• No results found

Jaarboek Multatuli 2017 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jaarboek Multatuli 2017 · dbnl"

Copied!
101
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Jaarboek Multatuli 2017. Verloren, Hilversum 2017

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_ove006201701_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m.

(2)

7

Redactioneel

O, als hy 't boek geschreven had, als hy de god ware geweest, die door bemiddeling van almachtige schryvers, helden en booswichten op hun respectieve plaatsen zet... (Idee 1094, VW VII , p. 46)

Multatuli bevond zich in 2017 130 jaar in de hemel. En de trap daarheen was steil, aldus de literaire grootmeester zelf in één van de twee pas gevonden brieven waarmee het Jaarboek Multatuli 2017 opent. Hij zal gedacht hebben aan de vele lieden die het hem zo moeilijk maakten: almachtige schrijvers, editeurs en uitgevers

bijvoorbeeld. Aan anderen heeft hij veel gehad, bijvoorbeeld aan de vertalers. In dit Jaarboek staan literatuur- of Multatulibemiddelaars centraal.

Multatulibemiddelaars kunnen onbetrouwbare vlegels zijn, of lieden die zich alleen om Multatuli's grote naam graag met hem associëren. Of eigenzinnige karakters die vanwege hun werkwijze vanzelf al in de geest van Multatuli handelen. Bemiddelaars kunnen ook behulpzaam zijn en volledig in dienst staan van de schrijver zoals groupies... of doen alsof.

Was bezorger van de Max Havelaar Van Lennep nu de gedroomde bemiddelaar of speelde hij vals spel? En wat voor rol speelde uitgever Joost de Ruyter? De afgelopen tijd heeft hierover een debat gewoed in allerhande media (onder andere neerlandistiek.nl, het blog van Marita Mathijsen en De Boekenwereld).

Olf Praamstra zette de toon met zijn artikel over Joost de Ruyter in De

Boekenwereld, dat u hier in herziene en uitgebreide versie kunt lezen. Hij ziet De Ruyter als een zetbaas van Van Lennep. Met het artikel van Mathijsen wordt de zaak Multatuli versus Van Lennep mogelijk voorgoed beslecht, behoudens nieuwe vondsten van brieven of kattebelletjes, waar we natuurlijk stiekem op hopen...

Dat dat geen ijdele hoop is, mag blijken uit de vondst van Annelies Dirkse in Delpher, waarmee de eenentwintigste-eeuwse lezer wederom enkele nooit ontdekte regels van Multatuli onder ogen krijgt. Multatuli zocht namelijk bemiddelaars van zijn werk onder de vrijmetselaars.

De vertaler van de Sardijnse of Sardische Max Havelaar, Antiogu Cappai-Caddedu, is niet alleen een Multatulibemidddelaar voor zijn land, Sardinië, maar ook

bemiddelaar voor zijn taal: hij breekt een lans voor de kleine lokale talen vanuit

(3)

humanistisch perspectief. Het wordt tijd voor een Friese Max Havelaar! (en binnen niet al te lange tijd wellicht voor een nieuwe Nederlandse, gezien de verengelsing van het academische onderwijs). Hier leest u de weerslag van Cappai's boeiende en emotionele pleidooi dat hij hield voor het Multatuli Genootschap in november 2016.

Een andere vertaler was M.I. Tubjanski. Hij is in Jaarboek 2016 al even aan het woord geweest en hier verschijnt het tweede deel van zijn voorwoord, dat voor ons uit het Russisch vertaald is door Marien Jacobs.

De grote antikoloniale Filipijnse schrijver Rizal, wiens leven en werk hier onder de loep worden genomen door Jan Mulder, is niet direct een bemiddelaar te noemen.

Maar al zijn er tussen zijn eerste roman ‘de Noli’ en de Max Havelaar geen verbanden te leggen, hij was toch een groot bewonderaar van Multatuli en heeft ten minste zijn tweede roman ‘de Fili’ in diens geest geschreven.

Guido Leerdam recenseert een hedendaagse Multatulibemiddelaar. Ook in de rubrieken In de media en Kroniek komen weer Multatulibemiddelaars van diverse pluimage aan bod.

Namens de redactie,

Klaartje Groot

(4)

9

Twee onbekende brieven Marita Mathijsen

Brief van Douwes Dekker aan Willem van Lennep, 27 april 1860 Waarde Heer van Lennep

Ik ben zoo vrij U hiernevens aantebieden een exemplaar van den Max Havelaar, met verzoek dat wel van mij te willen aannemen als een gering blijk mijner aangename herinnering aan onze kennismaking te Amsterdam.

Na hartelijke groete ben ik met de meeste achting UEd DW Dienaar

Douwes Dekker Brussel 27 April 1860.

Toelichting

Max Havelaar kwam pas rond 14 mei in de boekwinkels. Deze brief heeft Douwes Dekker vanuit Brussel geschreven, en toen niet rechtstreeks naar Willem van Lennep gestuurd, maar naar Jacob van Lennep, met nog een paar andere brieven voor mensen die ook een presentexemplaar kregen (bijvoorbeeld W. van Hasselt, zie VW X , p.

224-225). Douwes Dekker vroeg aan Van Lennep de brieven door te geven aan de

uitgever, die dan voor de verzending kon zorgen.

(5)

Brief van Eduard Douwes Dekker aan Willem van Lennep, 27 april 1860 (Stadsarchief Amsterdam).

(6)

11

Brief van Eduard Douwes Dekker aan Willem van Lennep, ca. september 1860 (Stadsarchief

Amsterdam).

(7)

Ongedateerde brief van Douwes Dekker aan Willem van Lennep Waarde van Lennep!

Vergeef mij mijn familiairen toon of liever zie er mijne goedheid in zich nederbuigende tot een O.I. Ambtenaar, want dat wascht je de zee niet af.

Om de décentie zal ik het niet op 't adres zetten.

Kerel, wanneer krijg ik mijn tijdspiegel terug? Maar schrijf me niet, kom zelf, - zooals die vervelende Penelope schreef aan haar vagabonderenden man. Ik ben van avond zes uur te huis. Laat Uw leven assureren, want de trap is steil, - precies als de weg ten Hemel.

Intusschen hartelijk gegroet van t.a.v.

Douwes Dekker Woensdag morgen Toelichting

Willem van Lennep vertrok in december 1860 naar Nederlands-Indië als ambtenaar.

Multatuli drijft hier de spot ermee dat hij, ondanks zijn conflict met het Indisch bestuur, toch familiair omgaat met een Oost-Indische ambtenaar. Waarschijnlijk dateert deze brief van omstreeks eind augustus, begin september 1860, toen er nog geen conflict met Jacob van Lennep was, Douwes Dekker wel in Amsterdam woonde en de Tijdspiegel met een recensie kwam.

Dat wascht je de zee niet af: dat haalt niemand bij je weg Décentie: vertrouwelijkheid

Tijdspiegel: in de Tijdspiegel van september 1860 stond een recensie van Max Havelaar. In oktober stond er van Multatuli in ‘Brief aan de

Gouverneur-Generaal in ruste’. In het novembernummer ‘Brief van Max Havelaar aan Multatuli’. Welk nummer Douwes Dekker aan Willem had uitgeleend is niet duidelijk.

De trap is steil: eind augustus 1860 huurde Douwes Dekker een kamer in

Amsterdam, aan de Botermarkt.

(8)

13

Een tegenwerkende uitgever

Hoe Van Lennep met behulp van Joost de Ruyter probeerde Max Havelaar te smoren

*

Olf Praamstra Inleiding

Sinds het begin van de twintigste eeuw is iedereen het er wel over eens dat Jacob van Lennep een kwalijke rol heeft gespeeld bij de uitgave van Max Havelaar. Nadat hij Multatuli het kopijrecht ontfutseld had, heeft hij de roman gecensureerd en de verspreiding ervan tegengewerkt.

1

Maar sinds enkele jaren heeft Van Lennep een verdediger gevonden in Marita Mathijsen. In de onlangs verschenen biografie die zij over Van Lennep heeft gepubliceerd, wijdt zij een heel hoofdstuk aan wat zij de

‘zaak-Multatuli’ noemt. Dat hij censuur heeft toegepast, kan zij niet ontkennen, maar desondanks is zij van mening dat Van Lennep Multatuli niet benadeeld maar juist geholpen heeft. Sterker nog: het is maar de vraag of het boek zonder zijn steun ooit verschenen zou zijn. Ja misschien, geeft zij toe, had Multatuli een uitgever in

‘subversieve’ kringen kunnen vinden, maar dan was hij terecht gekomen ‘in het circuit [...] van drukkers van schotschriften en pornografie’. Dankzij Van Lennep was hij aan dit lot ontsnapt, want die had hem ondergebracht bij ‘de nette uitgever De Ruyter’.

De inhoud van het hoofdstuk in de biografie is grotendeels gelijk aan een in 2010 door haar gepubliceerde bijdrage in de bundel ‘Ik heb u den Havelaar niet verkocht’

onder redactie van Ika Sorgdrager en Dik van der Meulen. Maar evenmin als in haar biografie wordt hierin duidelijk wat de kwalificatie ‘nette uitgever’ inhoudt, behalve dan de suggestie dat De Ruyter zich niet inliet met schotschriften en pornografie.

2

In een tweede bijdrage in dezelfde bundel typeert Mathijsen De Ruyter als

‘Slaapmuts of huisdrukker’. Slaapmuts, omdat hij weinig actief was als uitgever, en huisdrukker, omdat hij veel werk van Van Lennep en zijn familie drukte. Maar nog steeds krijgen we geen antwoord op de vraag waarom De Ruyter de aangewezen persoon was om Multatuli's roman te publiceren.

