomorfologische kaarten die hierna zijn weergegeven is het fysische landschap van de Terschellingerpolder nog duidelijk zichtbaar. Hierin zijn twee zones te herkennen.24 De eerste zone vormt het gebied, dat beneden gemiddeld laagwater ligt en waar in het verleden dan ook vaak water stond. Dit zijn allereerst de ingesloten veengebieden (aangegeven met paars op de bodemkaart); de kleigronden (groen) en de gebieden waar het water vanuit de Waddenzee tot diep het eiland in kon stromen. Hier is een landschap ontstaan door kronkelende kreken en prielen en moerassige vegetatie. De tweede zone zijn de hogere delen in de Terschellingerpolder gevormd door de strandwallen. Deze gronden zijn onder invloed van wind en water gevormd en bestaan voornamelijk uit kalkarm zand. Op deze hoger gelegen gebieden werd het vanaf de vroege middeleeuwen voor de mens mogelijk zich op de eilanden te vestigen.25

                                                                                                               

19 Bazelmans ea., 2011, 14.

 

20 Abrahamse, 1977, 40-42.

 

21 Bazelmans ea., 2011.

 

22 Bazelmans ea., 2011, 20.

 

23 Van Dam, Zwart, 2000, 7.

 

24 Dienst Landelijk gebied, GO Terschelling, DLGNN2011LJ-0591. De twee zones worden in de hoogtekaart onderscheiden door hogere en lagere delen. In de

Terschellingerpolder zijn de hogere gebieden tussen de 1-3m nap (gele gebieden) en de lagere delen van 0-1m N.A.P (groene gebieden). Bodemkaart: Stiboka, 1986. De hogere en lagere delen van de hoogtekaart verhouden zich tot de grondsoort. De lagere delen bestaan voornamelijk uit veen en klei, de hogere delen uit zand.

Geomorfologische kaart: Wageningen UR/Alterra, 2008. De hogere delen in de polder zijn de strandwallen en kustduinen, de lagere gebieden de strandvlakten en vlakten van getijafzettingen.

 

25 Abrahamse, 1977, 25.

 

(17)

2.1. De ontwikkeling van Terschelling van 1500 BC tot 1800 AD. Te zien is het ontstaan van de eilanden door aangroei en afkalving onder invloed van de zee. Uit: Bazelmans ea., 2011. kaarten vervaardigd door Peter Vos (Deltares)

(18)

2.2. Bodemkaart van Terschelling, Stichting voor bodemkartering, Wageningen, 1986. Te zien zijn de duinen, de strandwallen en -vlakten (geel), het tussengelegen veen (paars) en aan de zuidzijde van het eiland klei (groen).

(19)

2.3. Geomorfologische kaart van Terschelling. Bron: Alterra, Wageningen universiteit. In de polder zijn voornamelijk vlakten van getij-afzettingen, strandwallen,

strandvlakten en ingesloten strandvlakten aanwezig. Opvallend zijn de vijftal door mens opgeworpen terpen op de westelijke helft van de polder, terwijl de bodemkaart er vier karteert.

(20)

2.4. Hoogtekaart van de Terschellingerpolder. Op deze kaart zijn de strandwallen en voormalige kwelders duidelijk zichtbaar. Tussen de hogere gronden hebben voor de bedijking kreken en prielen het landschap gevormd zoals dat tegenwoordig ook plaats vind op de Boschplaat. Bron: Dienst Landelijk gebied, GO Terschelling, DLGNN2011LJ- 0591.

(21)

2.3 De Buren en dorpsgebieden

Een belangrijke belangenvereniging voor de (boeren)gemeenschap in het negentiende-eeuwse Terschelling, welke nauw samenhangt met de dorpsgebieden, waren de Buren. Deze Buren bestaan nog altijd en bestond waarschijnlijk al ver voor de negentiende eeuw.26 Aangezien net als bij veel andere verenigingen en organisaties regels en gebruiken aan veranderingen onderhevig zijn, wordt hier zo goed mogelijk de negentiende-eeuwse vorm van de Buren beschreven.

Vrijwel elk dorp had zijn eigen Buren, met eigen gebruiken, kasboekhouding en bezittingen. In de negentiende eeuw waren dat Oosterend, Hoorn, Lies, Formerum, Landerum, Midsland, Striep, Kleine Buren (Kinnum, Kaard, Stortum, Hee en Horp) en Halfweg.27 G.

