• No results found

Onderzoek naar de ontwikkeling van landbouw en landschap in Odijk, Werkhoven en ‘t Goy vanaf de negentiende eeuw tot heden -BOUW/-SCHAP

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoek naar de ontwikkeling van landbouw en landschap in Odijk, Werkhoven en ‘t Goy vanaf de negentiende eeuw tot heden -BOUW/-SCHAP"

Copied!
183
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

-BOUW/-SCHAP Onderzoek naar de ontwikkeling van landbouw en landschap in Odijk, Werkhoven en ‘t Goy vanaf de

negentiende eeuw tot heden

Malou Fraza

(2)

colofon

M.S. (Malou) Fraza

Masterscriptie Landschapsgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit der Letteren

Onder begeleiding van:

Prof. dr. ir. M. (Theo) Spek

Kenniscentrum Landschap, Rijksuniversiteit Groningen Drs. J.B. (Jeroen) Bootsma

Afdeling Landschap, Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed Tweede lezer: dr. ir. D.J. Stobbelaar

Contact:

msf.fraza@gmail.com Werkhoven,

April 2018

(3)

Onderzoek naar de ontwikkeling van landbouw en landschap in Odijk, Werkhoven en ‘t Goy

vanaf de negentiende eeuw tot heden

LAND -BOUW/-SCHAP

(4)
(5)

LANDBOUWSCHAP, samenstelling van de woorden: land + bouw + schap.

Of een vermenging van de woorden landschap en landbouw.

Basisterm land (Germ. *landa) betekende oorspronkelijk ‘ontgonnen en bewerkt stuk grond’. Het woord werd in de middeleeuwen geleidelijk aan een verzamelnaam voor een veel groter gebied: ‘gewest, streek, gebied’.

-bouw betekent ‘bewerken van het land’.1 -schap hangt mogelijk samen met werkwoord scheppen “maken, creëren, vormen, inrichten”.2 In het Engelse woord ‘landscape’ zou –scape verwijzen naar –ship, wat naar

“kwaliteit, toestand, positie of relatie tussen” verwijst. Afgeleid van het Proto-Germaans –skap wat “te creeeren, te ordenen, aan te duiden” bete- kent.3

Het woord wordt in de huidige tijd nauwelijks tot niet wordt gebruikt. Het landbouwschap was vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw een organisatie die gedurende de wederopbouw de belangen behartigde van ondernemers in de landbouw.4 Begin eenentwintigste eeuw is deze or- ganisatie opgeheven.

Als modernere vrije vertaling van het woord ‘landbouwschap’ pleit ik voor: ‘gebied dat door agrarische activiteit wordt gecreëerd met respect voor biodiversiteit en cultuurhistorie’. Oftewel het agrarisch cultuurlandsc- hap van de toekomst.

1 Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2010), Etymologiebank, op http://etymologiebank.

nl/- geraadpleegd op 3 februari 2018

2 Spek, T., Hoorcollege 2 Landschappen van Nederland, 4 september 2015.

3 https://www.etymonline.com/word/landscape - geraadpleegd op 3 februari 2018

4 https://www.volkskrant.nl/archief/boeren-missen-landbouwschap-minst~a401639/ - ger- aadpleegd op 19 februari 2018

(6)
(7)

Samenvatting

Het landschap is een dynamisch geheel dat gevormd wordt door tijd. De veranderingen die de tijd met zich meebrengt voeden de historische gelaagdheid van het landschap. In deze veranderingen heeft de ontwikkeling van de landbouw een grote rol gespeeld. Tot halverwe- ge de negentiende eeuw was de bodem bepalend voor het grondgebruik, vanaf de tweede helft van deze eeuw kwam hier met de landbouwkundige ontwikkelingen verandering in. In het Kromme Rijngebied werd aan deze modernisering weinig gehoor gegeven. In dit gebied ontwikkelde de landbouw en daarmee het landschap op zijn eigen manier. Hoe het agrarisch cultuurlandschap van Odijk, Werkhoven en ’t Goy zich heeft ontwikkeld en welke landbouwkundige ontwikkelingen hieraan vooraf gingen is in dit onderzoek beschreven.

Het onderzoeksgebied wordt gekarakteriseerd door afwisseling van stroomruggen en komgronden. Om de historische gelaagdheid van het landschap in tijd te vol- gen zal het eerste deel van dit onderzoek in gaan op de vorming van het landschap. Door middel van literatuur- onderzoek zijn de landschapsvormende processen van het onderzoeksgebied gereconstrueerd. Door de aanwe- zigheid van de stroomruggen kent het gebied een lange bewoningsgeschiedenis. De gronden waren door hun bodemeigenschappen zeer geschikt voor akkerbouw.

Langzaam maar zeker is de mens het landschap naar zijn hand gaan zetten.

De hoger gelegen delen van het gebied werden gestaag ontgonnen. Pas in de twaalfde eeuw, toen het gebied al grotendeels ontgonnen was, vonden er grootschaligere ontginningsactiviteiten plaats in het onderzoeksgebied.

Met het afdammen van de Rijn in 1122 werden de ont- ginningen van de komgronden onder leiding van de bis- schop van Utrecht gestart. Het tweede deel van dit on-

derzoek gaat in op de ontwikkeling van de landbouw en de gevolgen daarvan op het landschap. Met behulp van literatuur, archiefstukken en historische kaarten wordt een beeld geschetst van de veranderingen die landschap en landbouw zijn ondergaan. Het gebied werd vele eeu- wen gekarakteriseerd door het gemengd bedrijf met fo- cus op akkerbouw. Het gemengd bedrijf blijft tot ver in de twintigste eeuw een kenmerk van het onderzoeksge- bied. De focus van akkerbouw werd echter halverwege de negentiende eeuw door veel agrarische bedrijven ver- legd naar melkveehouderij. In deze periode veranderde veel in het landschap. Het landschap was tot die tijd be- palend geweest voor het landgebruik, maar halverwege de negentiende eeuw veranderde dit. Het landgebruik was steeds minder gebonden aan de ondergrond waar- door landschappelijke contouren vervaagden.

Na de Tweede Wereldoorlog nam het aantal gemengde bedrijven in het onderzoeksgebied af. Door bedrijfs- splitsingen werden de verschillende activiteiten van het gemengd bedrijf gescheiden. De landbouw ging intensi- veren met focus op productiviteitsvergroting. Het land werd intensiever gebruikt: hoogstambomen werden ver- vangen voor laagstambomen en weilanden worden ont- daan van inefficiënte eigenschappen en elementen. Ver- schillende soorten kavelbeplanting verloren hun functie en daarmee hun waarde voor het agrarisch bedrijf. Met het langzaam verdwijnen van de landschapselementen ontstond een steeds economischer landschap.

Het huidige landschap is het resultaat van Nederlandse voedselproductie. Het gevolg van grootschalige ont- wikkelingen die de landbouw de afgelopen eeuw heeft doorgemaakt. Mechanisatie, specialisatie en intensive- ring hebben de productiviteit opgestuwd tot een niveau dat nergens anders in de wereld wordt behaald. Nu zien

we echter de gevolgen hiervan in het landschap en het biodiversiteitsverlies terug. De karakteristieken van het landschap verdwijnen en alarmerende cijfers weergeven de sterke afname van de biodiversiteit in het agrarisch landschap. Naast verstedelijking is de landbouw verant- woordelijk voor deze problematiek.

In het derde deel van dit onderzoek wordt het perspec- tief van de agrariër op het agrarisch cultuurlandschap en de huidige problematiek behandeld. Door middel van interviews wordt de visie van agrariër op verschil- lende aspecten van het agrarisch cultuurlandschap be- licht. De waardering voor het Kromme Rijngebied komt in de interviews duidelijk naar voren. Zij zien de diver- siteit in landbouw, de hoogstamgaarden en knotwilgen als typerend voor het gebied. Maar daarnaast zien zij ook het landschap veranderen: het verdwijnen van de landschapselementen en de afname van de kieviten en grutto’s vinden zij kwalijk. Maar anderzijds zijn zij van mening dat er in de huidige agrarische bedrijfsvoering geen ruimte is voor landschapsbeheer zonder dat daar financiële compensatie voor is.

In het slothoofdstuk worden verbanden gelegd tussen de onderzoeksresultaten en conclusies getrokken. Het onderzoek wordt afgesloten met een voorzichtige toe- komstverkenning. Hoe landschap en landbouw zich zul- len ontwikkelen is afhankelijk van vele factoren. Voed- selproductie is onmisbaar als basis voor het agrarisch cultuurlandschap. Een verdienmodel koppelen aan land- schapsbeheer kan de sleutel zijn tot een duurzame voed- selproductie waarbij aandacht is voor zowel het bedrijf als het landschap.