3

In deze tweede bijdrage van Mathijsen staat ook dat er van De Ruyter geen brieven

en portetten zijn overgeleverd. Dat is niet helemaal waar. Er is een schilderij waarop

hij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid staat afgebeeld, en

(9)

in de bibliotheek van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels bevinden zich twee brieven van zijn hand. De eerste brief is gericht aan een boekhandelaar in Deventer. De Ruyter schrijft hem: ‘Bij het groot getal Boekverkoopers, dat nog dagelijks vermeerdert, is het voor mij, die weinig uitgeef, niet mogelijk met alle in correspondentie te blijven.’ Hij raadt hem aan de boeken die hij wil bestellen ‘door tusschenkomst van Uwen Correspondent te ontbieden.’

4

Omdat dit briefje gedateerd is 20 juni 1860 is het niet moeilijk te raden om welk boek het gaat: het moet de in mei van dat jaar verschenen Max Havelaar geweest zijn. Het laat zien dat De Ruyter een kleine uitgever is die weinig moeite doet om het boek te verspreiden. In plaats van het rechtstreeks te verzenden, verkoopt hij het via de omweg van een ‘correspondent’ - meestal een boekhandelaar - die in

Amsterdam zaken doet voor de Deventerse boekhandel. Die kan het bij De Ruyter afhalen en voor het verdere vervoer zorgen.

Het is vreemd dat een uitgever die een bestseller in handen heeft - en dat was Max Havelaar - zo terughoudend reageert. Het lijkt wel of hij het boek met tegenzin verkoopt; en misschien is dat ook wel zo. Wie De Ruyter wil begrijpen zal onderzoek moeten doen naar zijn herkomst als boekhandelaar en uitgever en naar de manier waarop hij zijn beroep uitoefende. Dat onderzoek onthult waarom Van Lennep hem als uitgever koos en wat de ware bedoeling daarvan was. Het was niet om Multatuli te helpen, maar om zijn roman onschadelijk te maken. Dat is het tegendeel van de vriendendienst die hij hem volgens Mathijsen bewezen zou hebben.

De uitgever De Ruyter

Er is geen archief van De Ruyter overgeleverd. Zijn dossier in de bibliotheek van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels bevat behalve zijn overlijdensbericht slechts één prospectus. Hierin beveelt hij een biografie van zijn naamgenoot Michiel de Ruyter aan, een werk dat hij van een andere uitgever had overgenomen.

5

Het overlijdensbericht vermeldt dat hij op 17 mei 1880 in zijn woonhuis en winkel aan de Paleisstraat 3 is overleden, 77 jaar oud. Na deze aankondiging volgt het verzoek om van ‘rouwbeklag verschoond te blijven’. Die wens werd gerespecteerd, want aan zijn dood werd in het openbaar geen enkele aandacht besteed.

Over zijn persoonlijk leven is nagenoeg niets bekend. Hij trouwde op latere leeftijd

een weduwe met twee kinderen, hij was lid van de Waalse kerk en sinds 1844 was

hij boekhandelaar, en af en toe ook uitgever.

6

Dat laatste was geen ongewone

combinatie in de negentiende eeuw: veel boekhandelaren hadden naast

(10)

15

hun winkel ook een uitgeverij. Sommigen zijn zelfs bekender geworden als uitgever dan als boekhandelaar. Maar De Ruyter was in de eerste plaats boekhandelaar en hij was de laatste van wie je zou verwachten dat hij een boek als Max Havelaar zou uitgeven. Hij had daar zelf ook niet om gevraagd. Het werd hem opgedrongen door Jacob van Lennep, iemand aan wie hij moeilijk iets kon weigeren.

Overlijdensbericht van Joost de Ruyter, 17 mei 1880 (Bijzondere Collecties UvA).

De Ruyter is altijd een kleine uitgever geweest. Zijn eerste publicatie dateert van 1847 en was een politiek pamflet van Jacob van Lennep. Zijn tweede was een soortgelijk geschrift, dit keer naar aanleiding van de rellen in Amsterdam in het revolutiejaar 1848. Als derde gaf hij een preek uit van een Waals predikant in Amsterdam. Het is allemaal gelegenheidswerk, eerder uitgegeven vanwege een persoonlijke relatie met de opdrachtgever dan uit commerciële overwegingen. Dit is vanaf het begin kenmerkend voor zijn fonds. Hetzelfde geldt voor de vijf dissertaties die hij tussen 1850 en 1856 uitgeeft. De uitgave ervan werd immers door de auteurs zelf gefinancierd: tegen betaling van een afgesproken bedrag kregen zij het gewenste aantal exemplaren. Drie van die dissertaties werden geschreven door leden van de familie Van Lennep en één van de auteurs was familie van een Waals predikant die hij uit de kerk kende.

In de eerste tien jaar van zijn loopbaan als uitgever zijn er maar een paar publicaties

die wijzen op andere redenen dan een vriendschapsdienst. Samen met de

(11)

Amsterdamse uitgever C.J. Borleff geeft hij een kookboek uit en een boekje van H.A. Kievits met schrijfoefeningen voor leerlingen van de lagere school. Van dit laatste boekje verschijnt later, nu zonder Borleff, nog een herdruk, terwijl hij van dezelfde auteur ook een ander schoolboek uitgaf. Slechts één keer in deze tien jaar publiceerde hij een literair werk: een vertaling door S.J.E. Rau van Sophocles' tragedie Philoktetes. Ook dit zal een vriendendienst geweest zijn. Rau was sinds zijn

studententijd een goede vriend van de Waalse predikant te Amsterdam, P.J.J. Mounier.

Die zal hem aan een uitgever hebben geholpen.

7

Het lijkt erop dat behalve aan Van Lennep De Ruyter ook aan de Waalse kerk moeilijk iets kon weigeren.

Voorkaft van de eerste druk van Max Havelaar, Amsterdam, Joost de Ruyter, 1860 (Multatuli Huis).

Vanaf 1858 heeft De Ruyter op één uitzondering na nog maar twee opdracht-

(12)

17

gevers: Van Lennep en de Waalse gemeente van Amsterdam. Bij Van Lennep gaat het om toneel en pamfletten. Voor de Waalse kerk geeft hij preken, rapporten en reglementen uit. De ene uitzondering is een verslag van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen, geschreven door de ‘Directeur-Consulent’ van deze maatschappij, J.A. Kool, een Amsterdamse arts van wie hij in 1852 ook een onderzoek over de

‘menschelijken schedel bij verschillende volken’ had uitgegeven. Datzelfde jaar publiceerde Kool een geschiedenis van de Maatschappij tot Redding van

Drenkelingen, waarvan De Ruyter in 1855 nog een Franse vertaling uitgaf. Aan al deze uitgaven, inclusief die van Kool, ligt een persoonlijke relatie ten grondslag.

In totaal gaf De Ruyter tussen 1847 en 1878 45 werken uit, waarvan de helft bestaat uit pamfletten, preken, rapporten en reglementen. Jacob van Lennep is betrokken bij meer dan de helft van alle uitgaven. Maar liefst zeven keer geeft hij een toneelstuk van hem uit, verder een reeks politieke pamfletten en daarnaast is hij de schakel tussen de dissertaties van de familie Van Lennep. Ook is Van Lennep verantwoordelijk voor de uitgave van Max Havelaar, de eerste en enige roman in zijn fonds.

8

Pieter Meijer, Gerrit Warnars en Pieter Meijer Warnars

De Ruyter is de laatste in een reeks van bekende Amsterdamse boekverkopers en uitgevers die drie generaties omvat. In 1745 vestigde Pieter Meijer (1718-1781) zich als boekverkoper in Amsterdam, eerst op de hoek van de Voorburgwal en Molsteeg, en vanaf 1748 aan de Vijgendam. Hij was zeer geïnteresseerd in literatuur en hoorde tot de toonaangevende uitgevers van de achttiende eeuw. Bekend werd hij ook door de oprichting in 1767 van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen, waarmee Nederland het eerste land was met een reddingsmaatschappij. Meijer verzorgde de publicaties voor de Maatschappij en in zijn boekwinkel werd de administratie van de reddingsgevallen bijgehouden. Wie een drenkeling gered had, kon bij hem een gouden medaille of zes gouden dukaten ophalen.

9

Na zijn dood werd hij opgevolgd door zijn schoonzoon Gerrit Warnars

(onbekend-1804) die een paar dagen eerder met zijn oudste dochter was getrouwd.

Sinds 1767 was Warnars als boekhandelaar/uitgever gevestigd in de Kalverstraat.

Die zaak hield hij aan, maar daarnaast zette hij samen met een zoon van Meijer diens

zaak voort onder de naam De Erven P. Meijer en G. Warnars. Warnars was uit heel

ander hout gesneden dan zijn schoonvader. Hij was voor alles koopman en minder

geïnteresseerd in de kwaliteit van wat hij uitgaf. Wel had hij zich verplicht om reeksen

of werken die door Meijer begonnen waren, voort te zetten,

(13)

waaronder de publicaties van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen. Ook verzorgde hij herdrukken van literaire werken uit het fonds van Meijer, maar nieuwe projecten op dit gebied ondernam hij niet. Hij paste op de winkel en trok er letterlijk in, toen in 1800 zijn zwager de firma verliet, en hij zijn eigen zaak en die van Pieter Meijer vestigde in het pand aan de Vijgendam.

10

Vier jaar na zijn verhuizing overleed Warnars. Zijn weduwe nam de zaak over, vanaf 1809 samen met haar enige zoon Pieter Meijer Warnars (1792-1869). Pieter hield als uitgever het midden tussen zijn vader en grootvader. Ook hij zette de publicaties van zijn vader en grootvader voort (waaronder de verslagen van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen), maar anders dan zijn vader had hij ook belangstelling voor jonge Nederlandse schrijvers, al was hij op dat gebied veel minder actief dan zijn grootvader. Hij had echter één auteur in zijn fonds die tot de allerbekendste in de negentiende eeuw hoort en van wie hij lange tijd bijna exclusief de uitgever was: Jacob van Lennep.