Smit heeft de dorpsgebieden gereconstrueerd middels de meetboeken van 1784 en deze zorgvuldig vast gelegd op kaart.28 Jaarlijks werd bij toerbeurt een bestuurder benoemd, die Inders- of Emelsman werd genoemd, en de belangen van de buren moest behartigen.29 Waterafvoer in de polders, dijkenbouw, wegenonderhoud, de verhuur van Burelandjes, het vastzetten van loslopend vee en het planten van elzen waren onder andere gemeenschappelijke belangen die door de buren werden opgelost.30 Traditioneel kwamen de mannen van de Buren in het begin van het nieuwe jaar bijeen tijdens het Mansjebier. Hier werd onder meer rekening en verantwoording afgelegd door de Inderslui van het afgelopen jaar en vervolgens gezamenlijk overlegd hoe men in het komende jaar eventuele problemen dacht op te lossen en welke nieuwe wensen men wilde realiseren. Ook werden dan de burelandjes voor een vaste prijs verloot.31 Burelandjes zijn percelen die in bezit zijn van de Buren om opbrengsten voor de vereniging te verzamelen.

                                                                                                               

26 Over de Buren zijn Teunis Schol, Richard van Veen en Cees Cupido geïnterviewd. Zij zijn lid van de Buren en goed geïnformeerd over de geschiedenis van de Buren.

 

27 Schol, de Terschellinger. nummer 1357, 12 jan. 2012.

 

28 Smit, 1971, 59. Kaart 6b. Smit baseerde zijn gegevens uit de meetboeken van 1784. Behouden Huys, West-Terschelling.

 

29 Schol, de Terschellinger, nummer 1357, 12 jan. 2012

 

30 Roggen, Borrebjeer. vier artikelen in Schylge myn lântse, jg. 1967 en 1968. Hoewel omstreeks 1860 het waterschap de Terschellingerpolder was aangesteld en de gemeente Terschelling zich ook met maatschappelijke belangen bezig hield, bleven de Buren voortbestaan. Het huidige gemeentebestuur raadpleegt nog geregeld de Buren voor nieuwe ontwikkelingen en worden verslagen van het Burebier (het oude Mansjebier) bij het college van Burgemeester en Wethouders ter tafel gebracht.

 

31 van Veen, mondelinge uitspraak 26 oktober 2012.

 

(22)

2.5. De dorpsgrenzen van 1784. Uit Smit, 1970.

(23)

2.4 Het polderlandschap in de negentiende eeuw

De ruimtelijke structuur van het negentiende eeuwse dorpslandschap is door Gerrit Smit omstreeks 1971 al uitgebreid onderzocht.32 Bij zijn onderzoek publiceerde hij een kaart van het dorpslandschap dat op de volgende pagina is weergegeven. Bij het vervaardigen van deze kaart maakte hij voornamelijk gebruik van de kadastrale netteplans van 1887, de topografische kaart van 1854 en de landnamenkaart van R.J. de Wit. 33 Smit maakt daarbij onderscheid tussen verschillende soorten bouwland: de oudste akkers, akkers op hoge zandgronden in gebruik via het veldrasstelsel, kampen en terpen. Ook voor grasland maakt hij onderscheid: de finnen, mieden, noordlanden en iezen. De verklaring die Smit hiervoor geeft zijn in de volgende paragraaf nader toegelicht.

Het landschap van de Terschellingerpolder in de negentiende eeuw kende, volgens Smit, een structuur waaraan eeuwenoude gebruiken ten grondslag lagen. Deze structuur, die is ingedeeld in landschapseenheden, geven een verklaring over het grondgebruik op het eiland en hoe de mens het landschap naar zijn hand heeft gevormd. De natuurlijke gesteldheid en reliëf van een plek vormde vaak de basis voor het gebruik. Net als op veel andere plaatsen in Nederland lag de bewoning en omliggende akkers op de relatief hogere en drogere delen.

