• No results found

Democratie in Iran

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Democratie in Iran"

Copied!
81
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

1

Democratie in Iran

In hoeverre kan een theocratie democratisch zijn?

Master scriptie Internationale Betrekkingen / Internationale Organisaties Martijn Koelers S0918954 Palmslag 3A 9724 CN Groningen T: 06-17468730 E: m.koelers@student.rug.nl Scriptiebegeleider: Drs. C.H. Horstmeier

(3)

2

Abstract

In veel gevallen zijn verkiezingen een uiting van democratie. Ook bij de presidentsverkiezingen in Iran op 12 juni 2009 was dit het idee. Er wordt echter getwijfeld aan het democratisch gehalte van deze verkiezingen. In bredere zin is het de vraag of Iran überhaupt een democratie is en als dit niet het geval is, of Iran de kenmerken bezit om te democratiseren. Deze twee vragen worden in dit onderzoek behandeld.

Op basis van de theorie van de Finse professor in de politieke wetenschappen Tatu Vanhanen over democratie wordt getoetst of Iran een democratie is en wat de kans op democratie is. In deze theorie heeft Vanhanen uitgewerkt dat de dimensies en indicatoren van democratie en democratisering meetbaar zijn. Op basis van competitie en participatie cijfers kan de democratie van een land berekend worden en met andere landen vergeleken worden. Aan de hand van de verdeling van intellectuele en economische machtsmiddelen kan de kans op democratie inzichtelijk gemaakt worden. Om de theorie een realistischere afspiegeling van de werkelijkheid te laten zijn, zijn de variabelen in de theorie aangevuld met indicatoren die Vanhanen niet meetbaar acht; geweldsmiddelen en mensenrechten.

In dit onderzoek is aangetoond dat de aanvullingen op de theorie van Vanhanen de theorie realistischer maken. Door Iran te gebruiken als casus is aangetoond dat geweldsmiddelen en mensenrechten meetbaar zijn en hierdoor opgenomen kunnen worden in de theorie. Daarnaast is aangetoond dat Iran geen democratie is. Zowel volgens de theorie van Vanhanen als volgens de aanvullingen. De toegevoegde waarde is dat de aanvullingen goed aantonen waar Iran nog dient te veranderen om wel een democratie te kunnen worden.

(4)

3

Inhoud

Abstract ... 2

Inhoud ... 3

Lijst met figuren ... 4

Lijst met afkortingen ... 4

1. Inleiding ... 6

2. Theoretisch model... 14

§2.1 The Resource distribution theory ... 15

§2.2 Democratie ... 16 §2.3 Democratie aanvullingen ... 20 §2.4 Machtsmiddelen ... 22 §2.5 Machtsmiddelen aanvulling ... 27 3. Democratie ... 34 §3.1 Politiek systeem ... 34 §3.2 Competitie ... 36 §3.3 Participatie ... 39 §3.4 Index of Democracy ... 42 §3.5 Aanvullingen ... 43 Besluit ... 46 4. Machtsmiddelen ... 49 §4.1 Intellectuele machtsmiddelen ... 49 §4.2 Economische machtsmiddelen ... 52 §4.3 Nationaal inkomen ... 58

§4.4 Index voor de verdeling van Machtsmiddelen ... 58

(5)

4

Lijst met figuren

Tabel 2.1 Index of Democracy ... 19

Tabel 2.2 IoD drempelwaarden ... 19

Tabel 2.3 Aangevulde Index of Democracy ... 22

Tabel 2.4 Machtsmiddelen ... 25

Tabel 2.5 Index voor Machtsmiddelen... 26

Tabel 2.6 Transitieniveau voor de verdeling van Machtsmiddelen ... 27

Tabel 2.7 Aanvullingen Verdeling van Machtsmiddelen ... 33

Tabel 3.1 Uitslag presidentsverkiezingen 12 juni 2009 ... 37

Tabel 3.2 Uitslag parlementsverkiezingen 2008 ... 38

Tabel 3.3 Bevolking en stemmen per verkiezing ... 42

Tabel 3.4 Competitie, participatie en IoD voor Iran ... 43

Tabel 3.5 Aanvullingen Competitie, participatie en IOD voor Iran ... 45

Tabel 4.1 Machtsmiddelen voor Iran ... 59

Tabel 4.2 Aanvullingen machtsmiddelen voor Iran ... 63

Tabel 5.1 Index of Democracy ... 67

Tabel 5.2 Verdeling van Machtsmiddelen ... 70

Tabel 5.3 IoD en verdeling van Machtsmiddelen in Iran (Vanhanen) ... 72

(6)

5

Lijst met afkortingen

AP Agrarische populatie

BBP Bruto Binnenlands Product

BNI Bruto Nationaal Inkomen

D Symbool voor de verdeling van financiële machtsmiddelen

DNAM Decentralisatie van niet-agrarische machtsmiddelen

ER Verdeling van economische machtsmiddelen

FAO Food and Agricultural Organization

G Symbool voor de verdeling van geweldsmiddelen

I Symbool voor het nationaal inkomen

IMF Internationaal Monetair Fonds

IoD Index of Democracy; symbool voor de mate van democratie

IPR Index of Power Resources

IR Verdeling van intellectuele machtsmiddelen

L Symbool voor het percentage geletterden

LK Geletterden volgens dit onderzoek

LV Geletterden volgens Vanhanen

NAP Niet-agrarische populatie

P Symbool voor de mate van privatisering

PB Percentage privé boerderijen

PPP Purchasing Power Parity

RBBPC Reëel Bruto Binnenlands Product per hoofd van de bevolking

S Symbool voor het percentage studenten

UNESCO United Nations Education, Science and Cultural Organization

(7)

6

1. Inleiding

Op 12 juni 2009 zijn de laatste presidentsverkiezingen gehouden in Iran. Echter ging dit democratische fenomeen niet zonder slag of stoot voorbij. Vanwege de harde woorden die tussen de kandidaten vielen voor de verkiezingen en de rellen er na, maar ook door de aandacht die ze over de hele wereld kregen en door de betwiste uitkomst, zijn deze verkiezingen al historisch te noemen. Helaas moeten ze waarschijnlijk ook ondemocratisch worden genoemd. De vele bronnen die hier van getuigen zijn vaak gekleurd door de voorkeuren van de verschillende politieke groepen. Dit neemt niet weg dat het manipuleren van communicatiekanalen, de onduidelijkheid over de gebruikte stembussen, het vermeende arresteren van oppositiekopstukken omdat zij opriepen tot rellen of anderszins tegen de uitslag van de verkiezingen ingingen en het geweld tegen betogers een signaal is dat er meer aan de hand moet zijn, dan officiële bronnen beweren.1

In de aanloop naar de verkiezingen van 12 juni kwamen bij een campagnebijeenkomst dodelijke rellen, bommeldingen en bedreigingen van oppositieleden voor. Niet alleen de oppositie was het doelwit van de aanvallen. De oppositie liet zich ook gelden: zij bedreigde en viel campagne-instellingen van de zittende president Mahmoud Ahmadinejad aan. De Iraanse Opperste Leider, Ayatollah Ali Khamenei, omschreef de situatie als volgt: “Nu er eenheid door middel van verkiezingen getoond moet worden, wordt die eenheid met alle macht verstoord.”2

Op de dag van de verkiezingen was het relatief rustig. Wel waren er meldingen van enorme wachtrijen voor de stemlokalen en zijn de sluitingstijden van de stembureaus tot vier keer uitgesteld. Dit leidde tot de hoogste opkomst ooit.3 Binnen twee uur was er al een groot gedeelte van de stemmen met de hand geteld en werd er een voorlopige uitslag bekend gemaakt. Deze korte tijdspanne tussen het

1 ‘2009 elections’, Iran, guardian.co.uk [http://www.guardian.co.uk/world/iran] geraadpleegd op: 30 juni 2009; ‘Iran‘, Hot Topics, CNN.com [http://edition.cnn.com/SPECIALS/2009/iran.elections/] geraadpleegd op: 30 juni 2009.

2 ‘Geweld neemt toe in Iran’, Buitenland, NRC

[http://www.nrc.nl/buitenland/article2258283.ece/Geweld_neemt_toe_in_aanloop_presidentsverkiezin gen_Iran] geraadpleegd op: 3 juni 2009.