(8)
(9)

Voorwoord

Als landschapsontwerper ben ik altijd erg benieuwd naar het verhaal van het landschap. Hoe heeft het zich gevormd? En welke ontwikkelingen hebben hier invloed op gehad? Gefascineerd door de historische gelaagdheid van het Nederlands landschap ben ik begonnen met de master landschapsgeschiedenis. Gedurende deze oplei- ding zag ik hoe belangrijk de landbouw is geweest voor de vorming van het Nederlands cultuurlandschap.

De innovativiteit waarmee boeren het landschap heb- ben gecreëerd en beheerd vind ik prachtig. Als kind van het platteland verstopte ik mij in de knotwilgen langs de wei, struinde sloten af op zoek naar kikkers en reed uren mee op de trekker van de boer. Er verdwijnen elk jaar een paar knotwilgen en de weides worden steeds stiller.

Het platteland veranderd en dat gaat ten koste van cul- tuurhistorie en biodiversiteit. Na innovatie komt voort- schrijdend inzicht en op dat laatste punt staan we nu.

De innovatieve inzet van de landbouw moet een nieu- we koers inzetten, een koers waarbij het milieu minder wordt belast en biodiversiteit wordt hersteld.

Mijn fascinatie voor de historische gelaagdheid van het landschap en mijn liefde voor het platteland heeft ge- resulteerd in dit onderzoek. Tijdens dit onderoek ben ik ondersteund en gemotiveerd door verschillende per- sonen. Daarom wil ik in de eerste plaats mijn begelei- ders bedanken. Theo Spek voor de inspiratie, de heldere feedback en het relativerende adviezen als ik in mijn enthousiasme nóg meer wilde onderzoeken. Jeroen Bootsma voor de vele overlegmomenten, het meeden- ken in alle aspecten van het onderzoek en zijn enthousi- asme en geduld. Daarnaast wil ik Henk Baas, hoofd van de afdeling Landschap van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, bedanken voor de onderzoeksplek bij het RCE, het vertrouwen en geduld. Ik heb veel steun gehad aan

mijn familie en vrienden die zich onvoorwaardelijk heb- ben ingezet met meedenken, lezen van mijn teksten en transcriberen van de interviews.

Gedurende dit onderzoek hebben veel mensen mijn pad gekruist bij de archieven, de RCE en in het veld. Ik wil iedereen die met mij heeft meegedacht hiervoor bedan- ken. In het bijzonder de agrariërs die bereid waren hun verhaal te delen. Ik heb genoten van de enthousiaste verhalen en de mogelijkheid die zij mij gaven om het landschap vanuit een ander perspectief te bekijken. Zon- der hen zou dit onderzoek zeker één hoofdstuk korter zijn, maar vooral minder bijzonder. Mijn dank is groot.

(10)

Afbeelding 1.1: De afbaking van het Kromme Rijngebied.

(11)

Inhoudsopgave

VOORAF Samenvatting Voorwoord

1 INLEDING & ONDERZOEKSOPZET 1

1.1 Aanleiding tot het onderzoek 1

1.2 Stand van het onderzoek 3

1.3 Afbakening van het onderzoek 9

1.4 Probleemstelling van het onderzoek 11 1.5 Onderzoeksthema’s en onderzoeksvragen 11

1.6 Bronnen en onderzoeksmethoden 13

2 DE ONTWIKKELING VAN HET LANDSCHAP

TOT CIRCA 1500 14

2.1 Inleiding 15

2.2 De fundering van het onderzoeksgebied 15 2.3 De invloed van de Holocene klimaatverandering 19 2.4 De invloed van de mens op het landschap 23 2.5 Landschapseenheden in het Kromme Rijngebied 33 3 DE ONTWIKKELING VAN LANDSCHAP EN LANDBOUW

VAN CIRCA 1500 TOT HET HEDEN 40

3.1 Inleiding 41

3.2 De ontwikkeling van het landbouwgebied

tot de negentiende eeuw 41

3.3 De invloed van mechanisatie op landschap en

landbouw in de 19e en 20e eeuw 45

3.4 Landschap en landbouw in wederopbouw 63 3.5 Het economische landschap van de 21e eeuw 73

3.6 Synthese 77

4 HET PERSPECTIEF VAN DE AGRARIËR OP LANDSCHAP,

LANDBOUW EN DE TOEKOMST 82

4.1 Inleiding 83

4.2 Actoren van het agrarisch landschap 83

4.3 Kwalitatief onderzoek 84

4.4 Profielen van de respondenten 85

4.5 Het agrarisch cultuurlandschap door

de ogen van de agrariërs 88

4.6 Synthese en conclusie 94

5 SYNTHESE & CONCLUSIES 96

5.1 Inleiding 97

5.2 Verleden 97

5.3 Heden 98

5.4 Toekomst 98

5.5 Conclusies en aanbevelingen 100

Literatuur en bronnen 102

Bijlage 1 Interview structuur Bijlage 2 Coderingsdocumenten

(12)

1. Inleiding

(13)

1

de hoge grondprijzen is het begrijpelijk dat de agra- riër in het Kromme Rijngebied optimaal gebruikt maakt van zijn grond, wat ten koste kan gaan van cultuurhistorische landschapselementen.

Verschillende bronnen melden dat het niet goed gaat met de kwaliteit van het agrarisch cultuurland- schap. Landschapselementen verdwijnen en er is Dit beboste gebied wordt gesierd door de Stichtse

Lustwarande en vormt een prachtige horizon voor het zuidelijker gelegen veenontginningslandschap.

Dit gebied van de Langbroekerwetering karakteri- seert zich door de smalle strokenverkaveling (cope- ontginningen), hakhoutbossen en buitenplaaten.

Het zuidelijke deel van het Kromme Rijngebied, waar het studiegebied voor deze scriptie is gelegen, bestaat uit stroomruggen en komgronden. Dit land- schap is gevormd door de rivier de Rijn die millen- nia lang vrij door het landschap stroomde. De ho- gere stroomruggen worden gekarakteriseerd door de dorpen, slingerende wegen, boomgaarden en onregelmatige verkavelingspatronen. De komgron- den kennen meer openheid waarbij het land regel- matig verkaveld is.3

Dit deel van het Nederlands rivierenlandschap is een modern agrarisch gebied waar veel melkvee- houderijen zijn gevestigd. Voor Nederlandse be- grippen zijn de meeste bedrijven niet extreem groot van omvang. Gemiddeld heeft een Nederlandse melkveehouder 97,4 runderen, in het Kromme Rijn- gebied zijn dit er gemiddeld 87,5.4 De grondprijs in het rivierengebied was in 2016 met ruim zestigdui- zend euro per hectare grasland en ruim vijfenzes- tig duizend euro voor bouwland ver boven het Nederlandse gemiddelde van bijna achten- vijftig duizend euro per hectare (afb. 1.3).

Factoren die de grondprijs bepalen zijn onder andere de kwaliteit van de bo- dem en de locatie van de grond.5 Door

3 Brons & Partners, 2009: 38.

4 CBS – Landbouw: gewassen, dieren en grondgebruik naar regio, april 2017

5 NVM - https://www.nvm.nl/marktinformatie/agrarisch/

grondprijzen - geraadpleegd op 23 juni 2017

1.1 Aanleiding

Het Nederlandse cultuurlandschap is gecreëerd door de mens. Eeuwenlang heeft de mens invloed uitgeoefend op het landschap ten behoeve van de landbouw. De landbouw is ook de belangrijkste sturende factor voor de constante veranderingen die het Nederlands landschap ondergaat. Maar ook de toekomst van dit landschap zal grotendeels bepaald worden door de landbouw. Het aantal agrarische bedrijven loopt terug, de bedrijven die blijven zullen zich verbreden of een schaalvergro- ting ondergaan.1 Ten behoeve van een ideale land- bouwproductie verdwijnen waardevolle historische elementen van het cultuurlandschap. Voorbeelden zijn de knotbomen langs de kavelgrenzen ten be- hoeve van geriefhout, de houtwallen die dienden als veekering en de stroomruggen in het landschap die ons beschermden tegen overstromingen en verwijzen naar de rivier die het landschap heeft ge- vormd. Deze leestekens in het landschap, die het verhaal over de geschiedenis van het Nederlands landschap vertellen, verliezen hun functie en ver- dwijnen uit het landschap.2

Ook in het Kromme Rijngebied is de landbouw be- palend voor het landschapsbeeld. Dit landschappe- lijk afwisselende gebied bevindt zich aan de zuidzij- de van de Utrechtse Heuvelrug en strekt zich uit tot aan de Lek. Het gebied kenmerkt zich aan de opeen- volging van drie verschillende landschapstypen. Het noordelijke deel van het Kromme Rijngebied wordt gevormd door de voet van de Utrechtse heuvelrug.

1 Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (hierna RCE), 2014: 4.

2 landschapsobservatorium.nl/nieuwsbericht/kaalslag-van- het-landschap - geraadpleegd op 21 juni 2017

Afbeelding 1.2: Ligging van het Kromme Rijngebied ten opzichte van Nederland en Provincie Utrecht.