Deze bouwlanden van Terschelling diende in de negentiende eeuw voor de voedselvoorziening van de eigen bevolking en het vee.34 Het overgrote deel van de Terschellingerpolder bestond uit grasland, vanwege de grote oppervlakte aan vochtige gronden en de schrale bodemgesteldheid.35 Elk dorp op Terschelling had omliggende gronden die door de boeren gebruikt en bewerkt werden. In de Terschellingerpolder zijn de dorpen op korte afstand van elkaar gelegen en bestonden eind negentiende eeuw uit soms maar twintig of dertig huisjes. De boerenbedrijfjes waren veelzijdig, soms was een boer tevens timmerman en metselaar of hield een pension. Vrijwel iedereen op Terschelling had in de negentiende eeuw een stuk grond, met een koe, en paar geiten of schapen. Daarnaast deden de eilandbewoners aan strandvonderen en voeren er ook bij.36 Uit het gemeentebestuur van 1817 blijkt dat opgaande woudbomen, boomkwekerijen, rijshout en droogmakerijen niet aanwezig waren op het eiland. Kleine hakhoutbosjes waren wel aanwezig. Evenals woeste heigronden, veen- en moerasland. Hoewel deze van weinig betekenis waren.37 De landschapseenheden die Smit in zijn dissertatie heeft gebruikt en vervolgens door anderen veelvuldig werd overgenomen, zijn in de volgende paragraaf per eenheid toegelicht.

                                                                                                               

32 Smit, 1971.

 

33 De originele kadasterkaarten van Terschelling uit 1887 zijn dankzij het Friese archief, Tresoar, digitaal verkrijgbaar:

http://www2.tresoar.nl/kaarten/minuutplans.php?gem=Terschelling&jaar=1887.

 

34 Knop, 1946, 193.

 

35 Uit het gemeentearchief van 1822 blijkt dat het eiland uit de volgende elementen bestond:

A. Bouwland 150 rijnl. morgen

B. Grasland 1000 rijnl. morgen

C. Bos en wildernis (hakhout en kreupelbos) 62 rijnl. morgen

D. Duin 1500 rijnl morgen

E Heide 50 rijnl. morgen

F. Veen, uitgeveend, nog uit te venen niet bepaald.

SML, 1980, 272.

 

36 SML, 1980, 72-74. Omschrijving van een badgast uit 1920.

 

37 SML, 1986, 147-148.

 

(24)

2.6. Het negentiende eeuwse dorpslandschap van Terschelling, naar G. Smit.

(25)

2.5 Landschapseenheden volgens Smit

Oudste akkers

Volgens Smit zijn de oudste akkerkernen gelegen rond de Eilandweg. Op de overgang van de hoge zandtong naar de overgangsformaties heerste een gunstige grondwaterstand en was de uitloging beperkt. Het waren open akkercomplexen met een zeer kleinschalige verkaveling, soms begrensd door een sloot, of vergraven sienen om de afwatering te bevorderen.38 Deze oude complexen zijn door middel van toponiemen nog terug te vinden: ze werden vaak akkers bij huis of tuintjes genoemd.

Akkers op de hogere zandgrond, in gebruik via het veldgrasstelsel en met sporen van meenscharrenfinnen

Volgens Smit waren de middelhoge zandgronden in gebruik als complexen jonger akkerland met sporen van meenscharren. Bij toename van de bevolking legde men hier tijdelijk bouwland aan, dat na enkele jaren weer gedurende een aantal jaren als grasland in onverdeelde gemeenschap werd benut. 39 Dit stelsel handhaafde zich volgens Smit tot ver in de negentiende eeuw vanwege beperkte exportmogelijkheden, mestgebrek en slechte grond.40

Kampen

Dicht bij de oudste akkers, eveneens grenzend aan een waterloop, lagen volgens Smit kampen. Deze zijn volgens hem

omheind geweest door wallen. Dit baseert Smit op het toponiem buitenwal bij Lies. Cees Cupido geeft over het toponiemen buitenwal een andere verklaring: van de strandwal af, buiten de wal. Dus de overgang van hoog naar laag. De kampen waren volgens Smit in de negentiende eeuw in gebruik als bouwland. De topografisch militaire kaart uit 1850 geeft echter zowel gras- als bouwland aan. Wegens de omwalling en de begrenzing aan waterlopen denkt Smit dat de kampen in oudere occupatiefasen in gebruik is geweest voor het inscharen van vee.41

Terpen

Aan de naam terp wordt al snel gedacht aan de kunstmatig opgeworpen dorpen in Friesland om droge voeten te houden. Op Terschelling is dit echter niet het geval. Op het eiland word daarmee land aangeduid die van nature iets hoger gelegen is.42 Smit beschrijft dat de terpen mogelijk in gebruik zijn geweest als bouwland.43 De bodemkaart en de geomorfologische kaart duiden tevens terpen aan op het eiland. Opmerkelijk zijn de verschillende locaties die deze drie kaarten weergeven.

