• No results found

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I) · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I) · dbnl"

Copied!
523
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

afdeling I)

K. Schilder

bewerkt door W.G. de Vries

bron

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I) (ed. W.G. de Vries). Oosterbaan & Le Cointre, Goes 1954

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/schi008prek01_01/colofon.htm

© 2009 dbnl / erven K. Schilder / erven W.G. de Vries

(2)

Ds K. Schilder bij zijn ambtsaanvaarding

(3)

Ter inleiding

1. Verantwoordelijkheid.

Nu in dit en andere delen van de ‘Verzamelde Werken’ wordt overgegaan tot de publicatie van artikelen, preken, studies en werken van Prof. Dr K. Schilder, is het wel haast overbodig op te merken, dat uitgave in dezen vorm geheel en al voor verantwoordelijkheid komt van de redactie en den kring van bewerkers. Voor deze uitgave kan door den ontslapen auteur zelf geen enkele verantwoordelijkheid gedragen worden, zelfs niet, indien deze bij zijn leven ware ontstaan.

Daarom willen wij met groten nadruk herinneren aan wat professor Schilder zelf eenmaal schreef inzake een nimmer gepubliceerde studie van een hoogleraar, welke door hem gedeeltelijk werd openbaar gemaakt: ‘Het is nog nimmer

gepubliceerd, en men rekene daarmee; want wat niet door den auteur zelf voor de pers is gereed gemaakt, mag nimmer op zijn rekening gesteld worden’.

1)

Aangezien de geaardheid der stof in de onderscheiden delen van dit werk totaal verschillend is, zal ook de mate der verantwoordelijkheid bij elk deel afzonderlijk onder de ogen dienen te worden gezien. Als men het doel van de uitgave van deze reeks maar voor ogen houdt: een beeld te geven van den gehelen Schilder, in zijn ontwikkeling van den aanvang zijner publicaties af, tot het einde toe, dan zal in dat kader het onderscheid tussen jeugdwerk en rijper werk, tussen tijdschriftartikel en wetenschappelijke studie, tussen preek en boekwerk den lezer helder voor de aandacht staan.

2. Heterogene overlevering der preken.

Bij de bewerking van bewaard gebleven en voor het overgrote deel nog nimmer gepubliceerde preken van Schilder doen zich evenwel een paar speciale

moeilijkheden voor, die voor de rechte waardering en den juisten kijk op deze preken, vooraf met klem onder de aandacht dienen te worden geplaatst.

1) Dr K. Schilder, ‘Heidelbergsche Catechismus’, III. bl. 138, Goes 1950; cursivering van ons.

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)

(4)

Immers, de wijze, waarop deze preken zijn bewaard gebleven en vastgelegd is bij de onderscheiden preken wel zeer heterogeen.

3. Preken uit Schilders schriftelijke nalatenschap.

Allereerst is daar een aantal preken, dat door mij uit de nagelaten stukken is opgediept. Ze zijn neergeschreven, deels geheel en al uitgewerkt, deels in den vorm van een uitgewerkte schets in z.g. preekboekjes. Er zijn preken bij, die bijna veertig jaren oud zijn. Ik stel mij voor, dat, wanneer Schilder die nog eens zou kunnen lezen, hij erover zou glimlachen. Meer dan één maal heb ik uit zijn eigen mond gehoord:

ik schaam me soms, wanneer ik er aan denk, wat ik aan die goeie mensen in mijn eerste gemeente heb voorgezet; ze hebben wel veel geduld met mij moeten hebben.

Maar juíst om den jongen Schilder te leren kennen en juist om hem te zien uitgroeien van candidaat tot dorpspredikant, van dorpspredikant tot stadspredikant en van stadspredikant tot hoogleraar, zijn deze oudste, bewaard gebleven

preekboekjes zo bizonder waardevol. Wie zich een beeld wil vormen - voorzover dit ons, mensen, mogelijk is - van den onstuimigen en gezegenden gang van het leven van Schilder, ook als dienaar des Goddelijken Woords, kan dat jeugdwerk, ook in zijn prediking, niet voorbijgaan. Een beschouwing daarover is hier niet op zijn plaats, doch een nadere verantwoording inzake de opname, ook van deze allereerste preken, is daarmee dan toch gegeven.

Zò diene men dan ook deze preken, al of niet breed uitgewerkt, te lezen, in het besef, dat Schilder zelf aan dit beginwerk met den glimlach van een rijp geworden man, maar ongetwijfeld ook met een zekeren weemoed, gedacht zal hebben. Ook hiervan geldt: ‘Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, overlegde ik als een kind. Nu ik een man ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was’. Daarmee willen wij geenszins den jongen candidaat van 23 jaar, die toen reeds in begaafdheid zeer veel ouderen verre overtrof, met een kind vergelijken.

Maar, zoals in den man van later toch veel van het kind van vroeger terug te vinden is, zo herkennen wij zeer zeker veel van den jongen predikant van vroeger òòk nog in den ervaren prediker van later. Zo leze en bestudere men dan ook deze preken uit zijn jeugd als predikant.

Doch men vergete daarbij niet, dat deze nimmer voor de pers zijn

(5)

gereed gemaakt, maar slechts voor èigen gebruik zijn neergeschreven.

4. Preken, door Schilder zelf gepubliceerd.

Daarnaast zijn er preken opgenomen, die door Schilder zelf in één of anderen vorm zijn gepubliceerd, bijv. in een prekenserie als ‘Menigerlei Genade’. De oorspronkelijke uitgave werd dus voor de pers gereed gemaakt door Schilder zelf en komt geheel voor zijn verantwoordelijkheid.

