• No results found

Geestdrift is contrabande. De rekrutering van Nederlandse foreign fighters en de neutraliteitspolitiek tijdens de Tweede Boerenoorlog, 1899-1902

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Geestdrift is contrabande. De rekrutering van Nederlandse foreign fighters en de neutraliteitspolitiek tijdens de Tweede Boerenoorlog, 1899-1902"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Geestdrift is contrabande. De rekrutering van Nederlandse foreign fighters en

de neutraliteitspolitiek tijdens de Tweede Boerenoorlog, 1899-1902

Naam: Studentnummer:

E-mail:

Masterscriptie geschreven ter afronding van de Masterstudie Militaire Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam

Onder begeleiding van dr. Samuël Kruizinga Tweede lezing verricht door prof. dr. Wim Klinkert

1 augustus 2017

Abstract: Many current studies of foreign fighting focus on the contemporary issue of jihadism and terrorism, but the phenomenon is far older. In this thesis, I attempt to historicize current understanding of modern day foreign fighters. Using a theory from studies of transnational activism, I argue that the way in which Dutch foreign fighters have been recruited for the South African War is very similar to the way in which other foreign fighters have been recruited for conflicts that are not their own throughout history. Appealing to a shared sense of identity between the Boers and the Dutch, recruiters framed the distant war in South Africa as an existential threat to the entire Dutch race, a war for a colonial order that required immediate defensive mobilisation to avert disaster for both South Africa and the Netherlands. Foreign fighting transgressed norms of national military service, Dutch nationality law and the official Dutch neutrality policy. However, it was often hard to prove that any individual had engaged in foreign fighting. Moreover, Dutch public and political opinion reached strong consensus on the matter of objecting to involuntary loss of nationality to which some foreign fighters were subjected. As a result, few of the foreign fighters were ever punished, which indicates tension between the letter of the law and actual legal practice. This thesis concludes by offering suggestions for further research into foreign fighter recruitment messaging during the South African War.

Key words: Foreign fighters, transnational recruitment, South African War (1899-1902), Dutch neutrality policy, contemporary jihadism

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 2

Deelvraag 1: Hoe verliep de praktische rekrutering van Nederlandse foreign fighters tijdens de Tweede Boerenoorlog? 11

Achtergrond van het conflict: de ‘Uitlanderkwestie ’en de verdediging van Transvaal 11

Netwerken van foreign fighter rekrutering in de pro-Boerenbeweging en hun doelgroepen 15 Een moeizaam afdwingbare rekruteringsstop van foreign fighters naar aanleiding van het strijdverloop 21

Deelconclusie 22

Deelvraag 2: Wat voor rekruteringsboodschap ontvingen potentiële Nederlands foreign fighters voor de strijd in Zuid-Afrika? 23

De gepropageerde relatie tussen de Boeren en Nederlandse foreign fighters: de band van stamverwantschap 24

Existentiële bedreiging: de ongelijke strijd tegen ‘het perfide Albion’ waarin macht triomfeert over

recht 26

De rationale van defensieve mobilisatie: Nederlandse passiviteit terwijl het onheil nadert 32

Deelconclusie 35

Deelvraag 3: Hoe reageerde de Nederlandse staat op de foreign fighter activiteiten? 37 De voorzorgsmaatregelen van het Haagse Comité versus de bewijslast van de staat 38 De discussie over onvrijwillig nationaliteitsverlies 39

De consequenties van vreemde krijgsdienst in Zuid-Afrika voor de Nederlandse foreign fighters 41

Deelconclusie 43

Conclusie 45 Literatuurlijst 49

(3)

Inleiding

In de negentiende eeuw kwam het verschillende keren tot een militair treffen tussen de twee Boerenrepublieken van Transvaal en Oranje Vrijstaat, samen officieel de Zuid-Afrikaanse Republiek (ZAR), en het Britse Rijk. Met de verrassende overwinning van de ZAR in de Eerste Boerenoorlog (1880-1881) veranderde eeuwen van Nederlandse meewarigheid ten opzichte van deze archaïsche, orthodoxe Boeren in regelrechte (h)erkenning.1 Deze succesvolle strijd van de Boeren, waarin zij hun

onafhankelijkheid herwonnen, deed veel Nederlanders denken aan de Nederlandse Opstand (1568-1648) tegen het Spaanse gezag. Engeland werd tijdens de Tweede Boerenoorlog (1899-1902) gewaarschuwd door Abraham Kuyper, de leider van de Anti-Revolutionaire Partij: ‘De Hollandsche Geuzen hebben tachtig jaar lang de overweldigende macht van Spanje weerstaan… en de Boeren hebben Geuzenbloed.’2 De historische parallel ging nog verder. De Boeren werden gezien als waardige

afstammelingen van de pioniers van de Verenigde Oost-Indische Compagnie die zich in het spoor van Jan van Riebeeck in 1652 op de Kaap hadden gevestigd. Zo waren de Boeren een waardevolle link met de zeventiende eeuw, dat een bron van nationale inspiratie was. Daarnaast deelden de Boeren en Nederlanders in een gemeenschappelijke taal en in het calvinisme. Deze raciale, culturele en historische verbondenheid werd door tijdgenoten gevat in het begrip ‘stamverwantschap.’3 De

Nederlandse intellectuele elite kwam tijdens de Eerste Boerenoorlog al in beweging om de publieke opinie ten gunste van de Boeren te beïnvloedden. De geleerde Pieter Harting publiceerde een ‘Oproep aan de Britsche Natie’ in het Utrechts Provinciaal en Stedelijk Dagblad op 23 december 1880. Daarin appelleerde hij aan het rechtvaardigheidsgevoel van de Britten om de oorlog te staken en de Boeren de onafhankelijkheid te schenken.4 Zijn oproep stond aan de basis van verschillende comités

die door het land werden opgericht om de belangen van de Boeren te behartigen. Dit culmineerde in de fusie van het Amsterdamse en Utrechtse comité in de gezamenlijke Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeniging (NZAV).5 Wat betreft binnenlandse effecten was de ontluikende sympathie

voor de Boerenzaak een verbindende factor in een verzuild land dat veel maatschappelijke tegenstellingen kende vanwege de schoolstrijd, sociale kwesties en kiesrechtuitbreidingen.6 Na 1880

waren er dus allerlei netwerken van comités, verenigingen en clubs opgericht die de verbindingen tussen Nederland en Zuid-Afrika probeerden te versterken en het stamverwantschapsideaal propageerden.7 Tijdens de Tweede Boerenoorlog hielp deze veelvormige en complexe

pro-Boerenbeweging door het opzetten van hulpcomités, handtekeningenacties en het inzamelen van geld en goed voor de belegerde ZAR.

1Foto op het voorblad: Fotoarchief Zuid-Afrikahuis Nederland, ‘Hollanderkorps te Zandspruit’, 200, map 17-38. Martin Bossenbroek, De Boerenoorlog (Amsterdam 2012) 13-15.

2 Abraham Kuyper, De crisis in Zuid-Afrika (Amsterdam 1900) 84-85.

3 Vincent Kuitenbrouwer, A war of words. Dutch pro-Boer propaganda and the South African War (1899-1902) (Amsterdam 2012) 20.

4 Bossenbroek, Boerenoorlog 34-36.

5 G.J. Schutte, Nederland en de Afrikaners. Adhesie en aversie. Over stamverwantschap, Boerenvrienden,

Hollanderhaat, calvinisme en apartheid (Franeker 1986) 43-44. Kuitenbrouwer, War of words 39.

6 Martin Bossenbroek, ‘The Netherlands and the Boer war. Their wildest dreams. The representation of South African culture, imperialism and nationalism at the turn of the century’ in: Keith Wilson ed., The international

impact of the Boer War (Acumen 2001) 123-139, aldaar 125-127, 135-136. Bossenbroek, Boerenoorlog 13.

Kuitenbrouwer, War of words 35-38.

7 Donal Lowry, ‘When the world loved the Boers’, History Today 5 (1999) 43-49, aldaar 43-45. Dit werd onder andere gedaan door het uitzenden van geschoolde emigranten die hielpen om de Republieken te ontwikkelen. De ambtenarij, het onderwijs en het cruciale staatsbedrijf de Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaatschappij waren de voornaamste Hollanderbolwerken. Zie daarvoor Bossenbroek, Boerenoorlog 98-100. Kuitenbrouwer, War of words 47-50, 55.

(4)

De Nederlandse identificatie met de Boeren in de Tweede Boerenoorlog werd verder versterkt door het militante nationalisme dat opleefde tegen de eeuwwisseling. Deze nationalistische opleving kwam voort uit het militair optreden van Nederland in Nederlands-Indië tijdens de Atjeh-Oorlog (1873-1914).8 Daarmee probeerde Nederland haar koloniaal gezag in de gehele Indonesische

archipel te vestigen, wat tot het begin van de twintigste eeuw nog niet gelukt was.9 Met de

benoeming van Van Heutsz tot gouverneur van Atjeh en een expeditie naar de noordelijke kuststreek van Sumatra kwam de eerste doorbraak in maart 1898, maar het zou nog tot 1909 duren voordat de gehele archipel onder Nederlands gezag kwam te staan.10 Het langzaam op gang gekomen

machtsvertoon in Indië werkte aanstekelijk en in dit klimaat werd het ‘rechtvaardige geweld’ van de Boeren verwelkomd in Nederland, maar door het langdurige onvermogen om de Atjeh-Oorlog te beslissen was de Nederlandse regering beducht op inmenging van andere westerse mogendheden.11

Met de opening van het Suezkanaal in 1869 verschoof de belangrijkste zeevaartroute van Zuidoost-Azië van de Straat van Soenda en om de Kaap de Goede Hoop naar de Straat van Malakka en de kustwateren van Atjeh.12 Daardoor was de Nederlandse regering bevreesd voor dat een belangrijke

tegenspeler als Groot-Brittannië in dit werelddeel de Atjeh-Oorlog zou aanwenden om Britse controle uit te breiden, ten koste van Nederlandse invloed.13 Destijds werden namelijk de grenzen tussen de

Britse en Nederlandse koloniale rijken in Zuidoost-Azië afgebakend.