11

Uitgever van Van Lennep

Van Lennep bracht hem niet alleen roem als uitgever maar leverde hem ook geld op, al zag dat er in het begin niet naar uit. De Academische Idyllen (1826) en Gedichten (1827) waren geen verkoopsucces, zoals de volgende anekdote illustreert. Op de jaarlijkse vergadering van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels was het de gewoonte dat de aanwezige boekverkopers bij wijze van contributie exemplaren van een werk uit hun fonds te koop aanboden aan hun collega's. Daar kon dan op geboden worden. In 1828 bracht Meijer Warnars de Gedichten van Van Lennep in - winkelprijs drie gulden - maar niemand wilde ze hebben. Daarom kocht hij ze voor twee gulden maar weer terug.

12

Het geringe succes verklaart ook waarom Meijer Warnars zo terughoudend was met de publicatie van Van Lenneps eerste historische roman: De pleegzoon (1833).

Maar liefst vijf jaar hield hij de kopij in portefeuille, voordat hij het werk op de markt bracht.

13

Meijer Warnars durfde de uitgave ervan pas aan, nadat Van Lennep zijn naam gevestigd had met de Nederlandsche Legenden (1828) - romantische dichtverhalen over onderwerpen uit de Nederlandse geschiedenis - waarvan in de daarop volgende jaren steeds weer nieuwe delen zouden verschijnen. Nationale bekendheid verkreeg Van Lennep kort erna met zijn toneelstuk Het dorp aan de grenzen (1830), waarvan in een jaar vijf drukken verschenen. Het was een

gelegenheidsstuk geschreven naar aanleiding van de Belgische Opstand (1830-1831).

Die opstand en de daarop volgende Tiendaagse Veldtocht (1831) inspireerde Van

Lennep tot een stortvloed aan ‘uitboezemingen’, ‘dichtregelen’, ‘huldedronken’,

(14)

19

‘liederen’ en toneel; het werd door Meijer Warnars allemaal uitgegeven. Pas daarna, in 1833, verscheen De pleegzoon. ‘Om niet’, want honorarium kreeg Van Lennep er niet voor.

14

Meer nog dan met De pleegzoon verwierf van Lennep blijvende roem met zijn volgende historische roman: De Roos van Dekama (1836). Dit boek maakte grote opgang en bezorgde Van Lennep de naam van de Nederlandse Walter Scott.

15

Ook nu kreeg Van Lennep er geen honorarium voor. Waarschijnlijk heeft hij van Meijer Warnars nooit iets gekregen. Volgens zijn kleinzoon was Klaasje Zevenster

(1865-1866) het eerste werk waarvoor hij betaald werd, en dat verscheen bij een andere uitgever. Meijer Warnars had intussen goed aan zijn romans verdiend, tot ergernis van Van Lenneps echtgenote. Als zij de uitgever in zijn koets zag rondrijden, siste ze verwijtend: ‘daar rijdt “de Roos”’.

16

Daar stond tegenover dat Meijer Warnars wel alles uitgaf waar Van Lennep mee kwam: niet alleen romans, maar ook

vertalingen, toneel en zangspelen, gelegenheidspoëzie en politieke pamfletten. Er ging geen jaar voorbij of er verscheen nieuw werk van Van Lennep, meestal zelfs meerdere publicaties per jaar.

De boekwinkel van Meijer Warnars

Ook zonder Van Lennep was Meijer Warnars in Amsterdam een bekende

boekhandelaar. Hij was de derde generatie in de zaak op de Vijgendam en zou de winkel onsterfelijk maken door in 1820 een schilderij te laten maken van het interieur.

De schilder was J.A. Jelgerhuis, en het werk is sinds 1878 in het bezit van het Rijksmuseum, nadat de dochter van Meijer Warnars het bij testament aan het museum had geschonken. De officiële titel luidt sindsdien: ‘De winkel van boekhandelaar Pieter Meijer Warnars (1792-1869) op de Vijgendam in Amsterdam’.

17

De Vijgendam bestaat niet meer. De huizen zijn in 1874 gesloopt voor een verbreding van het Rokin en voor de bouw - een paar jaar later - van het pand waar tegenwoordig De

Koninklijke Industrieele Groote Club is gevestigd, op de hoek van de Dam en het Rokin.

18

Op het schilderij staan vier personen, waarvan de identiteit tot nu toe niet is onthuld,

maar de goedgeklede man voor de toonbank is ongetwijfeld de trotse eigenaar van

de zaak, en een van de drie personeelsleden moet Joost de Ruyter zijn. Een jaar later

zou hij met zijn collega's een gedicht voor hun ‘hooggeachten patroon’ laten drukken

ter gelegenheid van het huwelijk van Meijer Warnars met Jacoba Vetter (1796-1830).

19

Gelet op zijn leeftijd - hij was in 1820 achttien jaar - zal De Ruyter een van de twee

krullenbollen achter de toonbank zijn.

20

(15)

‘De winkel van boekhandelaar Pieter Meijer Warnars (1792-1869) op de Vijgendam in Amsterdam’.

Een van de twee krullenbollen achter de toonbank moet Joost de Ruyter zijn, 1820. Schilderij door Johannes Jelgerhuis (Rijksmuseum, Amsterdam).

Opvolger van Meijer Warnars

In 1844 trok Meijer Warnars zich uit zijn zaken terug en verhuisde naar het oosten van het land. De winkel en de commissiehandel werden voortgezet door De Ruyter, die overigens een ander pand betrok, vijftig meter verderop, op de hoek van de Dam en de Kalverstraat, dat vanaf 1878 als adres Paleisstraat 3 kreeg.

21

Het is later afgebroken om plaats te maken voor het gebouw dat nu op Paleisstraat 1 staat.

22

De commissiehandel hield in dat de boekhandelaar, tegen een percentage van de verkooprijs, boeken verkocht die hij van de uitgever in commissie had ontvangen;

de onverkochte exemplaren mocht hij terugsturen.

23

In de commissiehandel van De

Ruyter speelde Van Lennep een belangrijke rol, want Meijer Warnars had zich niet

volledig uit het vak teruggetrokken. Hij bleef zijn lucratieve werk als uitgever van

Jacob van Lennep voortzetten. Hij verzorgde de uitgave van nieu-

(16)

21

we delen van de in 1828 begonnen reeks Nederlandsche Legenden, die veel aftrek vonden. Ook De voornaamste geschiedenissen van Noord-Nederland aan zijne kinderen verhaald (1845) verkochten goed, terwijl de belangstelling voor Van Lenneps historische romans onverminderd groot bleef. In 1840 had Ferdinand Huyk het licht gezien en in 1850 Elizabeth Musch. En evenals daarvoor bleef Meijer Warnars de uitgever van een grote hoeveelheid politieke pamfletten, toneel, vertalingen en gelegenheidswerk. Zijn laatste uitgave betrof de bundeling van Van Lenneps oorspronkelijke en vertaalde toneelstukken, de Dramatische Werken (drie delen, 1852-1854).

De zuidzijde van de Dam rond 1860, met de ingang van de Kalverstraat. Rechts vooraan het Koninklijk Paleis en daarachter de Gasthuissteeg, na 1875 de Paleisstraat geheten. De Ruyters winkel was het derde pand vanaf de hoek met de Kalverstraat. Handgekleurde litho van Cornelis Springer, uitgegeven door Buffa en Zonen in Amsterdam (Stadsarchief Amsterdam).

Voor al deze uitgaven onderhield De Ruyter het contact met Van Lennep, terwijl hij ook degene was die van 1844 tot 1855 verantwoordelijk was voor de aflevering ervan aan de boekhandel.

24

Eind 1855 liquideerde Meijer Warnars zijn uitgeverij en verkocht wat hij nog aan Van Lennep in zijn fonds had, inclusief het kopijrecht.

Vanaf dat moment zou Van Lennep voor zijn literaire werk onderdak vinden bij

verschillende uitgevers.

25

De Rotterdamse uitgever M. Wijt en Zonen

(17)

bracht tussen 1856 en 1859 in veertien delen zijn verhalend proza op de markt onder de titel Romantische werken; een uitgave die een vervolg kreeg in de bundeling van zijn poëzie: de Poëtische werken (1859-1867). Het is het begin van steeds weer nieuwe verzamelde werken van Van Lennep, van proza, poëzie of toneel, uitgegeven door steeds wisselende uitgevers. Goede contacten onderhield Van Lennep eind jaren vijftig ook met de Gebroeders Kraay te Amsterdam, bij wie hij naast eigen werk de Gedichten van den Schoolmeester (1859) onderbracht, in een door hem verzorgde editie van de gedichten van zijn overleden vriend Gerrit van de Linde.

26

Jacob van Lennep. Staalgravure (1880) van Dirk Jurriaan Sluyter naar een schilderij van Johann Georg Schwarze uit de jaren 1860 (Multatuli Huis).

Maar van Lennep verloor bij al deze activiteiten De Ruyter niet uit het oog. Hij bleef hem gebruiken voor het kruimelwerk, voor uitgaven die commercieel niet interessant waren. Hij kende hem na al die jaren goed, eerst als bediende in de winkel van Meijer Warnars en later als diens tussenpersoon; misschien waren ze zelfs bevriend geraakt. In elk geval hoorde De Ruyter tot de vrienden die meebetaalden aan de oprichting van het gedenkteken op het graf van Van Lennep te Oosterbeek.

27

Maar al was De Ruijter de vaste uitgever van Van Lenneps gelegenheidswerk, en

kende hij hem goed, dan nog is het de vraag waarom die juist hem uitzocht om

Multatuli's roman uit te geven.

(18)

23

Van Lennep en Max Havelaar

Toen Multatuli in oktober 1859 Max Havelaar voltooid had, zocht hij een uitgever.

Tegelijkertijd hield hij de mogelijkheid open om de roman niet te publiceren. Het doel immers van Max Havelaar was eerherstel en verbetering van het lot van de Javaan. Dat kon ook bereikt worden door hem in een hoge positie in dienst van de Nederlands-Indische regering te plaatsen, en dan was publicatie niet langer nodig.