                                                                                                               

38 Smit, 1971, 40.

 

39 Smit , 1971, 46-47.

 

40 De Boer, 1979, 84 en Smit, 1971, 47.

 

41 Smit, 1971, 41.

 

42 Schönfeld, 1980, 42.

 

43 Smit, 1971, 72-73.

 

(26)

2.7. Open akkercomplex van Lies, gezien vanuit de binnenduinrand.

Te zien zijn de kleine akkerperceeltjes achter het bebouwingslint gescheiden door paadjes.

Mieden

De mieden zijn binnendijkse hooilanden met naweide. Er wordt aangenomen dat voor de aanleg van de zeedijk in de vijftiende eeuw, ieder dorpsgemeenschap zijn eigen ‘ringdijk’ had rond het dorp en dorpstoebehoren. Deze dijken beschermde de bebouwing, akkers en hooilanden. De finnen (grasland) lag buiten deze bedijking. De hooilanden zijn veelal gelegen in de overgangszone van de (middelhoge) zandgronden naar de laaggelegen kwelders. Men koos hiervoor plaatsen met zandig veen op een kleigrond of waar zand- en kleilagen in de grond afwisselden. 44 Opvallend is dat de hooilanden niet gelegen zijn op de laagste delen van het eiland, zoals op het vaste land veelal het geval is. Dit heeft te maken met de zoute grondwaterstand, door verzilting zijn de laagste delen ongeschikt voor hooiland. De mieden zijn te herkennen aan de fijne percellering, hun toponiemen en het feit dat de mieden veelal aan een waterloop grensden.45 De maaidagen van de mieden werd in de negentiende eeuw door de Buren vastgesteld. Vaak was dit begin augustus. Ook het verzamelen van hooi gebeurde op gezamenlijk dagen. 46

                                                                                                               

44 Stiboka, 1986, 22 (gebaseerd op Smit)

 

45 Smit, 1971, 48

 

46 SML, 1982, 238-239.

 

(27)

2.8. De mieden ten zuiden van Midsland. Te zien is het hoge grasland aan het begin van de zomer in gebruik als hooiland en het dorp Midsland omgeven door opgaande

begroeiing.

Finnen

De finnen waren waarschijnlijk van oorsprong onbedijkte weidegrond op de kwelders. Ze liggen dan ook veelal aan de zuidkant van het eiland. Toen in de vijftiende eeuw het eiland werd bedijkt, kwamen deze ook binnendijks te liggen.47 Voornamelijk melkvee vond hier zijn voedsel, dat door middel van vee driften, van en naar het dorp werd gedreven. De finnen zijn grote complexen die veelal gelegen zijn in de natste delen van de polder aan de oude kreek- en geullopen. Waarschijnlijk waren de finnen oorspronkelijk als gemeenschappelijke en seizoensmatige beweiding in gebruik geweest.48 In de negentiende eeuw was het vee vaak vast gemaakt aan een roop (een touw).49 In de polder waren vrijwel geen perceelsscheidingen aanwezig om het vee te scheiden van het bouwland, vandaar dat voor deze oplossing was gekozen. Gemiddeld vier weken na de laatste maaidag ging het Oeral in. Dan werd het vee vrijgelaten en kon het overal grazen. In het daarop volgende jaar, op 21 april, moest het vee weer aan de roop.50

                                                                                                               

47 Kok, 2007, 15.

 

48 Stiboka, 1986, 22.

 

49 Roggen, 1975, 48-49

 

50 SML, 1982, 238-239.

 

(28)

2.9. Gezicht op Lies. Te zien is dat er nauwelijks opgaande beplanting aanwezig is. Rondom de bebouwing is er gemengd grondgebruik aanwezig zonder duidelijke perceelscheidingen.

