Vraag nr. 45 van 5 januari 2001
van de heer JOS DE MEYER
Cumulatie onderwijs-privé – Bezoldigingsregeling Personen werkzaam in de privé-sector maken soms de overstap naar een onderwijsloopbaan. Wa n n e e r deze overstap volledig en in één keer gebeurt, r i j s t er geen probleem. Er is dan immers geen sprake meer van een cumulatie, en de cumulatiewetgeving dient dan ook niet meer te worden toegepast. Er zijn echter ook personen die hun volledige be-trekking in de privé-sector verminderen tot bij-voorbeeld een halftijdse betrekking en een vervan-gende (bv. halftijdse) betrekking opnemen in het o n d e r w i j s. Op dat ogenblik hebben zij dus één F T-betrekking (fulltime) : deels privé-s e c t o r, d e e l s o n d e r w i j s. Het zou dan logisch zijn dat voor de be-zoldiging van hun onderwijsopdracht onmiddellijk rekening wordt gehouden met de vermindering van hun opdracht in de privé-s e c t o r. Blijkbaar is dit niet het geval.
Om voor een bepaald schooljaar uit te maken of een personeelslid dat een betrekking in het onder-wijs cumuleert met een betrekking in de privé-s e c-t o r, in hoofdambc-t moec-t worden bezoldigd of in bij-b e t r e k k i n g, wordt gekeken naar de inkomsten voortspruitend uit de privé-activiteit van het bur-gerlijk jaar voorafgaand aan het betrokken school-j a a r, dus naar de inkomsten verbonden aan de F T-tewerkstelling in de privé-s e c t o r, en dit niette-genstaande deze tewerkstelling gedeeltelijk werd afgebouwd en deze inkomsten dus niet meer rele-vant zijn.
1. Is de werkwijze zoals hierboven beschreven re-glementair verankerd ?
Zo ja, is het dan niet logischer dat men ook on-middellijk rekening houdt met de inmiddels af-gebouwde tewerkstelling in de privé-sector ? Zo neen, waarom wordt deze manier van bezol-diging dan zo toegepast ?
2. Waarom wordt voor de bezoldiging van de per-soneelsleden die deels in het onderwijs werken en deels in de privé-s e c t o r, en dit zonder dat de F T-betrekking wordt overschreden, r e k e n i n g gehouden met de inkomsten uit de privé-s e c t o r om uit te maken of de onderwijsopdracht in hoofdambt of in bijbetrekking moet worden be-zoldigd ?
Antwoord
Het besluit van de Vlaamse regering van 22 decem-ber 1993 tot regeling van de cumulatie van een an-dere bezigheid of een pensioen, met uitzondering van een overlevingspensioen, met een ambt in het onderwijs (Belgisch Staatsblad van 30 maart 1994) is de reglementaire grondslag in deze materie. H e t lijkt inderdaad logisch dat bij personeelsleden die naast hun opdracht in het onderwijs een opdracht uitoefenen in de privé-s e c t o r, onmiddellijk reke-ning zou worden gehouden met de inkomsten in de p r i v é-s e c t o r. Om praktische redenen is dit evenwel niet haalbaar. Deze inkomsten zijn immers pas vol-ledig bekend nadat de belastingaangifte door het Ministerie van Financiën is verwerkt. A a n g e z i e n dit meestal pas halverwege het jaar volgend op het verwerven van deze inkomsten gebeurt, werd om pragmatische redenen ervoor geopteerd om de in-komsten te beschouwen uit het burgerlijk jaar dat het schooljaar waarin deze inkomsten zijn verwor-ven, voorafgaat.
Het waarom van deze regelgeving is te vinden in de arbeidsherverdelende maatregelen die in de jaren tachtig werden genomen om de hoge werk-loosheid te bestrijden. De regeling hoofdambt of bijbetrekking stamde toen nog uit 1958 (artikel 5 van het KB van 15 april 1958 houdende de bezoldi-gingsregeling van het onderwijzend, w e t e n s c h a p p e-lijk en daarmee gee-lijkgesteld personeel van het Mi-nisterie van Openbaar Onderwijs) en was nog zeer s o e p e l , waardoor leerkrachten bijna onbeperkt een hoofdambt in het onderwijs konden cumuleren met een andere betrekking. Met de hoge werkloos-heid van toen was dit niet langer verantwoord en werden deze regels in 1982 stroever gemaakt, m e t het oog op een bredere bezetting van deze arbeids-markt.