Zo maakte Multatuli het boek inzet van onderhandelingen met de regering. Daarvoor nam hij contact op met W.J.C. van Hasselt en Jacob van Lennep, die hij kende via de vrijmetselarij. Beiden waren politiek actief: Van Hasselt had van 1848 tot 1852 in de Tweede Kamer gezeten en Van Lennep van 1853 tot 1856. Multatuli, die toen in Brussel woonde, liet het manuscript via zijn broer Jan bij hen bezorgen.

28

Beide heren waren diep onder de indruk van wat ze gelezen hadden, en waren ervan geschrokken. Van Hasselt noemde het ‘allerwenschelijkst’ dat de uitgave zou worden verhinderd. De minister van koloniën moest Multatuli een post aanbieden in het bestuur van Indië, op voorwaarde dat de roman niet zou worden gepubliceerd.

Van Lennep dacht er net zo over, maar hij twijfelde aan de uitkomst van de onderhandelingen. Wat als die zouden mislukken? Dan was het beter om controle over de uitgave te houden. Om dat te bereiken schreef Van Lennep twee brieven aan Van Hasselt. In de eerste brief onderschreef hij het gevaarlijke karakter van het boek en betuigde hij zijn instemming met het plan om met de minister te gaan

onderhandelen. In de tweede brief besloot hij Multatuli voor zich te winnen. Hierin gaf hij uiting aan zijn enthousiasme over wat hij gelezen had - hij vond het ‘bl[iksems]

mooi’, hij had het verslonden - en stelde voor Multatuli te helpen bij het zoeken naar een uitgever. Die tweede brief mocht van Hasselt van hem doorsturen naar Multatuli, de eerste uiteraard niet.

29

Toen Multatuli de brief las, was hij ontroerd door de prijzende woorden van Van Lennep. Aan Tine schrijft hij dat hij op ‘geen flinker [...] lof had durven hopen’.

30

Intussen zette Van Lennep zijn charmeoffensief voort door Multatuli bij hem thuis uit te nodigen.

31

Op de vooravond van het bezoek stuurde Multatuli hem een brief om uiting te geven aan zijn ‘innige’ dankbaarheid.

32

Tijdens het bezoek zelf wist Van Lennep Multatuli volkomen in te palmen. Multatuli aan Tine: ‘ik kan je niet uitleggen hoe die man mij ontvangen heeft. 't Is kompleet eene schadeloosstelling voor al de miskenningen.’

33

Nadat Van Lennep erin was geslaagd om bij Multatuli de indruk te wekken dat

hij zijn beste vriend en bondgenoot was, kostte het weinig moeite om hem Max

Havelaar te ontfutselen. Toen de onderhandelingen met de minister op niets waren

uitgelopen, bood Van Lennep aan om als voorschot op de publicatie van

(19)

het boek Multatuli 200 gulden per maand uit te keren, zodat hij zich in Brussel als schrijver kon ontwikkelen. Hier maakte Van Lennep handig gebruik van het

chronische geldgebrek dat Multatuli verhinderde om zich als schrijver te ontplooien.

Met tegenzin nam Multatuli het aanbod aan; met tegenzin omdat Van Lennep hem duidelijk maakte dat hij ‘zoo moet werken, dat ik den Heer vL. niet kompromitteer.

Ik moet “homme de lettres” wezen, en geen “agitator”! Dat valt mij nu wel hard, maar ik heb geen keus.’ Hij legde zich erbij neer dat Max Havelaar ‘nu het licht zal zien als koopwaar, in voorloopige afbetaling van de toegezegde hulp’ en dat die daarom ‘gekortstaart’ moest worden. Daarmee werd bedoeld dat het revolutionaire karakter van het boek naar de achtergrond moest worden gedrongen.

34

Vanaf het begin was Van Lennep bang voor het actuele en politieke gehalte van het boek. Hij wilde dat teniet doen door namen en jaartallen te vervangen en door het slot, waarin opgeroepen wordt tot revolutie, te verwijderen.

35

Multatuli verzette zich daartegen: ‘Moet Max H. zijn staart missen? 't Is er meê als de paradijsvogel.

Het heele dier is om dien staart geschapen. [...] Juist, het weglaten der data maakt M.H. tot een roman. - maar het is geen roman. 't Is eene geschiedenis. 't Is eene memorie van grieven, 't Is eene aanklagt. 't Is eene sommatie!’

36

In een persoonlijk gesprek wist Van Lennep hem echter zover te krijgen dat hij zijn verzet grotendeels opgaf; de namen en jaartallen werden onherkenbaar gemaakt, maar het slot bleef.

Hierna begon Van Lennep aan de ‘correctie’ van het handschrift.

37

Toen zette Van Lennep de laatste stap; hij bewoog Multatuli om het kopijrecht van Max Havelaar af te staan. Hij had, schreef hij aan Multatuli, in De Ruyter een uitgever gevonden, maar om met hem een contract af te sluiten, moest hij kunnen aantonen dat hij in het bezit was van het kopijrecht.

38

Hier had Multatuli nooit mee akkoord moeten gaan, maar hij vertrouwde Van Lennep en deed afstand van het kopijrecht. Het zou hem al snel bitter spijten dat hij zo goedgelovig was geweest.

Van Lennep zou later beweren dat het niet anders kon. Niemand zou de roman hebben willen uitgeven, als die er niet zeker van was geweest dat hij ‘daardoor den vollen en vrijen eigendom van dat boek verkreeg’. Om die zekerheid te verschaffen, moest Van Lennep kunnen aantonen dat hij over het kopijrecht beschikte.

39

Het is een drogreden: verschillende juristen hebben erop gewezen dat een ‘overeenkomst van lastgeving’ voor dat doel had volstaan.

40

‘Een fatsoenlyk uitgever’

Misschien nog wel het schrijnendste in deze zaak, is dat Multatuli Van Lennep

helemaal niet nodig had om een uitgever te vinden: ‘Niet ik heb uw hulp gevraagd,

(20)

25

ik had die tot den uitgave van den Max Havelaar niet nodig. Ik hád een uitgever. Gy hebt my laten verzoeken by u te komen’ - schreef Multatuli twee jaar later, als tot hem doorgedrongen is welke streek Van Lennep hem geleverd heeft.

41

Weer vier jaar later onthult hij hoe Van Lennep hem tijdens een bezoek had overgehaald van die uitgever af te zien:

Ik ril als is denk aan 't oogenblik toen ik hem dat woord fatsoenlyk hoorde uitspreken. Ik had een uitgever voor havelaar. (Gunst die 't boek drukken zou voor rekening van myn broeder) v Lennep die 't manuscript had, zei - Neen, neen, laat my daarvoor zorgen... 't moet verschynen by een fatsoenlyk uitgever...

42

Met Gunst wordt de uitgever F.C. Günst bedoeld. Hij was een sociaal-liberaal en overtuigd democraat die zich inzette voor politieke verandering. Hij maakte zich sterk voor (volks)onderwijs, voor betere arbeidsomstandigheden en economische zelfstandigheid voor vrouwen. Veel van zijn ideeën verkondigde hij in het door hem uitgegeven vrijdenkersblad De Dageraad.

43

Hij was een veel betere uitgever van Max Havelaar geweest dan De Ruyter. Hij zou de roman niet gecensureerd hebben en actief meegewerkt hebben aan de verspreiding ervan. Maar juist daarom wees Van Lennep hem af. Dan zou hij de controle over het boek verloren hebben; en dat was vanaf het begin waar het hem om ging. ‘Onfatsoenlyk’ was Günst beslist niet; een jaar later zou Multatuli zijn Minnebrieven (1861) aan hem toevertrouwen.

Wel moest Van Lennep eerst nog De Ruyter overhalen om de roman uit te geven.

Zo'n groot project had die nog nooit omhanden gehad; er was veel geld mee gemoeid.

Maar Van Lennep stelde hem gerust door zich persoonlijk garant te stellen voor een eventueel verlies.

44

Max Havelaar ‘gesmoord’

In De Ruyter had Van Lennep een uitgever gevonden die alles aan hem overliet en hem daardoor een maximum aan controle gaf over de uitgave en de verspreiding van de roman. Hij was degene die het manuscript persklaar maakte. Met rode inkt verbeterde hij schrijf- en spelfouten, zorgde voor een indeling in hoofdstukken, en belangrijker, ontdeed het boek zoveel mogelijk van zijn politieke lading en actualiteit door plaatsnamen en jaartallen onherkenbaar te maken en de tekst te veranderen als er publieke figuren in het spel waren.

45

Ook al te vrijpostige vragen van Frits over bijbel en christendom - ‘Hoe kwam Noach aan een paar ijsbeeren voor de ark? [...]

Wat gebeurt er als twee geloovigen tegen elkaar in bidden?’

46

- werden door Van

Lennep geschrapt. Hoewel Multatuli met tegenzin

(21)

akkoord was gegaan met het onherkenbaar maken van namen en jaartallen, kwamen andere ingrepen voor hem als een verrassing. Die zag hij pas toen hij het boek in handen had. Hij schreef ze toe aan de uitgever - ‘Durfde de R. die niet drukken?’ - iets wat Van Lennep niet tegensprak. Het kwam hem goed uit om de uitgever voor deze ingrepen verantwoordelijk te houden, zodat de relatie tussen hem en Multatuli aanvankelijk nog goed bleef.

47

Multatuli had nauwelijks contact met De Ruyter; zelfs het versturen van present- en recensie-exemplaren verliep via Van Lennep.

48

Manuscript van Max Havelaar, p. 100. Droogstoppel maant zijn zoon Frits de meid niet aan haar rokken te trekken als zij thee komt brengen. De daaropvolgende passage ‘en denk toch dat de Heer voor u gestorven is aan het Kruis’ is door Van Lennep geschrapt (Collectie Multatuli Genootschap, Bijzondere Collecties UvA).