Dat is het onderscheid met de preken, genoemd onder 3. Die zijn niet op schrift gesteld met het doel ze te publiceren en daarom vinden wij daarin allicht dingen, die Schilder bij openbaarmaking door de pers achterwege gelaten of ànders gezegd zou hebben. Maar al mogen dan de hier, onder 4, genoemde preken wèl nauwkeurig door Schilders correctiepotlood zijn bewerkt, uitgave in dézen tijd en in dézen vorm en in déze serie houdt niet in, dat Schilder zèlf ook nog in de laatste jaren van zijn leven deze uitgegeven preken in woordkeuze en gedachtengang geheel voor zijn rekening zou hebben genomen. Toch is opname ook van die preken van groot belang, omdat wij daaruit den prediker in Schilder leren kennen, zoals hij alom bekendheid heeft verworven. En een niet te vergeten bizonderheid is wel, dat één van die preken, welke hij in den lijdenstijd gereed maakte voor de serie ‘Menigerlei Genade’ en die wegens te grote lengte bekort moest worden door den uitgever Kok, den directen stoot gaf tot het schrijven van het machtige standaardwerk van Schilder, de trilogie ‘Christus in Zijn lijden’.

5. Stenografisch opgenomen preken.

Een zeer groot deel van de bewaard gebleven preken van Schilder vormen wel die, welke stenografisch opgenomen werden door Mejuffrouw C. Brandsen te Rotterdam.

Daarmee heeft zij het nageslacht wel een bizonder groten dienst bewezen.

Ieder toch, die Schilder hoorde preken, weet, hoe brillant zijn wijze van preken was, wanneer hij, meegevoerd door de heerlijkheid van het Woord van zijn God en indringende in de diepten van dat Woord, al zijn gaven van welsprekendheid, combinatievermogen en levendige fantasie in dienst stelde van het Woord van zijn Zender. Dan voerde hij de gemeente mee naar

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)

(6)

duizelingwekkende hoogten en schrikkelijke diepten. Dan deed hij de Schrift leven, neen, dan deed de Schrift hèm leven en spreken, zó, dat de werkelijkheden van genade en oordeel voor zijn hoorders gingen leven als dat misschien nimmer te voren het geval was geweest.

In Schilders gesproken preken schittert, veelal meer dan in zijn geschrevene, de directheid van zijn taal, het verrassende van zijn uitdrukkingswijze, de levendigheid van zijn uitbeeldingsvermogen. Ieder die hem gekend heeft weet, dat juist bij Schilder de preken, die hij direct tot de hoorders sprak, de concreetheid van zijn spreken en het soms geniale van zijn combinatievermogen veel meer tot haar recht deden komen, dan mogelijk was bij in de studeerkamer, zonder het levende contact met de naar hem luisterende gemeente, geschreven stukken.

Ieder zal echter ook terstond verstaan, dat hij in het vuur van het spreken, al improviserende naar woorden grijpende en uitdrukkingen te voorschijn brengende uit zijn machtig sterk geheugen, wel eens ter typering termen koos, die in het directe, concrete spreken in het geheel niet storend, doch veeleer verduidelijkend waren, maar die, wanneer men ze zwart op wit voor zich ziet, toch niet altijd een even gelukkigen indruk maken. Daarmee houde men terdege rekening bij deze groep van preken: ze waren oorspronkelijk niet opgeschreven, maar zijn al prekende tot stand gekomen. En iemand, die spreekt gebruikt andere woorden dan wie zich zet tot schrijven; indien hij tenminste nog weet, wàt concreet, indringend en overtuigend spreken is. En dat wist Schilder. Laat men dus den opbouw en woordkeuze van deze preken in het licht van hun ontstaan bezien. Dan zal men ook verstaan, dat er wel eens minder gelukkige uitdrukkingen in het vuur van de preek aan Schilders mond ontvallen zijn, waarvan hij later dan ook zei: zo en zo had ik het toch niet moeten zeggen.

Maar voor ons zijn deze stenografisch opgenomen preken daarom misschien wel de meest waardevolle, omdat wij hieruit den levenden Schilder leren kennen. En zij, die het voorrecht mochten hebben hem te hòren preken zullen al lezende hem weer voor zich zien en hòren. Zo direct en levend zijn deze preken.

Ook zeer waardevol dunkt ons, dat bij onderscheiden preken zijn gebed werd

opgenomen. Zoals de gebeden van Calvijn ons zeer dicht bij den groten reformator

brengen, zo zijn het ook deze gebeden, die ons Schilder zeer nabij brengen. We

zouden ze dan

(7)

ook niet gaarne missen en hebben ze met volle vrijmoedigheid hier een plaats gegeven. Wie deze preken en gebeden dan ook leest zal kunnen zeggen: ja, zo wàs Schilder in zijn prediking, ten voeten uit.

6. Gestencilde Preekverslagen.

Een enkel gestencild preekverslag werd opgenomen.

Daarvan geldt, zoals ook op de oorspronkelijke dictaten staat aangegeven: ‘Verslag en uitgave buiten verantwoordelijkheid van prof. Schilder’. Verder commentaar is hier dus wel overbodig.

De overige verslagen van preken zullen mèt andere verslagen van lezingen enz.

later eventueel in een apart deel van de ‘Verzamelde Werken’ opgenomen worden.

