• No results found

De historische ontwikkeling van het polderlandschap tussen 1800 en 1950

In document Boerenlandschap van Terschelling (pagina 31-36)

3.1 Inleiding

Het landschap is continu aan veranderingen onderhevig, waarin natuurlijke krachten, maar vooral ook de mens een belangrijke factor in

spelen.Geen andere sector heeft zoveel invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van het landschap als de landbouw. 56 Daar zijn een

aantal redenen voor. Om te beginnen heeft de landbouw steeds een groot beslag op de ruimte gelegd. Méér dan andere economische activiteiten, is de landbouw afhankelijk van het ecosysteem en beïnvloedt op zijn beurt het systeem voortdurend. Agrarische activiteiten hielden bepaalde ecosystemen in stand – begrazing door schapen was bijvoorbeeld een voorwaarde voor het voortbestaan van de heidegebieden - waardoor veranderingen in het landbouwbedrijf direct van invloed waren op de omgeving. Agrarische activiteiten bestaan ten slotte uit het systematisch manipuleren van biologische en chemische processen, en naarmate de mens zich hierin verder bekwaamde, werd de spanning tussen de economische en technische mogelijkheden van het landbouwbedrijf en het natuurlijk milieu waarin dat plaats vond, groter. In zekere zin hebben delen van het landbouwbedrijf zich steeds meer losgemaakt van het omringende ecosysteem. Drijvende kracht achter de veranderingen in de landbouw was het streven de productie en de productiviteit te vergroten. Gegeven de beperkte hoeveelheid landbouwgrond die in Nederland beschikbaar was, betekende dit, dat de productie per hectare vergroot

diende te worden.57 In de negentiende en begin twintigste eeuw boekte de landbouw een steeds grotere economische en technische

vooruitgang dat direct van invloed was op het gebruik van het landschap. Andersom oefende de natuur ook een grote invloed uit op het bouwland.

Op Terschelling kwam dit sterk tot uiting bij het gevecht tegen de zee en de kwaliteit van de grond. Zowel biotische als abiotische processen komen in het negentiende eeuwse polderlandschap van Terschelling sterk tot uiting in het landschap welke in het komende hoofdstuk centraal staan. Aan de hand van beschikbaar kaartmateriaal is dit hoofdstuk opgedeeld in een drietal tijdperioden tussen 1800 en 1950. Waarin bij elke momentopname wordt gekeken naar het uiterlijk van het polderlandschap en welke maatschappelijke, economische, fysische en landbouw-technische factoren daaraan ten grondslag hebben gelegen. Hieruit wordt duidelijk gemaakt dat zowel natuurlijke factoren als de mens van grote invloed zijn geweest op de ontwikkeling van het landschap van de Terschellingerpolder.

                                                                                                               

56 van Zanden, 1993, 63.

 

3.2 Schets van de Landbouw tussen 1600 en 1800

De ontwikkeling van de landbouw op Terschelling in de negentiende eeuw kan alleen goed begrepen worden als de voorgaande periode in beeld wordt gebracht. In deze paragraaf wordt een ruwe schets gegeven van de landbouw tussen 1600 en 1800. De verhouding tussen de landbouw van het eiland en de Noord-Nederlandse economie staan hierin centraal. Hieruit zal blijken dat de Noord-Nederlandse economie en wereldhandel over zee van belangrijke invloed zijn geweest op het eiland, waar het gebruik van het landschap sterk mee verbonden was.

De Gouden Eeuw, die duurde van ca. 1602-1672, was voor Noord-Nederland een bloeiperiode op het gebied van handel, wetenschap en kunst. De stad Amsterdam werd het brandpunt van de wereldhandel. Terschelling profiteerde van deze ontwikkeling vanwege zijn ligging

aan een belangrijke handelsroute over zee. Terschelling fungeerde als het ware als een voorpost van de stad Amsterdam. 58

Handelsschepen lagen op West-Terschelling in de haven te wachten op gunstige weersomstandigheden. Onderwijl werd gehandeld. Terschelling kocht producten in waar zij tekort aan hadden, veelal granen, en verkocht producten die aan overvloed was zoals melk, boter, kaas en vlees. Daarnaast bood eenden- en konijnenvangst in de duinen een belangrijke inkomstenbron. Langs de eilanden was een

grote vogeltrek en vanuit Amsterdam was een grote vraag naar eend.59 Op natte gronden werden tal van eendenkooien gegraven tussen

zoals 1640 en 1717 welke nog te zien zijn op oude kaarten. Graan werd voornamelijk geïmporteerd uit de Oostzeegebieden. Het eiland was afhankelijk van (graan)import. Slechte weersomstandigheden en blokkades tijdens oorlogen waren direct van invloed op de

voedselvoorziening en de export van landbouwproducten.60 Terschelling lag, wegens zijn belangrijke functie, regelmatig onder vuur. Zo

werd in 1666 West-Terschelling door de Engelsen volledig afgebrand.