Het vervolg van de geschiedenis is bekend. Ondanks de tegenwerking door Van Lennep was Max Havelaar een sensatie. Het werd druk besproken en leidde zelfs tot vragen in de Tweede Kamer. Dit alles uiteraard tot vreugde van Multatuli. Hij reisde naar Nederland waar hij ontvangen werd als een beroemdheid, en was, schreef hij aan zijn vrouw, de ‘populairste man van Holland’. Hij was de uitgever en Van Lennep er dankbaar voor. Maar al snel sloeg die dankbaarheid om in het tegendeel.

In Nederland merkte hij dat De Ruyter wel heel weinig deed om het boek onder de aandacht te brengen. Er werd geen reclame voor gemaakt, het lag niet eens in de etalage van De Ruyters eigen winkel, het was te duur en er werden veel te weinig exemplaren naar Nederlands-Indië gestuurd. Er moest een goedkope volksuitgave komen in een veel hogere oplage. Maar daar wilde Van Lennep niet aan meewerken:

dat kon alleen maar leiden tot ‘het opwekken van ontevredenheid en blinde

hartststochten’. Pogingen van Multatuli om het kopijrecht terug te krijgen liepen op

niets uit. Het proces dat hij daarover voerde met Van Lennep verloor hij.

49

Wel

verscheen er in het najaar van 1860 nog een tweede druk en, zonder dat Multatuli

het wist, in 1861 nog een zogenaamde dubbeldruk,

(22)

27

een kopie van de tweede druk en slechts met moeite van de ‘eerste’ tweede druk te onderscheiden. De reden ervoor is dat De Ruyter en Van Lennep zo min mogelijk ruchtbaarheid aan deze herdruk wilden geven, maar er wel toe gedwongen waren vanwege de grote vraag naar het boek.

50

Daarna leek Max Havelaar een langzame dood te sterven, het werd door De Ruyter niet meer herdrukt.

Slot

Heeft Van Lennep Max Havelaar ‘gesmoord’ zoals Multatuli aan zijn advocaat schreef?

51

Zo erg was het niet. Daar was het boek te goed en te revolutionair voor.

Wel is Van Lennep erin geslaagd om het boek van zijn scherpste kanten te ontdoen en de verspreiding ervan tegen te gaan. Daarmee ging hij tegen Multatuli's eigen wensen in. Die streefde zijn hele leven twee dingen na: hij wilde gehoord worden, en hij wilde met schrijven geld verdienen. Natuurlijk, hij werd wel gehoord en hij ontving van Van Lennep zijn aandeel in de winst, maar het publiek en de verdiensten hadden zoveel groter kunnen zijn. De Ruyter werkte, als zetbaas van Van Lennep, alleen maar tegen. Een bewijs hoe groot de belangstelling voor Max Havelaar ondanks de tegenwerking al die jaren was, blijkt uit de eerste editie die bij een nieuwe uitgever verschijnt.

Nadat Van Lennep in 1868 was overleden, bracht De Ruyter, met instemming van de erven Van Lennep, de laatste exemplaren van de roman met het kopijrecht op de veiling, waar het gekocht werd door een andere Amsterdamse uitgever, K.H. Schadd.

Die bracht in januari 1871 de derde druk uit, in een veel goedkopere uitvoering en in een oplage van 5000 exemplaren.

52

Dat was meer dan alle drukken samen die bij De Ruyter verschenen waren. De eerste druk had een oplage gehad van 1300, en de twee volgende waarschijnlijk van elk 1100.

53

Vier jaar later, in 1875, was er alweer een nieuwe druk nodig en weer in de hoge oplage van 5000 exemplaren.

54

Het laat zien hoezeer Van Lennep en De Ruyter de verspreiding van het boek hadden tegengewerkt. Nog afgezien van de ingrepen in de tekst, die Multatuli pas bij de vierde druk mocht herstellen, hebben zij hem enorm benadeeld. Hoezeer Mathijsen ook haar best doet om Van Lennep te verdedigen, dit valt niet goed te praten. Multatuli heeft in de tijd dat hij vriendschappelijk met hem omging - de ‘wittebroodsweken’

worden ze door haar genoemd - een adder aan zijn borst gekoesterd.

55

De Ruyter verdween na 1860 weer in de anonimiteit. Hij gaf nog een verslag van

de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen uit en beperkte zich verder tot

gelegenheidsdrukwerk voor Van Lennep en de Waalse kerk. Het beste boek van de

negentiende eeuw had geen slechtere uitgever kunnen treffen.

(23)

Bijlage

Lijst van uitgaven door Joost de Ruyter te Amsterdam

Gebaseerd op onderzoek in de UB Amsterdam, de KB Den Haag, Picarta, het Stadsarchief Amsterdam en de bibliografie van Jacob van Lennep in: M.F. van Lennep, Het leven van Mr. Jacob van Lennep, 2e dr. Amsterdam: P.N. van Kampen

& Zoon, 1910.

1 Lennep, Jacob van. Een woord ter waarschuwing, uitgesproken bij gelegenheid der jongstgedane benoeming van kiezers. Amsterdam: J. de Ruijter, 1847.

Annotatie: 4e dr.: 1847; omvang: 11 p; formaat: 24 cm; bron: KB / UBA

2 Wijbrands, K. Aan Amsterdam, op den 24sten en 31sten maart 1848. Amsterdam:

J. de Ruyter, 1848.

Omvang: 16 p; bron: KB

3 Teissèdre l'Ange, Josué. Souvenirs offerts au troupeau Wallon d'Amsterdam.

Amsterdam: J. de Ruijter, 1849.

Omvang: 52 p; bron: KB / UBA

4 Lennep, David Jacobus Cornelius van. Dissertatio juridica inauguralis, continens quaestiones ad legem de exigendis tributis directis, latam die 22 maji 1845;

quod... ex auctoritate... Joannis de Wal... Amstelodami: apud J. de Ruijter, 1850.

Annotatie: Proefschrift Leiden; omvang: 162 p; formaat: 21 cm; bron: KB / UBA

5 Chavannes, François Louis Frédéric. Un messager de la bonne nouvelle: recueil périodique. Afl. 1-afl. 12. Amsterdam: J. de Ruyter, 1850-1851.

Annotatie: Niet verder verschenen; bron: KB

6 Aaltje, de volmaakte en zuinige keukenmeid, nieuw Nederlandsch keukenboek [...], 10e, op nieuw veel verb. en verm. dr. Amsterdam: C.J. Borleffs, J. de Ruijter, 1851.

Annotatie: 1e dr.: Amsterdam, Elwe en Werlingshoff 1803; omvang: 357 p;

formaat: 18 cm; bron: UBA

7 Kievits, H.A. Oefeningen in het zuiver schrijven der Nederduitsche taal, voor de verst gevorderde leerlingen op de lagere scholen, 3e herz. dr. Amsterdam:

C.J. Borleffs, J. de Ruijter, 1851.

Annotatie: 1e dr.: 1838; omvang: IV, 62 p; formaat: 17 cm; 4 e herz. dr.

Amsterdam: J. de Ruyter, 1862; bron: UBA

8 Chavannes, François Louis Frédéric, J.H. de Dompierre de Chaufepié. Adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de voorgestelde Wet op het Armbestuur door den Dubbelen Kerkeraad der Waalsche Hervormde Gemeente te Amsterdam. Amsterdam: De Ruyter, [1852]

Annotatie: Get.: F.L.F. Chavannes, h.t. Praeses, J.H. de Dompierre de Chaufepié, h.t. Scriba. - Gedat.: 7 April 1852; bron: KB / UBA

9 Belinfante, Josephus Justus. Het leven van Michiel Adriaanszoon de Ruyter, 1607-1676. Amsterdam: J. de Ruijter, 1852.

Annotatie: ill., frontisp. Plaat- en prentwerk van C.C.A. Last.

Annotatie editie: 1e dr.: 1842-48

Annotatie: 2 dln; bron: KB / UBA

(24)

29

10 Kool, Jan Adriaan. Craniometrie, of, Onderzoek van den menschelijken schedel bij verschillende volken, in vergelijking met dien van den orang oetan.

Amsterdam: De Ruijter, 1852.

Annotatie: ill; omvang: 112 p., 2 bl. pl; bron: UBA

11 Kool, Jan Adriaan. Geschiedkundige beschouwing van de Maatschappij tot redding van Drenkelingen te Amsterdam. Amsterdam: De Ruijter, 1852.

Omvang: VIII , 302 p; formaat: 23 cm; bron: KB / UBA

12 Lennep, Mauritius Jacobus van. Dissertatio juridica inauguralis de diario nautico, quam... ex auctoritate... Theodorici Guillelmi Joannis Juynboll...

Amstelodami: apud J. de Ruyter, 1853.

Annotatie: Proefschrift Leiden

Omvang: 96 p; formaat: 21 cm; bron: KB / UBA

13 Kool, J.A. Aperçu historique au sujet de la Société pour secourir les noyés, instituée à Amsterdam; trad. du hollandais. Amsterdam: De Ruijter, 1855.

Annotatie: Vert. van: Geschiedkundige beschouwing van de Maatschappij tot redding van Drenkelingen te Amsterdam.

Omvang: VIII , 293 p; bron: KB / UBA

14 Sophocles. Philoktetes, treurspel, naar het Grieksch van Sofokles in metrische Nederduitsche versen overgebracht door S.J.E. Rau. Amsterdam: De Ruijter, 1855.

Omvang: XII , 72 p; bron: KB / UBA

15 Everwijn Lange, Everard Jan. Specimen juridicum inaugurale de connexitate Delictorum. Amsterdam: De Ruijter, 1856.

Annotatie: Proefschrift Leiden Omvang: 62 p; bron: KB / UBA

16 Lennep, H.S. van. De wetgeving op de groote wegen in Nederland. Specimen juris publici inaugurale de legibus et decretis quibus viae regiae reguntur patria nostra. Amsterdam: J. de Ruyter, 1856.