7. Verslagen van preken en preekschetsen.

Door vele bekende en onbekende personen zijn in den loop der jaren, waarin Schilder Zondag aan Zondag in onderscheiden Kerken in het land voorging in den dienst des Woords, verslagen gemaakt van zijn preken. Deze verslagen zijn geraadpleegd, voorzover ze dienstig konden zijn. Maar, zoals ieder zal verstaan, een verslag van een preek blijft subjectief en geeft alleen datgene weer, wat den ‘verslaggever’ het belangrijkste leek.

Overigens kan voor deze verslagen verwezen worden naar wat onder 6 over mogelijke publicatie werd opgemerkt.

8. Spelling.

Bekend is, dat Schilder tot het laatst toe gevochten heeft voor het behoud van de z.g. oude spelling. Zijn laatste standaardwerk is dan ook geheel in deze spelling geschreven. Maar hoeveel moeite het hem ook heeft gekost en welk een schrikkelijke verarming en verminking van ons schone Nederlands hij dit ook achtte, uiteindelijk is ook hij voor den druk der omstandigheden gezwicht, zodat zijn lijfblad ‘De Reformatie’ in de sinds 1947 officieel geworden z.g. nieuwe spelling begon te verschijnen. Daarbij stond hem vooral voor ogen de jeugd der Kerk en de begeerte om haar niet te vervreemden door wat zij, krachtens het genoten onderwijs, als ouderwets en verouderd moest zien.

Daar ook dit werk voor alle dingen het komend geslacht wil dienen, hebben wij, in het voetspoor van Schilder tredende, even-

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)

(8)

eens besloten in de z.g. nieuwe spelling deze delen te laten verschijnen. Men vergete evenwel niet, dat de door Schilder eigenhandig verzorgde preken oorspronkelijk in de z.g. oude spelling zijn geschreven.

De volgende beperking hebben wij echter aangebracht, dat wij de z.g.

naamvalsuitgangen, waarvan het gebruik facultatief is gesteld, hebben behouden.

Eén van de voornaamste overwegingen, die daartoe heeft geleid, is wel deze, dat men bij weglating van dezen naamvalsuitgang in bepaalde zinnen verwarring kan krijgen, daar Schilder in den opbouw van zijn zinnen uitging van het gebruik van de buigings-n. Hierom kan een zin onduidelijk worden bij weglating van deze ‘n’.

Voorts: In het gebruik van den naam HEERE wordt bewust de verminking tot HERE afgewezen, zodat in deze uitgave de spelling HEERE blijft gehandhaafd.

9. Geen volledigheid.

Daar helaas lang niet alles bewaard is gebleven en uitgewerkt kon worden, wat voor een volledig overzicht van de ontwikkeling in de prediking van Schilder nodig zou zijn, zijn er hele perioden, waaruit wij u geen preken kunnen bieden. Dat is een groot gemis. Maar er is naar gestreefd zo volledig mogelijk het nog bewaard gebleven materiaal te verwerken.

Overigens zij dienaangaande verwezen naar wat onder 6 werd opgemerkt over eventueel nog te publiceren verslagen.

10. Volgorde.

In het algemeen is de regel gevolgd, dat de preken in historische volgorde dienen te worden opgenomen, dus te beginnen met de oudste. Alleen voor de

Catechismus-preken is een uitzondering gemaakt. Het leek ons wenselijker deze bij elkaar te nemen: daarbij is de volgorde van den Heidelbergsen Catechismus gekozen, dus te beginnen bij de eerste Zondagsafdelingen.

11. Plan van uitgave.

Al is de mogelijkheid van enige wijziging niet uitgesloten, toch kunnen we reeds

mededelen, dat het in de bedoeling ligt drie delen met preken te doen verschijnen.

(9)

Deel I zal bevatten preken uit de periode 1914-1933 en sluit met de

Afscheidsprediking, op Dinsdag 26 September 1933, te Rotterdam-Delfshaven. Dit deel bevat dus de preken uit de periode, waarin Schilder predikant was,

achtereenvolgens te Ambt-Vollenhove, Vlaardingen, Gorkum, Delft, Oegstgeest en Rotterdam.

Deel II bevat preken uit de periode, waarin Schilder het professoraat te Kampen bekleedde en omvat de jaren 1934-1944.

Deel III opent met de eerste preek, die prof. Schilder na zijn vrijmaking heeft gehouden, op 20 Augustus 1944 te Bergschenhoek, en eindigt met een preek uit het jaar 1950. Daarnaast is hierin opgenomen een 20-tal Catechismus-preken, waarmee dit derde en laatste deel eindigt.

12. Registers.

In het derde deel van de serie ‘Preken’ zal zowel een tekst- als zakenregister worden opgenomen op de drie delen gezamenlijk, opdat door het gebruik daarvan de inhoud des te beter toegankelijk zal zijn voor de lezers.

De Bewerker.

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)

(10)

[Woord vooraf bij eerste preek]

De preek, die nu volgt, is een letterlijke weergave van wat Schilder eigenhandig in een ‘preekboekje’, gevonden in zijn nalatenschap, neerschreef.

Blijkens zijn eigen aantekening, op het omslag van dit ‘preekboekje’, heeft hij deze preek gehouden op Goede Vrijdag 1914 in Ambt-Vollenhove, de plaats, die als eerste hem ontving als herder en leraar. In 1914 viel deze dag vermoedelijk op 10 April.

Daar hij echter pas op 21 Juni 1914 zijn intrede deed in Ambt-Vollenhove, blijkt hieruit dat Schilder deze preek als candidaat gehouden heeft.