Provincie Utrecht

Kromme Rijngebied

(14)

2

Afbeelding 1.3: De prijzen van bouw- en grasland per landbouwgebied in 2016.

(15)

3

planten, dieren en de mens, worden afzonderlijk besproken in ‘Landschap in delen’. Daarnaast biedt het boek ten aanzien van de factoren klimaat en ondergrond een toekomstverwachting op verschil- lende tijdschalen.10 Het boek is niet direct van toe- passing op het Kromme Rijngebied maar is wel zeer belangrijk voor het verkrijgen van inzicht in de ont- staansgeschiedenis van het Midden-Nederlandse rivierengebied in het algemeen.

Waar Berendsen vooral een technisch verhaal houdt over de fysische geografie van het rivieren- gebied, ondersteunt A.G. Jongmans et al. dit met verschillende illustraties die de ingewikkelde pro- cessen verhelderen. Het in 2013 verschenen ‘Land- schappen van Nederland’ is opgedeeld in zes delen, waarvan ‘Rivieren’ er een is.11 In dit deel wordt het gehele Nederlandse rivierengebied beschreven waarbij veel aandacht wordt besteed aan de in- vloed van de mens. In het boek wordt niet direct aandacht besteed aan het Kromme Rijngebied en omdat dit gebied, in tegenstelling tot de meerder- heid van het rivierengebied in Midden-Nederland nooit bedijkt is, wijkt het in die zin ietwat af van het algemene beeld van dit rivierengebied. Echter zijn hierdoor juist de natuurlijke processen van de rivie- ren die Jongmans et al. beschrijft zeer toepasbaar op het studiegebied.

Onderzoek naar de bewoningsgeschiedenis in het Kromme Rijngebied

De ‘Dikke Dekker’ is de bijnaam van het boek ‘Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen’ van de historicus Dekker. Dit boek verscheen 1983 en is in-

10 Berendsen, 2008.

11 Jongmans et al., 2013.

bodemkaart komt naar voren in het derde hoofd- stuk waarin de kaarteenheden van de bodemkaart worden toegelicht. In het laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de landbouw en bodemgeschiktheid.

Op basis van het Verslag over de Landbouw uit 1961 wordt de landbouw in de provincie Utrecht toegelicht in relatie tot de bodem.7 ‘De Bodem van Utrecht’ is een duidelijk overzichtswerk ter onder- steuning en aanvulling van de bodemkaart.

Het in 1982 verschenen proefschrift van H.J.A. Be- rendsen ‘De genese van het landschap in het zuiden van de provincie Utrecht: een fysisch-geografische studie’ biedt een duidelijk inzicht in de ontstaans- wijze van het Kromme Rijngebied. Berendsen legt hierbij het accent op de holocene landschapsvor- ming. Door middel van boringen, laboratoriumon- derzoek, pollenanalyse, C-14 dateringen en inter- pretatie van verschillende kaarten en rapporten geeft hij een overzichtelijk beeld van de ontstaans- wijze van het landschap.8 Het accent op de holo- cene landschapsvorming komt naar voren door de bijzondere aandacht die is geschonken aan de ver- anderingen van het rivierenstelsel. Hierdoor is het zeer toepasbaar op het Kromme Rijngebied. Het onderzoek vormt een goede gedetailleerde aanvul- ling op ‘De vorming van het land’ waarin Berendsen de ontstaansgeschiedenis van Nederland beschrijft.

Dit totaaloverzicht van de fysisch-geografische processen beschrijft uitgebreid de verschillende landschapscomponenten en de samenhang hier- van.9 Deze landschapscomponenten, die bestaan uit gesteente, reliëf, klimaat, bodem, water, lucht,

7 Poelman, 1966: 65.

8 Berendsen, 1982.

9 Berendsen, 2004.

sprake van ernstig biodiversiteitverlies.6 Dit onder- zoek richt zich op de ontwikkeling van het land- schap in het Kromme Rijngebied onder invloed van de landbouw. In hoe verre is het cultuurlandschap van het Kromme Rijngebied aangetast? Zijn de land- schapselementen langzaam verdwenen of zijn er grootschalige ingrepen in het landschap geweest?

Wat voor invloed hebben de agrarische ontwikke- lingen op het cultuurlandschap gehad? Wat vindt de boer zelf van de verandering in het landschap en welke rol speelt hij hier in? Deze vragen worden in dit onderzoek beantwoord. Het onderzoek behan- deld op chronologische wijze de ontwikkelingen binnen de landbouw en de invloed daarvan op het agrarisch cultuurlandschap waarna een voorzich- tige toekomstverkenning zal worden gedaan.

1.2 Stand van onderzoek

Onderzoek naar de fysische geografie van het Kromme Rijngebied

Ter ondersteuning van het kaartblad 6 van de Bo- demkaart van Nederland, schaal 1 : 200 000 ver- scheen in 1965 het boek ‘De bodem van Utrecht’

van J.N.B. Poelman. Dit boek biedt een duidelijk inzicht in de bodemgesteldheid en de ontstaans- wijze van de bodem in deze provincie. Het is opge- deeld in vier delen waarvan het eerste de geologie beschrijft. Het tweede hoofdstuk beschrijft aan de hand van de verschillende landschapstypes in de provincie Utrecht het landschap in relatie tot de bodem waarbij onderscheid wordt gemaakt tus- sen zandgronden, rivierkleigronden en veen/klei- op-veengronden. De directe samenhang met de

6 landschappen.nl/actueel/code-rood-voor-natuur – geraad- pleegd op 4 november 2017

(16)

4

tijdschrift dat vier keer per jaar uit komt. Voor dit onderzoek is er bijvoorbeeld gebruik gemaakt van het artikel ‘Houten, Odijk en omstreken in de Mero- vingische periode’.17 Er zijn enkele lokale publica- ties bruikbaar geweest voor dit onderzoek. Het in 2003 verschenen gidsje ‘Doorploegen’ van T. Blek- kenhorst et al. beschrijft het proces van historisch onderzoek naar het boerenbedrijf in de provincie Utrecht. Blekkenhorst beschrijft in deze gids zowel het proces van historisch onderzoek als de land- bouwkundige ontwikkeling van de provincie. De hoofdstukken zijn zeer beknopt, maar zeker niet minder bruikbaar voor het verkrijgen van inzicht in de landbouwkundige ontwikkelingen, die glo- baal per deelgebied worden beschreven.18 Zeer bruikbaar is ook de lokale publicatie van K. Ver- nooy geweest. ‘Het boerenbestaan in het Kromme Rijngebied door de eeuwen heen’ beschrijft de ontwikkelingen op het platteland van het Kromme Rijngebied. Het boekje is opgedeeld in zeven hoofd- stukken, waarbij in ieder hoofdstuk een bepaalde periode wordt beschreven. Vernooy beschrijft in deze hoofstukken zowel de landbouwkundige ont- wikkeling op zowel landelijk als lokaal niveau. 19 Hierin neem hij sterk de sociale structuur van het boerenbedrijf mee. Ondanks het kleine formaat geeft deze publicatie zeer goed inzicht in de sociale en bedrijfsmatige ontwikkeling van de landbouw.

Onderzoek naar de ontwikkeling van de Nederland- se landbouw

Er is veel onderzoek gedaan naar de ontwikkeling

17 Heijnen et al., 2015.

18 Blekkenhorst et al., 2003.

19 Vernooy, 1988.

ingedeeld overzichtswerk van de bewoningsge- schiedenis van het Kromme Rijngebied. Het boek, geschreven door bestaat uit drie delen. Het eerste deel vertegenwoordigt de bewoningsgeschiedenis vanaf de late IJzertijd tot en met de vroege middel- eeuwen. Het tweede deel brengt het onderzoek in beeld waarbij aan de hand van verschillende opgra- vingen het verhaal wordt verteld. Deel drie gaat in op de voornaamste opgravingen die door de Rijks- dienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) zijn uitgevoerd.14 De Romeinse periode in het Kromme Rijngebied wordt uitgebreid door W.K. Vos beschreven in ‘Bataafs platteland’. Dit proefschrift uit 2009 beschrijft de ruimtelijke ontwikkelingen van Romeinse nederzettingen in het Kromme Rijn- gebied.15 Dit zeer analytische onderzoek vormt een goede technische ondersteuning van ‘Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland’

In 2015 verscheen ‘Tastbare Tijd 2.0: Cultuurhistori- sche atlas van de Provincie Utrecht’, een herziening van de in 2005 gepubliceerde gelijknamige versie.

In dit boek behandelt R. Blijdenstijn per deelgebied de cultuurhistorische ontwikkeling. Chronologisch wordt de bewoningsgeschiedenis van het Kromme Rijngebied besproken, duidelijk ondersteund met kaarten. Blijdenstijn benadert de ontginningsstruc- tuur minder technisch dan Dekker waardoor er een zeer toegankelijk verhaal ontstaat.16

Naast deze literatuur draagt de Historische Kring Tussen Rijn en Lek sterk bij aan de publicatie van onderzoek naar het Kromme Rijngebied in hun

14 Es et al., 1994: 20-21.

15 Vos, 2009.

16 Blijdenstijn, 2015.

middels een onmisbaar standaardwerk geworden.