Annotatie: Omslagtitel: Proeve over de wetgeving op de groote wegen in Nederland; Met apart Latijns titelblad: Specimen juris publici inaugurale de legibus et decretis quibus viae regiae reguntur patria nostra; proefschrift Leiden;

omvang: 132 p; formaat: 24 cm; bron: KB / UBA

17 Mounier, Petrus. Disquisito de locis nonnullis Euangeliorum, in quibus Veteris Testamenti libri ab Iesu laudantur. Amstelodami: J. de Ruyter, 1856.

Annotatie: Proefschrift Leiden; omvang: XVI , 190 p; bron: KB / UBA

18 Kievits, H.A. Oefeningen in het zuiver schrijven der Nederlandsche taal, voor minder gevorderde leerlingen, 4e herz. dr. Amsterdam: J. de Ruijter, 1858.

Annotatie editie: 1e dr.: 1840 (Tiel: Wermeskerken); omvang: VIII , 108 p; 6e herz. dr.: Amsterdam: De Ruyter, 1867; bron: KB / UBA

19 Lennep, Jacob van. Het verheugd Amsterdam, bij het plechtig bezoek door Z.K.H. Willem Nicolaas Alexander Frederik Karel Hendrik, Prins van Oranje, ter gelegenheid van zijn achttienden verjaardag, aan de hand van zijn

doorluchtigen vader, aan de hoofdstad gebracht. Amsterdam: J. de Ruyter,

1858. Annotatie: Toneel; omvang: 23 p; formaat: 18 cm; bron: KB / UBA /Biografie

(25)

20 Lennep, Jacob van. De stichting van Batavia, toneelspel in vijf bedrijven.

Amsterdam: De Ruyter, 1858; omvang: 130 p; bron: KB / UBA /Biografie

21 Lennep, Jacob van. Een Amsterdamsche jongen, of het buskruit-verraad in 1622, tooneelspel in vijf bedrijven. Amsterdam: De Ruyter, 1859.

Omvang: 108 p; formaat: 18 cm; bron: KB / UBA /Biografie

22 Douwes Dekker, Eduard. Brief aan de kiezers te Amsterdam, omtrent de keuze van een afgevaardigde, in verband met Indische specialiteiten en batige saldo's.

Amsterdam: De Ruyter, 1859.

Omvang: 7 p; bron: KB / UBA

23 Lennep, Jacob van. Adres aan den Gemeenteraad van Amsterdam, ingediend door J. van Lennep, naar aanleiding van de beslissing, door dien Raad genomen, omtrent de voorwaarden van gunning tot het bespelen van den Schouwburg.

Amsterdam: J. de Ruyter, 1859.

Omvang: 15 p; bron: KB / UBA /Biografie

24 Bulwer-Lytton, Edward George Earle. De zeekapitein, of, Het geboorterecht, treurspel in vijf bedrijven, overgezet uit het Engelsch van E. Bulwer Lytton door J. van Lennep. Amsterdam: De Ruyter, 1859.

Annotatie: Vert. van: The sea-captain, or, The birthright, 1839 Omvang: 108 p; bron: KB / UBA /Biografie

25 Lennep, Jacob van. Wachter! wat is er van de nacht? Een vraag aan de natie.

Amsterdam: De Ruyter, 1860.

Omvang: 16 p; bron: KB / UBA /Biografie

26 Lennep, Jacob van. Nadere toelichting der Vraag aan de natie: naar aanleiding van het daarover geschrevene. Amsterdam: [De Ruyter], 1860.

Omvang: 15 p; bron: KB / Biografie

27 Lennep, Jacob van. Dichtregelen op 23 en 24 Sept. 1860, uitgesproken door Mevr. Van Ollefen-Da Silva op den Nationalen Schouwburg te Brussel.

Amsterdam: J. de Ruyter, 1860.

Bron: Biografie

28 Multatuli (pseud. van Eduard Douwes Dekker). Max Havelaar, of de koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij. Amsterdam: De Ruyter, 1860.

Annotatie: 2 dln; 2e dr.: november 1860; dubbeldruk: 1861; bron: KB / UBA

29 Lennep, Jacob van. Brief aan den heer E. Douwes Dekker. Amsterdam: De Ruyter, 1862.

Omvang: 18 p; bron: KB / UBA /Biografie

30 Kool, J.A. Verslag omtrent de Maatschappij tot redding van drenkelingen, opgericht in den jare 1767 te Amsterdam: 1854-1862. Amsterdam: De Ruyter, 1862.

Omvang: 41 p; bron: KB / UBA

31 Lennep, Jacob van. Een lied, voor 15 november 1863, den Amsterdammers toegezongen door hun stadgenoot J. van Lennep. Amsterdam: De Ruyter, 1863.

Omvang: 14 p; formaat: 24 cm; bron: KB / UBA /Biografie

32 Mounier, Pierre Jean Jacques. Discours prêché le 15 novembre 1863, à l'occasion

du jublilé sémi-séculaire de la Restauration nationale de la Hollande en

(26)

novembre 1813, dans le nouveau Temple wallon d'Amsterdam. Amsterdam: J.

de Ruyter, 1863.

Omvang: 32 p; formaat: 24 cm; bron: KB / UBA

(27)

33 Lennep, Jacob van. Lastige lieden, blijspel in 3 bedrijven en in vaerzen.

[Molière's Les Fâcheux vrij gevolgd]. Amsterdam: [De Ruyter], 1864.

Bron: UBL (Picarta)/Biografie

34 Lennep, Jacob van. De bruiloft van Kloris en Roosje, kluchtspel, met zang en dans en door J. van Lennep met eenige nieuwe gasten gestoffeerd. Amsterdam:

De Ruyter, 1864.

Annotatie: Medewerker Dirk Buysero (1644-1708); met titelvignet; omvang:

42 p; formaat: 18 cm; bron: KB / UBA /Biografie

35 Lennep, Jacob van. Een woord over het Haagsche gedenkteeken voor November 1813. Amsterdam: J. de Ruyter, 1864.

Omvang: 16 p; bron: KB / UBA /Biografie

36 Lennep, Jacob van. Antwoord op de uitdaging van Mr. C. Vosmaer. Amsterdam:

J. de Ruyter, 1864.

Omvang: 42 p; bron: KB / UBA /Biografie

37 Dompierre de Chaufepié, J.H. de. Mes adieux au Troupeau Wallon d'Amsterdam.

Amsterdam: J. de Ruyter, 1864.

Omvang: 24 p; bron: KB

38 Lennep, Jacob van. Mr. J. van Lennep aan zijne medekiezers. Amsterdam: J.

de Ruyter, 1866.

Formaat: 24 cm; bron: KB /Biografie

39 [Église Wallonne d'Amsterdam]. Réglements pour l'élection des Pasteurs, des Anciens et des Diacres de l'Église Wallonne d'Amsterdam. Amsterdam: De Ruyter, 1867.

Omvang: 27 p; formaat: 24 cm; bron: UBL (Picarta)

40 Lennep, Jacob van. De Podagra en het manifest van Burgerplicht. Amsterdam:

J. de Ruyter, 1868.

Bron: Biografie

41 [Église Wallonne d'Amsterdam]. Réglement pour le Double Consistoire de l'Église Wallonne d'Amsterdam 1868, (arrêté par le Double Consistoire, séance du 18 Janvier 1859, - et réimprimé avec les changements nécessités par le Réglement Synodal du 1er Mars 1867 sur les élections, changements arrêtés par le Double Consistoire le 22 Oc. 1867 et approuvés par la Commission Wallonne le 20 Nov. suivant.). Amsterdam: De Ruyter, [1868].

Omvang: VI p., p. 8-40; formaat: 23 cm; bron: UBL (Picarta)

42 [Église Wallonne d'Amsterdam]. Réglement du Consistoire des Pasteurs et des Anciens de l'Église Wallonne d'Amsterdam, 1869. Amsterdam: J. de Ruyter, [1869].

Omvang: 24 p; formaat: 22 cm; bron: UBL (Picarta)

43 Valès, Henri. Discours prêché le 1r. Avril 1872, à l'occasion du troisième anniversaire de la prise de la Brille dans le Temple wallon d'Amsterdam.

Amsterdam: De Ruyter, 1872.

Omvang: 23 p; bron: KB / UBA

44 Mounier, Pierre Jean Jacques, Marie Adrien Perk. Tableau des auteurs et des sources du texte et des mélodies du Recueil de Cantiques de 1802, précédé d'une note des Commissaires pour le recueil supplémentair [P.J.J. Mounier et M.A.

Perk]. Amsterdam: J. de Ruyter, 1876.

Omvang: 33 p; formaat: in-8; bron: UBL (Picarta)

(28)

45 Rapport de la Commission du Double Consistoire au sujet de l'établissement de la Réformation et de la fondation de l'Église Wallonne à Amsterdam en 1578.

[Amsterdam: J. de Ruyter], 1878.

Omvang: 20 p; formaat: 24 cm; bron: UBL (Picarta)

Eindnoten:

* Dit is een herziene en uitgebreide versie van ‘De zetbaas van Van Lennep. Joost de Ruyter als uitgever van Max Havelaar’, in: De Boekenwereld 33 (2017) 2, p. 70-75.

1 Robert Verhoogt, ‘“De publieke opinie moge nu oordeelen tusschen u en mij”. De zaak Douwes Dekker contra Van Lennep in historiografisch perspectief’, in: Ika Sorgdrager en Dik van der Meulen (red.), ‘Ik heb u den Havelaar niet verkocht’. Multatuli contra van Lennep (Amsterdam 2010), p. 131-159.

2 Marita Mathijsen, Jacob van Lennep, een bezielde schavuit (Amsterdam 2018), p. 289 en 451-463; de citaten op p. 289 en 451; Marita Mathijsen, ‘De Januskop van Jacob van Lennep’, in: Sorgdrager e.a., ‘Ik heb u den Havelaar niet verkocht’, p. 23-38.

3 Marita Mathijsen, ‘Slaapmuts of huisdrukker? Joost de Ruyter als eerste uitgever van Max Havelaar’, in: Sorgdrager e.a., ‘Ik heb u den Havelaar niet verkocht’, p. 51-62.