De nu volgende preek, die hem toen vergezelde, is dus wel één van de oudste, die van hem bewaard is gebleven.

Men houde er rekening mee, dat de preek uitgeschreven werd met het oog op de predicatie in de gemeente. Het spreekt daarom vanzelf, dat hier en daar, vooral tegen het eind, de zinnen elliptisch zijn, vooral door het weglaten van werkwoorden, die men al sprekend haast automatisch in kan voegen. Ter verkrijging van goed leesbare zinnen zijn dergelijke invoegingen en aanvullingen door mij gemaakt, doch zakelijk is alles aan Schilder's geest ontsproten.

U treft dus niet gehéél letterlijk, maar toch wel zakelijk aan, wat Schilder als

candidaat van 23 jaar voor zich had, toen hij op de kansel stond van de eerste

gemeente, die hem weldra ontvangen zou als herder en leraar.

(11)

Gij antwoordt niet.

1)

Tekst: Psalm 22:3, deze woorden: ‘Gij antwoordt niet’.

Lezen: Psalm 22:1-19.

Zingen: Ps. 65:3; Ps. 27:3a, 4b; Ps. 22:1, 4; Ps. 34:2; Ps. 116:1, 5.

Psalm 22 M.H.

2)

is het lied der benauwdheid, het lied van den angst. Wanneer iemand in benauwdheid verkeert, heeft hij behoefte zich te uiten. Benauwdheid is gelijk vreugde een zaak van ons hart, van ons gevoel. En gevoel wil spreken. Het moet zich meedelen. Het zoekt aansluiting bij een ander. En hoe groter de angst is, en hoe hoger de vreugde, hoe meer men vervuld wordt van één gedachte, die tenslotte alle verandering verdringt.

Zo ook hier.

David, de dichter van dezen psalm, is benauwd. De wereld valt op hem aan;

sterke, vijandige machten jagen hem voort als een hinde op de bergen. Kreten van vijandschap zijn het, die zijn oor treffen. De aarde staat gereed hem te verslinden.

Verschrikkingen als van het graf doen zich aan hem voor. En in zijn groten angst ziet hij om zich heen, of ook de aarde hem helpen kan, of daar ook een mens is, die hem bij kan staan. Maar de aarde antwoordt niet. En daarom ziet hij naar boven en hij smeekt tot den hemel, of ook vandaar zijn hulpe komen zal. Of ook zijn God hem zal antwoorden. Maar...o bange benauwing, ook de hemel weigert te spreken.

Ook zijn God verlaat hem. En dàt maakt den beker van zijn lijden vol. Gij, mijn God, zo roept hij uit, antwoordt Gij mij niet meer? Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Heere God, ik roep des daags; ik schrei des nachts. En al wat ik roep, al wat ik zeg, het is één grote vraag. Maar Gij, Gij antwoordt niet! Gij laat de wereld woeden. Ben ik dan Uw knecht niet meer?

Zie dan, mijn God, de wereld, de mensheid stormt op mij aan.

1) Predicatie, gehouden te Ambt-Vollenhove Goede Vrijdag 1914.

2) Mijne Hoorders.

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)

(12)

De vijand, de dood, het graf is nabij. Maar Gij, Gij blijft van verre staan.

Zie dan, mijn God, de wereld wil mij leggen in den kerker des doods. En blijft nu Gij doof voor mijn klacht? Zult Gij niet antwoorden, niet redden?

Neen. Gesloten blijft de hemel! Ja zèlfs, dit is het grote mysterie, niet slechts de wereld, maar Gij Zelf zijt tegen mij! Niet de mens legt mij in den dood, maar Gij Zelf.

Gij legt mij in het stof des doods!

Dat, M.H., is de zielekreet van dezen psalm. David lijdt. Het graf opent zich voor zijn voet.

Ongetwijfeld heeft Davids leven ogenblikken gekend, waarin hij zo kon spreken.

En het lijdt ook geen twijfel, of deze psalm ziet op één van die momenten in zijn

‘veelbewogen leven’.

Wanneer dit lied gedicht is, is ons onbekend. Maar dat hij uit eigen ervaring hier spreekt lijdt voor het gelovig verstand geen twijfel.

En toch, ge weet het, deze psalm heeft hoger beduiding. Niet maar David lijdt hier, niet maar zijn leed is het, dat hier vertolkt wordt, maar ook de Messias Gods wordt hier bezongen. Dit lied grijpt naar de toekomst. Het is een profetie van nòg groter benauwing. Ook dit lijdt voor het gelovig verstand geen twijfel. Heeft niet onze Heiland, hangend aan het kruis...in donkerheid, spot en vloek...dit woord op Zijn lippen genomen? Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij Mij? Heeft niet de spotzucht der farizeeën bij den gekruisten Zone Gods hetzelfde gezegd, wat de dichter horen moest, blijkens vs 9. Hij heeft het op den HEERE gewenteld, dat Hij Hem nu uithelpe, dat Hij Hem redde, dewijl Hij lust aan Hem heeft?

En heeft niet Jezus Zelf moeten aanschouwen, wat deze dichter ondervond blijkens vs 19: Zij delen mijn klederen onder zich en werpen het lot over mijn gewaad!

David, de man Gods, was een type van den Heere Jezus Christus. Is het dan wonder,

dat hij door den Heiligen Geest gebruikt is, misschien zonder dat hij zelf 't wist, om

in zijn hoogsten nood den Messias Gods te tekenen in Zijn bange, dodelijke

benauwing? Alleen, wie inzicht heeft in de Messiaanse strekking van dit lied kan

enigermate de diepte van zijn woorden verstaan.