Noordlanden

De hoge zandgronden langs de duinvoet, de noordlanden, waren in gebruik als z.g. binnenweiden. Ze waren een aanvulling op de finnen, die in de herfst vaak snel te nat werden. Doordat de duinvoet in de negentiende eeuw noordelijker lag dan tegenwoordig, besloegen de binnenweiden een grote oppervlakte. De gemeenschappelijke graslanden in het noorden kwamen waarschijnlijk pas in gebruik toen men ook aan de noordzijde van de eilandweg boerderijen stichtte, dat zorgde voor ontwikkeling van bouw- en grasland achter het huis.51 Ten noorden van Midsland komt een zone voor met namen als Noordgras, Noordland, Grafelijk noordland. Deze zone zal zich voor de duinvoet verplaatsing van de laatste eeuwen ook in oostelijke richting voortgezet hebben. Op de meeste westelijke en oostelijk punten van de polder ontbreken door zandverstuivingen de noordlanden vrijwel geheel.52

Iezen

Buiten de van oorsprong bekade akkers, kampen en mieden lagen de iezen, die iets droger waren dan de kampen, maar nog toevoer van zoet water hadden. Ze dienden voor het inscharen van de schapen, die overdag op de niet-bekade kwelders graasden.53 Ook hier was het grasland in onverdeelde gemeenschap in gebruik. Volgens de oudste verkoopakten vielen de iezen onder de finnen. Ze hoorden dus thuis in het onbekade deel van de oude dorpen.54 Uit de kaart blijkt dat de iezen bijna altijd aan veedriften liggen. Hieruit trekt Smit de conclusie dat de oorspronkelijke functie van de iezen te maken had met het inscharen van vee. Tevens houdt taalkundig gezien ies verband met voederen. De iezen zullen, evenals de kampen, een gunstige toevoer van zoet water hebben gekend. Zo grenzen de iezen

                                                                                                               

51  Stiboka, 1986, 22.

 

52 Smit, 1971, 41.

 

53 Stiboka, 1986, 22. (gebaseerd op onderzoek van Smit)

 

54 Terschellinger Jaarboek.

 

(29)

vaak aan hoge zandgronden of aan de voet van terpen.55 De vochtige kampen waren niet geschikt voor het inscharen van schapen. De schapen werden zoveel mogelijk buiten het omheinde dorpstoebehoren gehouden en ingeschaard in vrij droge, door sloten omringde, complexen. Daar konden zij hun dorst lessen, nadat zij, onder leiding van de herders, in de kwelders hadden gegraasd. De dieren werden er gevoederd, gemolken en overnachtten daar. Zo zullen de iezen in dienst van de schapenhouderij hebben gestaan. Mogelijk diende de wat hoger gelegen iezen ook als vluchtplaats voor het vee, als het water te hoog stond. Schapen werden met name gehouden voor de wol. De aantallen stuks vee, dat op de meenschar kon worden toegelaten, waren aan een limiet gebonden: een gereglementeerd aantal kon worden toegelaten. De vraag blijft echter bestaan of er in de negentiende eeuw nog iezen in gebruik waren zoals bovengenoemde verklaring van Smit.

2.6 Conclusie

De laatste jaren zijn door de vakgroep kritische noten verschenen over de betrouwbaarheid van de kaart van Smit en gaandeweg het onderzoek kreeg ik tevens hierover enkele twijfels. Zo kwam ik tot de ontdekking dat Smit een statisch beeld geeft van de negentiende eeuw dat in het volgende hoofdstuk verduidelijkt zal worden. Tevens laat Smit een aantal belangrijke gegevens voor het ruimtelijk patroon van het dorpslandschap achterwege zoals de bossen, perceelbegrenzingen en kolken. Ook geeft hij soms een twijfelachtige onderbouwing van de verschillende landschapseenheden en lijkt het erop dat een aantal van deze eenheden verwijzen naar oudere periodes hetgeen zorgt voor verwarring. Geconcludeerd kan worden dat in ieder geval kampen en iezen niet meer aanwezig waren in het negentiende eeuwse landschap. Daarnaast zijn de finnen al sinds de bedijking van het eiland in de vijftiende eeuw binnendijks komen te liggen. Daar kan voor het negentiende-eeuwse landschap geen onderscheid in worden gemaakt. Wél was er mogelijk een verschil in grondgebruik, waarbij de mieden in gebruik waren als hooiland en de finnen als weiland. Verschil tussen noordlanden en finnen is enkel de locatie waarbij de noordlanden gelegen zijn tegen de binnenduinrand aan de noordzijde de finnen aan de zuidelijke kant van de dorpen tegen de Waddendijk.