Zonder meer is duidelijk dat de agrarische sector in de kustprovincies gedurende de Gouden Eeuw een zeer belangrijke groei van de

productie opleverde. Men profiteerde van de sterke toename van de vraag naar landbouwproducten vanuit de snel groeiende steden.61

Omvangrijke investeringen in landaanwinning tussen 1550 en 1650 zorgden voor een toename van het landbouwareaal en, in de nieuwe

polders, een voorbeeldig rationele inrichting van het grote boerenbedrijf.62 Op Terschelling is polder Nieuwland daar een voorbeeld van

welke omstreeks 1530 drooggelegd werd. Door de verspreiding van het gebruik van de windmolen werd niet alleen landaanwinning mogelijk, maar kon ook de afwatering van het oude land sterk verbeterd worden, zodat ook dáár de landbouw geïntensiveerd kon worden.

De crisis in de periode 1660-1760 kwam vooral in het weidebedrijf hard aan. Dit bedrijf miste de flexibiliteit om andere producten te maken of de productie sterk te intensiveren. De oppervlakte aan land werd minder hard nodig en na de stormvloed van 1688 werd de

                                                                                                               

58 De Boer, 1980, 12.

 

59 Schoorl, 2000, 890.

 

60 Schoorl, 2000, 888.

 

61 van Zanden, 1993, 34.

 

62 van Zanden, 1993, 34.

 

verdronken Stryperpolder dan ook niet meer ingepolderd.63 Gedurende de achttiende en begin negentiende eeuw vonden nauwelijks

veranderingen in de gewassenteelt en landbouwmethoden plaats. Enkel de aardappel werd steeds belangrijker in het menu.64

Het aantal nevenberoepen was op Terschelling groot. Agrarische bedrijven waren veelal gemengd, Men hield wat koeien en kleinvee,

hetgeen, gezien de beschikbaarheid van de gemengde gronden waarop het vee voor (bijna) niets geweid kon worden, begrijpelijk is.65

Daarnaast waren visserij en strandjutten grote nevenactiviteiten om de opbrengst te vergroten.

 

3.1 Terschelling omstreeks 1545. Te zien is de Stryperpolder die halverwege de zestiende eeuw is ingepolderd, de Waddenzeedijk en buitendijkse kwelders, die mogelijk in gebruik waren voor beweiding.

                                                                                                               

63 Donkersloot- de Vrij, 2002, 35.

 

64 Schoorl, 2000, 888.

 

3.3 Het polderlandschap van 1800-1850

Landbouw en samenleving

In het begin van de negentiende eeuw was het landbouwbedrijf van Terschelling ingesteld op het gebruik van het gehele eiland. Elk deel van het landschap had zijn functie binnen het productieproces. 85% van de gebruikte landbouwgrond was gelegen in de polder, 10% in

de duinen en 5% was buitendijks gelegen.66 De opbrengsten van de grond waren sterk afhankelijk van de kwaliteit van de bodem. Zo

leverden de hoger gelegen zandgronden de hoogste opbrengsten en de natte veengebieden brachten het minst op.67 Centraal rond de

dorpen lagen de akkergronden die nodig waren voor de voedselvoorziening van de eilandbewoners en tevens een aanvulling waren voor

het wintervoedsel van het vee.68 Het grootste gedeelte van de polder bestond uit grasland.69 De hooilanden, ofwel de mieden, dienden

eveneens voor wintervoedsel van het vee. In de zomer graasde het vee in de weiden, de finnen, waar paarden, koeien, schapen en geiten stonden vast gebonden aan een touw (roop) met een houten pen, vanwege het grotendeels ontbreken van omheiningen rond individuele

percelen. Op vaste momenten moest het vee worden verzet, dat voornamelijk werd gedaan door de vrouwen.70 In de herfst werd

beweiding in de polder al vroeg onmogelijk, door slechte ontwatering en overstromingen. Daarom werd in september op Terschelling het overal afgekondigd; een tijdelijke opheffing van het privaatbezit. De duinen werden dan een belangrijke voedselbron voor het vee, tot

aan het vroege voorjaar. Gedurende overstromingen was duinbeweiding zelfs de enige mogelijkheid.71 Naast voedselvoorziening voor het

vee, leverde het plantendek van de duinen tevens een belangrijk deel van de brandstof voor de eilandbewoners.