Dekker beschrijft in deze institutioneel-geografische studie de ontstaansgeschiedenis en de middeleeuw- se structuren van verschillende nederzettingen ont- staan tussen de 10e en 14e eeuw in het Kromme Rijngebied. Daarnaast legt hij duidelijke verbanden tussen de kerkelijke domeinen en de geografische gesteldheid waarbij hij diep in gaat op de ontgin- ningsstructuren. In het Kromme Rijngebied komen twee verschillende ontginningsstructuren bijeen, de kleinschalige lokale ontginningstructuur op de stroomruggen en de grootschalige cope-ontginning in de komgebieden van Langbroek en Schalkwijk onder leiding van de Bisschop van Utrecht.12 Vervol- gens gaat de auteur in op de kerkelijke- en rechterlij- ke organisatie en sluit af met een hoofdstuk over de waterstaatsorganisatie. De eerste twee hoofdstuk- ken en het waterstaatskundige deel, die een sterk historische geografisch karakter hebben, geven veel informatie over de lokale geschiedenis. Deze geven een duidelijk inzicht over de bewoningsgeschiede- nis, de ontginningen en de waterstaatsorganisatie van het gebied dat ondersteund wordt met kaarten waarop de ontginningstructuren staan weergeven.

Het derde en vierde deel, waar het onder andere gaat over de macht van de Utrechtse bisschop- pen, beschrijven zowel de lokale als de algemene geschiedenis. Dekker levert hierin een belangrijke bijdrage aan de kennis over de uitbreiding van de kerkelijke en vestiging van de wereldlijke macht van de Utrechtse bisschoppen.13

Het boek ‘Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland’ uit 1994 is een chronologisch

12 Dekker, 1983: 163-165.

13 Verhulst, 1985: 470–472.

(17)

5

van de landbouw in Nederland. De overzichtswer- ken zijn voornamelijk georiënteerd op de ontwik- keling van de landbouw vanaf het begin van de negentiende eeuw. Opvallend is het gat in tijd in de beschikbare literatuur tussen de grootscha- lige ontginningen halverwege de middeleeuwen en het begin van de negentiende eeuw. De jaren vijftig van de twintigste eeuw wordt veel gebruikt als startpunt voor landbouwkundig onderzoek. Dit is een logische keuze omdat in deze periode veel veranderingen optraden in de landbouw. In de ja- ren vijftig ontstonden de ruilverkavelingsplannen, waarbij vele agrarische gebieden in Nederland op de schop gingen. Daarnaast is dit ook de periode van de opkomst van de naoorlogse modernisering in de landbouw. Enkele overzichtswerken beschrij- ven een bredere periode, hiervan is ‘Boeren in Ne- derland’ van Bieleman de meest recente en belang- rijkste. Dit boek beschrijft de geschiedenis van de landbouw gedurende vijf eeuwen vanaf de middel- eeuwen. Vanuit een sterk agronomische benade- ring zet Bieleman de ontwikkelingen van het land- en tuinbouwbedrijf centraal, waarbij hij de vraag stelt hoe dit functioneerde binnen het voortdurend veranderende sociaal-economische krachtenveld.20 De agronomische benadering in dit boek uit zich in de focus op landbouwkunde. Zo beperkt Bieleman zich tot de historie van landbouwkundige proces- sen zoals de grondbewerking, de bemesting, de soorten gewassen, de veestapel, de mechanisatie en de fysieke opbrengsten.21 Het boek is opgedeeld in vier delen waarbij in elk deel een tijdvak cen- traal staat. De indeling van deze periodisering heeft Bieleman bepaald door de ontwikkeling in de tijd

20 Bieleman, 2008: 15.

21 Brusse, 2009: 469–471.

Afbeelding 1.4: In 1910 stelde de Directie van den Land- bouw naar aanleiding van de landbouwtelling een over- zicht op van landbouwtypen en de daaraan gerelateerde grondsoorten. Er werden zes gebiedstypen onderscheiden die grotendeels verspreid waren over Nederland, enkel de Veenkoloniën en de tuinbouwgebieden lagen relatief geconcentreerd.

en de veranderingen die daar mee gepaard gaan, de eeuwtrend. Bieleman schrijft in de inleiding ‘De loop van de seculaire trend is een belangrijk uit- gangspunt geweest voor de periodisering die in dit boek gevolgd wordt.’ Deze seculaire trend, een term die men sinds de middeleeuwen gebruikt voor de unieke cyclische opeenvolging van fasen van groei en stilstand dan wel achteruitgang van economische expansie en contractie uit zich per periode in een bepaald thema.22 De peri- odes 1500-1650 en 1650-1850 worden gete- kend door dynamiek en spanning tussen de bevolkingsgroei en voedselproductie. In de derde periode 1850-1950 staat de moderni- sering van de landbouw centraal waarbij de landbouwwetenschap, de handels- politiek en het verkeer zich zeer snel ontwikkelden. De laatste periode 1950-2000 de industrialisering was een grote ommekeer in de agrarische sector, vanaf die periode stond intensivering en pro- ductiviteitsvergroting centraal maar was ook alles er op gericht om

de arbeidskosten te reduceren.23

Bieleman behandelt op periodieke wijze de ontwik- kelingen van de landbouw op basis van de indeling landbouwgebieden die in 1910 door de Directie van den Landbouw werd opgesteld (afb. 1.4).24 Er werden zes gebiedstypen onderscheiden die gro-

22 Bieleman, 2008, p.27.

23 Bieleman, 2008, p.32.

24 Bieleman, 2008, p.37.

(18)

6

gens tussen de eisen van de markt en de idyllische voorstelling van de maatschappij’. Wat hij ook uit de titel van het boek laat blijken.29 Over de directe invloed van de agrarische modernisering op het landschap schijft Karel niet. Wel besteedt hij in het essay ‘Boer en milieu: De boer als parkwachter’

aandacht aan de verduurzaming van de landbouw, waarbij hij de rol van de boer in natuurontwikkeling en milieubelasting beschrijft in de jaren zeventig van twintigste eeuw. Ter afronding stelt Karel in de laatste essay ‘[..] de voorspelling van in 2050 we- reldwijd zo’n negen miljard monden gevoed moe- ten worden. Dat verheft de noodzaak van verdere technologische vernieuwing in de agrarische sector bijna boven elke discussie. Tegelijkertijd kunnen we die vernieuwing echter niet loskoppelen van de eco- logische effecten. De effecten die de modernisering van de landbouw heeft op het milieu zijn nog on- voldoende in kaart gebracht, ook vanuit historisch perspectief’.30

Specifieke studies naar de ontwikkeling van de land- bouw in het Kromme Rijngebied hebben veel minder vaak plaats gevonden. In ‘Doorploegen’, een kleine gids over historisch onderzoek naar de landbouw in de provincie Utrecht van de hand van Blekkenhorst, Renes en Rommes komen diverse landbouw gere- lateerde thema’s aan bod. In dit onderzoek staan de volgende vragen centraal: ‘Hoe ontwikkelde de markt zich en welke keuzes maakten de boeren voor hun bedrijf? Hoe waren de relaties tussen platte- land en stad? Wie bezat de grond en wie boerde er?

Hoe werden boerderijen gebouwd? Hoe veranderde

29 Karel, 2013: 1-2.

30 Karel, 2013: 194.

op drie niveaus: het wetenschappelijk en ideolo- gisch niveau werd ontwikkeld en getoetst door sociologen, het niveau van landelijke politieke be- sluitvorming dat voornamelijk bij het ministerie van Landbouw plaatsvond en het niveau van de lokale uitvoering van de streekverbetering.26 Deze bena- dering biedt verschillende perspectieven op de ver- taling en uitvoering van een overheidsprogramma.