3 ‘Iran gaat naar de stembus’, Buitenland, NRC

(8)

7 sluiten van de stemlokalen en het naar buiten brengen van de uitslag is met name volgens tegenstanders van de uitslag ongeloofwaardig en niet te vertrouwen. Dit was een van de centrale punten van de protesten die op de verkiezingsuitslag volgden.4 Er zijn echter geen verdere of harde bewijzen voor verkiezingsfraude. Het Iraanse verkiezingssysteem is namelijk zo opgezet dat grootschalige fraude niet mogelijk zou zijn. Alle deelnemende partijen vaardigen toezichthouders af naar de kiesdistricten, om er op toe te zien dat de verkiezingen eerlijk verlopen en er geen gerommel met bussen, biljetten en uitgebrachte stemmen plaats kan vinden. Volgens de media hadden deze waarnemers niets gerapporteerd over mogelijke zaken die niet conform de regels verliepen.5

Het hardhandig ingrijpen van de overheid op de protesten die volgden op de uitslag van de verkiezing, doet niet denken aan een democratie en de daarbij horende mensenrechten. Deze ondemocratische gebeurtenissen zijn een gevolg van wat een democratische gebeurtenis had moeten zijn. Een automatisch hierop volgende vraag is: in hoeverre is Iran democratisch? Verkiezingen suggereren democratie, maar ordetroepen die demonstraties neerslaan, zijn hier geen teken van. Deze tegenstellingen roepen vragen op over de mate van democratie in Iran en of de mogelijkheid tot democratiseren überhaupt aanwezig is. De hoofdvraag die hier onderzocht zal worden is:

In hoeverre beschikt Iran over de kenmerken die leiden tot democratisering?

Aan de hand van de theorie van Tatu Vanhanen6 over democratisering zal op de bovenstaande hoofdvraag een antwoord gegeven worden. Vanhanen heeft sinds de jaren ’60 zijn theorie verder ontwikkeld, aangescherpt en verbeterd. De basisprincipes van zijn theorie zijn het uitgebreidst uitgelegd in de een na laatste uitgave van zijn theorie.7 De operationalisering van de theorie voor dit onderzoek

4 ‘Iran 101: Understanding the unrest’, World, CNN.com

[http://edition.cnn.com/2009/WORLD/meast/06/18/iran.101.explainer.qa/index.html] geraadpleegd op: 3 augustus 2009.

5 Mark Weisbrot, ‘Was Iran’s Election Stolen?’, Post Global need to know, The Washington Post en Newsweek

[http://newsweek.washingtonpost.com/postglobal/needtoknow/2009/06/was_irans_election_stolen.ht ml] geraadpleegd op: 8 juli 2009.

6 Tatu Vanhanen, Democratization: A comparative analysis of 170 countries (London en New York 2003).

7

(9)

8 komt uit de laatste uitgave.8 De theorie van Vanhanen probeert democratisering empirisch te meten, zodat het niet nodig is om een waardeoordeel aan verschillende aspecten van democratie te hangen. Vanhanen stelt voor de mate van democratie kwantificeerbare waarden op, waardoor democratie meetbaar is en democratisering in verschillende landen of periodes met elkaar te vergelijken is.9

Om de mate van democratie van een land vast te stellen baseert Vanhanen zijn theorie op de democratiedimensies ‘competitie’ en ‘participatie’ van Robert A. Dahl.10 Vanhanen concludeert in zijn onderzoek dat dit de belangrijkste variabelen voor democratie zijn. Volgens Vanhanen zijn politieke competitie en politieke participatie meetbaar en kan de mate van democratie hierdoor berekend en vergeleken worden. Door het toepassen van deze meetmethode, kunnen democratische en niet democratische staten van elkaar worden onderscheiden. De mate van aanwezigheid van deze criteria zegt echter niets over het niveau van democratie.11

Vervolgens stelt Vanhanen dat democratisering te vergelijken is met de evolutietheorie en de daarbij genoemde strijd om de verdeling van schaarse middelen. Machtsmiddelen kunnen ook worden beschouwd als een schaars goed in de strijd om politieke macht. Vanhanen identificeert twee soorten machtsmiddelen; intellectuele en economische machtsmiddelen. Vanhanen erkent dat er meer machtsmiddelen zijn, zoals bijvoorbeeld geweld. Hij heeft echter nog geen toereikende manier gevonden om deze machtsmiddelen uit te drukken in meetbare eenheden en hierom niet opgenomen in zijn onderzoek. Daarbij komt dat deze twee variabelen van toepassing zijn op alle samenlevingen, waardoor ze met elkaar vergeleken kunnen worden. Ook zijn de afzonderlijke machtsmiddelen opgebouwd uit verschillende indicatoren, waardoor op het eerste gezicht ontbrekende machtsmiddelen verwerkt zijn in een van deze twee variabelen. De verdeling van machtsmiddelen onder de bevolking is een indicator voor de kans op democratisering. Deze verdeling van machtsmiddelen drukt Vanhanen uit in waarden en is dus meetbaar en kan daardoor worden berekend en vergeleken.12

8

Vanhanen, Democratization, 48-103. 9 Vanhanen, Prospects of Democracy, 3-9.

10 Robert A. Dahl, Polyarchy. Participation and Opposition (4e druk; New Haven and London 1973). 11 Vanhanen, Prospects of Democracy, 27-42.

12

(10)

9 In zijn onderzoek komt Vanhanen tot de conclusie dat er een verband bestaat tussen de politieke dimensies en de hieruit voortvloeiende mate van democratie (Index of Democratization) en verdeling van de machtsmiddelen (Index voor machtsmiddelen). In het verlengde hiervan ligt zijn tweede en belangrijkere conclusie dat alle landen de minimale waarde voor democratie behalen, op ongeveer het zelfde niveau van verdeling van de machtsmiddelen. Op deze manier geven de modellen van Vanhanen de kans op democratisering in een land aan en het moment waarop dit gaat gebeuren. Door gebruik te maken van deze theorie kunnen er uitspraken worden gedaan over de mate van democratie in Iran, de verdeling van de machtsmiddelen en wat de eventuele kansen op democratisering op dit moment zijn.13

Door de bovenstaande hoofdvraag op te delen, op basis van de verschillende indicatoren die Vanhanen in zijn theorie onderscheidt, is het mogelijk om de analyse overzichtelijk uit te werken en stapsgewijs de hoofdvraag te beantwoorden. In de komende hoofdstukken zullen de volgende deelvragen worden behandeld:

o Hoofdstuk 2: Hoe bepaalt Vanhanen de mate van democratie en de kans op democratisering?

o Hoofdstuk 3: Wat is de mate van democratie in Iran? o Hoofdstuk 4: Wat is de kans op democratisering in Iran?

 Hoe is de Iraanse bevolking verdeeld over het land?  Hoe is kennis verdeeld over de Iraanse bevolking?  Hoe zijn de productiemiddelen verdeeld in Iran?  Wat is de staat van economische ontwikkeling in Iran?  Hoe zijn de machtsmiddelen verdeeld in Iran?

In het volgende hoofdstuk zal de theorie van Vanhanen uiteengezet worden. De gebruikte indicatoren en variabelen worden geïntroduceerd en verklaard. In dit hoofdstuk zullen ook theoretische aanvullingen geformuleerd en geoperationaliseerd worden. De hier bovenstaande indeling volgt uit de opbouw van de theorie van Vanhanen. In hoofdstuk 3 wordt de mate van democratie in Iran bepaald. Hoofdstuk 4 behandelt de verdeling van machtsmiddelen en de kans op democratie. De

13

(11)

10 conclusie bespreekt gevolgtrekkingen naar aanleiding van bevindingen over zowel Iran als over de gebruikte theorie.

Uit de eerder genoemde deelvragen volgen de onderstaande hypothesen. Deze leiden samen tot een algemene hypothese over democratie in Iran:

1. Doordat politieke competitie bepaald wordt door het aandeel van de stemmen die de grootste partij niet kreeg, zal de competitie in Iran laag zijn, waardoor Iran geen democratie kan zijn.

2. Doordat politieke participatie bepaald wordt door het aantal uitgebrachte stemmen, zal de participatie in Iran hoog zijn, waardoor Iran een democratie kan zijn.

3. Door de lage score op competitie, is Iran geen democratie, maar door de hoge score op participatie, scoort Iran wel hoog op de mate van democratie (IoD). 4. Door goede scholing zijn intellectuele machtsmiddelen verspreid en is er kans op

democratisering in Iran.

5. Door diversiteit in de nationale economie zijn economische machtsmiddelen verspreid en is er kans op democratisering in Iran.

6. Door stijging van het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking, is economische ontwikkeling geen belemmering voor de kans op democratisering in Iran.

7. Doordat machtsmiddelen in Iran verdeeld zijn over de bevolking, is de kans op democratie in Iran groot.

Vanhanen heeft zijn basistheorie uitgewerkt in verschillende boeken.14 Daarbij heeft hij in elk nieuw boek zijn theorie steeds verder ontwikkeld naar aanleiding van kritiek van collega-wetenschappers. Elk nieuw boek is niet een herziene versie van de vorige, maar een geheel nieuw boek, met nieuwe data, nieuwe inzichten en een nieuwe titel.