De Nederlandse positie in Zuidoost-Azië was daarom onzeker. Dit, gecombineerd met de status een kleine mogendheid te zijn tussen Europese grootmachten als Frankrijk, Engeland en een verenigd Duitsland, maakte dat de Nederlandse regering gedwongen was een strikte neutraliteitspolitiek te voeren. In overheidskringen werd Britse annexatie van Nederlands-Indië alom gevreesd als Nederland officieel betrokken zou raken bij de oorlog in Zuid-Afrika.14 Daardoor was de

kloof tussen het regeringsbeleid en het publiek enthousiasme in Nederland voor de Boerenzaak, aangewakkerd door het opkomende militant nationalisme, zeer groot.15 Maar de onofficiële steun van

de pro-Boerenbeweging voor de ZAR beperkte zich niet tot toejuichen en steunen vanaf de zijlijn. In totaal hebben ongeveer zeshonderdvijftig Nederlanders de ZAR gediend in een militaire functie tijdens de Tweede Boerenoorlog. Daarvan dienden vierhonderd in ‘eigen organisaties’ zoals het Hollanderkorps (dat weer onderverdeeld was in een veld- en garnizoensdienst) en tweehonderdvijftig bij de Boerenstrijdkrachten zelf.16 Accuratere schattingen maken over het aantal buitenlandse

oorlogsvrijwilligers voor de ZAR is echter problematisch om een aantal redenen. Een volledige legeradministratie was niet teruggevonden in Pretoria.17 Tellingen zijn problematisch omdat de

vrijwilligerskorpsen meerdere keren opgeheven en opnieuw opgericht werden en men kon gemakkelijk tussen de verschillende eenheden wisselen.18 Het totale aantal Europese

oorlogsvrijwilligers in de Tweede Boerenoorlog wordt geschat op zevenentwintighonderd, inclusief de

8 Martin Bossenbroek, Holland op zijn breedst. Indië en Zuid-Afrika in de Nederlandse cultuur omstreeks 1900 (Amsterdam 1996) 46.

9 Bossenbroek, ‘The Netherlands and the Boer war’ 124. 10 Bossenbroek, Holland op zijn breedst 36-42.

11 Bossenbroek, ‘The Netherlands and the Boer war’ 124-125. 12 Idem.

13 Idem.

14 Bossenbroek, Boerenoorlog 14.

15 Kuitenbrouwer, War of words 41. Indicatief hiervoor was dat bijvoorbeeld de NZAV geen financiering van de Nederlandse overheid ontving en dat prominente politici als minister van Buitenlandse Zaken De Beaufort hun persoonlijke sympathie voor de Boerenzaak gescheiden hielden van hun verantwoordelijkheden.

16 Howard C. Hillegas, With the Boer forces (Londen en New York 1900) 257.

17 Hillegas, With the Boer forces 257. De oorlogsjournalist Hillegas baseerde zijn aantallen op schattingen gemaakt door verschillende Engelse en Amerikaanse journalisten, bij gebrek aan legeradministratie van de ZAR. 18 B.J. Viljoen, Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog (Amsterdam 1902) 37-39. F. Duym ed., Met

den Mauser. Persoonlijke ervaringen in den Zuid-Afrikaanschen Oorlog van C. Plokhooy (Gorinchem 1901) 33,

105. Hillegas, With the Boer forces 251. Voor meer informatie over de republikeinse, losse structuur van de Boerenstrijdkrachten, zie Kuitenbrouwer, War of words 192-199 en Bossenbroek, Boerenoorlog 215-220.

(5)

Europese ingezetenen van de ZAR.19 Tussen de duizend en vijftiendhonderd van hen kwamen

overzees via de neutrale Portugese haven Lourenço Marques de ZAR binnen.20 Van deze buitenlandse,

overzeese groep zijn sommigen via bepaalde organisaties naar Zuid-Afrika gegaan en anderen hebben de ZAR op eigen initiatief bereikt (de getalsverhouding is onbekend). De enkele honderden Nederlandse vrijwilligers die vanuit Nederland naar Zuid-Afrika gingen om te vechten schonden daarbij de Nederlandse neutraliteitspolitiek.

Dit internationale vrijwilligersfenomeen in oorlogssituaties heeft de afgelopen twee decennia veel aandacht gekregen van beleidsmakers en wetenschappers uit allerlei disciplines. Deze vrijwilligers worden ook wel ‘foreign fighters’ genoemd in de Engelstalige literatuur. Dit begrip wordt hier gebruikt omdat het voor velen herkenbaar is uit beschrijvingen van populaire media om jihadisten aan te duiden.21 De focus van het huidige onderzoek is vrijwel exclusief gericht op

hedendaagse islamitische terreurnetwerken, zoals Islamitische Staat en Jahbat al-Nusra. Dit zijn zogeheten salafistische jihadistische netwerken. Salafisme is een religieuze en politieke ideologie met een, wat de huidige foreign fighters betreft, belangrijke nadruk op de plicht van moslims voor het uitvoeren van jihad.22 Jihad wordt hier opgevat als uitwendige, gewelddadige strijd namens en ten

behoeve van de transnationale moslimgemeenschap.23 Veel definities van het huidige onderzoek naar

foreign fighters verbinden hen aan een ideologische motivatie, zoals ‘jihadisme’, en deze nadruk is zo sterk dat de term ‘foreign fighters’ een impliciet synoniem is geworden voor salafistische jihadisten.24

Deze focus op jihadisme is te verklaren doordat salafistische organisaties als Islamitische Staat vandaag de dag westerse individuen rekruteren voor conflicten in het Midden-Oosten. Deze zogeheten ‘Syriëgangers’ kunnen bij terugkeer in hun thuisstaten een wezenlijke bedreiging vormen, waardoor regeringen wereldwijd naarstig zoeken naar effectieve maatregelen tegen dit foreign fighter fenomeen.25 Het huidige onderzoek onderstreept daarmee in feite het veronderstelde

moderne karakter van foreign fighting. Maar transnationale rekrutering voor een strijd en vreemde krijgsdienst zijn veel oudere fenomenen dan het hedendaagse jihadisme. Bovendien blijkt uit historische antecedenten, zoals de zeshonderdvijftig Nederlandse vrijwilligers in de Tweede Boerenoorlog, dat de Islam niet een vereiste is noch een toereikende verklaring biedt voor foreign fighters in het algemeen.26

Binnen het historiografisch thema van dit conflict als eerste massamediaoorlog is er nauwelijks aandacht voor het internationale vrijwilligersfenomeen.27 Belangrijker nog is dat een

beperkt aantal auteurs over deze foreign fighters heeft geschreven in een stijl van literaire non-fictie.

19 Hillegas, With the Boer forces 257. Een andere, grotere groep waren de zesduizend Afrikaner vrijwilligers, Britse onderdanen uit onder andere de Kaapkolonie.

20 Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 126 Asselbergs, 1890-1908, nummer toegang 2.21.013, inventarisnummer 27: Verslag der militaire attaché’s over de oorlog in Zuid-Afrika. Doorslagen. Deel II: Krijgswezen 115. Deze schatting is gebaseerd op wat er in de administratie van de consul-generaal van de ZAR te Lourenço Marques te vinden was. De consul-generaal had achttienhonderd passen verleend aan mensen die de ZAR tussen half november 1899 en de inname van Pretoria op 5 juni 1900 wilde bezoeken, waarvan een kleine duizend in ieder geval waren gekomen om te vechten.

21 David Malet, ‘Why foreign fighters? Historical perspectives and solutions’ Orbis 1 (2010) 97-114, aldaar 105. 22 Seth G. Jones, A persistent threat. The evolution of al Qa’ida and other salafi jihadists (Arlington, RAND National Defense Research Institute 2014) 12-13.

23 David Malet, Foreign fighters. Transnational identity in civil conflicts (Oxford 2013) 19. De politieke en ideologische doelstellingen waarvoor de salafistische jihadisten vechten kunnen enorm verschillen per organisatie, zie voorgaande voetnoot. Wat betreft de verdediging van de transnationale moslimgemeenschap (de ummah) die geen nationale, seculiere grenzen volgt en als een enkele (territoriale) eenheid wordt neergezet, zie Malet, Foreign fighters 163-166, 168, 177, 183-184, 188.

24 David Malet, ‘Foreign fighter mobilization and persistence in a global context’, Terrorism and Political

Violence 3 (2015) 454-473, aldaar 455-459. Edwin Bakker en Mark Singleton, ‘Foreign fighters in the Syria and

Iraq conflict. Statistics and characteristics of a rapidly growing phenomenon’ in: Andrea de Guttry et al ed.,

Foreign fighters under international law and beyond (Den Haag 2016) 9-25, aldaar 22-23.

25 Andrea de Guttry et al, ‘Introduction’ in: idem, foreign fighters under international law 2-3. 26 Malet, Foreign fighters 25, 205-206.