In een later stadium ging Karel verder met een stu- die naar de effecten van de modernisering na de jaren zestig van de twintigste eeuw. Een van de be- langrijkste effecten van de modernisering was de industrialisatie van de landbouwsector. Deze indus- trialisatie heeft een zeer brede en diepe doorwer- king gehad op zowel het economische, sociale als het ecologische aspect van het boerenbestaan.27 Aan de hand van acht thematische essays worden in het boek ‘Boeren tussen markt en maatschappij’

de effecten van de naoorlogse modernisering van de landbouw beschreven, waarin hij zich richt op de periode 1945-2012. Het laatste essay bestaat uit een koppeling tussen de voorgaande essays waarbij hij niet alleen antwoord geeft op de vraag hoe de positie van de boer tussen markt en maatschappij na de Tweede Wereldoorlog is veranderd, maar ook op de vraag welke problemen dat voor historici stelt bij de bestudering van de landbouwgeschiedenis.28 In de inleiding stelt Karel ‘Er zit een grote discrepan- tie tussen de werkelijkheid van het boerenbestaan anno 2013 en de voorstelling van de Nederlanders hoe het platteland eruit zou moeten zien’, waarbij hij afrondt met ‘De boer anno 2013 bevind zich er-

26 Karel, 2005:14.

27 Karel, 2013: 3.

28 Karel, 2013: 185.

tendeels verspreid waren over Nederland, enkel de Veenkoloniën en de tuinbouwgebieden lagen rela- tief geconcentreerd. Deze overzichtelijke vorm van ordening zet hij echter niet door in het vierde deel waarbij hij overstapt op de benadering van de ont- wikkeling per sector, te noemen: akkerbouw, vee- houderij en tuinbouw. ‘Na 1950 veranderde de Ne- derlandse landbouw dermate ingrijpend dat het niet langer zinvol is de veranderingen weer te geven op de grond van die landbouw-geografische indeling, zo dat al mogelijk zijn.’ 25 De agronomische benade- ring komt bij deze ‘structuurwisseling’ duidelijk om de hoek kijken. De bodemkundige eigenschappen van het landschap speelden inderdaad geen grote rol meer, maar de sociaal-culturele factoren – die Bieleman door de agronomische benadering buiten beschouwing laat - speelden daarentegen wel een grote rol voor de bedrijfstypes. Interessant zijn de duidelijke verbanden die Bieleman legt tussen de landbouw die zich telkens blijft aanpassen en de groeiende welvaart en verstedelijking.

‘De Maakbare Boer’ is een studie van de historicus Erwin H. Karel naar de invloed van de overheid en maatschappelijke organisaties op het sociale en economische bestaan van boeren in de jaren vijf- tig en zestig van de twintigste eeuw. Dit boek dat in 2005 werd gepubliceerd werd geschreven naar aanleiding van de zogenaamde streekverbetering, een nieuw voorlichtingsprogramma van het minis- terie van Landbouw dat in 1956 van start ging. Het doel hiervan was het moderniseren van landbouw- gebieden die waren achtergebleven na de ruilver- kavelingswet van 1954. In zijn boek beschrijft en analyseert Karel het streekverbeteringsprogramma

25 Bieleman, 2008, p.41.

(19)

7

Hofstee een van de twee fundamentele veranderin- gen: ‘Eeuwen lang is dit in wezen traditionalistisch geweest, maar in een langzaam, maar zich steeds versnellend proces treedt daarvoor het modern- dynamisch cultuurpatroon in de plaats.’ De tweede verandering is het verdwijnen van het isolement van het platteland waarin Hofstee de volgende ontwikkeling heeft waargenomen: ‘Nu is de stad voor het platteland de 'reference group' geworden, de groep, waarnaar men kijkt, waarmee men zich vergelijkt, die in belangrijke mate de normen stelt, waarnaar men eigen leven zou willen inrichten.’ 34 De visie van Hofstee is erg interessant, zijn kritische blik op de landbouw was voor deze tijd vernieu- wend en een ‘wake-up call’ voor veranderingen op het platteland die nog steeds gaande zijn.

In 1999 publiceerde de socioloog Kees Volker zijn proefschrift ‘Boeren in betwist landschap’ aan de Wageningen Universiteit. Het doel van zijn onder- zoek is om meer inzicht te bieden in de mogelijk- heden voor een duurzaam beheer van waardevolle agrarische landschappen door agrariërs.35 Uit onder andere de publicaties ‘Heideontginning en moder- nisering’ van Thissen36 en ‘Mandegoed Schande- goed’ van Demoed37 constateert Volker ‘Bovenloka- le factoren gaan steeds meer invloed uitoefenen en kunnen lokale factoren gaan overschaduwen. Niet de macht en de cultuur van de lokale elite of boe- ren bepalen meer wat in het algemeen in het gebied behouden blijft en wat dient te veranderen, maar andere, meer anonieme en van verderaf komende

34 Hofstee, 1962: 676.

35 Volker, 1999: 19.

36 Thissen, 1993.

37 Demoed, 1987.

de inrichting en onder invloed waarvan?’.31 De ant- woorden op de vragen worden in vier hoofdstukken beschreven. Het eerste hoofdstuk wordt gewijd aan advies over landbouwkundig onderzoek in eigen streek. Vervolgens wordt er een hoofdstuk besteed aan boerderijen in het landschap waarbij aan de hand van landschapstypes wordt gekeken naar het vroegere functioneren en hun ligging in het land- schap. In de opeenvolgende hoofdstukken worden het grondbezit, het boerderijtype en het agrarisch bedrijf beschreven. Ondanks de beknopte informa- tie geeft het gidsje een overzichtelijk beeld van het boerenbedrijf in de provincie Utrecht. In het boekje

‘Rondom de Leedijk’ van Otto Wttewaall wordt de bewoningsgeschiedenis beschreven van het land- bouwgebied waar nu de Houtense Vinexwijken staan.32 Wttewaall schetst een duidelijk beeld van de ontwikkeling van het gebied waarbij hij gebruikt maakt van verschillende archeologische onderzoe- ken ter ondersteuning van het verhaal.

Onderzoek naar het raakvlak landschap en land- bouwHet essay dat de socioloog Hofstee in 1962 in het Landbouwkundig Tijdschrift schreef met de titel

‘Veranderend Platteland’ werd later beroemd. In dit essay bracht hij een algemeen besef van fun- damentele veranderingen. ‘Wie niet horende doof en ziende blind is, weet thans wel, dat wij bezig zijn afscheid te nemen van het platteland, zoals wij dat in onze jeugd gekend hebben en dat dit een af- scheid voor goed is.’ 33 De verandering van het cul- tuurpatroon van de landelijke bevolking is volgens

31 Blekkenhorst et al., 2003: 7.

32 Wttewaall, 2003: 7.

33 Hofstee, 1962: 671.

krachten gaan dat doen.’38 In zijn proefschrift bestu- deert Volker de veranderingen van het agrarische landschap vanuit een sociologisch perspectief. Deze benadering biedt een interessante kijk op de wis- selwerking tussen agrariër, maatschappij en land- schap.

Tussen 2005 en 2010 heeft Wageningen Univer- sity & Research (WUR) vanuit verschillende onder- zoeksinstituten diverse onderzoeken naar de land- schappelijke effecten van de landbouw gedaan. In opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid werd in 2005 het Alterra-rap- port ‘Landschap in: Kiezen voor Landbouw’ gepu- bliceerd. In dit rapport wordt aan de hand van de door het ministerie van LNV uitgebrachte visie op de landbouw ‘Kiezen voor Landbouw’ waarin de toekomstige ontwikkelingen van de landbouw tot 2015 werden geschetst en waarin tevens werd on- derzocht wat deze ontwikkelingen betekenen voor het landschap en welke kansen er in dit landschap liggen voor de agrarische ondernemer.39 Interes- sant aan dit onderzoek is dat ze ook onderzoeken wat de gevolgen voor de landbouw zullen zijn als de huidige ontwikkelingen zich niet voortzetten maar uitgaan van een zogenaamd nulscenario, waarin het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) ver- sneld wordt afgebouwd. ‘Het nulscenario (versnelde afbouw van GLB) zal naar verwachting vooral effec- ten hebben op de akkerbouw (afname, veehouderij neemt toe), de grondgebonden veehouderij (ver- snelde schaalvergroting daar waar het kan) en mo- gelijk de intensieve veehouderij (afname als gevolg van mestoverschot en de verwerkingskosten). Voor

38 Volker, 1999: 19.

39 Koomen, 2005: 9.

(20)

8

voor het landschap in het agrarisch gebied?’ cen- traal staat, is een eerste verkenning naar zoals in het rapport wordt omschreven ‘[…] mogelijke ruim- telijke effecten op het landschap van maatregelen die onderdeel uitmaken of een direct gevolg zijn van kavelruilprojecten.’42 Hierbij zijn zes kavel kavel- ruilprojecten in drie landschapstypen onderzocht.