(13)

M.H. wij vieren heden den Goeden Vrijdag. En inzonderheid dezen avond, wensen wij niet anders te zien dan Jezus Christus en Dien gekruisigd.

Gij zult mij daarom verstaan, als ik mij voorneem dezen avond, bij de bespreking van onzen tekst, over David heen te zien en alleen te spreken over Jezus Christus.

Een andere verklaring van onzen tekst zou hedenavond ongeoorloofd zijn.

Laat ons hedenavond den dood des Heeren verkondigen.

Hij was bij het kruis van God verlaten. Op Hem stormde de wereld aan, met haar hoon, haar spot. Zij legde Hem in het stof des doods. Maar ook God legde Hem in het stof des doods. Lees slechts vs 16. En Gij legt Mij in het stof des doods. En Hij riep tot God, maar diezelfde God, die Hem verlaten heeft, weigerde te spreken. En al de diepte van Zijn lijden, en al de schrikkelijkheid van Zijn verlaten zijn komt uit in die schreeuwende en toch zo tere klacht: Gij antwoordt niet. Golgotha is de heuvel van den strijd. God doet anders dan de wereld. Het is de botsing tussen hemel en aarde.

De aarde woedt, raast, tiert -. De hemel zwijgt.

De aarde spreekt -. God zwijgt.

De mensheid kruisigt den Zone Gods. En Hij...Hij vindt geen hulp bij God. God laat Hem sterven. God antwoordt niet. En de betekenis van dit zwijgen zal u, hoop ik, enigermate duidelijk worden als ik thans tot u spreken ga over

Het zwijgen Gods bij het lijden van Zijn Zoon 1e. tot een getuigenis voor alle mensen

2e. tot verharding van de verworpen mensen 3e. tot genezing van de uitverkoren mensen.

Of ook:

1e. een zwijgen van recht 2e. een zwijgen van gramschap 3e. een zwijgen van liefde.

I.

In de eerste plaats, zo zeide ik, zien we in dit zwijgen Gods een getuigenis voor alle mensen. De zwijgende God openbaart hier Zijn recht. Hij oordeelt alle

mensenkinderen, uitverkorenen en verworpenen samen.

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)

(14)

Onze bedoeling zal u duidelijk worden, als ge een weinig stil staat en nadenkt over wat hier u getoond wordt. En wat ziet ge dan hier? Dit ziet ge, dat Gods eigen Zoon hangt aan het kruis als een gevloekte. En wat hoort ge dan hier? Dit hoort ge, dat Gods eigen Zoon klaagt, maar geen antwoord verneemt van den Vader. Gij antwoordt niet.

Gij antwoordt niet. Is er wel een groter troosteloosheid denkbaar dan die, welke zich uitspreekt in deze woorden: Gij antwoordt niet?

O, gemeente, ge kunt nooit de diepte van deze woorden peilen, of ge moet even stilstaan bij die gedachte, wat het zeggen wil, dat God den mens niet antwoorden wil. Dat is de hoogst denkbare smart voor een mens. Als God weigert te spreken, is dat het begin van den dood; is dat de diepste diepte van het verdriet; is dat het voorportaal van de hel.

Weet ge waarom? Omdat eigenlijk de hoogste vreugde hierin gelegen is, dat God spreekt tot den mens. De mens is op God aangelegd; daarom is hij van huis uit godsdienstig. Eerst dan is de mens volmaakt gelukkig, als hij spreken kan met zijn God en als God hem antwoordt. Dat is de vreugde van den godsdienst, het geheim van godsdienstige vreugd.

Weet ge wat godsdienst is? Godsdienst is gemeenschap. Gemeenschap van God en den mens. En die gemeenschap uit zich ook in woorden. Gelijk onder mensen onderling de gemeenschap zich uit in het gesprek, in de uitwisseling van woorden, is ook in de gemeenschap tussen God en mens het hoogtepunt bereikt, wanneer God en mens tot elkander spreken. En omdat nu God de Almachtige is, en de mens het behoeftige schepsel, daarom heeft dat gesprek altijd dezen vorm, dat de mens vraagt en dat God antwoordt. En zolang dit gebeurt, leeft de zalige vreugd in het hart van den mens: ‘Hier wordt de rust geschonken’.

En zie, daarom is het nu juist, dat er geen dieper smart, en geen verterender onrust voor den mens is, dan wanneer God hem niet antwoordt. De mens vraagt, vraagt aldoor, en daarom kan hij niet zonder antwoord van God.

Wilt ge het bewijs! Denk dan aan Kaïn en Abel. Beiden offerden. Den één antwoordde God en zijner was de vreugde. Den ander (Kaïn) antwoordde God niet;

en de onrust verteerde hem. Zelfs in Kaïns doodslag zit een godsdienstigen trek,

al is het dan een misvormde. Hier ziet ge reeds in den ochtendstond der schepping,

hoe schrikkelijk het is, als God niet antwoordt.

(15)

Welnu, niet alleen dit feit, maar de ganse Schrift is vol van die gedachte, dat de vreugde daar gesmaakt wordt, waar God antwoordt, en dat de smart woont, waar de Allerhoogste zwijgt.

In Gen. 35:3 bijvoorbeeld weet Jakob geen beteren naam voor God dan deze:

de God, die mij antwoordt. ‘Ik zal een altaar maken dien God, die mij antwoordt’.