(6)

Zij waren meer geïnteresseerd in het vertellen van een goed verhaal dan historische analyse, waardoor dit laatste niet verder kwam dan een relaas aan intrigerende anekdotes en feiten, verteld vanuit de vrijwilligers zelf.28 Methodologisch gezien levert de keuze om de persoonlijke ervaringen van

de vrijwilligers centraal te stellen twee problemen op. Allereerst heeft dit gebrekkige historische analyse tot gevolg, met name doordat het aantal gebruikte bronnen beperkt is. Een voorbeeld hiervan is het boek van oud-huursoldaat Rende van de Kamp, Soldaat voor een ander, waarin hij onder andere de belevingen van de Nederlandse vrijwilliger Henri Slegtkamp in de Tweede Boerenoorlog beschrijft. Aan de hand van de ervaringen van Slegtkamp met diefstal en plunderen door de Boeren permitteerde Van de Kamp zich generaliserende opmerkingen over gebrekkige discipline bij de Boerenstrijdkrachten.29 Van een adequate vergelijking met het disciplinaire systeem

bij Europese strijdkrachten was geen sprake. Evenmin besprak Van de Kamp de daadwerkelijke organisatie of bevelsstructuur van de Boerenstrijdkrachten en de historische context waarin deze opkwamen, welke verklaringen bieden voor dergelijke voorvallen. Het beperkte aantal bronnen, namelijk de vrijwilligers zelf, zijn op zichzelf onvoldoende om zulke claims te onderbouwen.

Daarnaast leidt de focus op de persoonlijke ervaringen van de vrijwilligers tot een eenzijdig, oppervlakkig en algemeen beeld van de motivaties om aan een strijd deel te nemen, een beeld dat bovendien gebaseerd is op aannames. Een dergelijk algemeen relaas over de motivaties van de Nederlandse foreign fighters in de Tweede Boerenoorlog is terug te zien in het werk van de Zuid-Afrikaanse journalist en historicus Chris Schoeman. In Broers in die stryd stelt hij dat een algemeen gevoel van ‘toenemende solidariteit’ en sterke sympathie de (nietszeggende) achtergrond vormden waardoor een groot aantal Hollanders bij de oorlog betrokken raakten.30 Henri Slegtkamp was

volgens Van de Kamp ‘rusteloos en avontuurlijk en op tweeëntwintigjarige leeftijd vertrok hij [daarom] naar Zuid-Afrika.’31 Van de Kamp, bij gebrek aan een andere onderbouwing, deduceert

(onbewust) deze avontuurlijke motivatie uit de keuze die Slegtkamp heeft gemaakt om naar Zuid-Afrika te gaan. Vervolgens postuleert Van de Kamp dit als hét unieke motief voor het handelen van Slegtkamp, een eenzijdige cirkelredenering die geen recht doet aan de tal van andere motivaties die Slegtkamp gehad kon hebben. Op vergelijkbare wijze vereenzelvigde Van de Kamp in de inleiding van zijn boek foreign fighters met avonturiers: voordat men überhaupt ergens kon vechten was men door de tocht naar de conflictzone automatisch al een avonturier.32 Bovendien is avonturisme het soort

motivatie dat goed weerklank heeft gevonden bij een ex-huurling en auteur als Van de Kamp, wat wijst op een derde en fundamenteler probleem met de bestaande literatuur.

Deze auteurs deelden vaak in de ideologische overtuigingen van de foreign fighters waarover zij schreven, wat vervolgens de aannames en conclusies van de auteurs kleurden. Zo stelt Schoeman dat de ervaringen van de Nederlandse vrijwilligers aan het front traumatisch waren en dat deze het beste gevat kunnen worden in de persoonlijke vertellingen van de vrijwilligers zelf, wat een ‘persoonlijke en authentieke kleur’ zou geven ‘aan een zeer dramatische periode in de geschiedenis van Zuid-Afrika.’33 Van de Kamp ging nog veel verder. Hij hemelde zijn onderzoeksobjecten op tot

‘soldiers of fortune’ die werden gedreven door romantiek, geld, idealisme en avontuur. Zij waren volgens hem de belangrijke ‘mannen en vrouwen die koninkrijken uithouwden, van de ene oorlog naar de andere zwierven, hoge functies in vreemde landen bekleedden, legers inspireerden en

27 Voor een kort en bondig overzicht van de belangrijkste historiografische thema’s van de Tweede Boerenoorlog zie Bossenbroek, Boerenoorlog 20-22.

28 Chris Schoeman, Broers in die stryd. Hollanders in die Anglo-Boereoorlog (Kaapstad 2011). Rende van de Kamp, Soldaat voor een ander. Nederlanders in vreemde krijgsdienst (Soesterberg 2009). C. Nordbruch, Die

Europaïschen Freiwilligen im Burenkrieg 1899-1902 (Pretoria 1999). Het enige artikel met nog iets van een

wetenschappelijke insteek is P. Schulten, ‘Nederlandse vrijwilligers in de Boerenoorlog’, Armentaria 1 (1998) 110-124.

29 Van de Kamp, Soldaat voor een ander 88. 30 Schoeman, Broers in die stryd ix-x. 31 Van de Kamp, Soldaat voor een ander 86. 32 Ibidem, 15-16.

(7)

daarna meestal [ten onrechte] vergeten werden’, terwijl het ‘stuk voor stuk mensen met een visie’ waren.34 Deze onverholen fascinatie en ideologische identificatie met de ‘goede zaak’ van foreign

fighters staat een objectievere benadering in de weg van de vraag waarom men in vreemde krijgsdienst ging en gaat.

De fascinatie van deze auteurs is deels te verklaren doordat foreign fighting, zowel in het verleden als vandaag de dag, inderdaad een opmerkelijk fenomeen is. Waarom hebben de Nederlandse vrijwilligers, met gevaar voor eigen leven, zich in een zeer ongelijke strijd gestort aan de andere kant van de wereld? De Tweede Boerenoorlog was een strijd waar zij als buitenstaanders meestal geen direct belang bij hadden. Veel materiële compensatie voor hun ontberingen hoefden zij niet te verwachtten van de ZAR. Onder hetzelfde publiek waaruit zij werden gerekruteerd hield men namelijk allerlei collectes gehouden om de noden van de ZAR te lenigen. Ook was dit een strijd waarbij zij veel risico liepen om vervolgd te worden door de Nederlandse overheid, alvorens zij het slagveld betraden dan wel wanneer zij huiswaarts keerden.35 Hoe is dit risicovolle gedrag te

verklaren?

Het antwoord op de vraag waarom de Nederlandse foreign fighters in vreemde krijgsdienst gingen ligt deels in de wijze waarop zij gerekruteerd werden voor de strijd in Zuid-Afrika en deels in hun eigen diverse motivaties om aan het conflict deel te nemen, net als bij de hedendaagse salafistische jihadisten en de conflicten in het Midden-Oosten. In deze masterscriptie wil ik een grondige aanzet doen om het hedendaagse foreign fighter fenomeen in een historisch kader te plaatsen. Daarnaast wil ik de vraag waarom de Nederlandse foreign fighters in de Tweede Boerenoorlog vetrokken naar Zuid-Afrika behandelen vanuit een nieuwe invalshoek zonder aannames over hun ‘visie’ of ‘rechtvaardige zaak.’ De vraag hoe het mobilisatieproces van deze Nederlandse foreign fighters verliep zal daarbij leidend zijn. Onder dit proces versta ik een aantal zaken. Hieronder vallen vragen als hoe het uitzenden van de Nederlandse foreign fighters naar Zuid-Afrika verliep (deelvraag 1), welke rekruteringsboodschap gecreëerd werd die deze uitzending faciliteerde (deelvraag 2) en wat de reactie van de Nederlandse staat was op foreign fighting (deelvraag 3). Daarnaast hanteer ik een andere definitie van foreign fighters dan de huidige studies over de contemporaine jihadistische foreign fighters. In plaats van ideologische motivering te benadrukken, ga ik uit van het historisch perspectief waarin de wettelijke status van foreign fighting centraal staat.36

Foreign fighting was namelijk in principe een illegale activiteit en was destijds door de Wet op het Nederlanderschap van 1892 verboden. Het voordeel van dit historisch perspectief ten opzichte van ideologische motiveringen benadrukken is dat de idealen van de foreign fighters hierin nauwelijks een rol spelen, vragen over of zij ‘goed’ of ‘fout’ waren zijn irrelevant. Daarnaast is het illegale aspect van foreign fighting eenvoudiger te bewijzen dan beweringen over het ideologische gehalte van de motieven van foreign fighters, wat luchtledig of eendimensionaal blijft.37 Wanneer men zich vrijwillig

‘in vreemde krijgs- of staatsdienst’ begaf werd dat volgens artikel 7 lid 4 van de Wet op het Nederlandershap en Ingezetenschap bestraft met het ontnemen van de Nederlandse nationaliteit. 38

Foreign fighters zijn in deze scriptie dan ook personen met een externe nationaliteit die zich mengen in een gewapend conflict namens een strijdende partij, wiens deelname niet formeel gesanctioneerd is door de ‘eigen staat.’ Vreemde krijgsdienst, het zich vrijwillig begeven in de dienst van een buitenlands leger voor gevechtshandelingen, werd bestraft omdat het in strijd was met verschillende noties. Het staatsmonopolie op geweld en de opkomende norm van militaire dienst op basis van nationaal burgerschap werden hierdoor ondermijnd.39

34 Van de Kamp, Soldaat voor een ander 14. 35 Malet, Foreign fighters 3-4.

36 Dit historisch perspectief heb ik ontleend aan het onderzoeksvoorstel over foreign fighters van mijn begeleider. Samuël Kruizinga, Foreign fighters in history. European violent transnational activism, 1800-2000 (2016) 6.

37 Zie daarvoor de voorgaande bespreking van de historiografie over de Nederlandse foreign fighters, voetnoten 28 tot en met 34.