                                                                                                               

55 Smit, 1971, 72.

 

(30)

2.10. Conceptueel model van de Terschellingerpolder in de negentiende eeuw.

De bouwlanden zijn centraal gelegen rond de hoofdweg op de hogere delen van het eiland. Aan de noord- en zuidzijde ligt grasland (finnen en noordland) en op de overgang van hoog naar laag het hooiland (mieden) Perceelscheidingen en opgaande beplanting zijn vrijwel niet aanwezig. Waardoor men genoodzaakt was het vee in de zomerperdiode vast te binden aan een touw.

(31)

3. De historische ontwikkeling van het polderlandschap tussen 1800 en 1950

3.1 Inleiding

Het landschap is continu aan veranderingen onderhevig, waarin natuurlijke krachten, maar vooral ook de mens een belangrijke factor in spelen.Geen andere sector heeft zoveel invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van het landschap als de landbouw. 56 Daar zijn een aantal redenen voor. Om te beginnen heeft de landbouw steeds een groot beslag op de ruimte gelegd. Méér dan andere economische activiteiten, is de landbouw afhankelijk van het ecosysteem en beïnvloedt op zijn beurt het systeem voortdurend. Agrarische activiteiten hielden bepaalde ecosystemen in stand – begrazing door schapen was bijvoorbeeld een voorwaarde voor het voortbestaan van de heidegebieden - waardoor veranderingen in het landbouwbedrijf direct van invloed waren op de omgeving. Agrarische activiteiten bestaan ten slotte uit het systematisch manipuleren van biologische en chemische processen, en naarmate de mens zich hierin verder bekwaamde, werd de spanning tussen de economische en technische mogelijkheden van het landbouwbedrijf en het natuurlijk milieu waarin dat plaats vond, groter. In zekere zin hebben delen van het landbouwbedrijf zich steeds meer losgemaakt van het omringende ecosysteem. Drijvende kracht achter de veranderingen in de landbouw was het streven de productie en de productiviteit te vergroten.

Gegeven de beperkte hoeveelheid landbouwgrond die in Nederland beschikbaar was, betekende dit, dat de productie per hectare vergroot diende te worden.57 In de negentiende en begin twintigste eeuw boekte de landbouw een steeds grotere economische en technische vooruitgang dat direct van invloed was op het gebruik van het landschap. Andersom oefende de natuur ook een grote invloed uit op het bouwland.

Op Terschelling kwam dit sterk tot uiting bij het gevecht tegen de zee en de kwaliteit van de grond. Zowel biotische als abiotische processen komen in het negentiende eeuwse polderlandschap van Terschelling sterk tot uiting in het landschap welke in het komende hoofdstuk centraal staan. Aan de hand van beschikbaar kaartmateriaal is dit hoofdstuk opgedeeld in een drietal tijdperioden tussen 1800 en 1950. Waarin bij elke momentopname wordt gekeken naar het uiterlijk van het polderlandschap en welke maatschappelijke, economische, fysische en landbouw-technische factoren daaraan ten grondslag hebben gelegen. Hieruit wordt duidelijk gemaakt dat zowel natuurlijke factoren als de mens van grote invloed zijn geweest op de ontwikkeling van het landschap van de Terschellingerpolder.

                                                                                                               

56 van Zanden, 1993, 63.

 

57 van Zanden, 1993, 63.

 

(32)

3.2 Schets van de Landbouw tussen 1600 en 1800

De ontwikkeling van de landbouw op Terschelling in de negentiende eeuw kan alleen goed begrepen worden als de voorgaande periode in beeld wordt gebracht. In deze paragraaf wordt een ruwe schets gegeven van de landbouw tussen 1600 en 1800. De verhouding tussen de landbouw van het eiland en de Noord-Nederlandse economie staan hierin centraal. Hieruit zal blijken dat de Noord-Nederlandse economie en wereldhandel over zee van belangrijke invloed zijn geweest op het eiland, waar het gebruik van het landschap sterk mee verbonden was.

De Gouden Eeuw, die duurde van ca. 1602-1672, was voor Noord-Nederland een bloeiperiode op het gebied van handel, wetenschap en kunst. De stad Amsterdam werd het brandpunt van de wereldhandel. Terschelling profiteerde van deze ontwikkeling vanwege zijn ligging aan een belangrijke handelsroute over zee. Terschelling fungeerde als het ware als een voorpost van de stad Amsterdam. 58 Handelsschepen lagen op West-Terschelling in de haven te wachten op gunstige weersomstandigheden. Onderwijl werd gehandeld.