De economie was aan het begin van de negentiende eeuw redelijk stabiel. Dit is af te leiden uit het grondgebruik dat zichtbaar is op de kaart uit 1813 van C. Boling, de stijgende bevolkingsgroei tussen 1795 en 1830, de relatieve goede weersomstandigheden tussen 1800

en 1824 en de opbrengsten.72 In het begin van de negentiende eeuw leverde Terschelling tijdens vruchtbare jaren gewoonlijk zo’n 100

last zomergerst op. Door voldoende regenval kon er in de jaren 1817-1820 goed worden gehooid. In de periode 1817-1825 was de rundveestapel op een enkele uitzondering na goed gezond. Runderen die niet door de boeren werden aangehouden gingen naar de vaste

wal. De opbrengst daarvan waren gemiddeld 50 gulden per stuk.73

In politiek opzicht was het begin van de negentiende eeuw voor Terschelling een roerige tijd. De Franse tijd, die duurde van 1795-1813 drukte een behoorlijke stempel op het eiland. Vanaf 1798 ging Terschelling, na drie eeuwen bij de Staten van Holland te hebben gehoord,

                                                                                                               

66 Kneppelhout, 1957, 18.

 

67 Dit is af te leiden uit de opbrengsten per hectare van 1833 en de bodemkaart. Zie bijlage B.

 

68 E.T.I.F., 1951, 4.

 

69 Knop, 1946, 192.

 

70 Jouwersma, B., 1953, 20.

 

71 E.T.I.F., 1951, 4-7.

 

72 Van der Wal, 2007, 83. Donkersloot –de Vrij, 36. De bevolking op Terschelling steeg tussen 1795 en 1811 met 70 inwoners en tussen 1811 en 1830 nog eens met steeg met 450 inwoners. Zie Bijlage A.

 

onderdeel uitmaken van het Departement van de Eems.74 Na drie jaar werd Terschelling alweer heringedeeld bij het departement van Holland en van 1806-1813 kwam Terschelling bij het Departement van Friesland. Na de Franse tijd kwam Terschelling tot aan de Tweede

Wereldoorlog weer bij Noord-Holland.75 Landelijk gezien was de belangrijkste ontwikkeling uit de Franse tijd de invoering van een

gecentraliseerd staatbestel. Beslissingen werden voortaan van hogerhand genomen waaraan de eilanders erg moesten wennen. Vóór die tijd werden problemen op het eiland onderling opgelost door de gemeente en de Buren. Nu hadden de eilanders plotseling te maken met een gecentraliseerd staatsbestuur, dat werd gehuisvest in Den Haag. Andere ontwikkelingen waren de invoering van de eerste grondwet, het Burgerlijk Wetboek, de Burgerlijke Stand, de dienstplicht, het kadaster, achternamen, huisnummers en standaardmaten en gewichten

als de kilo, meter en liter.76

In deze periode was de Waddendijk de grootste problematiek op Terschelling. Door verwaarlozing wegens geldgebrek was de Waddendijk slecht bestand tegen stormvloeden. Daarom werd in 1805 een afzonderlijk waterschapsbestuur ingesteld, welke voortaan het onderhoud

van de dijken en daarmee de bescherming van de polder ging beheren.77 Dit bestuur stond weer onder de landelijke inspecteur-generaal.

Die dacht in 1815 de toestand van de polder te verbeteren door het aanleggen van een binnendijk in twee gedeelten ten zuiden van de dorpen. Dat de bouwlanden, bossen en dorpen geen schade meer zouden ondervinden van overstromingen, werden aangemerkt als voordelen van deze binnendijk. Het eerste deel liep vanaf de plek waar de Heesterdijk aan de duinen grenst met een bocht naar de