38 Wet op het Nederlanderschap en Ingezetenschap (Staatsblad no. 268, 12 december 1892), artikel 7 lid 4. 39 Malet, ‘mobilization and persistence’ 455-456. Idem, Foreign fighters 7, 33-37.

(8)

In de eerste deelvraag zal ik de praktische werving van de Nederlandse vrijwilligers bespreken. Hiervoor droegen verschillende netwerken zorg binnen de bredere pro-Boerbeweging in Nederland. Specifiek zal de werkwijze van het Haagse ‘Comité Advies in zake Emigratie naar Zuid-Afrika’ geanalyseerd worden aan de hand van de administratie en correspondentie van de comitéleden.40 Dit Comité werkte in het geheim aan het werven, selecteren en uitzenden van

vrijwilligers, maar was lang niet de enige organisatie die dat in Nederland deed. In de tweede deelvraag staat de rekruteringsboodschap voor foreign fighters centraal. Aangezien er actief vrijwilligers gerekruteerd werden voor de strijd tegen Engeland, moest er per definitie een rekruteringsboodschap zijn waardoor individuen in Nederland overgehaald werden om in actie te komen.41 Deze rekruteringsboodschap zal geanalyseerd worden aan de hand van twee

propagandapamfletten, welke te vinden zijn in de collectie van mevrouw Waszklewicz – van Schilfgaarde, een felle propagandiste met vele bemoeiingen tijdens de oorlog.42 Dit

propagandamateriaal verdient de voorkeur bij het analyseren van rekruteringsboodschappen boven de egodocumenten van de vrijwilligers zelf. In egodocumenten is na te gaan of de rekruteringsboodschap was aangekomen, maar daaruit politiek gedrag herleiden is geen sinecure. De foreign fighters konden immers tal van andere redenen hebben om naar Zuid-Afrika te gaan, of plaatsten vooral nobele motivaties op de voorgrond.43 De complexiteit wat betreft motivering en de

vraag waarom Nederlanders in vreemde krijgsdienst voor de ZAR gingen komt verder in deze deelvraag aan bod.

De rekruteringboodschap die de wervers gebruikten om foreign fighters te rekruteren zal geanalyseerd worden aan de hand van het theoretisch kader van het transnationaal activisme. Deze stelt dat sociale bewegingen steun voor hun doelstellingen verkrijgen en individuen tot handelen aanzetten door een proces dat ‘framing’ heet.44 Sociale bewegingen, of in dit geval

propagandamakers en wervers, interpreteren relevante gebeurtenissen en geven deze een bepaalde betekenis, een frame. De Amerikaanse politicoloog David Malet beargumenteerde dat lokaal strijdende partijen en hun wervers, geconfronteerd met een enorme overmacht, de frames richten tot buitenstaande groepen met wie zij elementen van een identiteit delen, zoals etniciteit of religieuze banden.45 Zij richten zich tot buitenstaande, verwante groepen in een poging om het

conflict te verbreiden en de balans tussen de strijdkrachten te beïnvloeden. Het is opvallend dat Malet zich in zijn analyse beperkt tot guerrilla- en burgeroorlogen.46 Dit model kan eveneens

toegepast worden op conflicten tussen staten zoals de Tweede Boerenoorlog, zolang de actoren maar elementen van een identiteit delen met buitenlandse groepen waarvan vrijwilligers in het conflict aanwezig waren. Zo bezien is deze scriptie een casestudy van de theorie van de transnationale rekrutering van foreign fighters in een ander type conflict. Ik zal beargumenteren dat stamverwantschap – de raciale, culturele en historische banden tussen Boeren en Nederlanders – de gedeelde identiteit vormde waarop de rekruteringsboodschap voor Nederlandse foreign fighters

40 Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 097 W.J. Leyds, 1859-1940, nummer toegang 2.21.105. Idem, Collectie 475 Beelaerts van Blokland nummer toegang 2.21.253. Idem, Collectie 119 Bas Veth, 1873-1906, nummer toegang 2.21.167.

41 Malet, Foreign fighters 3.

42 Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 094 Waszklewicz – van Schilfgaarde, 1891-1916, nummer toegang 2.21.174. De pamfletten worden inhoudelijk in deelvraag 2 besproken.

43 Malet, Foreign fighters 8 en 55.

44 David A. Snow en Robert D. Benford, ‘Ideology, frame resonance and participant mobilization’ in: Bert Klandermans et al ed., From structure to action. Social movement participation across cultures (Greenwich 1988) 197-217, aldaar 198-203. Framing biedt een diagnose en oplossing aan van een probleem dat veranderd moet worden, waarbij het beoogd consensus te bereiken over (de oorzaak van) het probleem en de oplossing. Tevens moet er een rationale aangeboden worden om individuen te overtuigen om tot handelen over te gaan. 45 Malet, Foreign fighters 4-5.

46 In chronologische volgorde zijn de cases van Malet in Foreign fighters: De Texaanse Revolutie (1835-1836), de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939), de Israëlische Onafhankelijkheidsoorlog (1947-1949) en de Afghaans-Russische Oorlog (1979-1989).

(9)

inspeelde. Deze gedeelde identiteit creëerde een gevoel van plichtsbesef dat aan de basis stond van het verdere handelen.

Vervolgens wordt het conflict, aldus Malet, door wervers in een frame gezet van een existentiële, internationale bedreiging van die transnationale identiteit.47 Alle leden van het

Nederlandse ras hadden, volgens de wervers, wat te vrezen van het Engelse imperialisme. Deze bedreiging vormt de rode draad in propagandistische retoriek om foreign fighters te werven, ongeacht de precieze aard van de relatie tussen de strijdende partij en het potentiële publiek en de specifieke omstandigheden van het conflict. Met andere woorden, wat de rekrutering van Nederlandse foreign fighters in de Tweede Boerenoorlog en die van hedendaagse salafistische foreign fighters gemeen hebben, is dat er geappelleerd wordt aan een bedreigde transnationale identiteit.48 Deze transnationale identiteit en de bedreiging daarvan vormden de rationale om te gaan

vechten. Andere motieven als materieel gewin spelen daarbij een ondergeschikte rol, omdat zal blijken dat de foreign fighters nauwelijks geldelijke of materiële compensatie ontvingen. Zij waren geen huurlingen. Uit de internationale aard van de bedreiging volgt dat een overwinning voor de lokaal strijdende partij ook in het belang is van de buitenstaande groepsleden en dat zij door de rekruteringsboodschap overtuigd kunnen worden. De existentiële bedreiging maakte het vervolgens mogelijk om het conflict, waar ook ter wereld, te beschrijven in termen van verdediging van de eigen transnationale gemeenschap. Omdat de bedreiging het lokale conflict daarmee in feite ontstijgt zijn passiviteit en neutraliteit schadelijk voor de eigen groepsbelangen. Foreign fighters krijgen te horen dat zij de bedreiging elders moeten bevechten zodat het hopelijk niet tot hun eigen thuisfront komt, wat een defensieve mobilisatie ter verdediging van de eigen transnationale groep betekent.49 De

werverspropaganda volgt vaak nauwgezet het strijdverloop om het beoogd publiek te mobiliseren door nieuwe (niet objectieve) informatie, de frames zijn niet statisch.50 Propagandisten gebruiken

bijvoorbeeld nieuws over oorlogsmisdaden gepleegd door vijanden en proberen zo verontwaardiging of afschuw op te roepen. De vraag is nu wat er specifiek was aan de rekruteringsboodschap voor Nederlandse foreign fighters in de Tweede Boerenoorlog. Wat stond er volgens de wervers en propagandisten van stamverwantschap op het spel en wat exact bedreigde het Engelse imperialisme? Waarvoor en waarom moesten potentiële Nederlandse foreign fighters vechten in Zuid-Afrika?

De rekruteringsboodschap die de Nederlandse foreign fighters ontvingen is alleen volledig te begrijpen wanneer de bredere context van de oorlog in Zuid-Afrika erbij betrokken wordt. In het Nederlandse propagandamateriaal werd het frame van een koloniale machtsstrijd verbonden aan de oorlog in Zuid-Afrika. Deze machtsstrijd zou belangrijke gevolgen hebben voor zowel de koloniale toekomst van dat land, als voor de status van Nederland als koloniale mogendheid.51 De strijd tussen

Boeren en Britten om wie de dominante macht zou worden en de koloniale orde vorm zou geven moet breed gezien worden. Dat ging niet alleen over militaire en politieke krachtmetingen maar ook over identiteit, cultureel erfgoed en taal.52 Zo werd het verlies van de onafhankelijkheid van de ZAR

gevreesd omdat Engeland, volgens de propagandisten, een nieuwe koloniale orde zou scheppen waarin de oude situatie van de ZAR niet meer te herkennen zou zijn. Maar de transnationale, existentiële bedreiging die uitging van het Engelse imperialisme voor het Nederlandse ras zat vooral in hoe Engeland deze koloniale machtsstrijd probeerde te beslechten. Het Britse Rijk schiep in Zuid-Afrika een precedent waarbij macht het overweldigend won van recht. Nederland, als kleine mogendheid met een enorm koloniaal rijk, had daarbij alles te verliezen. In directe zin werd het Nederlandse bruggenhoofd in Zuid-Afrika bedreigd, dat de focus was van een informeel en cultureel imperialisme.53 De gelijktijdige Engelse nabijheid in Zuidoost-Azië was nog een stuk tastbaarder. Daar 47 Malet, Foreign fighters 4-5.

48 Zie ook voetnoot 23.

49 Malet, Foreign fighters 25-27, 31. 50 Snow, ‘Participant mobilization’ 205-211.

51 Chris A.J. Koppen, De Geuzen van de negentiende eeuw. Abraham Kuyper en Zuid-Afrika (Wormer 1992) 147-148, 164-165. Kuitenbrouwer, War of words 55-56.