Terschelling kocht producten in waar zij tekort aan hadden, veelal granen, en verkocht producten die aan overvloed was zoals melk, boter, kaas en vlees. Daarnaast bood eenden- en konijnenvangst in de duinen een belangrijke inkomstenbron. Langs de eilanden was een grote vogeltrek en vanuit Amsterdam was een grote vraag naar eend.59 Op natte gronden werden tal van eendenkooien gegraven tussen zoals 1640 en 1717 welke nog te zien zijn op oude kaarten. Graan werd voornamelijk geïmporteerd uit de Oostzeegebieden. Het eiland was afhankelijk van (graan)import. Slechte weersomstandigheden en blokkades tijdens oorlogen waren direct van invloed op de voedselvoorziening en de export van landbouwproducten.60 Terschelling lag, wegens zijn belangrijke functie, regelmatig onder vuur. Zo werd in 1666 West-Terschelling door de Engelsen volledig afgebrand.

Zonder meer is duidelijk dat de agrarische sector in de kustprovincies gedurende de Gouden Eeuw een zeer belangrijke groei van de productie opleverde. Men profiteerde van de sterke toename van de vraag naar landbouwproducten vanuit de snel groeiende steden.61 Omvangrijke investeringen in landaanwinning tussen 1550 en 1650 zorgden voor een toename van het landbouwareaal en, in de nieuwe polders, een voorbeeldig rationele inrichting van het grote boerenbedrijf.62 Op Terschelling is polder Nieuwland daar een voorbeeld van welke omstreeks 1530 drooggelegd werd. Door de verspreiding van het gebruik van de windmolen werd niet alleen landaanwinning mogelijk, maar kon ook de afwatering van het oude land sterk verbeterd worden, zodat ook dáár de landbouw geïntensiveerd kon worden.

De crisis in de periode 1660-1760 kwam vooral in het weidebedrijf hard aan. Dit bedrijf miste de flexibiliteit om andere producten te maken of de productie sterk te intensiveren. De oppervlakte aan land werd minder hard nodig en na de stormvloed van 1688 werd de

                                                                                                               

58 De Boer, 1980, 12.

 

59 Schoorl, 2000, 890.

 

60 Schoorl, 2000, 888.

 

61 van Zanden, 1993, 34.

 

62 van Zanden, 1993, 34.

 

(33)

verdronken Stryperpolder dan ook niet meer ingepolderd.63 Gedurende de achttiende en begin negentiende eeuw vonden nauwelijks veranderingen in de gewassenteelt en landbouwmethoden plaats. Enkel de aardappel werd steeds belangrijker in het menu.64

Het aantal nevenberoepen was op Terschelling groot. Agrarische bedrijven waren veelal gemengd, Men hield wat koeien en kleinvee, hetgeen, gezien de beschikbaarheid van de gemengde gronden waarop het vee voor (bijna) niets geweid kon worden, begrijpelijk is.65 Daarnaast waren visserij en strandjutten grote nevenactiviteiten om de opbrengst te vergroten.

 

3.1 Terschelling omstreeks 1545. Te zien is de Stryperpolder die halverwege de zestiende eeuw is ingepolderd, de Waddenzeedijk en buitendijkse kwelders, die mogelijk in gebruik waren voor beweiding.

                                                                                                               

63 Donkersloot- de Vrij, 2002, 35.

 

64 Schoorl, 2000, 888.

 

65 van Zanden, 1993, 34.

 

(34)