Waddenzeedijk bij Kinnum. Het tweede gedeelte liep vanaf Striep onder de dorpen langs naar Oosterend.78 De nieuwe Kaaidijk, zoals

deze werd genoemd, werd als het ware een winterdijk en diende de dorpen en omliggende bouwlanden beter te beschermen. De oude Waddenzeedijk werd daarmee bestempeld tot zomerdijk, waarmee in feite de polder tussen de Kaaidijk en Waddenzeedijk werd opgeheven. De eilanders en het polderbestuur maakten grote bezwaren tegen deze beslissing, omdat zij bang waren dat hun weilanden

tussen de Kaaidijk en Zeedijk verloren zouden gaan.79 Deze angst was ook niet ongegrond want in 1822, 1823 en 1825 werd het noorden

van Nederland, en daarmee ook Terschelling geteisterd door diverse stormvloeden. Door de grootste storm in 1825, die bekend staat als de februaristorm, brak de Waddenzeedijk en Kaaidijk op verschillende plaatsen en kwam het water tot in de polder en dorpen. De bewoners en het meeste vee overleefden de stormvloed, maar het polderland was vrijwel onbruikbaar, drie jaar lang bleef de polder

onder water staan.80 Het landelijk bestuur nam echter deze ramp hoog op; van 1827-1830 werd er gewerkt aan het herstel van de oude

Waddenzeedijk.81

Akkerbouw was vanwege de overstromingen en verzilting van het land lange tijd niet meer mogelijk en het vee werd gedwongen zijn voedsel te vinden in de duinen. In 1824 was de schade nog te overzien, hoewel de oogst maar de helft opbracht ten opzichte van

                                                                                                               

74 Donkersloot -de Vrij, 2002, 36. Het Departement van de Eems bestond uit Het noordelijk deel van Friesland en Groningen en de eilanden, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog.

 

75 Van der Wal, 2007, 24.

 

76 Van der burg, 2009.

 

77 Gorter, 1994, 8.

 

78 Donkersloot -de Vrij, 2002, 36.

 

79 Gorter, 1995, 21.

 

80 Knop, 1946, 193.

 

voorgaande jaren. Na de grote overstromingen in 1825 werd maar weinig gerst ingezaaid. Hoewel het aanvankelijk goed opkwam, kwam het niet tot wasdom. De op Terschelling verbouwde rogge kon tussen 1825 en 1829 niet in eigen behoefte voorzien, driekwart van de behoefte kwam van de wal. Aardappelen werden voor eigen consumptie gepoot maar ook hiervan werd een groot deel geïmporteerd. De hakbossen die hier groeiden waren elzen en werden door de eigenaren voor eigen gebruik gekapt. Vanaf 1820 werden hout en takken veel gebruikt voor herstel van de buitendijk, waardoor het areaal sterk verminderde. Na de overstroming van 1825 heeft de helft van de elzenbosjes zich niet meer hersteld van het zoute water, wat een groot verlies was voor het eiland. In 1824 maakte Het Landbouw Verslag melding van de resultaten van het grasland binnen en buiten de in 1817 aangelegde Kaaidijk: binnendijks gelegen gronden brachten een goede oogst op; buitendijks was echter zeer matig. Ook op de gras- en hooioogst had de dijkdoorbraak van 1825 grote invloed. De opbrengst was gehalveerd. De boeren raakten met hun vee in grote verlegenheid. In 1825 was de landelijke markt gelukkig

goed toen veel vee noodgedwongen moest worden verkocht door een gebrek aan goed gras- en hooiland.82

De kaart van landmeter C. Boling uit 1813

Deze kaart is door waterstaatslandmeter C. Boling in 1813 gemaakt in opdracht van Jan Peereboom, in het kader van het onderzoek naar

het mogelijke herstel van de Waddenzeedijk.83 De structuur van het wetenschappelijk model uit de conclusie van hoofdstuk twee is hier

duidelijk zichtbaar. Bouwlanden zijn gesitueerd rond de eilandweg en de dorpen en verder van de dorpen verwijderd, richting duinen en Waddendijk zijn wei- en hooilanden zichtbaar. Daarnaast zijn er nog vele eendenkooien te zien: zo’n vijf zijn er op de kaart binnen de polder terug te vinden. Opvallend is het ontbreken van de eendenkooi tussen Hoorn en Lies. Deze was echter wel aanwezig. Ook zijn kleine stroken bos en drassige laagtes zichtbaar op de overgang naar de duinen. Tot slot zijn er langs de dijk rietlanden te zien en oude dijkdoorbraken in de vorm van kolken.

 

In document Boerenlandschap van Terschelling (pagina 31-36)