Jammer van dit onderzoek is de geringe diversiteit aan landschapstypen, hierdoor is er geen verband gevonden tussen ruimtelijke effecten en het land- schapstype. ‘Een verband tussen ruimtelijke effec- ten en het landschapstype waarin het kavelruil- project is gelegen, is niet gevonden. Hierbij speelt wellicht mee dat de bestudeerde projecten in deze korte verkenning alle gelegen zijn in relatief open of jonge landschappen.’ De publicatie uit 2010 heeft daarentegen een veel grotere opzet wat interessan- te resultaten oplevert. In dit werkdocument met de titel ‘Landschappelijke effecten van ontwikkelingen in de landbouw’ is voor 23 Nederlandse cultuur- landschappen onderzocht hoe de landbouw zich heeft ontwikkeld en wat de landschappelijke effec- ten daar van zijn. Daarnaast hebben zij aan de hand van trends onderzocht wat de verwachting tot 2020 zal zijn. Het doel van dit onderzoek was het in kaart brengen van de veranderingen in de landbouw en welk effect dit zal hebben op het landschap.43 Inte- ressant aan deze studie is dat voor 23 verschillen- de Nederlandse cultuur landschappen onderzoek hebben gedaan. Hierdoor wordt een goed beeld geschetst van de landschappelijke effecten per cultuurlandschap en zijn de uitkomsten overzich- telijk met elkaar te vergelijken. In het onderzoek worden, aan de hand van een literatuuronderzoek,

42 Hoefs, 2009: 7.

43 Agricola, et al., 2010: 13.

de vollegrondstuinbouw en de glastuinbouw wor- den geen effecten verwacht.’ 40

Het Landbouw Economische Instituut (LEI), inmid- dels Wageningen Economic Research, heeft on- derzoek gedaan naar de landschappelijke effecten van de ontwikkeling van de landbouw. Het rapport dat in 2007 werd gepubliceerd gaat in op de mo- gelijke veranderingen in de landbouw voor de dan komende tien jaar en de gevolgen hiervan voor de natuur en het landschap. Het onderzoek richt zich op de vragen: Welke veranderingen worden de ko- mende jaren, tot 2020, in de landbouw verwacht en wat zijn de gevolgen van deze veranderingen voor het realiseren van natuurdoelstellingen en voor het landschap? ‘Deze vragen zijn gesteld tegen de achtergrond van de opvatting dat ontwikkelingen in de economie en veranderingen in het beleid, onder meer in het Europese landbouwbeleid (GLB), van in- vloed zijn op de ontwikkeling van de landbouw en in directe samenhang daarmee op natuur en land- schap.’ 41 In dit onderzoek komt duidelijk naar voren dat de landbouw ook in de toekomst afhankelijk is van verschillende factoren, zoals de vraag naar pro- ducten, technologische- en ruimtelijke ontwikkelin- gen, natuurontwikkeling, milieubeleid, handelsaf- spraken en het Europees landbouwbeleid.

In 2009 en 2010 heeft de WUR twee interessante werkdocumenten gepubliceerd. Het onderzoek ‘Ka- velruil en Landschap’ is een kleine studie naar de ruimtelijke gevolgen van kavelruil. Dit onderzoek, waarbij de vraag ‘Wat zijn de gevolgen van kavel- ruilprojecten, inclusief bijbehorende maatregelen,

40 Koomen, 2005: 4.

41 Bont, 2007: 7.

vier categorieën landbouwontwikkelingen onder- scheiden die kunnen resulteren in landschappelijke verandering: schaalvergroting, teeltverschuiving, bedrijfsbeëindiging en verbreding/verdieping.’ De landbouwontwikkelingen doen zich voor in alle deelsectoren maar de effecten op het landschap verschillen, zowel per sector als per landschapsty- pe.’ 44

Het proefschrift van Karina Hendriks en Derk Jan Stobbelaar is een onderzoek naar hoe verschillende typen landbouw bijdragen aan landschapskwaliteit en multifunctionaliteit van de streek. In dit onder- zoek worden drie casussen onderzocht waarbij voor drie streken is onderzocht hoe gangbare en biolo- gische bedrijven bijdragen aan de landschapskwali- teit van de streek. Elke casus bevat een deelonder- zoek die bijdraagt aan het interdisciplinaire karakter van dit proefschrift. Het onderzoek kent een sterke schakeling in schaalniveau, de onderzochte land- bouwbedrijven worden op zowel streek- als be- drijfsniveau onderzocht. Door de benadering vanuit diverse schaalniveaus wordt een compleet beeld weergeven van de relatie tussen de bedrijfsvoering en zijn omgeving. De deelonderzoeken zorgen voor een verbreding en sterke aanvulling van de casus.

In deze deelonderzoeken wordt de bijdrage van de landbouwbedrijven aan een multifunctioneel plat- teland onderzocht. Het interdisciplinaire karakter van dit onderzoek vertaald zich in drie deelthema’s met elk een eigen benadering: de belevingswaarde van het platteland, vernieuwingsactiviteiten en de natuurkwaliteit van het landschap.45

44 Agricola, et al., 2010: 14-15.

45 Hendriks & Stobbelaar, 2003.

(21)

9

geografische, chronologische en een thematische afbakening gemaakt. De geografische afbakening is gemaakt binnen het Kromme Rijngebied. Het Kromme Rijngebied wordt grofweg afgebakend door de Utrechtse Heuvelrug in het noordoosten, de Lek in het zuidoosten en de stad Utrecht in het westen. Duizenden jaren lang heeft de Rijn vlech- tend en meanderend haar weg gezocht door het Kromme Rijngebied. Door deze rivieractiviteit zijn door de tijd heen in het studiegebied een meters dik pakket klei afgezet op een zandlichaam van en- kele tientallen meters dik. In dit gebied, gevormd door de rivier, bevindt zich het onderzoeksgebied.

Dit gebied wordt gekarakteriseerd door stroom- ruggen en komgronden waardoor een gevarieerd landschap ontstaat. Ondanks de vele archeologi- sche opgravingen zijn de onderzoeksmogelijkheden eindeloos in dit gebied. Het studiegebied van dit scriptie onderzoek bestaat uit de drie dorpsgebie- den Odijk, Werkhoven en ’t Goy.(afb.1.5) Deze op stroomruggen gelegen dorpen kennen een lange bewoningsgeschiedenis. De keuze voor dit studie- gebied is bepaald door de geografische ligging. Het gebied bestaat uit een afwisselend landschap van stroomruggen en komgronden die door zijn eigen landschapselementen wordt gekarakteriseerd. Het studiegebied kent een lange landbouwgeschiede- nis. Al vroeg werden de gronden op de stroomrug- gen bewoond en gebruikt voor akkerbouw en vee- houderij. Met de tijd is de landbouw zich meer gaan specialiseren, maar vandaag de dag vind je nog boerderijen in het studiegebied met een gemengde agrarische bedrijfsvoering.

In chronologisch opzicht is dit onderzoek opgedeeld in twee fasen. De eerste fase betreft de ontstaans- Conclusie stand van onderzoek

De genese van het Kromme Rijngebied is uitgebreid onderzocht. Het gedetailleerde werk van Berendsen bestudeert alle aspecten van de landschapsgenese maar ook in de werken van van Es et al. en Poelma wordt gedetailleerd ingegaan op de ontstaansge- schiedenis. Daarnaast biedt het overzichtswerk van Jongmans(2015) vanuit een hoger schaalniveau de ontstaansgeschiedenis van het rivierlandschap in het algemeen. De veelvuldige studies naar de ontwikkeling van de landbouw schetsen een goed beeld van de geschiedenis van de landbouw in Ne- derland. Echter ontbreken studies naar de ontwik- keling van de landbouw op een kleiner schaalniveau zoals op provinciaal, gemeentelijk of streekgericht onderzoek die van toepassing zijn op het studiege- bied. In het werk van Blekkenhorst wordt in grote lijnen wel de ontwikkeling van de landbouw in het Kromme Rijngebied beschreven maar mist de ze- kere relatie en de verhouding van de landbouw in het Kromme Rijngebied tot dat in de andere streken van Nederland. Deze kennislacune in mate van de- taillering voor de provincie Utrecht of het Kromme Rijngebied gaat ook op voor de invloed van de land- bouw op het landschap. Het werk van Volker(1999) biedt een overzichtelijk beeld van veranderingen in het agrarisch landschap maar zoals hij zelf ook aan- geeft ontbreekt veelal de agrariër in landbouwkun- dig of landschappelijk onderzoek als subject met eigen visie.

1.3 Afbakening van dit onderzoek

Om een gericht onderzoek uit te voeren is er een

geschiedenis van het landschap. De eerste fase beschrijft een zeer lang periode dat begint in het pleistoceen en eindigt halverwege de middeleeu- wen, wanneer het land door de mens in cultuur is gebracht. De tweede fase betreft een kortere peri- ode en zal beginnen in de tweede helft van de mid- deleeuwen. Deze tweede fase loopt door tot het heden, echter ligt in deze tweede fase het zwaarte- punt op de ontwikkelingen in de landbouw en het landschap tussen 1832 en het heden. De focus op deze periode komt voort uit de sterke ontwikkeling van de landbouw in deze periode en de directe in- vloed hiervan op het landschap.

In thematische zin richt dit scriptieonderzoek zich in de eerste tijdsfase op de reconstructie van het landschap dat gedurende deze fase is ontstaan.

Hierbij wordt onder andere de geologische op- bouw, bodemgesteldheid, waterhuishouding, ve- getatie en de invloed van de mens beschreven. In de tweede tijdsfase richt het onderzoek zich op de ontwikkeling van de landbouw en de veranderingen die hierdoor ontstaan in het landschap. Hierbij ligt de focus op de ontwikkeling van karakteriserende landschapselementen in het studiegebied. Vervol- gens richt het onderzoek zich op het huidige land- schap en het perspectief van de lokale agrariër op de ontwikkeling van landbouw en landschap. Door het koppelen van de uit de verschillende thema’s verkregen data, is het mogelijk om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van zowel landbouw als land- schap in het verleden en heden met een voorzich- tige toekomstverkenning.