(10)

stond daadwerkelijk koloniaal bezit in plaats van imperialistische ambities op het spel.54 De effecten

van de Nederlandse neutraliteitspolitiek werden daarom fel betwist tussen de staat en de wervers. De Nederlandse regering dacht haar koloniale belangen te kunnen verdedigen door het internationale recht dat de integriteit van neutrale staten garandeerde. De wervers zagen, door de Engelse schendingen van datzelfde internationale recht in Zuid-Afrika, de neutraliteitspolitiek als levensgevaarlijk. Engeland zou na Zuid-Afrika haar imperialistische belangen elders gaan najagen ten koste van de status van Nederland als koloniale mogendheid, die die status nooit kon verdedigen met militaire middelen.

In de derde deelvraag staat de reactie van de Nederlandse regering op de illegale, vreemde krijgsdienst van de foreign fighters centraal. Aan de basis van die reactie ligt een spanning tussen de letter en de uitvoering van de wet. Artikel 7 lid 4 stelde dat vrijwillige vreemde krijgsdienst illegaal was en werd bestraft met het ontnemen van de Nederlandse nationaliteit. Dat dit zo was, moet logischerwijs beperkende gevolgen hebben gehad voor de praktische werversactiviteiten als het verspreiden van informatie over de strijd, het organiseren van bijeenkomsten en het transporteren van de vrijwilligers naar Zuid-Afrika. De Nederlandse overheid zag haar neutraliteitspolitiek, en Nederlands-Indië in het verlengde daarvan, in gevaar gebracht worden door de foreign fighters. Gevreesd werd voor een vernietigende Engelse reactie (in Zuidoost-Azië), waardoor elke verdenking van partijdigheid van de Nederlandse regering voorkomen moest worden. Deze had zich daarom bij het uitbreken van de oorlog terughoudend opgesteld, ondanks algemene publieke verontwaardiging over de Engelse annexatiedrift. Nederlandse (koloniale) belangen dienden boven alles te gaan.55 Het

Nederlandse buitenlands beleid was ingegeven door een klassiek militair-politiek begrip van veiligheid. In dit begrip staat het voortbestaan van de staat centraal, waarbij territoriale integriteit (van koloniën) een belangrijk element is.56 Artikel 7 lid 4 voorkwam dat de Nederlandse staat

betrokken kon raken in een oorlog waar zij geen belang bij had door het gedrag van haar burgers. De wet was duidelijk: vrijwillige foreign fighting was illegaal, dus strafbaar, en de maatregelen dienden om de belangen van de Nederlandse staat te waarborgen. 57 Daarom is het opmerkelijk dat

er schijnbaar zo weinig Nederlandse foreign fighters daadwerkelijk vervolgd zijn vanwege hun vreemde krijgsdienst voor de ZAR. Exacte aantallen van het aantal vervolgde foreign fighters zijn moeilijk te geven. Echter, uit besprekingen van de Tweede Kamer blijkt dat er een ‘verschil in behandeling’ was ‘tusschen eenerzijds [terugkerende Nederlandse foreign fighters uit de Spaanse Burgeroorlog] en anderzijds de vrijwilligers, die destijds voor de Boerenrepublieken streden. Aan de eersten worden thans bij repatrieering moeilijkheden in den weg gelegd, ja zelfs worden zij van hun Nederlanderschap vervallen verklaard, terwijl de laatstgenoemden in geen enkel opzicht bemoeilijkt zijn, ondanks hun krijgsdienst voor een vreemde mogendheid in het bezit van hun nationaliteit gelaten (…).’58 De uitvoering van de wet en daarmee het bestraffen van de Nederlandse foreign

fighters werd belemmerd door twee problemen, die verklaren waarom er uiteindelijk maar weinig foreign fighters na de Tweede Boerenoorlog bestraft zijn. De Nederlandse staat had te maken met het praktische probleem van bewijslast: het bleek lastig om te bewijzen dat Nederlandse burgers naar Zuid-Afrika waren gegaan om in vreemde krijgsdienst te treden. Daarnaast was er een principieel

53 Bossenbroek, Boerenoorlog 81-82, 98-100. Kuitenbrouwer, War of words 20-21. Dat bruggenhoofd ontwikkelde de Republieken en verspreidde Nederlandse culturele invloed. Hierdoor zouden de markten van de ZAR, waaronder de exploderende mijnbouwindustrie, openstaan voor Nederlandse handel. Nederlands nationalisme en imperialisme waren hierdoor ook wel twee kanten van dezelfde medaille.

54 Voor een goed overzicht van de Nederlandse economische belangen in Zuid-Afrika respectievelijk Indië in deze periode, zie Bossenbroek, Holland op zijn breedst 102, 112-115.

55 Paul Moeyes, De sterke arm, de zachte hand. Het Nederlandse leger en de neutraliteitspolitiek 1839-1939 (Amsterdam 2006) 45-46, 71.

56 Barry Buzan e.a., Security. A new framework for analysis (Boulder en Londen 1998) 21, 36, 49-50, 55. 57 Practicus, Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap. Voorzien van aanteekeningen en van

onderscheidene bijlagen (Alphen aan de Rijn 1941) 48.

58 Handelingen der Tweede Kamer 1938-1939, kamerstuknummer 2 III ondernummer 5, ‘Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1939’, 02-11-1938, 7.

(11)

bezwaar tegen het ontnemen van het Nederlanderschap wanneer er géén sprake was van een vrijwillige handeling waaruit dat ontnemen zou kunnen voortvloeien. In het geval van de Nederlandse ingezetenen van de ZAR werd namelijk beargumenteerd dat zij onvrijwillig in vreemde krijgsdienst waren gedwongen, waardoor artikel 7 lid 4 niet toepasselijk werd beschouwd. Door deze twee problemen was de uitvoering van de wet tegen vreemde krijgsdienst tijdens de Tweede Boerenoorlog vrij mild voor zowel de Nederlandse ingezeten vrijwilligers als de overzees gerekruteerde foreign fighters. Over deze milde aanpak bestond wel degelijk discussie op het hoogste niveau. De argumenten voor een striktere uitvoer van de wet waarmee foreign fighters bestraft zouden moeten worden, en het principiële bezwaar dat deze tegenhield, zal ik illustreren aan de hand van een bijzondere casus uit het archief van de Raad van State.59 Des te opvallender is het dat uiteindelijk zelfs

de bewindslieden die voor een striktere uitvoer van de wet waren weinig problemen maakten van de eventuele naturalisatie van de foreign fighters die hun nationaliteit hadden verloren. Tot slot zal ik beargumenteren dat een belangrijk verschil tussen Nederlandse foreign fighters uit de Tweede Boerenoorlog en contemporaine jihadistische foreign fighters zit in de situaties waarin zij terugkeerden, wat bij heeft gedragen aan het voortbestaan van de jihad.

De keuze om Nederlandse foreign fighters in de Tweede Boerenoorlog te bestuderen vergt nog enige verantwoording. De huidige historiografie geeft, vanwege het onkritische en ideologisch geladen uitgangspunt dat de foreign fighters in de Tweede Boerenoorlog streden voor een ‘goede zaak’, aanleiding tot het doen van onderzoek naar de vraag waarom men in vreemde krijgsdienst trad. Een belangrijk deel van het antwoord op die vraag zit in de tot dusver weinig onderzochte wijze waarop de Nederlandse foreign fighters gerekruteerd werden voor het conflict. In het verlengde daarvan zit de wetenschappelijke relevantie van deze Masterscriptie in het historisch perspectief dat het biedt op de hedendaagse rekrutering van jihadistische foreign fighters, dat zich niet beperkt tot een verondersteld moderne, ideologische definitie. In feite bedienen hedendaagse salafistische, terroristische organisaties, die nu in de Westerse wereld individuen rekruteren voor hun zaak, zich van hetzelfde identiteitsmechanisme dat mensen al meer dan een eeuw geleden in vreemde krijgsdienst trok.

59 Nationaal Archief, Den Haag, Raad van State, 1814-1913, nummer toegang 2.02.06. Daarnaast zullen een aantal andere voorbeelden gebruikt worden uit het archief van de vertegenwoordiging van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Zuid-Afrika, NL-HaNA, Gezantschap Zuid-Afrika, 2.05.122.

(12)

Deelvraag 1: Hoe verliep de praktische rekrutering van Nederlandse foreign

fighters tijdens de Tweede Boerenoorlog?

In zijn studie naar foreign fighters in veel verschillende conflicten, formuleerde de politicoloog David Malet twee relevante hypothesen.60 De eerste hypothese luidde dat wervers bestaande sociale

netwerken en instituten gebruikten om potentiële foreign fighters te werven. Zo rekruteerden zij via sociale relaties, in plaats van willekeurig te werk te gaan of ervaren huurlingen aan te nemen. De tweede hypothese veronderstelde dat rekruteringsboodschappen de bedreiging van de transnationale groep en de noodzaak van defensieve mobilisatie benadrukken. Deze noodzaak vormt de rationale om te strijden, in plaats van materiële compensatie.61 Deze twee hypothesen over

foreign fighter rekrutering zal ik testen aan de hand van de casestudy van de Nederlandse foreign fighters in de Tweede Boerenoorlog. Het voordeel van het gebruiken van deze twee hypothesen zit in dat het een compleet beeld geeft van de mobilisatie. De eerste hypothese maakt de behandeling mogelijk van de institutionele en praktische context waarin verschillende netwerken rekruteerden, de tweede hypothese faciliteert de analyse van de inhoud van rekruteringsboodschappen zelf.