Door de actualiteit van het onderwerp zal veel van de informatie van het Internet worden gehaald. Een nieuw medium hierin is social media. Deze

14 Tatu Vanhanen, Power and the Means of Power: A Study of 119 Asian, European, American and

(12)

11 internetapplicaties zijn een communicatiekanaal waarin gebruikers ideeën, belevenissen en alles wat ze willen, delen met de rest van de wereld. Andere gebruikers van social media kanalen kunnen deze informatie via hun telefoon of computer lezen, bekijken of beluisteren. Ook gedurende de laatste verkiezingen en de daarop volgende gebeurtenissen werd er veelvuldig gebruik gemaakt van social media, zoals Twitter, Facebook en Youtube. Gebruikers deelden wat zij zagen met de wereld door foto’s, filmpjes en teksten te verspreiden. “Volgers” van deze mensen verspreidden dit dan weer verder over het Internet en vermelden daarbij waar bepaalde informatie gevonden kon worden of verwezen naar een originele bron.

Voor de ondersteuning van het empirische gedeelte zijn data verkrijgbaar via de internetsites van de Iraanse regering. Een nadeel van Iraanse sites is dat deze veelal in het Perzisch zijn. Deze sites omzetten naar het Engels is niet zo eenvoudig. De gegevens op Iraanse sites moeten op hun betrouwbaarheid worden getest met behulp van de sites van de Verenigde Naties (VN), de Wereld Handelsorganisatie (WTO), het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank. Daar het onderwerp erg actueel is, moet het mogelijk zijn om vele invalshoeken tegenover elkaar te zetten om tot een goede afgewogen conclusie te komen.

Ik heb voor Iran gekozen, omdat in de periode dat ik mij oriënteerde op een scriptieonderwerp, ik door het vak ‘Politieke Economie van Olie’ geïnteresseerd raakte in Iran. Ik werd erg aangetrokken door het nationale en internationale economische potentieel dat het land heeft. Ik was erg benieuwd hoe dit aangewend werd, want in eerdere vakken van de studie IB/IO werd Iran nauwelijks behandeld en kreeg ik hier geen antwoord op. Een bijkomende factor was dat er een paar maanden later presidentsverkiezingen zouden zijn. Hierdoor vond ik het actueel en interessant om Iran te koppelen aan een onderzoek naar democratie en verkiezingen.

(13)

12 In de theorie van Vanhanen vond ik een duidelijke afbakening van begrippen. Vanhanen acht democratie meetbaar. Volgens Vanhanen is er een duidelijke definiëring van democratie en is deze definitie uit te drukken is in cijfers. Mijn eigen neiging tot het kwantificeren van kennis, gegevens en feiten in analyses en mijn liefde voor cijfers en tabellen maakte mij zeer nieuwsgierig naar de theorie die de mate van democratie en de kans op democratisering kan berekenen en voorspellen. Dit gaf de doorslag voor het gebruik van de theorie van Vanhanen.

Tijdens de bestudering van de theorie van Vanhanen kwam ik tot de conclusie dat sommige aspecten van zijn theorie wel heel zwart-wit gesteld zijn en enige nuance of aanvulling nodig hebben. Daarnaast waren de cijfers die hij gebruikt voor het kwantificeren van alle landen van ongeveer tien jaar geleden. De huidige uitkomst voor Iran ziet er dan ook anders uit dan Vanhanen destijds concludeerde. Het basisjaar dat hier gebruikt wordt, is 2009, het jaar van de laatste verkiezingen. Mocht er echter geen data van 2009 voor een dimensie of indicator beschikbaar zijn, dan wordt de meest recente data gebruikt. Als een bron data heeft die ouder is dan 2009, maar wel de groei van een bepaalde indicator weer geeft dan wordt de data doorgerekend naar de waarde voor 2009.

In dit werk wil ik zowel de theorie als de praktijk van Iran en de theorie van Vanhanen belichten. Dit is wetenschappelijk relevant, want aan de ene kant toets ik de theorie van Vanhanen en formuleer ik niet eerder geopperde aanvulling. Aan de andere kant bereken ik de score van Iran opnieuw, want de laatste toetsing was meer dan 10 jaar geleden. De uitkomsten van toen zijn niet meer representatief voor het huidige Iran.

Maatschappelijk is dit werk relevant, omdat door het toepassen van de theorie en het toetsen van Iran het politieke systeem van Iran wordt bestudeerd en beschreven. Daarnaast wordt ook het proces van verkiezingen in Iran bestudeerd en beschreven. Hierdoor komt er meer inzicht in het politieke proces van Iran en kunnen gebeurtenissen naar aanleiding van verkiezingen of andere politieke voorvallen beter begrepen worden.

(14)
(15)

14

2. Theoretisch model

In dit hoofdstuk wordt de theoretische basis van de analyse uiteengezet. De theorie van Tatu Vanhanen wordt hiertoe gebruikt. Als eerste worden de achtergrond van Tatu Vanhanen en zijn theorie behandeld. Vervolgens wordt de basis van de theorie uitgelegd. In dit gedeelte worden begrippen als democratie, democratisering, participatie en competitie nader gedefinieerd. Ook zal er dieper worden in gegaan op kenmerken van democratie, of zoals Vanhanen deze noemt; dimensies van democratie. Aansluitend worden er theoretische aanvullingen geformuleerd die hier ook geoperationaliseerd worden en in de volgende hoofdstukken toegepast.

Tatu Vanhanen is emeritus hoogleraar in de politieke wetenschappen aan de Tampere Universiteit in Finland. Hij is (co-)auteur van vele studies over IQ, etnische verschillen en mondiale diversiteit. Daarnaast is hij ook de vader van de voormalige Finse minister-president; Matti Vanhanen. De ideeën van Tatu Vanhanen zijn enigszins controversieel vanwege zijn uitspraken over wat volgens hem de verschillen zijn tussen blanken, Aziaten en Afrikanen.15

Vanhanen is in de jaren zestig begonnen met het ontwikkelen van zijn theorie. Door het artikel van S.M. Lipset Some Social Requisits of Democracy16 werd zijn interesse gewekt voor het succes van democratie in arme landen. Vanhanen begon met het bestuderen van India. Deze studie leidde tot het idee dat niet de welvaart van een land democratie laat slagen, maar de verdeling van machtsmiddelen. Gedurende de jaren zestig en zeventig breidde hij zijn onderzoek telkens met meer landen uit, waardoor de theorie meer vorm kreeg. In 2003 is de vierde en laatste versie van zijn theorie verschenen in het boek Democratization: A comparative analysis of 170

countries.17

15 ‘Comments in interview could bring charges of inciting racism against PM Vanhanen’s father’,

Archive 12-8-2004, Helsingin Sanomat International Edition

[http://www.hs.fi/english/article/1076153484261] geraadpleegd op: 15 augustus 2011. 16 S.M. Lipset, ’Some Social Requisites of Democracy: Economic Development and Political Legitimacy’, American Political Science Review, 53 (1959) 69-105.

(16)

15

§2.1 The Resource distribution theory

Sinds de jaren vijftig heerst er een levendig debat tussen de sociale wetenschappers over de vraag wat de basiskenmerken en benodigdheden voor democratie zijn. Daniel Lerner18 en S.M. Lipset19 waren twee van de eersten die hun gedachten hierover vorm gaven en dit naar buiten brachten door middel van publicaties. Al snel volgden vele anderen, waaronder bekende wetenschappers als Larry Diamond, Robert A. Dahl, Samuel P. Huntington, Gabriel A. Almond en Ronald Inglehart. De discussie concentreert zich voornamelijk op de basis voorwaarden van een democratie. Lipset heeft deze voorwaarden verdeeld in economische ontwikkeling, industrialisatie, urbanisatie en niveau van het onderwijs.20

Vanhanen neemt deze eisen voor democratie voor zijn onderzoek over, maar interpreteert deze voorwaarden op zijn eigen manier. Zijn verwijt naar het democratiedebat is dat zij te veel gebaseerd is op waardeoordelen, waardoor er nooit overeenstemming zal ontstaan over de voorwaarden voor democratie. Vanhanen is van mening dat de variabelen voor democratie uit te drukken zijn in meetbare indicatoren die in elke samenleving te vinden zijn. Op deze wijze is het mogelijk om democratieën met elkaar te vergelijken. Daarnaast redeneert hij ook dat sommige kenmerken alleen maar in het land van onderzoek voorkomen en zodoende enkel een democratie verklaren op basis van de unieke lokale indicatoren. Deze indicatoren zijn echter de lokale uitingsvormen van de basale meetbare indicatoren van democratie. Andere mogelijke variabelen, zoals politieke en burgerrechten, komen volgens Vanhanen indirect terug in de variabelen die hij gebruikt.21

Volgens Vanhanen is democratisering te vergelijken met de evolutietheorie van Darwin en de daarin genoemde strijd om de verdeling van schaarse middelen. Volgens de evolutietheorie wordt het leven beheerst door de continue strijd om het bestaan. Deze strijd woedt omdat er meer individuen zijn dan middelen. Door genetische diversiteit zullen bepaalde individuen makkelijker schaarse middelen kunnen verkrijgen en zodoende kunnen overleven en zich voortplanten.22

Macht beïnvloedt deze verdeling van middelen. Mensen gaan altijd op zoek naar macht en naar mogelijkheden om die macht te vergroten. Door verschillen

18

Daniel Lerner, The passing of traditional society: modernizing the Middle East (New York 1968). 19Lipset, ’Some Social Requisites of Democracy’ 69-105.