3.3 Het polderlandschap van 1800-1850

Landbouw en samenleving

In het begin van de negentiende eeuw was het landbouwbedrijf van Terschelling ingesteld op het gebruik van het gehele eiland. Elk deel van het landschap had zijn functie binnen het productieproces. 85% van de gebruikte landbouwgrond was gelegen in de polder, 10% in de duinen en 5% was buitendijks gelegen.66 De opbrengsten van de grond waren sterk afhankelijk van de kwaliteit van de bodem. Zo leverden de hoger gelegen zandgronden de hoogste opbrengsten en de natte veengebieden brachten het minst op.67 Centraal rond de dorpen lagen de akkergronden die nodig waren voor de voedselvoorziening van de eilandbewoners en tevens een aanvulling waren voor het wintervoedsel van het vee.68 Het grootste gedeelte van de polder bestond uit grasland.69 De hooilanden, ofwel de mieden, dienden eveneens voor wintervoedsel van het vee. In de zomer graasde het vee in de weiden, de finnen, waar paarden, koeien, schapen en geiten stonden vast gebonden aan een touw (roop) met een houten pen, vanwege het grotendeels ontbreken van omheiningen rond individuele percelen. Op vaste momenten moest het vee worden verzet, dat voornamelijk werd gedaan door de vrouwen.70 In de herfst werd beweiding in de polder al vroeg onmogelijk, door slechte ontwatering en overstromingen. Daarom werd in september op Terschelling het overal afgekondigd; een tijdelijke opheffing van het privaatbezit. De duinen werden dan een belangrijke voedselbron voor het vee, tot aan het vroege voorjaar. Gedurende overstromingen was duinbeweiding zelfs de enige mogelijkheid.71 Naast voedselvoorziening voor het vee, leverde het plantendek van de duinen tevens een belangrijk deel van de brandstof voor de eilandbewoners.

De economie was aan het begin van de negentiende eeuw redelijk stabiel. Dit is af te leiden uit het grondgebruik dat zichtbaar is op de kaart uit 1813 van C. Boling, de stijgende bevolkingsgroei tussen 1795 en 1830, de relatieve goede weersomstandigheden tussen 1800 en 1824 en de opbrengsten.72 In het begin van de negentiende eeuw leverde Terschelling tijdens vruchtbare jaren gewoonlijk zo’n 100 last zomergerst op. Door voldoende regenval kon er in de jaren 1817-1820 goed worden gehooid. In de periode 1817-1825 was de rundveestapel op een enkele uitzondering na goed gezond. Runderen die niet door de boeren werden aangehouden gingen naar de vaste wal. De opbrengst daarvan waren gemiddeld 50 gulden per stuk.73

In politiek opzicht was het begin van de negentiende eeuw voor Terschelling een roerige tijd. De Franse tijd, die duurde van 1795-1813 drukte een behoorlijke stempel op het eiland. Vanaf 1798 ging Terschelling, na drie eeuwen bij de Staten van Holland te hebben gehoord,

                                                                                                               

66 Kneppelhout, 1957, 18.

 

67 Dit is af te leiden uit de opbrengsten per hectare van 1833 en de bodemkaart. Zie bijlage B.

 

68 E.T.I.F., 1951, 4.

 

69 Knop, 1946, 192.

 

70 Jouwersma, B., 1953, 20.

 

71 E.T.I.F., 1951, 4-7.

 

72 Van der Wal, 2007, 83. Donkersloot –de Vrij, 36. De bevolking op Terschelling steeg tussen 1795 en 1811 met 70 inwoners en tussen 1811 en 1830 nog eens met steeg met 450 inwoners. Zie Bijlage A.

 

73 Van Dieren, 1991, 18-20.

 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door middel van genoemde methoden wordt, naar de mening van de auteur, voldoende onder- bouwing geboden om enkele conclusies en aanbevelingen te geven voor

Omdat tijdens de analyse is gebleken dat veel ondernemingen zich tot meerdere doelgroepen richten (een kroeg bijvoorbeeld op zowel jongeren als yuppen) is er besloten om hier

Na het analyseren van de data kan er geconcludeerd worden dat zowel de aanwezigheid van familie op het eiland als place attachment invloed hebben op de keuze van jongeren om later

In een tijd waarin de moderne telecommunicatiemiddelen nog niet bestaan is men op een eiland als Terschelling afhankelijk van wat zeelui hen te vertellen heeft en de

Dat aantal groeide toen het eiland zich steeds meer ging onderscheiden door haar rijke natuur en oorspronkelijk- heid van de rest van Nederland. Met de toename van de welvaart

Hofstee een van de twee fundamentele veranderin- gen: ‘Eeuwen lang is dit in wezen traditionalistisch geweest, maar in een langzaam, maar zich steeds versnellend proces

Fuhri was in de jaren dertig van de negentiende eeuw een van de nieuwkomers in het boekenvak: een van de jonge honden die wel bereid en in staat waren buiten de gebaande paden te

• Er wordt aangedragen dat het in de besluitvorming van groot belang is dat de koppeling tussen bescherming kwelderrestant Striep en kweldervorming Kaeg – Ans gehandhaafd blijft.