In deze eerste deelvraag zal de eerste hypothese besproken worden: de praktische kant van het werven van foreign fighters. Ik zal eerst een korte achtergrond geven van de rekrutering van Nederlandse foreign fighters in dit conflict en de specifieke keuze van de transnationale activisten om over te gaan tot hun rekrutering zal ik toelichten. Dit zal worden gevolgd door een bespreking van twee verschillende rekruteringsnetwerken. Welke consequenties had deze veelvoud aan rekruteringsnetwerken voor de rekrutering in het algemeen? Tot slot zal deze deelvraag het effect analyseren van het strijdverloop in Zuid-Afrika op de rekrutering van foreign fighters.

Achtergrond van het conflict: de ‘Uitlanderkwestie’ en de verdediging van Transvaal

Historicus Peter Henshaw heeft de verschillende argumenten over de oorzaken van de Tweede Boerenoorlog samengebracht. Hij beargumenteerde dat de kapitalistische belangen van de Britse mijnmagnaten op de Zuid-Afrikaanse diamant- en goudvelden samenvielen met de geopolitieke en strategische belangen van de regering in Londen, en wel bij het euvel van politieke verandering bewerkstelligen in Transvaal.62 Ontdekkingen van grote diamant- en goudvelden in het territorium van

de Boerenrepublieken in 1867 en 1886 brachten tienduizenden mensen naar Zuid-Afrika, van kapitalistische mijnmagnaten tot gelukszoekers, met alle territoriale en anarchistische verwarring van dien.63 Deze zogeheten ‘Uitlanders’ hadden nauwelijks politieke rechten en de mijnexploitanten

werden geconfronteerd met een inefficiënte, onbetrouwbare en protectionistische Transvaalse regering. Deze hanteerde onaantastbare monopolies, concessies en hoge tarieven op alles wat de mijnindustrie nodig had.64 Het ‘moderniseren’ van de Transvaalse politiek, dan wel deze vervangen

met de Engelse staatsstructuren waar de mijnindustrie bij zou gedijen, werd zo het belangrijkste doel voor de mijnmagnaten. De regering te Londen had eveneens belang bij politieke hervormingen in Transvaal, zij het om strategische redenen. De situatie in Zuid-Afrika werd door de Britse staatslieden als bedreigend beschouwd omdat daar de Britse positie zwak was.65 Met de exploderende

mijnbouweconomie werd gevreesd dat veel van zuidelijk Afrika geleidelijk onder een anti-Brits

60 Malet, Foreign fighters 55. 61 Idem.

62 Peter Henshaw, ‘The origins of the Boer War. The periphery, the centre and the “man on the spot” in: Keith Wilson ed., The international impact of the Boer War (Acumen 2001) 8-24, aldaar 9-10.

63 Bossenbroek, Boerenoorlog 62-63, 70. 64 Henshaw, ‘Origins’ 10-11.

(13)

gestemde Transvaal zou komen te staan. Daardoor zouden de strategische havens in de Kaapkolonie en Natal in gevaar komen en daarmee de Britse controle over de vitale route om de Kaap. Transvaal was ook een onvoorspelbare machtsfactor. Het risico bestond dat Transvaal met geweld haar regionale dominantie en onafhankelijkheid zou opeisen wanneer Engeland verwikkeld was in een confrontatie met andere Europese mogendheden. Eveneens konden de Europese rivalen van Engeland samenwerken met Transvaal om Engelse invloed in de regio te verminderen of de Engelse zwakte aldaar uitbuiten voor geopolitieke winst elders.

Redenen genoeg voor Alfred Milner, de Engelse hoge commissaris van de Kaapkolonie, om de ‘Uitlanderkwestie’ aan te wenden voor politieke verandering. Een pro-Britse regering in Pretoria was de beste springplank naar het verenigen van de Boerenrepublieken met de andere Britse koloniën in Zuid-Afrika, waardoor deze bedreigingen en beperkingen uit de weg werden geruimd. De Uitlanderkwestie leende zich hier goed voor omdat de Uitlanders politiek waren achtergesteld terwijl zij economisch het grootste gewicht in de schaal legden en hun grieven gingen de wereld over in een forse publiciteitscampagne.66 Dat ging echter te langzaam, de tijd stond aan de kant van de regering

van president van de ZAR Paul Kruger om te onderhandelen met en concessies te doen aan de Uitlanders en daarmee het gif uit de angel te halen. De politieke situatie in Engeland maakte een gewelddadig ingrijpen mogelijk toen Joseph Chamberlain minister van Koloniën werd, die een coherente imperialistische ideologie voorstond. De Uitlanderkwestie werd zo de directe aanleiding voor een Engelse inval in Transvaal die een gelijktijdig geplande opstand van de Uitlanders in Johannesburg zou ondersteunen. Deze inval, de zogenaamde ‘Jameson Raid’, begon op 29 december 1895.67

De Raid zou één van de fiasco’s van Engelse koloniale geschiedenis worden, geregisseerd door mijnmagnaat Cecil Rhodes en enkele vooraanstaande vertegenwoordigers van de Uitlanders met stilzwijgende steun van Chamberlain.68 De opstand in Johannesburg vond niet plaats, waardoor de

Boeren zich volledig konden richten op de inval van Jameson. De Jameson Raid zou de katalysator blijken te zijn voor de rekrutering van foreign fighters in de Tweede Boerenoorlog. Deze Engelse inval had namelijk belangrijke gevolgen voor de expansie van de defensieve capaciteit van de ZAR, welke min of meer gelijktijdig samenviel met de uitbreiding van de Zuid-Afrikaanse diplomatieke vertegenwoordiging in Europa, die aldaar een propagandacampagne begon te voeren. Ondanks dat de Raid met een sisser afliep voor Transvaal, werden maatregelen getroffen om dergelijke Engelse invallen in de toekomst militair beter te weerstaan. De Transvaalse regering voerde een grootschalige modernisatie van het arsenaal door. Zestigduizend nieuwe geweren met voldoende ammunitie, nieuwe machinegeweren, de aanleg van verdedigingswerken op strategische locaties en een verviervoudiging van het aantal stukken artillerie door grote bestellingen bij de Duitse en Franse wapenfabrikanten Krupp en Le Creusot.69 Tegen deze achtergrond van Transvaalse bewapening na de

Jameson Raid kwamen de eerste ideeën op binnen diplomatieke kringen om gespecialiseerde vrijwilligers te werven voor het volgende conflict. De buitengewoon gezant van de ZAR te Den Haag, Frans Beelaerts van Blokland, schreef in een brief aan zijn goede vriend de staatssecretaris van Transvaal, Willem Leyds, daarover het volgende:

Uit mijn cijfertelegram van 26 mei zal u gebleken zijn mijn bezorgdheid voor nieuwe [Engelse] invallen. (…) P.S. Hier zegt men, dat de zoo geperfectioneerde kanonnen der Republiek in de praktijk van weinig waarde zullen blijken wanneer men geen wetenschappelijk gevormde officieren heeft om met die fijne werktuigen om te gaan.70

66 Bossenbroek, Boerenoorlog 123. 67 Henshaw, ‘Origins’ 10.

68 Kuitenbrouwer, War of words 98. 69 Bossenbroek, Boerenoorlog 138-139.

70 NL-HaNA, Leyds, 2.21.105, inventarisnummer 45: Correspondentie van Dr. Leyds met Beelaerts van Blokland; Van de Wall Bake. Brief van Beelaerts van Blokland aan Leyds, 4 juni 1896.

(14)

Hier werd al voor de oorlog het gebrek aan de benodigde specialistische kennis bij de Boeren geïdentificeerd door de toekomstige wervers en dit verhelpen zou hun doelstelling zijn bij het latere rekruteringswerk. Naast de bewapening werd de diplomatieke aanwezigheid van de ZAR uitgebreid in Europa. Leyds zou in de krappe vier jaar tussen de Jameson Raid en het uitbreken van de oorlog gevolmachtigd minister worden. Daarmee werd hij de belangrijkste vertegenwoordiger van de Boerenrepublieken op het Europese continent.71 Het Gezantschap van de Zuid-Afrikaansche

Republiek (GZAR) dat Leyds voor deze diplomatieke en propagandistische werkzaamheden oprichtte te Brussel werd de kern van de Europese pro-Boer beweging.72 Één van zijn belangrijkste activiteiten

aldaar, zeker na de Jameson Raid, werd de coördinatie van de pro-Boer propagandacampagne. Het hoofddoel van deze propagandacampagne was een tegenwicht vormen van de Engelse verslaglegging van de ontwikkelingen in Zuid-Afrika, en dit was de belangrijkste en meest succesvolle activiteit van de pro-Boeren.73 Het organiseren van verschillende persactiviteiten en het rekruteren van foreign

fighters voor een strijd aan de andere kant van de wereld zijn twee verschillende dingen. Leyds ging pas over op de coördinatie van de werving van foreign fighters toen twee belangrijke punten bereikt waren. Het eerste punt was dat de voortslepende Uitlanderkwestie niet met diplomatie op te lossen was. Het tweede punt was dat er noch van de Nederlandse regering noch van andere Europese mogendheden enige arbitrage of interventie te verwachten was in de naderende oorlog. De Engelsen gebruikten de Uitlanderkwestie als voorwendsel voor een oorlog om strategische en economische belangen in de regio veilig te stellen.