20 Ibidem.

21 Vanhanen, Democratization, 7-24. 22

(17)

16 tussen mensen en de hieruit voortvloeiende verschillen in toegang tot machtsbronnen, is macht niet eerlijk verdeeld. Als de machtsbronnen verdeeld zijn in een populatie, dan kan er aangenomen worden dat ook macht verdeeld is. Als machtsbronnen geconcentreerd zijn bij een bepaalde groep, dan zal ook de macht bij die groep geconcentreerd zijn.23

De verdeling van politieke macht is afhankelijk van de mate van verdeling van bronnen van politieke macht. In een democratie is politieke macht verspreid. Als politieke macht niet verspreid is, dan is er sprake van een autocratie. Voor Vanhanen is democratie een politiek systeem, waarin verschillende groepen het recht hebben om voor de macht te strijden. In dit systeem worden institutionele machthebbers verkozen door het volk en hebben zij verantwoordelijkheden ten opzichte van hun kiezers. Democratie ontstaat als een rationeel compromis tussen concurrerende groepen. Het is de minst slechte oplossing voor alle groepen in een samenleving.24

De belangrijkste conclusie die Vanhanen uit zijn onderzoeken haalt, is dat zijn ‘Index of Democracy’ een verband heeft met de verdeling van machtsbronnen. Alle landen overschrijden de grens van democratie, op het moment wanneer zij een identieke verdeling van machtsbronnen hebben.25

§2.2 Democratie

Hoe meet Vanhanen democratie? Vanhanen is van mening dat democratie uit een aantal variabelen bestaat; zogenoemde dimensies. In zijn onderzoek komt Vanhanen tot een samenvattend concept voor de verschillende definities van democratie. Democratie is een politiek systeem waarin verschillende groepen het recht hebben om voor de macht te strijden en waarin institutionele machthebbers verkozen zijn door de bevolking en verantwoording schuldig zijn aan deze bevolking. Deze conclusie komt overeen met de redenatie van Robert A. Dahl, wiens theorie Vanhanen gebruikt om zijn keuzes voor de twee dimensies toe te lichten.26

In het boek Polyarchy zet Dahl uiteen dat participatie en publieke contestatie de twee belangrijkste kenmerken van een democratie zijn. Volgens Dahl kenmerkt een democratie zich door dat een democratische regering altijd openstaat voor de

(18)

17 voorkeuren van haar burgers, die politieke gelijken zijn. Vanwege deze gelijkheid mogen en kunnen alle burgers deelnemen aan verkiezingen. Volgens Dahl is democratie een ideaal dat niet bereikbaar is. Door het burgerschap aan een groot gedeelte van de bevolking toe te kennen en dat dit burgerschap onder andere in houdt dat er de mogelijkheid is om in verzet te komen tegen de regering, kan dit ideaal benaderd worden. Dahl noemt dit polyarchie.27

Dahl verstaat onder publieke contestatie de mate waarin politieke competitie toegestaan is.28 De omschrijving van publieke contestatie door Dahl is moeilijk meetbaar te maken, zonder ook op het terrein van participatie te komen. Om publieke contestatie toch meetbaar te maken, vertaalt Vanhanen dit naar competitie. Vanhanen ziet competitie als de verdeling van de stemmen over de verschillende partijen. Als stemmen ruim verdeeld zijn over verschillende partijen, is dit een indicatie van goede competitie. Vanhanen kwantificeert dit door het deel van de stemmen dat niet naar de grootste partij ging uit te drukken in een percentage.29 Hierdoor kan de meer procedurele definitie van Vanhanen goed gebruikt worden als indicator voor publieke contestatie of competitie.30

Voor de tweede dimensie van democratie kennen zowel Dahl als Vanhanen het begrip participatie. Dahl beschouwt participatie als het deel van de bevolking dat het recht heeft mee te mogen doen in de politiek; de mogelijkheid om te stemmen, maar ook om te strijden voor deze stemmen en zich verkiesbaar te kunnen stellen.31 Vanhanen vertaalt participatie naar de mogelijkheid tot stemmen. Hij beperkt zich tot het aantal uitgebrachte stemmen.32 Participatie wordt door Vanhanen gerelateerd aan de totale bevolking. Als eerste argument voor deze relatie stelt hij dat waarden voor de gehele bevolking makkelijker te verkrijgen zijn dan dat waarden over het aantal mensen dat mag stemmen te verkrijgen zijn. Daarnaast wordt op deze wijze een discussie vermeden van wie tot het electoraat behoort en wie niet. Landen verschillen bijvoorbeeld in de stemgerechtigde leeftijd. Hierdoor zouden resultaten niet met elkaar te vergelijken zijn. Met andere woorden, bij een beperking van het electoraat tot 1% van de bevolking, zou participatie tot 100% stijgen als die 1% stemt, terwijl

(19)

18 99% dan niet stemt. Door participatie op de totale bevolking te nemen wordt het mogelijk om verschillende landen en verschillende verkiezingen met elkaar te vergelijken.33

Door kritiek van anderen en verder onderzoek kwam Vanhanen tot de conclusie dat zijn theorie niet volledig was en een vorm van directe democratie buiten sloot. Referenda waren voor hem de meest uitgesproken vorm van directe democratie. De uitdaging was hoe hij die kon verwerken in zijn theorie. Referenda zijn niet even belangrijk in elk land en competitie en participatie zijn nog steeds de dominante dimensies in nationale verkiezingen in representatieve democratieën. Om deze reden worden referenda niet als derde dimensie opgevoerd door Vanhanen. Referenda zijn een vorm van directe democratie, waarin het volk mag meebeslissen. In referenda worden de burgers naar hun mening gevraagd over een voorstel van de regering, zij kunnen enkel voor of tegen stemmen. Doordat er maar twee keuze mogelijkheden zijn, is de verdeling van de stemmen minder belangrijk dan de mogelijkheid tot meedoen. Vanhanen is van mening dat door referenda op te nemen in participatie, de kwaliteit van de Index of Democracy verbetert.34

Vanhanen herkent twee verschillende soorten referenda en bepaalt ook dat zij niet een zelfde waarde hebben. Vanhanen ontleent zijn classificatie van referenda aan Manfred G. Schmidt die in zijn boek Demokratietheorien op basis van het Zwitserse voorbeeld een duidelijke omschrijving van de werking van referenda formuleert. Volgens Schmidt zijn er twee niveaus van referenda: nationaal en regionaal niveau.35 Volgens Vanhanen zijn nationale referenda een directere vorm van participatie en daarom belangrijker. Zij moeten dan ook zwaarder mee tellen in de berekening van participatie. Het cijfer voor nationale referenda wordt vermenigvuldigd met 5 en alle andere referenda tellen slechts 1 keer mee. Referenda worden opgenomen door het aantal referenda te vermenigvuldigen met haar wegingsfactor en dan op te tellen bij het percentage van de uitgebrachte stemmen. Dit is voldoende, want andere aspecten die in referenda zitten en van belang zijn voor democratie, worden door competitie en participatie al ruimschoots belicht. 36

33 Ibidem, 56-61. 34 Ibidem, 61-63.

35 Manfred G. Schmidt, Demokratietheorien (2edruk; Opladen 1997) 253-264. 36

(20)

19 Vanhanen combineert competitie en participatie tot zijn Index of Democracy. Schematisch ziet dat er als volgt uit:

Tabel 2.1 Index of Democracy37

Dimensie Meetwaarde

Competitie Percentage van het aandeel dat kleine partijen in de uitgebrachte stemmen in een verkiezing hebben gekregen. De berekening is dat het percentage van de grootste partij wordt afgetrokken van 100%.

Participatie Percentage uitgebrachte stemmen in een verkiezing op de totale bevolking + (5 punten * het aantal nationale

referenda) + (1 punt * het aantal staatreferenda).

Index of Democracy Competitie percentage * Participatie percentage / 100 Uit het bovenstaande volgt dat er een waarde aan een staat gegeven kan worden. Deze waarden geven samen met de onderstaande tabel aan of een staat democratisch of ondemocratisch is. In tabel 2.2 staan de drempelwaarden aangegeven wanneer er over een democratie gesproken kan worden. De aparte waarden voor competitie en participatie bepalen niet of een land democratisch is of niet, maar zijn wel indicatief. Als de waarden gecombineerd zijn in de Index of Democracy dan geven ze aan wat de mate van democratie is in een land. Samen geven de waarden aan of een land democratisch is of niet. Een land moet alle drie drempelwaarden passeren om als democratisch gekenmerkt te kunnen worden.38 Vanhanen is tot deze waarden gekomen, door correlatie- en regressieanalyse en het vernieuwen van de data over landen sinds 1979.39 Hieruit concludeerde hij de onderstaande drempelwaarden.