4 J. de Ruyter aan D.J. Wilterdink, 20 juni 1860, in: UBA , KVB BVa 135-13.

5 Bedrijfsdocumentatie J. de Ruijter, Amsterdam, in: UBA , PPA 650:1.

6 Mathijsen, ‘Slaapmuts of huisdrukker?’, p. 53.

7 J.R. Steinmetz, ‘Levensbericht van Mr. S.J.E. Rau’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (Leiden: E.J. Brill, 1888) p. 128 [123-166]; via

http://www.dbnl.org/tekst/_jaa002188801_01/_jaa002188801_01_0016.php, geraadpleegd 27 juli 2016.

8 Zie bijlage.

9 Marleen de Vries, ‘Pieter Meijer (1718-1781), een uitgever als instituut’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 28 (2005), p. 81-103.

10 J.W. Enschedé, ‘Pieter Meyer, Gerrit Warnars en Pieter Meyer Warnars, boekverkoopers te Amsterdam’, in: Amsterdamsch Jaarboekje voor 1901 (Amsterdam 1901), p. 105-113 [91-123];

Marleen de Vries, ‘Uitgegeven... en uitgebuit, over achttiende-eeuwse bestsellerauteurs, liegende uitgevers, stiekeme privileges en het gedeeld auteurschap’, in: Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw 37 (2005), p. 43-44 [36-52].

11 Enschedé, ‘Pieter Meyer, Gerrit Warnars’, p. 113-123.

12 Idem, p. 119 noot 1.

13 Multatuli, Volledige Werken x (Amsterdam 1960), p. 445.

14 M.F. van Lennep, Het leven van Mr. Jacob van Lennep, deel 1 (Amsterdam 1910 2 ), p. 200.

15 Idem, p. 217-222.

16 Idem, p. 220 noot 2.

17 Nederlandsche Staatscourant, 19 februari 1878; Informatie Rijksmuseum Object SK-A-662.

18 Zie http://amsterdamdam.nl/beeldverhaal/2663; geraadpleegd 24 augustus 2016.

19 J.H. Sterlie, J. de Ruyter, G. Cramer, Ter gelegenheid van de echtverbindtenis van onzen hooggeachten patroon, den heer Pieter Meyer Warnars, met mejuffrouw Jacoba Vetter. Gevierd te Amsterdam, den 14den November 1821 ([Amsterdam] 1821).

20 Zie het schilderij op https://www.rijksmuseum.nl/nl/collectie/SK-A-662.

21 Bedrijfsdocumentatie P. Meijer Warnars, Amsterdam, in UBA , PPA 634:17; Bedrijfsdocumentatie J. de Ruijter, Amsterdam, in UBA , PPA 650:1; Algemeen Adresboek voor den Nederlandschen Boekhandel, Amsterdam: C.L. Brinkman, 1856; Algemeen Adresboek voor den Nederlandschen Boekhandel, Amsterdam: C.L. Brinkman, 1878.

22 Mathijsen, ‘Slaapmuts of huisdrukker?’, p. 52-54.

23 Harry van der Laan, Het Groninger boekbedrijf, drukkers, uitgevers en boekhandelaren in

Groningen tot het eind van de negentiende eeuw (Assen 2005), p. 55.

(29)

oktober 1855.

26 Zie ‘Bibliografie van de werken van Jacob van Lennep’, in: Van Lennep, Het leven van, deel 2, p. 321-362.

27 Van Lennep, Het leven van, deel 2, p. 306-307; J. de Ruyter aan A.J. de Bull, 27 augustus 1869,

UBA , HSS -mag. Fb 70.

28 A. Kets-Vree, ‘Verantwoording’, in: Multatuli, Max Havelaar, of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy. Historisch-kritische uitgave, verzorgd door A. Kets-Vree (Assen/Maastricht 1992) deel 2, p. xvii-xix. [xv-lxxxv].

29 Idem, p. xix-xx.

30 Multatuli, VW X , p. 121.

31 Idem, p. 125-127.

32 Idem, p. 131.

33 Idem, p. 135; vergl. ook p. 144, 157 en 176.

34 Idem, p. 188-189.

35 Idem, p. 117-118 en 186.

36 Idem, p. 187.

37 Idem, p. 208-210.

38 Idem, p. 202.

39 Idem, p. 566.

40 David Peeperkorn, ‘Het goed recht van Multatuli. De rechtspositie van Multatuli met betrekking tot Max Havelaar’, in: Sorgdrager e.a., ‘Ik heb u den Havelaar niet verkocht’, p. 63-91.

41 Multatuli, VW II , p. 482.

42 Multatuli, VW XI , p. 676.

43 Zie over Günst het lemma in het Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland, http://bwsa.socialhistory.org/biografie/gunst.

44 Multatuli, VW X , p. 208-210.

45 Kets-Vree, ‘Verantwoording’, p. xxi-xxiii.

46 Idem, p. 397.

47 Idem, p. xxv.

48 Multatuli VW X , p. 223-228.

49 Dik van der Meulen, Multatuli. Leven en werk van Eduard Douwes Dekker (Nijmegen 2002), p. 413-433. De citaten op p. 421 en 433.

50 Hidde R.J. van der Veen. ‘Wie smoorde Max Havelaar?’, in: Over Multatuli 36 (1996), p. 14-28.

51 Multatuli, VW X , p. 410.

52 Kets-Vree, ‘Verantwoording’, p. XXXII en li.

53 Veen, ‘Wie smoorde Max Havelaar?’

54 Kets-Vree, ‘Verantwoording’, p. xxxiii en lii.

55 Mathijsen, ‘De Januskop van Jacob van Lennep’, p. 28, 31 en 38; Mathijsen, Bezielde schavuit,

p. 453, 458 en 463.

(30)

34

Over kwaadsprekers en napraters

Eduard Douwes Dekker, Jacob van Lennep, de feiten en wat interpretaties

Marita Mathijsen

Het kleeft, lijkt het wel, voor eeuwig als een smet aan Jacob van Lennep: zijn bemoeienissen met de uitgave van Max Havelaar. Ook na de publicatie van het boek Ik heb u den Havelaar niet verkocht, waarin juristen het proces Van Lennep-Douwes Dekker onbevooroordeeld en in het wettelijk kader van de negentiende eeuw bekeken hebben (2010), en na de publicatie van mijn biografie van Jacob van Lennep (2018) waarin ik geprobeerd heb de feitelijkheden op een rijtje te zetten, hoor ik nog vaak de oude oordelen over Van Lenneps veronderstelde dubbelhartigheid. Nu heb ik in de biografie niet ‘het Nachleben’ van Van Lennep verwerkt, dus niet gekeken naar hoe er na zijn dood over hem geschreven werd. Hier is het daar wel de plaats voor.

Ik wil me specifiek richten op de commentaren die in de loop der jaren op zijn bemoeienis met Max Havelaar zijn geleverd, en daarover de beeldvorming nalopen, die deels al tijdens zijn leven gecreëerd is. Ik ga mythes ontkrachten als het mythes zijn, ik zal verhalen bevestigen als ze feitelijk kloppen. De steeds weer terugkerende verwijten en schimpscheuten die ik behandel zijn: de hoge prijs, het afkopen van het kopijrecht, het achterwege blijven van een volksuitgave, de slechte verspreiding in Nederlands-Indië, het gebrek aan advertenties, het dubbelspel over de inhoud dat Van Lennep gespeeld zou hebben, de keuze van de uitgever, de ingrepen in het manuscript, de geringe aandacht voor het boek en de financiële afrekening.

De kritiek en de harde woorden stammen al uit de pen van Multatuli zelf, die de

term ‘verminkingen’ gebruikte voor de ingrepen van Van Lennep in het manuscript,

waar hij wél mee akkoord gegaan was. Na de dood van beide betrokkenen bleef Van

Lennep aan de schandpaal genageld worden, of het nu door Lodewijk van Deyssel,

Eddy du Perron, Menno ter Braak of W.F. Hermans was: allemaal zien ze Van Lennep

als een geslepen manipulator, zonder zich ooit af te vragen waarom Van Lennep zich

eigenlijk inzette voor de uitgave van Max Havelaar. Het grofst hierin ging Eddy du

Perron te keer, die Van Lennep demoniseert als een baarlijke vijand van Multatuli,

die vanaf het begin de gluiperige opzet had Max Havelaar te ontkrachten.

(31)

Ten overvloede: Wat ging vooraf aan de kennismaking van Van Lennep en Douwes Dekker?

Op 22 januari 1856 begint Douwes Dekker in Lebak als assistent-resident, en vestigt zich in Rangkas Betoeng. Een dikke maand later klaagt hij schriftelijk bij zijn directe chef, de resident C.P. Brest van Kempen, over de regent en diens misbruik van de bevolking. Brest van Kempen stuurt vervolgens een missive aan zíjn chef, de gouverneur-generaal A.J. Duymaer van Twist over Douwes Dekkers ‘kwalijk begrepene voortvarendheid’. De gouverneur-generaal besluit vervolgens Douwes Dekker over te plaatsen. Daarop vraagt deze eervol ontslag en begint bewijsmateriaal voor zijn aanklacht te verzamelen. Nadat hij vertrokken is uit Rangkas Betoeng verzoekt hij tot tweemaal toe aan de gouverneur-generaal om hem te ontvangen, en deze weigert dat.

Douwes Dekker verlaat in mei 1857 Nederlands-Indië, en reist via omwegen naar Brussel, waar hij begin 1858 aankomt. Hij werkt in de zwerfperiode onder andere aan een toneelstuk, De eerloze, dat hij al eerder opgezet had. Een kennis uit zijn tijd in Padang, die in Maastricht woont, Jean Jacques Moïse de Chateleux, krijgt dit stuk te lezen in 1857. Deze kennis stuurt het door naar Jacob van Lennep, die veel invloed heeft op de Amsterdamse toneelwereld, en zelf veel toneelstukken had geschreven.