En in 1 Sam. 28:15 zegt Saul tot Samuël: Ik ben zeer beangstigd, want God is van mij geweken en antwoordt niet meer.

Verder lezen we in Job 30:20: Ik schrei tot u, maar Gij antwoordt niet.

En in Jer. 3:3: Roep tot Mij en Ik zal u antwoorden. Dit is een heerlijke belofte!

En tenslotte lezen we in Micha 3:7: En de zieners zullen beschaamd en de waarzeggers schaamrood worden, want er zal geen antwoord van God zijn.

Genoeg. Ge weet reeds onze bedoeling. Als God niet antwoordt, is dit een

openbaring Zijner gramschap. Een zwijgend God is een toornend God. Ook onder de mensen geldt dit enigermate. Niets kan u meer ergeren of meer bedroeven, dan dat men niet antwoordt. En zelfs Jezus heeft dat getoond. Toen de stadhouder Pontius Pilatus Jezus durfde kwellen met zijn onbeschaamde en tegelijk onnozele vragen, toen heeft Jezus, de aangeklaagde, Zijn hoogheid getoond door te zwijgen.

‘Doch Hij antwoordde hem niet één woord’, zo lezen wij. Welnu, sta dan hier even stil en laat het tot u doordringen: Jezus, die Pilatus niet antwoordde, verneemt thans Zelf geen antwoord van den Vader. Gij antwoordt niet!

Dat is een donderslag bij helderen hemel: al de psalmen zijn vol van de bede:

Hoor ons. En altijd hoorde God. Hij antwoordde. Maar hier is het: Hij antwoordt niet.

Jezus spreekt hier als mens. En wel nader als de lijdende mens. Daar hangt Hij aan het kruis. Daar gedenkt Hij het schreeuwend onrecht, dat de wereld Hem heeft aangedaan. Daar voelt Hij het warme bloed leken langs Zijn aangezicht, dat de doornenkroon gedragen had, leken uit de wonden van handen en voeten, Daar hoort Hij het getier der joelende menigte. En nu roept Hij tot Zijn Vader. Hij roept als mens. Hij roept zonder woorden. Zult Gij, o Vader, gedogen het onrecht, dat hier geschiedt? Zult Gij, o Rechter, gedogen het onrecht, dat hier bedreven wordt? Kunt Gij zwijgen? Ben Ik dan niet Uw Zoon? Niet Uw gunsteling? Rust

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)

(16)

dan niet meer Uw welbehagen op Mij? Zult Gij niet spreken, getuigen, een teken geven, een wonder doen, hemelse Vader?

De Vader zwijgt. O, denk u even in de wondere sprake van dit zwijgen.

Mozes werd eenmaal in zijn ambtelijke waardigheid door Korach, Dathan, Abiram aangetast. Toen heeft God niet gezwegen. Hier doet Hij dat wel.

En Elia antwoordde Hij eenmaal met vuur uit den hemel!

En diezelfde God, Die wel Mozes' eer handhaafde, Die wel voor Elia getuigde, komt hier niet op voor de eer van Zijn eigen Zoon!

Hier staat ons verstand een ogenblik stil. Hier raken we het diepste mysterie. God verlaat Zijn eigen Zoon. De Zoon roept, de Vader zwijgt.

Dat is een mysterie! Voor den natuurlijken mens is het niet te begrijpen. Een struikelblok, een ergernis is het voor de wereld. De wereld wendt zich hier van af.

Nietzsche zegt: griezelig. Hij vindt het dwaasheid.

Zijn bezwaar is: God de Vader stelt Zich tegen God den Zoon. God dus tegen God. Dat is onmogelijk, zegt hij. Dwaasheid. Tegennatuurlijk, een gewoon aards vader doet zo niet.

Wij daarentegen zeggen: Het is geen dwaasheid.

Want God stelt zich hier niet tegen God. Jezus klaagt hier niet als God, maar als mens. Als mens was Hij verlaten van God. Als mens werd Hij gevloekt. En als mens ontving Hij van God geen antwoord.

Vergeet dat nooit. Eerst zo verstaat ge het mysterie van Golgotha. Even waar als het is, dat Jezus als mens door God verlaten werd, even onmogelijk is het, dat Hij als God van God verlaten werd. In alle stilte ging er ook bij Golgotha tussen Jezus en den Vader iets om. God stelt zich niet tegen God. De Vader blijft hier één met den Zoon.

3)

Maar vervolgens: wat Nietzsche niet begrepen heeft, zegt u de Schrift. Eerst dan verstaat ge heet zwijgen Gods, als ge weet en gelooft, dat Jezus hier hangt aan het kruis als de Middelaar, als de Borg. Hij stelt zich hier in de plaats van de zondige mensheid.

Zie, dat is hier de grote zaak. Als God Zich zwijgend afwendt van Jezus Christus beschouwt Hij Hem niet als Zijn Zoon, maar als den Borg der wereld. En zo ziet God Hem als beladen met de

3) Met hoofdletters zet Schilder hier achter:uitbreiden, dus: breder uitwerken in de preek

(17)

zonden der mensheid. God maakt Hem tot zonde. Jezus staat hier in de plaats van anderen. En daarom antwoordt God Hem niet. Want in Hem straft Hij de zonde. En als Hij zwijgt toont Hij Zijn gramschap over de zonde van alle mensen.