(22)

10

Afbeelding 1.5: Het studiegebied bevat de dorpsgebieden Odijk, Werkhoven en ’t Goy. Het dorpsgebied Werkhoven is met 1724 hectaren het grootst gevolgd voor Odijk en ’t Goy met respectievelijk 718 en 638 hectaren.

(23)

11

grote invloed gehad op de Nederlandse landschap- pen. Maar wat zijn de landschappelijke effecten van de ontwikkeling van de landbouw op lokale schaal in het rivierengebied? Tot nu toe bestaat er geen duidelijk overzicht van de verbanden tussen land- bouwkundige ontwikkelingen en landschappelijke veranderingen in het Kromme Rijngebied. Om de landbouwkundige ontwikkelingen te beschrijven en de landschappelijke effecten hiervan inzichtelijk te maken zijn de volgende kernvragen voor deze scrip- tie opgesteld die zich zowel richten op het verleden als het heden en de toekomst:

Hoe heeft de landbouw zich tussen 1832 en het he- den ontwikkeld in de dorpsgebieden Odijk, Werk- hoven en ’t Goy en wat waren hiervan de gevolgen voor het cultuurlandschap? Welke gevolgen heeft dit gehad op de kleine landschapselementen in dit gebied en hoe kan de rijk gelaagde cultuurhistorie van deze streek in de toekomst leesbaar blijven on- der druk van moderne agrarische ontwikkelingen?

Zoals de heer K. Volker schrijft in Boeren in betwist landschap (1999) is het opmerkelijk dat de boer zelf veelal in het landbouwkundig onderzoek ontbreekt of wordt behandeld als object en minder als subject met het vermogen om een eigen verantwoordelijk- heid op zich te nemen voor natuur- en landschaps- beheer.49 Om deze lacune op te vangen wordt de vi- sie van de boer op de toekomst van de landbouw en landschap meegenomen in dit onderzoek. Zo wordt getracht een zo volledige mogelijk beeld te geven van de ontwikkeling van de landbouw in de dorps- gebieden Odijk, Werkhoven en ’t Goy en wat voor invloed deze ontwikkelingen hebben op het land-

49 Volker, 1999: 15.

1.4 Probleemstelling

Het landelijk gebied is momenteel voor 65% in be- zit van agrariërs.46 Dit maakt de boer de belangrijk- ste eigenaar en beheerder van het Nederlandse cultuurlandschap. De toekomst van dit landschap wordt dus grotendeels bepaald door de landbouw.

Met de voedselschaarste in het geheugen moest na de Tweede Wereldoorlog de landbouwproduc- tie omhoog, want honger wilde men nooit meer.

Voedselproductie werd verheven tot nationale pri- oriteit om een hoge graad van zelfvoorziening in de landbouw te bereiken. Door prijsafspraken en nieu- we landbouwtechnieken ontstond er specialisatie, concentratie en intensivering van de landbouw. De schaalvergroting ging gepaard met een sterke afna- me van het aantal landbouwbedrijven, de grond die hierbij vrij kwam werd veelal overgenomen door andere boeren.47

De veranderingen in de landbouw zetten zich door in het landschap. Om de bereikbaarheid en toegan- kelijkheid van de akkers en weilanden te vergro- ten vond er kavelruil plaats. Met de ruilverkaveling werd voor de boeren die voorheen een versnipperd grondgebied hadden een aaneengesloten eenheid aan land gecreëerd. Maar met deze kavelruil ging het hele gebied op de schop. Er werden nieuwe wegen met nieuwe boerderijen gebouwd, oude waterlopen werden verdiept en rechtgetrokken of verwijderd en onnodige watergangen en beplan- tingsstructuren werden verwijderd.48 De ontwik- keling van de landbouw heeft op landelijke schaal

46 RCE, 2014: 4.

47 Asbeek Brusse, 1994: 317-332.

48 RCE, 2011: 2-3.

schap. Door onderzoek naar het perspectief van de lokale agrariër op het landschap, de landbouw en het GLB zullen in dit scriptie onderzoek de bevindin- gen van de agrariër sterk worden belicht.

1.5 Onderzoeksthema’s en onderzoeksvragen

Om een duidelijk beeld te krijgen van de ont- wikkelingen in het onderzoeksgebied is het on- derzoek opgedeeld in drie thema’s. De thema- tische afbakening van het onderzoek vormt het fundament voor de drie onderzoeksthema’s.

Thema 1: Beknopte landschapsbiografie van het onderzoeksgebied

Om de huidige vorm van het cultuurlandschap te kunnen begrijpen is het belangrijk om inzicht te krijgen in de ontstaansgeschiedenis hiervan. The- ma 1 zal in hoofdlijnen de genese van het Krom- me Rijngebied beschrijven. Dit thema bestaat uit drie onderdelen, het eerste deel reconstrueert de fysische geografie van het landschap waarbij de geologie, geomorfologie, bodemgesteldheid, wa- terhuishouding en vegetatie worden behandeld.

Vervolgens reconstrueert het tweede deel de be- woningsgeschiedenis van het studiegebied waarbij de aandacht gaat naar de invloed van de mens op het landschap. Het derde deel zal het landschap omschrijven wat uit de voorgaande ontwikkelingen is ontstaan hierbij ligt de focus op de karakterise- rende landschapselementen die nog aanwezig zijn in het huidige landschap. De algemene onderzoeks- vraag behorend tot het dit onderzoeksthema is:

Welke fysisch-geografische en cultuurlandschap-

(24)

12

zoeksthema niet worden vastgelegd in vorm van onderzoeksvragen maar aan de hand van de vol- gende gespreksthema’s worden uitgewerkt:

• waardering van het landschap;

• typering en waardering van het onderzoeksge- bied;

• ontwikkeling van de landbouw;

• verandering van het landschap;

• toekomstperspectief van de landbouw;

• toekomst van het agrarisch cultuurlandschap.

pelijke ontwikkeling maakte het landschap van het studiegebied vóór 1832 in hoofdlijnen door en wel- ke landschapsopbouw volgde hieruit?

Deze onderzoeksvraag is opgedeeld in de volgende drie deelvragen:

• Welke fysisch-geografische processen hebben het Kromme Rijngebied in hoofdlijnen gevormd?

• Wat was in hoofdlijnen de rol van de mens in het Kromme Rijngebied tot het eind van de mid- deleeuwen?

• Welke landschapseenheden zijn er op basis hier- van in het Kromme Rijngebied te onderschei- den?

Thema 2: Ontwikkeling van de landbouw en land- schap in het studiegebied

Om een gedetailleerd beeld van de ontwikkeling van de landbouw en de effecten daarvan op het landschap te geven wordt er bij het tweede onder- zoeksthema ingezoomd de verbanden tussen de ontwikkeling van de landbouw en de invloed hier- van op het landschap in het studiegebied. De on- derzoeksvraag die bij dit tweede onderzoeksthema hoort is: Hoe hebben het cultuurlandschap en de landbouw in het landelijk gebied van de dorpsge- bieden Odijk, ’t Goy en Werkhoven zich vanaf 1832 tot het heden ontwikkeld ?

Om deze ontwikkelingen inzichtelijk te maken is de onderzoeksvraag opgedeeld in vier deelvragen:

• Welke lange termijnontwikkeling maakten land- bouw en landschap van het studiegebied door in de 19e eeuw en eerste helft van de 20e eeuw?

• Wat is in de tweede helft van de 20e eeuw de invloed van de landbouwmechanisatie en de ruilverkavelingen geweest op het landschap en de landbouw van het studiegebied ?

• Welke ontwikkelingen lagen ten grondslag aan de ruilverkavelingen van 2001 en welke land- schappelijke verandering zijn hierdoor ont- staan?

• Welke invloed hebben bovenstaande ontwik- kelingen gehad op de cultuurhistorische land- schapselementen in het studiegebied?

Thema 3: De visie van de agrariër op landbouw, landschap en de toekomst hiervan

In het derde onderzoeksthema zal aan de hand van interviews de visie van de agrariër, als voornaam- ste eigenaar en beheerder, op de landbouw en het landschap worden belicht. In de interviews worden de historie van het landschap, de waardering van het landschap, de ontwikkelingen van de landbouw en de toekomst hiervan binnen het Kromme Rijn- landschap besproken. Om de vrijheid van de ge- spreksonderwerpen te waarborgen zal dit onder-

Thema 1

Korte Landschapsbiografie Thema 2

Ontwikkeling van de landbouw en landschap

Thema 3

Perspectief van de agrariër

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4

Fysische geografie

Invloed van de mens tot ongeveer 1500

Landschapseenheden in het Kromme Rijngebied

Ontwikkeling van de landbouw en het landschap tussen 1832- 1950

Invloed van de

landbouwmechanisatie en de ruilverkaveling van 1956 op landbouw en landschap

Aanleiding en gevolgen van ruilverkaveling 2001

Invloed van landbouwkundige ontwikkelingen op

landschapselementen

waardering van het landschap

typering en waardering van het

onderzoeksgebied

ontwikkeling van de landbouw

verandering van het landschap

toekomstperspectief van de landbouw

toekomst van het agrarisch

cultuurlandschap

Tabel 1.1: Schematische weergave van de onderzoek- sthema’s.