Tabel 2.2 IoD drempelwaarden40

Competitie Participatie IoD

Ondemocratisch < 30% < 20% < 6,0

Democratisch > 30% > 20% > 6,0

Hier lijkt een harde grens getrokken te worden, maar in principe is het een continuüm van autocratie naar democratie. Een land is een democratie als zij alle drie de drempelwaarden heeft behaald. Binnen deze kwalificatie geeft de waarde voor IoD dan de mate van democratie aan.41

37 Ibidem, 56-64. 38

Ibidem, 63-67.

39 Vanhanen, Power and the Means of Power: A Study of 119 Asian, European, American and African

states, 1850-1975 (1979).

40 Vanhanen, Democratization, 65-66. 41

(21)

20

§2.3 Democratie aanvullingen

In zijn boek Democracy and Its Critics stelt Dahl dat er een aantal instituties nodig zijn voor effectieve democratie.42 De gekozen regeerders zijn constitutioneel verantwoordelijk voor hun beslissingen, vrijwel alle volwassenen hebben het stemrecht en mogen zich verkiesbaar stellen. Daarnaast zijn vrijheid van meningsuiting, vrijheid van informatiebronnen en vrijheid om verenigingen en organisaties op te richten belangrijke instituties.43 Deze instituties zijn de basis waarop de aanvullingen voor de mate van democratie en de aanvullingen op de verdeling van machtsmiddelen zijn gebaseerd.

Een groot kritiekpunt in de aanpak van Vanhanen is dat hij tot participatie alleen de mogelijkheid tot stemmen rekent, terwijl in een democratie de mogelijkheid om gekozen te worden minstens zo belangrijk is. Robert A. Dahl heeft dit ook uitgewerkt in de instituties die zijn polyarchie gestalte geven.44 Als niet alle volwassenen zich verkiesbaar mogen stellen, maar er een bepaalde ballotage op kandidaten is, dan is dit ondemocratisch. In de theorie van Vanhanen is het participatiecijfer niet volledig en moet deze worden uitgebreid met passief kiesrecht.

Passieve participatie kan bepaald worden door het aantal kandidaten waarop gestemd kan worden tijdens een verkiezing als percentage van de totale hoeveelheid personen die zich verkiesbaar wilde stellen voor die verkiezing te nemen. Als er dan een bepaalde ballotage is voor het verkiesbaar mogen zijn, dan daalt het passieve participatie cijfer. Door het passieve cijfer het actieve cijfer te laten corrigeren, kunnen de door Vanhanen bepaalde drempels voor participatie behouden blijven. De beste manier om het actieve en passieve cijfer tot één cijfer te brengen, is ze met elkaar te vermenigvuldigen. Passief corrigeert dan actief, maar ook andersom. Een hoog actief cijfer dient getemperd te worden bij slechte passieve participatie en een hoog passieve participatiecijfer heeft geen waarde als mensen niet komen stemmen.

Naast passief kiesrecht is ook het buiten beschouwing laten van mensenrechten een manco. Vanhanen neemt burgerrechten en politieke rechten niet op in zijn theorie.45 Deze rechten zijn volgens Vanhanen te algemeen om te kwantificeren met cijfers. Aan de andere kant is er in de theorie ook geen poging

42 Robert A. Dahl, Democracy and Its Critics, (New Haven and London 1989) 221-222. 43 Dahl, Democracy and Its Critics, 221-222.

44 Dahl, Polyarchie, 33-48. 45

(22)

21 gedaan om deze begrippen meetbaar te maken. Door bijvoorbeeld mensenrechten verder uit te splitsen naar specifieke vrijheden of rechten, is het mogelijk om ze te kwantificeren, waardoor ze meetbaar en vergelijkbaar zijn. Als onderdeel van artikel 1 en 2 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is gelijkheid op basis van geslacht een essentieel onderdeel van mensenrechten.46 Gelijkheid in deelname in de politiek tussen mannen en vrouwen kan goed worden toegevoegd aan participatie.

Een duidelijke vereiste om te kunnen stellen dat er sprake is van gelijkheid tussen mannen en vrouwen, is als vrouwen dezelfde kansen en mogelijkheden als mannen hebben om te kunnen kiezen, verkiesbaar te stellen en om een actieve rol in de regering te spelen. Hieruit volgt een overlapping met de berekening van het actieve cijfer en de aanvulling voor passieve participatie. Als vrouwen geen stemrecht hebben in een land, dan komt dit terug in het actieve cijfer. In de formulering van het passieve participatie cijfer zit de mogelijkheid tot het verkiesbaar zijn van vrouwen al in. Als vrouwen wel verkiesbaar willen zijn, maar niet toegelaten worden, dan komt dit in het passieve cijfer terug. Er wordt hier dan ook vanuit gegaan dat man-vrouwverhoudingen genoeg tot uitdrukking komen in de hier bovenstaande actieve en passieve participatiecijfers.

In het kader van politieke- en burgerrechten is ook de bescherming van de rechten van godsdienstvrijheid47 en de bescherming van andere niet-religieuze minderheden een belangrijk aspect.48 Gezien de individuele invalshoek van Vanhanen kunnen minderhedenrechten niet opgenomen worden in zijn theorie. Als minderheden politiek gediscrimineerd worden, kan dit land als ondemocratisch beschouwd worden. Dit gegeven geldt ook als bijvoorbeeld vrouwen geen stemrecht hebben in een land. Als buiten de theorie om al geconcludeerd kan worden dat een land ondemocratisch is, dan kan de theorie van Vanhanen toegepast worden en kan er bekeken worden wat de mate van democratie is en wat de kansen op democratie zijn.

46 ‘Artikel 1 & 2’, Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, United Nations

[http://www.ohchr.org/EN/UDHR/Pages/Language.aspx?LangID=dut] geraadpleegd op: 25 oktober 2010.

47

‘Discrimination against religious minorities in IRAN’, Report presented by the FIDH and the Ligue

de Défense des Droits de l’Homme en Iran, Internationale Federatie voor Mensenrechten (Parijs 2003)

5-6.

(23)

22 Een laatste aanvulling op de bepaling van de mate van democratie is de selectie van de te onderzoeken politieke instituten. Als alleen entiteiten waaraan een verkiezing vooraf gaat onderzocht worden, dan is de uitkomst voor de mate van democratie altijd positiever dan de werkelijkheid. De toepassing van de theorie van Vanhanen dient dan ook vooraf gegaan te worden door een analyse van het politieke systeem van het betreffende land. Hierin moet duidelijk naar voren komen waar de macht ligt. Om tot een totaal cijfer te komen voor een land, dienen deze instituten in de theorie opgenomen te worden, ook al zijn ze zonder verkiezingen tot stand gekomen. De waarden voor competitie en participatie kunnen dan op 0 gezet worden, waardoor ondemocratisch, maar politiek machtige organen wel meetellen in de mate van democratie van een land. Schematisch zien de aanvullingen er als volgt uit:

Tabel 2.3 Aangevulde Index of Democracy

Dimensie Meetwaarde

Competitie Percentage van het aandeel dat kleine partijen van de uitgebrachte stemmen in een verkiezing hebben gekregen. De berekening is dat het percentage van de grootste partij wordt afgetrokken van 100%.

Participatie ((Percentage uitgebrachte stemmen in een verkiezing op de totale bevolking * percentage van het aantal

kandidaten op de totaal aangevraagde kandidaten) / 100) + (5 punten * het aantal nationale referenda) + (1 punt * het aantal staatreferenda).

Index of Democracy Competitie percentage * Participatie percentage / 100

§2.4 Machtsmiddelen

Naast de mate van democratie kent de theorie van Vanhanen ook de verdeling van machtsmiddelen, welke een beeld moet geven van de kans op democratie. De machtsbronnen van Vanhanen zijn ongeveer het zelfde als die van Lipset en Lerner (zie §2.1). Vanhanen verdeelt zijn machtsbronnen in vijf basis indicatoren:

 Het percentage geletterden;

 Het percentage studenten;

 Het percentage boerderijen in privé bezit;

 De mate van decentralisatie van niet-agrarische economische machtsmiddelen;

 Het reëel bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking.49

49

(24)

23 Volgens Vanhanen is het percentage studenten een indicatie van hoeveel hoger opgeleiden een land kent en in hoeverre de kennis en vaardigheden die voor een moderne, succesvolle, democratische samenleving nodig zijn, bereikbaar zijn voor de bevolking. De hier gebruikte indicator geeft het percentage studenten op het aantal inwoners in een land weer. Zijn er veel studenten, dan hebben veel mensen de toegang tot de kennis die nodig is om deel te kunnen nemen aan de politiek. Het is dan moeilijker voor een overheid om hen onder controle te houden en ze op te nemen in hun gelederen, waardoor oppositie groepen de mogelijkheid krijgen om zelf ook hoger opgeleiden te rekruteren. De 100% grens is getrokken op 4000 studenten op 100.000 inwoners, omdat in het onderzoek van Vanhanen naar voren komt dat er in 1998 geen land is dat meer studenten heeft op het aantal inwoners.50