Hier is de ure des gerichts. God antwoordt Jezus niet, maar eigenlijk antwoordt Hij de mensheid niet. Voor de mensheid is die verachting. Voor de mensheid die hoge majesteit. God laat de wereld uitrazen tegen Jezus Christus. Hij laat Hem sterven. En daarmee toont Hij Zijn heilig recht. Want dit spreekt de zwijgende God:

Zo, gelijk deze éne sterft, zo moet eigenlijk ieder mensenkind sterven. Want zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods.

Zie, dat is de sprake, die uit het zwijgen Gods tot u komt. God verhindert niet den dood Zijns Zoons, omdat Hij den dood eist van den zondigen mens. De ziel, die zondigt, zal sterven, zo had Gods mond gesproken. Die bedreiging wordt hier vervuld.

God laat niet het minste van Zijn recht vallen. Hij eist vergelding ten einde toe. God antwoordt niet aan den schuldigen mens. Mijn zonden en uw zonden worden hier geoordeeld. En dat geldt alle mensen.

Gelooft ge wel, ook dan moogt ge nooit vergeten, dat ook uw schuld hier wordt geoordeeld.

Golgotha - de heuvel der stilte.

Golgotha - de heuvel der duisternis.

Golgotha - de heuvel des zwijgens.

En waar het zuchtende schepsel als in barensnood roept tot den heuvel: o God, verlos ons van het lijden, bevrijd ons van den dood, o God, verlaat ons niet - dan blijft de hemel gesloten en door Zijn zwijgen spreekt God: wat gemeenschap heeft de heilige met de onheiligen?

Hier is geen gemeenschap - en daarom is hier geen woord voor de schuldige wereld. De ziel die zondigt zal sterven.

Nooit heeft God duidelijker gesproken dan toen Hij zweeg bij Golgotha's tragedie.

II.

Zo zijn dan alle mensen geoordeeld. En allen zijn veroordeeld. Maar gloort er dan geen lichtpunt in dezen stikdonkeren nacht? Blijft dan God zwijgen? Is dan hier het einde?

Neen, hier is het einde niet. Nu begint God verschil te maken. Eerst worden allen gelijk beoordeeld, maar nu gaat Hij onder-

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)

(18)

scheiden tussen uitverkorenen en verworpenen. Zien we dan in de tweede plaats wat dit zwijgen voor de verworpenen betekent. En dan blijkt het een zwijgen, dat hen verhardt en overgeeft in Gods blijvende gramschap.

Als Jezus zegt: Gij antwoordt niet, dan betekent dit, dat God Hem niet verlost uit Zijn lijden, maar de wereld haar gang liet gaan. De wereld heeft vrij spel.

Zie M.H., dat is het, waarom de heuvel Golgotha het middelpunt is van de wereld en haar historie. Hier ziet ge de crisis van den tijd. Er was een ziekteproces in de wereld, en dit komt hier tot zijn hoogste doorwerking en openbaring. Evenals bij een zieke dikwijls een ogenblik komt, dat men het moment van de crisis noemt; een ogenblik, dat beslist ten goede of ten kwade, en waarin de kiem der ziekte tot haar hoogste doorwerking genaderd is, evenzo was het hier bij Golgotha. Er was een proces in de wereld, de ziekte van leugen, van ongodsdienstigheid, van revolutie.

Welnu, die krankte der wereld komt hier tot de crisis. Want hier trekt God Zich een ogenblik terug. God zwijgt. Hij antwoordt niet. En nu heeft de wereld vrij spel. En nu heeft de Satan vrij spel. En die Satan doet wat hij kan, om den koortsachtigen ijver van de wereld nog te verhogen en Jezus Christus ten dode toe te treffen.

God antwoordt niet. Hij antwoordt Zijn Zoon niet. De wereld zondigde tegen den profeet-priester-koning. Hij antwoordt Hem niet als priester, als profeet, als koning.

God antwoordt Hem niet als priester. Hij had als priester gepredikt onder de mensen. Den waren godsdienst geopenbaard. Gezegd, dat God moest worden aangebeden in geest en in waarheid. En men hangt daar dien priester aan het kruis.

En de wereld begrijpt Hem niet als priester. Zijn godsdienst is haar te hoog, te innig, te diep. Zal nu God antwoorden? En tonen, dat deze gekruiste priester is naar de ordening van Melchizedek, staande boven Aäron? God zwijgt. En daarom grijpt de wereld den priester. Daarom is het nu, dat Golgotha het toneel u toont van de hoogste ongodsdienstigheid.

God antwoordt Hem niet als profeet. Als profeet had Jezus een leer verkondigd.

En die leer was de waarheid. En nu hangt daar die profeet van de waarheid aan

het kruis. En de wereld grijnslacht: Waar blijft ge nu met uw leer, o profeet? Uw leer

was geen waarheid, maar leugen. Anders zou God u wel getuigenis geven. En wat

doet uw God? Geeft Hij getuigenis, geeft Hij antwoord aan den

(19)

profeet? Rechtvaardigt Hij zijn leer als waarheid? God zwijgt. En daarom is het, dat Golgotha het toneel is van de grofste leugen.

God antwoordt Hem niet als koning. Als koning bezat Jezus macht. O denk u even in: die machteloze gevangene daar, die hangt aan een kruispaal, hij behoeft maar één woord te spreken, en meer dan twaalf legioen engelen, hemelgeesten, komen om voor Hem te strijden. Maar de wereld miskent die macht. En ze grijnslacht:

Waar blijft nu uw macht, koning, koning, koning der Joden? Niet gij zijt de machtige, maar wij - Zal nu God tonen, dat toch deze koning macht bezit meer dan de wereld?