Van Lennep moet toen aan Douwes Dekker hebben geschreven dat hij het stuk ‘met klimmende belangstelling en uitstekend genoegen’ gelezen had.

1

Die brief is verloren gegaan. Bij dat compliment blijft het.

Op 13 september 1859 neemt Douwes Dekker via een brief contact op met een vrijmetselaarskapittel in Amsterdam. Hij legt uit hoe hij buiten betrekking is geraakt, en dat hij besloten heeft in de letteren verder te gaan. Misschien, zo schrijft hij, kan hij wat verdienen met een toneelstuk, De bruid daarboven, een bewerking van het oude De eerloze, dat Jacob van Lennep eerder gunstig beoordeeld had.

Medevrijmetselaar W.J.C. van Hasselt krijgt deze brief in handen, en raadpleegt Van Lennep, die de kansen om het stuk op te voeren laag inschat. In deze periode, zo eind september 1859, moet Van Lennep de naam van Douwes Dekker wel een paar keer hebben horen vallen in vrijmetselaarskringen, als een aankomend schrijver die gemangeld was in Nederlands-Indië. Van Lenneps zoon Christiaan woont dan al jaren op Java. Het is niet bekend of Christiaan en Eduard Douwes Dekker elkaar gekend hebben.

Op 22 september 1859 is er het eerste bericht van Dekker aan Tine, dat hij aan

iets groots werkt, en drie weken later, 13 oktober, schrijft hij dat Max Havelaar af

is. Ruim drie weken daarna is ook de netversie klaar. Douwes Dekker stuurt die naar

zijn broer Jan, met het verzoek het handschrift aan Van Hasselt door te geven, of aan

Van Lennep. De bedoeling is dat een van die twee het aan de koning doorstuurt.

(32)

36

Van Hasselt krijgt het handschrift en brengt het naar Van Lennep. Dan is er de fameuze brief van Jacob van Lennep aan Van Hasselt van 18 november, die ook voor Douwes Dekker bedoeld was, waarin Van Lennep meedeelt dat hij het boek

verslonden heeft, dat het een meesterstuk is en ‘bl... mooi’. Daarin schrijft hij ook dat hij er veel goeds in ziet om het boek te laten uitkomen, maar dat hij wel in overweging wil geven het slot en de data weg te laten. De data maken het werk te veel geschiedenis, te feitelijk (‘pozitivisme’), vindt hij; het slot zou de indruk kunnen wekken dat de schrijver door wraakzucht gedreven wordt. Verder dringt hij erop aan dat het werk bij een fatsoenlijke uitgever uit moet komen, en niet bij een ‘boekwurm van slechte reputatie’, want dan zou men het boek lezen als een schotschrift.

2

Bij deze brief zit een tweede die Van Hasselt niet aan Dekker moet laten lezen. Hierin verklaart Van Lennep dat hij met de eerste brief geprobeerd heeft Dekker wat te kalmeren. Van Lennep had overwogen een brief aan de minister van Koloniën, J.J.

Rochussen, te schrijven, voor eerherstel en een nieuwe baan in Nederlands-Indië, maar hij twijfelt of Dekker wel een nieuwe betrekking zou aannemen onder de voorwaarde Max Havelaar niet te publiceren. Zo had deze het voorgesteld aan Van Hasselt en Van Lennep: een baan of publiceren - beide natuurlijk wel met dezelfde intentie: verbetering van de situatie in Nederlands-Indië. Maar Van Lennep vreest dat Dekker misschien zou bedanken als hij iets toebedeeld kreeg, en dan zou Van Lennep bij Rochussen een slecht figuur slaan. Hij verwacht eigenlijk dat Dekker zich niet de mond laat stoppen, hij heeft nu eenmaal zwaar geleden onder zijn verheven missie.

Op 24 november is de eerste kennismaking tussen Douwes Dekker en Jacob van Lennep. Dekker is hier lyrisch over, ‘'t Is kompleet eene schadeloosstelling voor al de miskenningen’.

3

Van Lennep schrijft, nadat er berichten in Nederland zijn binnengekomen over opstanden op Java, toch aan Rochussen een dringend verzoek Dekker opnieuw als ambtenaar in Nederlands-Indië aan te stellen. Rochussen gaat hier niet op in. Dan valt het besluit het boek te publiceren - maar nog niet definitief.

Van Lennep vindt een uitgever, en verklaart zich bereid Dekker 200 gulden per

maand te geven, zes maanden lang. Tegelijk maakt hij afspraken over de verbloeming

van de data - daar stemt Dekker zeker niet van harte mee in, zoals uit zijn brief van

10 januari blijkt. Van Lennep wil eigenlijk ook nog het slot veranderen, maar dat

weigert Douwes Dekker, en dat blijft dan ook onveranderd in stand. Dekker vertrekt

naar Brussel en vandaar uit schrijft hij nog een rekest aan koning Willem III . Hij

vraagt aandacht voor de erbarmelijke situatie in Nederlands-Indië, en een betrekking

voor zichzelf. Hij wil het boek niet publiceren zonder eerst de koning ervan in kennis

gesteld te hebben. Via Van Lennep komt dit rekest bij de koning terecht, maar

antwoord krijgt hij niet. Op 23 januari bericht Van Lennep aan Dekker dat hij bezig

is Max Havelaar te

(33)

bewerken, met rode inkt, zodat het handschrift ‘ongeschonden’ blijft. Om met De Ruyter, de beoogde uitgever, een contract te kunnen maken, dient Van Lennep het bewijs te hebben dat hij daartoe het recht heeft. Op 25 januari stuurt Dekker hem de gezegelde akte waarin staat dat hij het ‘kopyregt’ heeft afgestaan. Tien dagen later sluit Van Lennep het contract met De Ruyter, waarbij híj het kopijrecht afstaat. De helft van de netto winst gaat naar Van Lennep, die die zal doorsluizen naar Dekker (dit staat niet in de overgeleverde stukken, maar was blijkbaar wel afgesproken). De eerste druk komt nu half mei 1860 uit, voor de prijs van vier gulden. Bij De Ruyter komt in november nog een tweede druk uit voor dezelfde prijs, en ergens tussen 1861 en 1870 moet er nog een nieuwe oplage op de persen gelegd zijn. Na de dood van Van Lennep verkoopt De Ruyter zijn rechten.

Eind augustus klaagt Dekker, die dan weer in Amsterdam is, bij Van Lennep over De Ruyter. Hij stuurt geen boeken naar Nederlands-Indië, hij streeft niet naar een volksuitgave, hij zet het boek niet in zijn etalage. Daarna loopt de boel snel uit de hand. In november blijkt Dekker een advocaat ingeschakeld te hebben, en een proces volgt in mei 1861. Van Lennep wint dat: het kopijrecht is volgens de toen geldende wetten verkocht en in bezit van de uitgever. Ook in hoger beroep kreeg Van Lennep gelijk.

De kritiek in punten De te hoge verkoopprijs

Garmt Stuiveling schrijft in het vele malen herdrukte Een eeuw Nederlandsche letteren: ‘De “Max Havelaar” immers, door Van Lenneps bemiddeling verschenen tegen een veel te hoge prijs, werd wel geprezen en gelezen, doch bracht de publieke opinie maar weinig in beweging’.

4

W.F. Hermans, die met De raadselachtige Multatuli heel veel invloed gehad heeft op de publieke opinie, stelt: ‘Erger [dan de

veranderingen] is dat de uitgever, De Ruyter, op instigatie van Van Lennep een kleine verkoop beoogt tegen een zeer hoge prijs, f 4, - (het weekloon van een arbeider in die tijd).’

5

Ook Lodewijk van Deyssel (K.J. Alberdingk Thijm) had zoiets al geschreven: ‘Daar Van Lennep een goedkoope uitgaaf noch in het belang van uitgever en schrijver, noch in het belang van het land achtte te zijn, hield hij die, door listig bedachte middelen, tegen.’

6

Du Perron meent dat Van Lennep een dure uitgave bij De Ruyter wilde om een volksuitgave tegen te kunnen houden.

7

Ik heb naar aanleiding van deze beweringen onderzoek gedaan in het Nieuwsblad

voor den boekhandel naar de toenmalige prijzen van romans. Multatuli's Max

Havelaar, dat in twee delen van 212 en 185 pagina's (dus 397 in totaal) verscheen,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze periode uit Multatuli's leven is nog lang niet uitputtend onderzocht. Illustratief hiervoor is de wijze waarop we beschikken over één van de belangrijkste bronnen voor onze

4) Hoe verklaar je dat Stern op zo korte tijd zo goed Nederlands heeft geleerd? In de slotrede ironiseert Multatuli zelf zijn eigen procédé met de woorden: ‘Ik heb u in 't

Om deze weerklank gedurende zo lange tijd bij het publiek te behouden - daarvoor moet de kunstenaar over kunde en talent beschikken. Vooral vereist is stembeheersing zodat zijn

Zelfs prijken de sinds 1950 verschijnende Volledige Werken (in de vervolge aan te duiden als VW) met een Havelaartekst die haast evenzeer het werk is van Stuiveling als van

Sinds het verschijnen van Multatuli's roman Max Havelaar: of de koffijveilingen der Nederlandsche Handel-maatschappij in mei 1860 is er een enorme vloed van secondaire literatuur

De structuur van het boek - nogal bijzonder, zeker voor zijn tijd - kan hier en daar als vrij slordig worden aangemerkt, hoewel de schrijver zelf daar mogelijk bewust de hand in

Zoodra onze nummerzetter z'n werk verrigt heeft, ziet het tableau, voor zooveel de zetten van dien éénen speler.. aangaat, er aldus uit:.. Men bedenke evenwel dat ook andere

ZEKER , - de beide delen altijd beletten zal ooit weer een goed geheel te vormen? Dat zou hard zijn. Maar geen ellende voor de tijd. Ik zal komen als ware 't niet zo; - ontvang me