Geletterdheid geeft aan in hoeverre een bevolking in staat is om informatie op andere manieren tot zich te nemen dan door naar anderen te luisteren. Het bepaalt ook of een bevolking capabel is om de verschillende meningen van personen die strijden om de politieke macht te verkrijgen en op basis hiervan afgewogen keuzes te maken in verkiezingen. In ondemocratische landen is een heersende elite veel beter in staat om haar boodschap uit te dragen dan de oppositie. De heersende macht mag vaak wel bijeenkomsten houden en hebben veelal controle over de media. Dit soort mogelijkheden worden dan de oppositie onthouden. De mening van een ongeletterde bevolking wordt dan veel meer gevoed door de heersende macht. Een geletterde bevolking is enerzijds in staat om afwijkende meningen op pamfletten of andere uitingen te lezen, anderzijds is het ook in staat om zelf haar mening te uiten via het geschreven woord. Deze indicator geeft het percentage mensen dat kan lezen en schrijven ten opzichte van het totale aantal inwoners in een land weer.51

Het percentage boerderijen in privé bezit representeert de relatieve distributie van economische machtsmiddelen, gebaseerd op controle over agrarisch land. Als agrarisch land geconcentreerd wordt door een kleine groep in een samenleving, dan is een relatief grote groep afhankelijk van deze kleine groep en ontstaat er een onevenredige machtsrelatie. Door de verdeling van agrarisch land, wordt ook macht verdeeld. Een bijkomende machtsbron is dat onafhankelijke boeren zich beter kunnen verenigen in vakorganisaties die hun belangen behartigen in de politiek. Het belang van het percentage privé boerderijen voor de distributie van economische

50 Ibidem, 81-82 en 90-91. 51

(25)

24 machtsmiddelen wordt bepaald door de grote van de agrarische populatie in een land. Een grotere agrarische bevolking verhoogt het belang van het percentage privé boerderijen.52

De mate van decentralisatie van niet-agrarische economische machtsmiddelen is een indicatie die gebaseerd is op het idee dat zowel grote armoede als rijkdom in handen van een kleine groep, de verdeling van economische machtsmiddelen aan geeft. Deze verdeling geeft de verwachtingen en mogelijkheden van de verschillende groepen in een samenleving weer. Een economisch ontwikkeld land heeft een beter verdeelde beroepsmatige structuur en bedrijven zullen meer over het land verdeeld zijn. Bij een dergelijk land is er minder armoede en de rijkste 10% van het land zal slechts een klein deel van het nationaal inkomen vertegenwoordigen. Economische machtsmiddelen zullen beter verdeeld zijn tussen de bevolking, groepen, bedrijven en publieke instanties en er zullen als gevolg hiervan meer belangengroepen zijn. Deze variabele wordt verkregen door het percentage van de groep onder de armoede grens en het percentage in het nationale inkomen van de rijkste 10% af te trekken van 100%. Het belang van de mate van niet-agrarische economische machtsmiddelen wordt bepaald door de grote van de niet-agrarische bevolking, een waarde die overblijft als het percentage agrarische populatie van 100% wordt afgetrokken. Het belang van het percentage niet-agrarische economische machtsmiddelen neemt toe bij een grote niet agrarische bevolking.53

Het nationale inkomen is een indicator voor de mate van economische ontwikkeling in een land. Om deze indicator te meten, kiest Vanhanen voor het bruto binnenlands product (BBP). Het BBP geeft de totale opbrengst uit goederen en diensten binnen de grenzen van een land weer. Door buitenlandse opbrengsten hier buiten te laten, zegt het cijfer veel over de economische ontwikkeling in het land zelf. Om rijke en arme landen goed met elkaar te kunnen vergelijken wordt het reëel bruto binnenlands product (RBBP) genomen dat gecorrigeerd is voor wisselkoersschommelingen en koopkracht (PPP). Om uit te drukken wat dit voor de bevolking betekent, wordt het RBBP (PPP) per hoofd van de bevolking genomen. In een economisch ontwikkeld land is de beroepsstructuur meer gevarieerd. Daarnaast zijn er in economisch ontwikkelde landen bedrijven meer gedecentraliseerd. Dit betekent dat er ook meer belangengroepen in een land aanwezig zijn. Hier uit volgt

52 Ibidem, 82-84 en 91-93. 53

(26)

25 dat economische ontwikkeling een positieve invloed heeft op de verdeling van economische machtsmiddelen. Om tot bruikbare percentages te komen heeft Vanhanen bepaald dat bij een RBBPC van $ 25.000 (1998) de sociaaleconomische ontwikkeling 100% is.54

Tabel 2.4 Machtsmiddelen55

Indicator Meetwaarde Verband

Studenten (S) Het aantal studenten in universiteiten per 100.000 inwoners. 4.000 studenten per 100.000 inwoners is 100%. Bij meer dan 4000 studenten blijft het percentage 100%.

Hoe meer studenten er zijn, hoe meer kennis en vaardigheden zijn verdeeld, hoe beter de kans op democratie is.

Geletterden (L)

De geletterde bevolking als een percentage van de volwassen bevolking (15 jaar en ouder).

Hoe hoger de geletterdheid onder volwassenen, hoe meer basale intellectuele middelen zijn verdeeld, hoe meer kans op democratie.

Privé Boerderijen (PB)

Het gebied van boerderijen in privé eigendom als percentage van het totale gebied aan boerderijen

Hoe meer Privé Boerderijen, hoe meer de controle over agrarisch grond is verdeeld, hoe meer kans op democratie. Mate van decentralisati e van niet-agrarische economische machtsmidde len (DNAM)

Het percentage mensen onder de armoede grens samen met het percentage van het nationale inkomen van de rijkste 10% van de bevolking, afgetrokken van 100.

Hoe hoger de mate van decentralisatie van niet-agrarische economische machtsmiddelen, hoe meer controle over economische middelen zijn gedecentraliseerd, hoe meer kans op democratie. Reëel BBP

per hoofd van de bevolking (RBBPC)

Reëel Bruto Binnenlands Product per hoofd van de bevolking. $25.000 is 100%.

Hoe hoger het inkomen per inwoner, hoe meer socio-economische ontwikkeling, hoe meer kans op democratie.

De bovenstaande indicatoren verhouden zich tot elkaar, waardoor zij de Index van intellectuele dan wel economische machtsmiddelen creëren. Deze Index is een indicatie voor de kans op democratisering en democratie. Het belang van elke indicator komt terug in de berekening van de bijbehorende index. In tabel 2.5 wordt dit schematisch weergegeven.56

54 Ibidem, 96-98. 55 Ibidem, 100. 56

(27)

26 Tabel 2.5 Index voor Machtsmiddelen57

Index Verband (formule)

Index voor intellectuele

machtsmiddelen (IR = S + L / 2)

Hoe hoger dit percentage, hoe meer kennis verdeeld is.

Index voor economische

machtsmiddelen (ER = (PB * AP) + (DNAM * NAP))

Hoe hoger dit percentage, hoe meer economische machtsmiddelen op basis van bezit of controle zijn verdeeld.

De verdeling van machtsmiddelen wordt verkregen door IR, ER en RBBPC met elkaar te vermenigvuldigen en het product te delen door 10.000. Vanhanen noemt deze berekening IPR-2; dit is echter een ontwikkelingen voortkomend uit eerdere onderzoeken van Vanhanen.58 In dit onderzoek wordt deze methode IPR genoemd. Vanhanen kiest in eerste instantie voor deze wijze, omdat hij van mening is dat op deze manier de ene index niet de andere kan compenseren. Hierdoor wordt het gelijke belang van alle indices en het belang om op alle indicatoren goed te scoren benadrukt.59

Vanwege de grote van de gebruikte getallen kan de bovenstaande rekenmethode extreme fluctuaties in de cijfers tot gevolg hebben. Hierdoor kan bijvoorbeeld de ene indicator een andere niet compenseren, terwijl dat juist cruciaal kan zijn voor de berekening van de verdeling van de machtsmiddelen. Er is geen bewijs dat aan toont dat als indicatoren elkaar compenseren democratisering niet mogelijk is. Met dit gegeven in acht genomen heeft Vanhanen ervoor gekozen om het gemiddelde van de vijf basis variabelen te nemen (Het Midden = (S + L + PB + DNAM + RBBPC) / 5), om zodoende extreme fluctuaties in uitkomsten te voorkomen.60 In de toepassing van de theorie van Vanhanen worden zowel IPR als Het Midden gebruikt.

Vanuit correlatie- en regressieonderzoek heeft Vanhanen voor deze drie manieren een transitieniveau berekend. Landen die boven deze niveaus scoren zijn vaak al gedemocratiseerd. Landen die in deze transitieniveaus zitten hebben grote kans te gaan democratiseren, want de politieke machtsmiddelen zijn zodanig verdeeld dat de bevolking van dit land de mogelijkheid en macht heeft om mee te doen in de politiek. Landen waarvan de waarden onder het transitieniveau vallen, zullen niet snel gaan democratiseren. Ook toont deze analyse van Vanhanen aan dat

(28)

27 de twee verschillende manieren niet een wezenlijk verschillende uitkomst laten zien, maar alleen dat zij een verschillende manier van berekenen van de verdeling van de machtsmiddelen zijn.61 In de onderstaande tabel zijn per rekenmethode de transitieniveaus weergegeven.