(25)

13

1.6 Bronnen en onderzoeks- methoden

Onderzoeksthema 1 en 2 zijn per definitie interdisci- plinair benaderd om de samenhang tussen mens en landschap te belichten. De literatuurstudie vormt de basis in deze onderzoeksthema’s. In onderzoeks- thema 1 is deze aangevuld met een kaartstudie en ruimtelijke analyses in het Geografisch Informatie Systeem(GIS). Voor onderzoeksthema 2 zijn vele ar- chiefstukken geraadpleegd. Een van de belangrijk- ste archiefstukken waren de Landbouwverslagen . In deze verslagen werden de landbouwstatistieken van de dorpen genoteerd. Niet van alle dorpen zijn deze bewaard gebleven, maar het tiental bewaarde verslagen over Werkhoven gaven een goed beeld van de landbouwkundige ontwikkeling in deze pe- riode. Onderzoeksthema 3 volgt een afzonderlijke benadering. Aan de hand van verschillende inter- views met agrariërs uit het studiegebied wordt een beeld geschetst van de landbouw, het landschap en de toekomst hiervan vanuit het perspectief van de boer. De ondervraagden bestaan uit agrariërs met verschillende bedrijfsactiviteiten die hun land bin- nen het studiegebied hebben. Het interdisciplinaire karakter van dit scriptie onderzoek wordt in onder- zoeksthema 3 anders benaderd dan in de voorgaan- de thema’s. Deze onderzoeksmethode zal in hoofd- stuk 4 verder worden toegelicht. In tabel 1.2 zijn de onderzoeksmethoden van de onderzoeksthema’s en bijbehorende bronnen schematisch weergege- ven.

Tabel 1.2: Schematische weergave van de gebruikte bronnen en methoden.

(26)

14

2. De ontwikkeling van het

landschap tot circa 1500

(27)

15

Het sediment waaruit een stuwwal bestaat werd gevormd door de opstuwende werking van het landijs op de ondergrond. Er ontstonden overschui- vingen van sediment waardoor het sediment hoger kwam te liggen dan het oorspronkelijke niveau.7 Op het hoogste punt van de Utrechtse Heuvelrug, de Amerongse Berg met 65 meter boven NAP, zijn zwerfstenen en keileemresten gevonden. Hier uit blijkt dat het landijs tot boven op de stuwwallen heeft gelegen.8 In het Holsteinien, de interglaciale periode voor het Saalien, stroomden de Maas en Rijn als vlechtende rivieren door het landschap.

De rivieren hadden nauwelijks een permanente bedding, maar bestonden uit een stelsel van geu- len die door het deltagebied van de lage landen stroomden. In dit gebied werden dikke pakketten grind, zand en klei afgezet, afkomstig uit de hogere berglanden.9 Het landijs in het Saalien had grote in- vloed op de stroomgebied van de Maas en de Rijn.

De Maas stroomde voor de komst van het landijs door het gebied dat nu de Gelderse vallei wordt ge- noemd. Noordelijk daarvan stroomde de Rijn in het huidige dal van de Gelderse IJssel.10 De stuwing van het landijs dwong de Maas en Rijn hun rivierloop westelijk te vervolgen, ongeveer evenwijdig aan het landijs.11 De Rijn functioneerde als een grote smelt- waterrivier. Hierbij sneed hij in de spoelzandwaai- ers, ook wel sandrs genoemd, ten zuidwesten van de Utrechtse Heuvelrug.12 Door het smelten van het landijs in het Saalien sneden smeltwaterdalen in de flanken van de stuwwallen. De sandrs waren gele-

7 Jongmans et al., 2013: 217-218.

8 Maarleveld, 1981: 17.

9 Donkersloot et al., 1993: 10.

10 Poelman, 1966: 1.

11 Berendsen, 1982: 47.

12 Berendsen, 1982: 41-47.

ceen, begon circa 2,4 miljoen jaar geleden.1 In dit tijdvak vonden grote klimaatveranderingen plaats.

Deze klimaatveranderingen volgden elkaar in de tijd relatief snel op, waardoor gedurende het Pleisto- ceen warme perioden werden afgewisseld met kou- de perioden, glacialen en interglacialen genoemd.2 Gedurende het Saalien en Weichselien, de laatste twee grote glacialen, zijn terreinvormen ontstaan en afzettingen gevormd die nu nog aan het Neder- landse oppervlak voorkomen.3 Zoals Berendsen aangeeft in De vorming van het land (1997) is de term ‘glaciaal’ enigszins misleidend. Gedurende het Saalien reikte het landijs tot halverwege Nederland, de lijn Haarlem-Nijmegen.4 Gedurende het Weich- selien bereikte de Scandinavische ijskap ons land niet meer. De zuidelijke helft van Nederland is dus nooit bedekt geweest met landijs maar kende wel een periglaciaal klimaat.5

Geologische ontwikkelingen tijdens het Saalien De Scandinavische ijskap die ongeveer 160 000 tot 170 000 jaar geleden vanuit het noordoosten Ne- derland bereikte heeft grote invloed gehad op de reliëfvorming van het landschap. De ijskap creëerde positief reliëf in vorm van stuwwallen, smeltwater- afzettingen en relatief diepe bekkens door de ero- derende werking van oprukkende ijstongen.6 De gevormde stuwwal ten noordoosten van het onder- zoeksgebied, de Utrechtse Heuvelrug, heeft sterke invloed gehad op de ontwikkeling van dit gebied.

1 Berendsen, 2005: 55.

2 Berendsen, 1982: 35.

3 Stouthamer et al., 2015: 179.

4 College Landschappen van Nederland door Erik Meijles, RUG, 2015.

5 Stouthamer et al., 2015: 181.

6 Stouthamer et al., 2015: 181.

2.1 Inleiding

De vorming van ons landschap begon al ver voor de mens zich er mee ging bemoeien. Ruim 2 mil- joen jaar geleden werd door natuurkrachten, die langdurig en langzaam het landschap vormden, het fundament gelegd voor het Nederlandse cul- tuurlandschap. Om inzicht te krijgen in de vorming van dit fundament worden in het eerste hoofdstuk de fysisch-geografische processen beschreven die ten grondslag liggen aan het onderzoeksgebied in de Kromme Rijnstreek. Het accent zal liggen op de landschapsvormende processen uit het Pleistoceen en Holoceen, omdat deze nog zichtbaar zijn in het huidige landschap of terug te vinden in de bodem.

In het tweede deel van dit hoofdstuk komt de in- vloed van de mens op de vorming van het landschap aan bod. In dit deel zal de menselijke invloed op het landschap tot het eind van de middeleeuwen wor- den beschreven. In het derde deel wordt ingegaan op het landschapstype dat uit de eerder beschre- ven processen en ontwikkelingen is ontstaan. De verschillende landschapsstructuren en –karakteris- tieken zullen in dit deel worden beschreven.

2.2 De fundering van het onderzoeksgebied

Het Nederlandse oppervlak bestaat voornamelijk uit afzettingen uit de laatste periode van de geolo- gische geschiedenis, het Kwartair. Deze periode is onderverdeeld in twee tijdvakken: het Pleistoceen en het Holoceen. Het eerste tijdvak, het Pleisto-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar toen het er naar uit zag dat de Nieuwe Orde blijvend was, stuurde de Nederlandse regering via de Centrale Kamer van Handelsbevorde- ring (ckh) een missie naar Indonesië

Door warmtewisselaars in de stal te combineren met een ondergrondse warmtewisselaar kun je in de zomer binnenkomende lucht koelen en in de winter binnenkomende lucht opwarmen..

Meer spesifiek is daar in hierdie ondersoek gepoog om te bepaal hoe die versorging van Alzheimer-pasiënte verpleegkundige versorgers se lewenskwaliteit beïnvloed en

This data was correlated to coal properties such as particle size, porosity, maceral composition, and mineral content.. All the coals that were studied were medium-rank

Elevated levels of At-RLK3 in transgenic plants led a higher induction of PR-2 expression after treatment with salicylic acid. A potential application

Mocht u door de inhoud van de vorige afleveringen van deze rubriek de indruk hebben gekregen dat de slide alleen door foraminiferen bevolkt wordt, in deze aflevering dan eens iets

Herman Brusselmans maakt literatuur door alles waar literatuur voor staat stelselmatig te ondermijnen en iets soortgelijks treft ’t Hart aan bij Jan Cremer, die hem indertijd van