Leyds realiseerde zich in januari 1899 dat al zijn inspanningen in diplomatieke contacten en perscampagnes uiteindelijk niets zouden opleveren als het interne conflict met de Uitlanders zou blijven voortbestaan. De indruk in de internationale pers zou dan niet weg te nemen zijn dat de Transvaalse regering de Engelse mijnmagnaten afpersten en de Uitlanders achterstelden en discrimineerden.74 Wanneer de Uitlanderkwestie opgelost zou zijn, konden de Boeren zich in alle

opzichten presenteren als de benadeelde partij, als slachtoffers van Engels imperialisme. Tot en met augustus 1899 waren er verscheidene onderhandelingspogingen die allemaal stukliepen op Engelse halsstarrigheid. Kiesrechthervorming ten gunste van de Uitlanders was het meest belangrijke en heikele punt en moest volgens de Engelse onderhandelaar Milner ook betwist blijven. Daardoor zou de agitatie naar Londen overslaan en een directe militaire confrontatie tussen de ZAR en het Britse Rijk waarschijnlijker worden.75 Het allerlaatste aanbod van de president Paul Kruger kwam op 19

augustus. Het hield kiesrecht in voor Uitlanders na vijf jaar met terugwerkende kracht en meer inspraak in de Volksraad, in ruil voor een stop op verdere Britse inmenging in interne zaken. Dit aanbod zou niets minder dan een politieke aardverschuiving betekenen binnen de ZAR en overtrof de aanvankelijke Britse eisen.76 Het werd door Milner afgedaan als de zoveelste politieke manoeuvre die

ontoereikend was voor de Britse strategische positie in zuidelijk Afrika en hij wist Chamberlain te overtuigen. Milner speelde op deze manier een belangrijke rol bij het afdwingen van een confrontatie tussen Engeland en Transvaal over de politieke rechten van de Uitlanders. Hoe dieper de ZAR boog, hoe hoger de Britse hervormingseis werd en daaraan toegeven was onacceptabel: het zou het opgeven van politieke controle over de Republiek betekenen.77

Naast dat het onder andere door Milner onmogelijk was geworden om de Uitlanderkwestie diplomatiek op te lossen, werd het schrijnend duidelijk dat de Republiek er op internationaal vlak alleen voor stond. De ZAR werd geweerd van de Haagse Vredesconferentie van mei tot juli 1899 op aandringen van Engeland, welke gewijd was aan het oorlogsrecht en bewapeningsbeperking.78 Geen

enkele Europese mogendheid sprong diplomatiek in de bres voor de ZAR, uit angst voor een

71 Bossenbroek, Boerenoorlog 143-144, 148, 156, 162-163. 72 Kuitenbrouwer, War of words 109.

73 Ibidem, 105-106.

74 Bossenbroek, Boerenoorlog 173-174. 75 Henshaw, ‘Origins’ 19-20.

76 Bossenbroek, 182-183.

77 Henshaw, ‘Origins’ 19-20. Bossenbroek, Boerenoorlog 184-185.

(15)

vernietigende Engelse reactie. Van Duitsland, Rusland en Frankrijk viel daarom niets te verwachten als het op een daadwerkelijke confrontatie aankwam tussen de ZAR en het Britse Rijk.79 De heilige

verontwaardiging en felle protesten in Nederland over de uitsluiting van de ZAR haalde internationaal niets uit. Een manifest ten gunste van internationale arbitrage in het conflict werd aangeboden aan de initiatiefnemer van de Vredesconferentie, tsaar Nicolaas II. Het aanbod werd gedaan door de Nederlandsche Vrouwenbond in het voorjaar van 1899 en voorzien van 200.000 handtekeningen, maar mocht niet baten.80 Even zinloos waren de 140.000 steunbetuigingen die door de NZAV

verzameld waren in de zomer van 1899, die het eigen pro-Boer manifest ‘Aan het Volk van Groot-Brittannië’ zouden begeleiden.81 Handtekeningenacties en steunbetuigingen voor internationale

arbitrage waren sympathieke maar irrelevante gebaren in deze fase van vastlopende onderhandelingen en internationaal isolement van de ZAR.

Diplomatie en publiciteit leken steeds minder in staat een oorlog tussen de ZAR en Engeland te kunnen voorkomen. Leyds had nog tevergeefs geprobeerd of de Nederlandse regering wat kon betekenen in het voorkomen van een militaire confrontatie, via zijn oude leermeester en premier Pierson.82 Terwijl de onderhandelingen over de Uitlanderkwestie vastliepen, concentreerde Engeland

meer troepen op de grenzen met de ZAR en stuurde een expeditieleger van tienduizend man naar Zuid-Afrika, dat gevolgd zou worden door een legerkorps. Daarop stelde Kruger een ultimatum. De troepconcentraties op de grenzen moesten vertrekken en alle Britse troepen op zee onderweg naar Zuid-Afrika moesten rechtsomkeert maken voor 11 oktober 1899 vijf uur in de middag. Het onbeantwoord laten verstrijken van dit ultimatum zou de regering van de ZAR zien als een oorlogsverklaring, wat dan ook gebeurde. Deze tegenslagen betekende overigens niet dat persactiviteiten en diplomatie overboord werden gezet. Integendeel, Leyds kreeg voor zijn propagandacampagne bijval van het Algemeen Nederlandsch Verbond (ANV), welke was opgericht naar aanleiding van publieke verontwaardiging in Nederland over de Jameson Raid. Dit was een kleinere bondgenoot van de NZAV die zich kenmerkte door een fellere toon en actievere propagandistische opstelling. Het ANV had de gehele Nederlandse taalgemeenschap als beoogd publiek.83 De grootste mijlpaal van deze organisatie was het oprichten van een perskantoor in

Dordrecht met het uitbreken van de oorlog in oktober. Het kantoor stond onder leiding van de secretaris van het ANV, H.J. Kiewiet de Jonge. Dit ANV perskantoor zou uitgroeien tot een belangrijk onderdeel van het pro-Boer netwerk dat Leyds leidde vanuit het GZAR te Brussel.84 De belangrijkste

taak van het perskantoor, dat Bas Veth in de functie van redacteur als enige vast werknemer had, was een tegenwicht vormen van de Engelse verslaglegging van de oorlog. De effecten die de werkzaamheden van het perskantoor hadden op de publieke opinie zijn moeilijk in te schatten. Enerzijds distribueerde het kantoor beroemde pamfletten die gretig aftrek vonden, anderzijds waren de informele, kleinschalige aard en inconsistente werkwijze beperkende factoren. Kiewiet de Jonge had problemen met het materiaal in grote kranten gepubliceerd te krijgen en ondervond dat het kantoor nauwelijks de enorme werkdruk aankon.85 Veth zag zich al vanaf maart 1900 gedwongen om

grote sommen geld aan te vragen bij de NZAV ter uitbreiding van het kantoor. Met deze sommen geld

79 Bossenbroek, Boerenoorlog 190. Sinds de verdeling van de wankelende Portugese koloniale bezittingen in invloedsferen tussen Engeland en Duitsland per het verdrag van augustus 1898 viel uit Berlijn niets te verwachten. Eveneens was de speelruimte voor Frankrijk beperkt door de afwikkeling van het Fashoda-incident in september 1898 met de Engelsen, zie Bossenbroek, Boerenoorlog, 170-172, 244.

80 Bossenbroek, Holland op zijn breedst 256. 81 Idem.

82 Bossenbroek, Boerenoorlog 192-193.

83 Zuid-Afrikahuis, Amsterdam, 038 Inventaris van het archief van H. Muller 1896-1903, inventarisnummer 7: Kranten en tijdschriften, verschenen gedurende en kort na de Tweede Anglo-Boerenoorlog, 1899-1903. ‘Wat wil het Algemeen Nederlandsch Verbond?’ Pamflet uitgegeven in mei 1900. Bossenbroek, Boerenoorlog 245. 84 Kuitenbrouwer, War of words 154-155.

(16)

zou hij de zeer ongelijke propagandastrijd tegen de overmacht van de Engelse pers vol kunnen houden, welke hij uiteindelijk niet kreeg. 86

Waar diplomatie en publiciteit gefaald hadden de oorlog te voorkomen en vooralsnog weinig perspectief op interventie boden, zeker met het oog op het Engelse overwicht in de internationale media, moesten andere middelen aangewend worden om de ZAR te helpen. De tegenslagen op deze gebieden betekenden wel dat Leyds zijn diplomatieke en propagandistische activiteiten meer begon te variëren vanaf augustus 1899, waarvan het merendeel zich in vertrouwelijkheid voltrok. Zo ging hij bemiddelen voor vastgelopen Duitse wapentransporten naar de ZAR in het Portugese Mozambique.87

Daar kwam vanaf eind november 1899 het werven van foreign fighters bij. Het initiatief kwam van ANV secretaris H.J. Kiewiet de Jonge88 die de maand daarvoor al proactief het ANV perskantoor had

opgericht en daaraan nu leiding gaf. Vanwege de slechte politieke resultaten die diplomatie en publiciteit hadden opgeleverd, en door zijn eigen aanzet tot meer delicate hulppogingen bij de wapentransporten, stond Leyds positief tegenover het initiatief van Kiewiet de Jonge. Leyds voorzag wel problemen met de financiering, daar zijn budget grotendeels ging zitten in de werkzaamheden van het GZAR, maar hij ‘meende van [Kiewiet de Jonge] te begrijpen dat langs privaten weg, voor dit doel wel op discrete wijze, gelden bij elkaar kunnen worden gebracht.’89 Spoedig na het bevestigende

antwoord van Kiewiet de Jonge werd het ‘Comité van Advies in zake Emigratie naar Zuid-Afrika’ in Den Haag (hierna: ‘het Haagse Comité’) opgericht met de goedkeuring van Leyds.