Tabel 2.6 Transitieniveau voor de verdeling van Machtsmiddelen62

Rekenwijze Transitieniveau van machtsmiddelen verdeling

IPR -4 tot 6

Het Midden 28 tot 38

Tabel 2.6 geeft de verschillende niveaus van machtsmiddelen verdeling aan waarbij landen de drempelwaarde van democratie passeren. De niveaus tonen vooral aan dat de kans dat een land democratiseert hoger wordt naarmate de waarde voor IPR of Het Midden groter worden. Zij geven niet weer of een land democratisch is. Een land dat al democratisch is, heeft vaak hoge waarden voor IPR en Het Midden. Er zijn een aantal gevallen waarin de voorspelling van IPR en Het Midden niet overeenkomen met de uitkomst van de IoD meting. Vanhanen benadrukt dat de landen die afwijken voornamelijk de armste landen ter wereld zijn. De democratie wordt hier mogelijk gemaakt door donorlanden die voor hun giften Good Governance eisen. Op het moment dat het land op eigen benen staat, zou volgens Vanhanen de democratie uit elkaar vallen. Vanhanen bekijkt en verklaart per afwijkend land wat de reden is voor het niet overeenkomen van het IoD resultaat en de Verdeling van Machtsmiddelen.63 Uit de eerder aangehaalde regressie en correlatie onderzoeken komt echter wel naar voren dat de voorspellende kracht van IPR en Het Midden van een hoog niveau zijn. In ruim 70% van de gevallen klopt de voorspelling.64

§2.5 Machtsmiddelen aanvulling

Bij de verdeling van machtsmiddelen zijn een aantal aanvullingen te formuleren, waardoor de theorie een betere afspiegeling van de werkelijkheid wordt. Een belangrijke aanvulling daarin is de definitie van geletterdheid. Waar Vanhanen alleen naar lezen en schrijven keek, wordt ondertussen het belang van rekenen en het

(29)

28 kunnen gebruiken van internet als even groot beschouwd. De bronnen waar Vanhanen zich in 1998 op baseerde, hebben deze verandering ook in hun cijfers doorgevoerd. Bij het toepassen van de theorie van Vanhanen in hoofdstuk 4 zal deze nieuwe uitgebreidere definitie aangehouden worden.

Vanhanen had tijdens de ontwikkeling van zijn theorie problemen met de omschrijving van studenten, universiteiten en andere instellingen van hoger onderwijs. Hier is geen onderscheid in te maken. Hierdoor wordt er ten behoeve van dit onderzoek verder gegaan met de classificatie van UNESCO die de algemene term

Higher Education gebruikt.65 Daarnaast wordt ook de grens dat 100% 4000 studenten per 100.000 inwoners is, verworpen. De enige fundering voor deze grens was dat geen enkel land meer dan 4000 studenten op 100.000 inwoners had. Op basis van de nieuwe definitie kan er een nieuwe grens gesteld worden. Door echter het aantal studenten op de totale bevolking te nemen, wordt er werkelijk aangegeven hoeveel studenten er op de totale bevolking zijn.

(aantal studenten / totale bevolking *100%)

Een gecompliceerde indicator is de mate van decentralisatie van niet-agrarische economische machtsmiddelen. Deze naam stamt uit eerdere versies van de theorie. In de naamgeving van deze indicator is het niet-agrarische gedeelte overbodig geworden, want het cijfer duidt het verschil tussen arm en rijk aan. Deze indicator wordt in de aanvullingen de mate van decentralisatie van financiële machtsmiddelen genoemd. Het verband dat Vanhanen schetste blijft in stand, maar de indicator betekent nu ook waar hij op gebaseerd is; het verschil tussen arm en rijk. Een hoge mate van decentralisatie van financiële machtsmiddelen wil zeggen dat het verschil tussen arm en rijk klein is en dat een groot gedeelte van de bevolking een bepaalde levensstandaard heeft. Dit is positief voor de kans op democratie.

(100% - (% onder armoede grens + % in het NI van rijkste 10%))

In zijn theorie maakt Vanhanen gebruik van het nationale inkomen en kiest daar bewust voor het BBP, omdat dit de opbrengsten van goederen en diensten binnen de grenzen van een land aangeeft. Vanhanen sluit dus inkomsten verkregen door middel van export en import uit. Dit is spijtig; export producten zijn wel degelijk een gevolg van het binnenlandse productieapparaat en uitsluiting daarvan

(30)

29 kan een verkeerde weergave van een economie geven. Daarnaast is import een manier waarop andere meningen en manieren een land binnen kunnen komen. Een land met intensieve export en import staat meer open voor verschillende invloeden, waardoor haar bevolking meer toegang heeft tot andere meningen en er uiteindelijk meer kans is op democratie. In de aanvullingen wordt dan ook het bruto nationaal inkomen gebruikt, wat in feite het BBP en het buitenlandse handelssaldo is.

Bij de mate van democratie zijn vrouwenrechten en minderhedenrechten besproken. Er zijn echter nog meer rechten, eveneens opgenomen in de Universele Rechten van de Mens, die invloed hebben op de kans op democratie. Een belangrijk recht is in dit geval de vrijheid van meningsuiting welke ook terugkomt in de theorie van Dahl over polyarchie.66 De vrijheid van meningsuiting is een slecht meetbaar begrip. Een onderdeel van vrijheid van meningsuiting is persvrijheid; de vrijheid van mening mag in allerlei vormen geuit worden.67 Persvrijheid is een al wat specifieker begrip en hierdoor ook beter meetbaar. In een land kan goed gemeten worden hoe vrij de media is. Door te bekijken hoeveel staatszenders en staatskranten er zijn of hoeveel kranten en internetsites er door de staat worden verboden of geblokkeerd. Onder media wordt hier de gedrukte media, radio, televisie en internet verstaan.

Media zijn een machtsmiddel. Dit is zeker ook in Iran duidelijk naar voren gekomen.68 Uit dit gegeven volgt dat persvrijheid een indicator is van de kans op democratisering. Persvrijheid is de mogelijkheid om verschillende ideeën te kunnen en mogen uiten en de mogelijkheid van burgers om toegang te hebben tot verschillende meningen. Dit heeft het meeste betrekking op geletterdheid. Als in een land het overgrote deel van de bevolking geletterd is, maar de media worden beheerst door de zittende macht, die bepaalt wat de boodschap is of het censuur toepast, dan is de berichtgeving over de regering niet objectief en krijgt een bevolking maar één zienswijze te horen. In dit geval is dan het belang van geletterdheid minder. Geletterdheid heeft alleen invloed als de burgers van een land ook andere informatie krijgen dan die van de heersende elite. Voor het vormen van een eigen mening is het van belang dat er onafhankelijke media in een land is en dat deze toegankelijk is.

66 Dahl, Polyarchie, 33-48. 67

‘Article 19’, The Universal Declaration of Human Rights, United Nations [http://www.un.org/en/documents/udhr/] geraadpleegd op: 26 mei 2010.

(31)

30 Zoals hierboven aangegeven, is voor persvrijheid een meetbare indicator nodig. Het financiële aandeel van een regering in de media is hier een goede meetmethode, maar zo ook het percentage van de bevolking dat haar informatie via staatsbedrijven in de mediasector verkrijgt. De overheidsuitgaven aan de mediasector als percentage van de totale waarde van de mediasector geeft het aandeel van de staat in de media weer. Dit cijfer zal het percentage van de bevolking dat haar nieuws via staatsbedrijven krijgt representeren. Om het op te kunnen nemen in de theorie, dient het aandeel van de staat in de media van 100% afgetrokken te worden, om te bepalen wat het aandeel van de vrije pers in een land is. Dit percentage kan dan het geletterdheid percentage corrigeren door deze met elkaar te vermenigvuldigen. Persvrijheid (PV) wordt zo een wegingsfactor voor geletterdheid. De waarde voor geletterdheid geeft hierdoor ook de toegang tot afwijkende meningen weer.