Netwerken van foreign fighter rekrutering in de pro-Boerenbeweging en hun doelgroepen

De hoogste diplomatieke vertegenwoordiger van de ZAR in Europa was daardoor volledig op de hoogte van de illegale werving van foreign fighters in Nederland. Hij was er zelfs door financiering en een leidende, adviserende positie nauw bij betrokken.90 Vanuit deze positie kon hij de

werkzaamheden van het Comité overzien en toezien op wat voor wijze de ZAR geholpen werd. Dat ging niet zonder problemen, omdat hij zijn eigen werkzaamheden en die van het Comité geconfronteerd zag met een groot publiek enthousiasme om de ZAR te helpen, welke moeilijk bleek te sturen.91 De belangrijkste vraag voor alle organisaties, verenigingen, comités, sociëteiten en clubs

die ontstaan waren na de Eerste Boerenoorlog in Nederland was wat zij concreet konden betekenen voor de Boeren met het opnieuw uitbreken van militair conflict. De neutraliteitspolitiek gaf ook duidelijk aan wat toegestaan was en de werving van oorlogsvrijwilligers was dat beslist niet. Dat men doordoor niet tegengehouden werd en dat er verschillend werd gedacht over wat de beste manier was om de Boeren te helpen bleek al tijdens de Eerste Boerenoorlog. Waar de NZAV de nadruk legde op vreedzame middelen, bekokstoofde het Transvaal Comité in Purmerend samenwerking met Ierse nationalisten en het oprichten van een vrijkorps om te gaan vechten in Zuid-Afrika.92 Van deze

plannen kwam niets terecht, maar de aantrekkingskracht van zulk radicalisme bestond dus al. Te meer voor personen als Leyds, die diplomatiek en publicitair van alles geprobeerd hadden en door

86 Nieuwe Rotterdammer Courant, ‘Een veldtocht met de pen’, 16 maart 1900. NL-HaNA, Veth, 2.21.167, inventarisnummer 19: Ingekomen en uitgaande brieven inzake de propagandistische activiteiten van het Perskantoor van het Algemeen Nederlandsch Verbond, Wijnstraat 73, Dordrecht, maart 1900-1902. Brief van Veth aan de heer Middelberg, voorzitter van de NZAV, 16 maart 1900 en het antwoord van Middelberg op 9 april 1900.

87 Bossenbroek, Boerenoorlog 189-192. 88 Kuitenbrouwer, War of words 135.

89 NL-HaNA, Leyds, 2.21.105, inventarisnummer 52: Correspondentie van Dr. Leyds met bepaalde personen. Kiewiet de jonge (Uit archief dr. Kiewiet de Jonge). Brief van Leyds aan Kiewiet de Jonge, 28 november 1899. 90 NL-HaNA, Veth, 2.21.167, inventarisnummer 98: Ingekomen en minuten van uitgaande brieven van, aan en over de uitzending van vrijwilligers en hun opleiding bij Krupp en Creusot. J.J. Diemont, Fross, H. Mulders, Van Oest, Vijverberg en P. de Vries, januari-maart 1900. Brief van Beelaerts van Blokland aan Veth, 10 februari 1900. Beelaerts van Blokland beklaagde zich in deze brief tegen Veth over de plotselinge wijze waarop Leyds instructies communiceerde, waaruit de leidinggevende positie van Leyds blijkt.

91 Kuitenbrouwer, War of words 145. 92 Schutte, Adhesie en aversie 27-28.

(17)

internationale verhoudingen uiteindelijk alsnog de ZAR een nieuw militair conflict met Engeland in zagen gaan.

De naam van het ‘Comité van advies in zake emigratie naar Zuid-Afrika’ was een dekmantel. Het betrof hier geen emigranten, maar het in het geheim screenen, werven en uitzenden van geschikte artilleristen als foreign fighters, met de uitzonderingen van enkele metaalbewerkers en een ingenieur.93 Het Comité bestond hoofdzakelijk uit voorzitter Kiewiet de Jonge, penningmeester Frans

Beelaerts van Blokland (tevens gezant van de ZAR) en de redacteur van het ANV perskantoor Bas Veth. Beelaerts van Blokland beheerde de financiën van het Comité, gebruikmakend van de Dordtsche en Haagsche Banken en Veth nam de ‘technische zaken’ op zich, zoals ‘alle besprekingen’ en het instrueren van potentiële rekruten.94

De besprekingen die Veth voerden vielen binnen het kader van de strikte selectieprocedure die het Comité hanteerde op basis van reputatie, referenties en interview. Vooreerst moesten potentiële foreign fighters betrouwbaar zijn, zich fatsoenlijk gedragen en een degelijke reputatie hebben, wat Veth wel eens wilde verifiëren.95 Zo won Veth inlichtingen in over sergeant Haenen, een

vrijwilliger die uiteindelijk naar Zuid-Afrika is gegaan, bij de sympathiserende compagniecommandant:

[Haenen] staat bij mij zeer goed aangeschreven, hij is flink en degelijk en in staat zelfstandig op te treden; hij is beschaafd en goed geestelijk ontwikkeld, daarbij bescheiden en nauwgezet in het uitvoeren aan hem opgedragen bevelen. (…) Als artillerist is hij volkomen op de hoogte van alles wat hij als sergeant der artillerie moet weten, en in de vuurleiding voldoende bedreven om als commandant te kunnen optreden. Hij is door mij bestemd om eventueel een cursus te volgen tot opleiding van onderofficier die in oorlogstijd zonodig de plaats van een luitenant vervullen moet. (…) Hij heeft een krachtig gestel en is evenredig gebouwd, daardoor zeer matig (…) zodat het mij voorkomt dat hij zeer wel bestand zal zijn tegen de vermoeiingen en ontberingen van een veldtocht. (…) En ik aarzel ook niet hem onder de beste van mijn onderofficieren te rekenen.96

De selectieprocedure werd niet alleen gehanteerd om integere en kundige vrijwilligers te werven die het gebrek aan onderlegde officieren bij de Staatsartillerie van de ZAR konden verhelpen. Er waren namelijk ook forse bedragen mee gemoeid met eventuele uitzending, door een comité dat giften als belangrijkste en bovendien onzekere inkomstenbron had. Tegen de al ‘gereduceerde’ uitzendingskosten van 1250 gulden per artillerist, ‘benevens een kijker’, moest het Comité enige zekerheid hebben dat het geld aan de juiste mensen werd gespendeerd.97 Ene luitenant Verhulst, ‘die

in zes maanden uit en thuis’ moest zijn, werd daarom in eerste instantie gedacht de kosten niet waard te zijn.98 De prijs van uitzending was zo hoog per persoon omdat in verschillende onkosten 93 De overlap tussen emigratiewerkzaamheden en uitzending van foreign fighters is dusdanig groot dat dit vaker gebruikt is als dekmantel. Zie Malet, Foreign fighters 75 voor voorbeelden uit de Texaanse Revolutie. 94 NL-HaNA, Veth, 2.21.167, inventarisnummer 97: Ingekomen en minuten van uitgaande stukken betreffende de aanmelding, nadere opleiding en uitzending naar Zuid-Afrika als vuurleiders van de artilleristen G. Boldingh, Th.G. Claeren, H.J. van Eyck, J.A. Haenen en Keulemans, december 1899 – oktober 1900. Brief van Beelaerts van Blokland aan Veth, 10 januari 1900.

95 NL-HaNA, Veth, 2.21.167, inventarisnummer 96: Brieven en telegram inzake de aanmelding van Kapitein Jobst von Güntlach, oud-Pruisisch lansier. Veth deed een achtergrondcheck van deze vrijwilliger bij de gemeentesecretaris van Schiermonnikoog. Deze durfde de kapitein in een brief van 18 december 1899 ‘zeer zeker niet’ aan te bevelen vanwege geldsmijterij, drankgebruik en ongeloofwaardige verhalen over zijn verleden en identiteit. Dergelijke checks kwamen ook veel voor bij emigratiezaken.

96 NL-HaNA, Veth, 2.21.167, 97. Brief van de compagniecommandant van Sergeant Haenen aan Veth, 22 december 1899.

97 NL-HaNA, Leyds, 2.21.105, inventarisnummer 58: Correspondentie ontvangen door Dr. Leyds alphabetisch gerangschikt met letters. A-Bl, tot 31 december 1903. Brief van Beelaerts van Blokland aan Leyds, 5 mei 1900. 98 Zuid-Afrikahuis, Amsterdam, 004 Archief van F. Beelaerts van Blokland 1899-1940, inventarisnummer 3: Ingekomen brieven van dhr. H. Muller in zijn hoedanigheid van consul-generaal van de Oranje Vrijstaat over

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

However, it does not reflect the choices by jihadists to remain foreign fighters instead of returning home, decisions to switch from one conflict to another, or from one group

De strategie ‘extension for prevention’ voor de behandeling van cariës in het blijvend gebit vormt mogelijk een verklaring voor het feit dat laagopgeleide volwassenen in

De ongeclausu- leerde strafbaarstelling strekt zich niettemin ook uit over allerlei personen die niet bijdragen aan de terroristische organisatie noch anderszins materieel

 Personen  om  wie  het   hier  kan  gaan  zijn  –  naast  journalisten  –  onder  meer  bezoekers  van  familieleden,   zakenlieden  en  ondernemers,

rial  ban  would  not  be  problematic  from  the  perspective  of:  various  fundamental   criminal  law  principles  (legality,  requirement  of  human

De hoeveelheid magnesium in het gewas bij de oogst, de afvoer van magnesium met het product en de hoeveelheid magnesium per ton spruiten, per plantdatum gemiddeld over

Ook laat dit zien dat hij misschien nog steeds wel van Agrippina hield, omdat hij erg gegrepen wordt door het feit dat zij dood is, maar het kan ook zijn dat hij bang is voor

Other identifiable obstacles regarding a relative’s intervention opportunities include the limited field of vision (for example, the foreign fighter may no