(Lv *PV)

Een volgend ontbrekend machtsmiddel is geweld. Vanhanen erkent wel dat geweld een machtsmiddel is, maar ziet geen mogelijkheid om dit in zijn theorie op te nemen. Geweld heeft echter wel invloed op het democratische proces. Het feit dat het in eerdere studies niet meetbaar was, wil niet zeggen dat dit nog steeds het geval is. Zoals door de Genève Declaratie over Gewapend Geweld en Ontwikkeling wordt onderbouwd, is de aanwezigheid van geweld van slechte invloed voor de ontwikkeling van vrede, veiligheid en mensenrechten.69 Het gebruik van geweld en geweldsmiddelen of het dreigen daarmee, laten machtsrelaties ontstaan die niet gebaseerd zijn op politieke gelijkheid. Het is een punt dat terug komt in de artikelen 3 en 5 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en daarom van wezenlijk belang om op te nemen in de theorie.70

De beheersing van geweldsmiddelen valt niet onder kennis of economie zoals Vanhanen deze omschrijft. Geweld zal daarom een op zichzelf staande index moeten zijn in de verdeling van machtsmiddelen. Daarnaast is het gebruik van geweld en de beheersing van geweldsmiddelen van doorslaggevende invloed op de samenleving en de verdeling van macht.71 Er komt een derde index die een indicator is voor de

69 The Geneva Declaration on Armed Violence and Development, Geneva Declaration on Armed Violence and Development [http://www.genevadeclaration.org/fileadmin/docs/Geneva-Declaration-Armed-Violence-Development-091020-EN.pdf] geraadpleegd op: 25 augustus 2010.

70 ‘Article 3 & 5’, The Universal Declaration of Human Rights, United Nations [http://www.un.org/en/documents/udhr/] geraadpleegd op: 25 mei 2010.

(32)

31 verdeling van geweld machtsmiddelen (G). Vervolgens moet deze indicator opgenomen worden in de berekening van de Index of Power Resources.

Om in lijn te komen met de theorie van Vanhanen moet voor de index van de verspreiding van geweldsmiddelen onderzocht worden in hoeverre geweldsmiddelen verspreid zijn onder de bevolking. Dit kan echter tot gevolg hebben dat landen die al als democratie gekwalificeerd zijn op dit punt als nog slecht scoren. Uitzonderingen zijn onvermijdbaar en het is juist het totaal van alle indicatoren die de kans op democratie weergeeft en niet één afzonderlijke indicator. Robert A. Dahl stelt dat de kans op democratie groter is als geweldsmiddelen onder controle staan van democratisch verkozen autoriteiten.72

Dahl beschouwt alleen leger en politie als geweldsmiddelen, maar in dit onderzoek worden ook paramilitaire groepen, milities, guerrillabewegingen en andere gewapende groepen opgenomen in de definitie, aangezien zij door middel van geweld, of het dreigen daarmee macht genereren en een democratisch verkozen autoriteit kunnen vervangen.73 Belangrijk hierbij is wel dat er duidelijk wordt vast gesteld wat een geweldsmiddel is. Een wapen op zichzelf is geen geweldsmiddel. Als dit wapen gebruikt wordt, is het dat wel. Bij geweldsmiddelen is het menselijke aspect van doorslaggevend belang. Gewapende mensen zijn een geweldsmiddel. Als er veel gewapende mensen onder controle staan van één persoon dan beschikt deze persoon over veel macht.

De geweldsmiddelen indicator wordt gedefinieerd als het aantal soldaten dat onder controle staat van democratisch gekozen autoriteiten. Dit wordt dan als percentage op de totale hoeveelheid soldaten genomen. Democratisch gecontroleerde geweldsmiddelen zijn positief voor de ontwikkeling van democratie. Deze nieuwe indicator kan zowel bij de IPR methode gebruikt worden als bij het Midden. (aantal democratische soldaten / totaal aantal soldaten * 100%)

Een laatste machtsmiddel is de beheersing van natuurlijke hulpbronnen. De overheidscontrole over natuurlijke hulpbronnen waar een land in verhouding veel van heeft, kunnen een machtsrelatie in stand houden die niet bevorderlijk is voor democratie. Als een overheid de binnenlandse consumptie stimuleert met inkomsten uit de export van haar natuurlijke hulpbronnen, is er sprake van een afhankelijkheid

72 Robert A. Dahl, Democracy and its Critics, 245.

(33)

32 van de burger aan de overheid. Aan de ene kant vanwege kunstmatig lage prijzen voor consumptie goederen, aan de andere kant vanwege de exclusieve toegang voor de overheid tot deze natuurlijke hulpbronnen.

De relatie is dat als economische sectoren geprivatiseerd zijn, er geen afhankelijkheidsrelaties zijn met politieke machthebbers, waardoor burgers in staat zijn hun eigen keuzes te maken. In principe is dit dezelfde redenatie als bij privé boerderijen. Er wordt hier echter niet naar landbezit gekeken, maar naar aandeel in de betreffende sector. Als het aandeel van de overheid in de diensten sector bijvoorbeeld 80% is, dan is er 20% geprivatiseerd en zijn burgers, werkzaam in de dienstensector, niet volledig vrij om hun eigen weg te kiezen. De indicator voor de verdeling van economische machtsmiddelen wordt beter gerepresenteerd door het uit te breiden met de mate van privatisering in andere economische sectoren.

In dit cijfer is ook de privatisering van de landbouw sector meegenomen en kan het dus de indicator PB is zijn geheel vervangen. In de formule zal er niets veranderen, behalve dat de B in PB komt te vervallen. Dit was in feite ook de betekenis die het had in de theorie van Vanhanen.74 Nu is er echter een cijfer voor de gehele economie geformuleerd, waardoor de indicator een volledig beeld van de economie weer geeft.

Bij het toepassen van zowel de theorie van Vanhanen als de aanvullingen worden de meest recente cijfers gebruikt. Als bronnen ontwikkelingscijfers van een bepaalde indicator of grens weergeven, dan worden deze cijfers gecorrigeerd tot het jaar van de laatste verkiezingen (2009). In alle ander gevallen geldt het meest recente cijfer of de door Vanhanen bepaalde grens. De bestaande theorie van Vanhanen is op een aantal plaatsen aangepast een aangevuld. Schematisch ziet dat er als volgt uit:

74

(34)

33 Tabel 2.7 Aanvullingen verdeling van Machtsmiddelen

Indicator Verband Berekening

Geletterden (L) Lk = Lv * PV

Hoe meer mensen kunnen lezen, schrijven, rekenen en gebruik maken van internet en daar de mogelijkheid toe hebben, hoe groter de kans op democratie.

Het percentage geletterden op de bevolking,

vermenigvuldigd met het aandeel wat de staat niet in de media heeft. PV = 100% - aandeel staat in de media

Studenten (S) Hoe meer studenten hoe

meer intellectuele kennis en vaardigheden zijn verspreid, hoe groter kans op democratie.

Het percentage studenten die aangemeld zijn bij een instelling van Higher Education op de bevolking

Mate van decentralisatie van financiële

machtsmiddelen (D)

Hoe kleiner de kloof tussen arm en rijk, hoe meer financiële

machtsmiddelen zijn gedecentraliseerd, hoe groter de kans op democratie.

De som van het percentage mensen onder de armoede grens en het percentage van de rijkste 10% in het

nationale inkomen, afgetrokken van 100%.

Mate van privatisering van economische machtsmiddelen (P)

Hoe hoger de mate van privatisering hoe minder afhankelijk de bevolking is van haar overheid, hoe groter de kans op

democratie.

De mate van privatisering in een economie.

Reëel Bruto Nationaal Inkomen per Capita (I)

Hoe hoger het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking hoe meer een land

socio-economisch ontwikkeld is, hoe groter de kans op democratie.

Het reëel bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking in purchasing power parity dollars. $25.000 = 100% corrigeren voor inflatie naar heden.

Mate van verdeling van geweldsmiddelen (G)

Hoe meer gewapende groeperen democratisch gecontroleerd worden, hoe groter de kans op democratie.

Het percentage democratisch

gecontroleerde soldaten op het totaal aantal soldaten.

Index van de verdeling van machtsmiddelen (IM)

Hoe meer de

machtsmiddelen verdeeld zijn, hoe groter de kans op democratie.

Het Midden:

IM=(L+S+D+P+I+G)/6 IPR:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

geestelijke scheppingsvermogen der mens. en niet vervalst door oneigenlijke elementen als commercial isme in het Westen en politieke dwang in het Oosten. De VARA kan

Wanneer op grote schaal monetair wordt gefinancierd en wanneer deze financiering zich over een aantal jaren uitstrekt, moet opnieuw worden vastgesteld dat de

(Ruilvoet en Investeringen) uitvoerig behandeld. Passen wij de consequenties van deze ontwikkeling op het beeld van het drieledige evenwicht toe, dan zou dit

Iranian Mines &amp; Mining Industries Development &amp; Renovation, known as IMIDRO, is a major state-owned holding company active in the mining sector in Iran. IMIDRO has 8

Though Chinggis died in 1227, his empire, unlike other steppe empires, sur- vived through his progeny, who succeeded in maintaining and extending his power and territories.

At present, around 150.000 farmers harvest the crop from about 290.000 hectares of pistachio orchards nationwide; more than 70% of the production is coming from small-scale

Bovendien zijn de meeste partijen in Afrika zelf niet democratisch in hun organisatie en werkwijze, en het vervangen van de ene ondemocratische partij door een andere

de vraag aan de orde cif de politiek binnen die wereld nog wei leift. voor aile kiezers, aangezien de ideologische dimen- sie van politiek vrijwel geheel weggeebd