God zwijgt. En daarom is het, dat Golgotha u het schouwspel aanbiedt van de meest dolzinnige revolutie. Anti-, tegen-, ongodsdienstigheid, leugen, revolutie, dat zijn de ergste zonden, die de wereld kan begaan. Als de wereld daar eenmaal gekomen is, holt ze al verder voort. Geen hoger waanzin dan die der ongodsdienstigheid. Als de wereld een priester te lijf gaat, ontvlamt ze in de hoogste woede. Als de leugen haar een blinddoek voor de ogen houdt, holt ze al verder voort op het ingeslagen pad. En als de revolutiegeest den mens aangrijpt, dan - dan kan alleen God ingrijpen.

Dan is de mens bandeloos als de orkaan.

Welnu, M.H., verneem dan hier den ernst van Golgotha. God antwoordt niet. Geen teken komt uit den hemel. Alles behoudt zijn gewonen gang. De wereld blijft schijnbaar de sterkste.

En dat nu heeft de wereld zelf ook wel opgemerkt. De wereld heeft ook gezien, dat God niet antwoordde. En ze heeft dat met bewustheid gezien. Want ze heeft als 't ware God getart en den Allerhoogste uitgedaagd, om wel te antwoorden. Ook de wereld heeft met bewustheid de vraag gedaan: zal God Hem antwoorden?

Eli - Eli - Lama - Sabachtani - Laat ons zien of Elia komt. Of de hemel zich opent.

Maar Elia kwam niet. Ziet ge wel, zegt de wereld!

En al dolzinniger werd haar overmoed. Kom nu af van het kruis - anderen heeft Hij verlost - Hij verlosse nu zichzelf - Laat God u uitredden, indien Hij u wel wil. - God antwoordde niet. Ziet ge wel, krijst de wereld.

Of, wilt ge de woorden van dezen zelfden psalm: hoor den lijdenden Messias zelf klagen in vs 8, 9. Zij schudden het hoofd zeggende: Hij heeft het op den HEERE gewenteld, dat Hij Hem nu uithelpe, dat Hij Hem redde dewijl Hij lust aan Hem heeft.

Maar God helpt Hem niet uit. Hij redt Zijn Zoon niet van het kruis.

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)

(20)

En zo blijft dan de wereld haar overmoed behouden. God spreekt haar niet tegen.

En vraagt ge nu waarom God niet een teken geeft? Waarom Hij niet tussenbeide komt? Had het gekund?

Hierom is het: omdat God de wereld haar eigen spel laat spelen ten einde toe.

Hier, M.H., vindt ge de hoogste zonde van de mensheid. Maar hier ook vindt ge in het zwijgen Gods de hoogste openbaring Zijner gramschap. God legt hier een deksel op het aangezicht der wereld. God geeft de ganse wereld, die niet wil geloven, die niet wil verstaan, over aan haar eigen zonde. Hier wordt de zonde de straf en de straf de zonde. Hier wordt vervuld dat ontzaglijk ernstige woord: opdat zij ziende niet zien en niet bemerken en horende horen en niet verstaan, opdat zij zich niet te eniger tijd bekeren en hun de zonden vergeven worden en Ik hen geneze.

Zie, dat is hier de ontzaglijke ernst van Golgotha. De wereld, die daar joelt en juicht is blind. En God weigert de ogen haar te openen. De wereld, die daar joelt en juicht is doof. En God weigert haar oren te ontsluiten. Hier is God schijnbaar met de wereld en tegen Christus Jezus. Maar in werkelijkheid is de zwijgende God tegen de wereld en voor Christus Jezus. Want de wereld had niet anders gewild. Nu wil God niet anders.

En vraagt ge nu of God onrechtvaardig is? En zegt ge nu misschien: God had toch kunnen spreken?

O zeker, maar hier hebt ge Gods vrijmacht te eerbiedigen. Als God den mens overgeeft in het oordeel der verharding, is dat een schrikkelijk oordeel, maar toch:

wie zijt gij, o mens, dat gij tegen God zoudt antwoorden? Heeft Hij, de pottebakker, niet het recht, om met het leem te doen wat Hij wil? Zal het maaksel zeggen tot dien, die het gemaakt heeft: Waarom hebt Gij mij alzo gemaakt? God zwijgt, en wij hebben te zwijgen.

Maar ook in de tweede plaats. God is niet onrechtvaardig. Hij brengt de wereld niet tot zonde. God verhindert de zonde niet, maar Hij bedrijft of veroorzaakt ze evenmin. De wereld loopt haar eigen weg. Ze had niet behoeven te zondigen. God had meermalen gesproken reeds. Had Hij niet meer dan eens den Zoon getuigenis gegeven? Bij Christus' doop: Deze is Mijn geliefde Zoon! Door de wonderen. Door de stem uit den hemel. Joh. 12. Die had nog pas enkele dagen geleden geklonken.

Maar de mens wilde niet horen. Gij wilt tot Mij niet komen,

(21)

opdat gij het leven hebt, zegt Jezus zelf tot de farizeeën. Gij wederstaat altijd den Heiligen Geest. En koelbloedig had de mensheid zelf gezegd: Zijn bloed kome over ons.

Welnu dan, hier is het einde van Gods spreken. En Hij geeft de wereld over en ze blijft joelen, juichen, schreeuwen, spotten, lachen, honen en ze weet niet, dat op datzelfde ogenblik een schaterlach gaat door de rijen der duivelen, die het zien, dat ze Jezus niet kunnen overwinnen, maar dat toch die anderen een prooi der helse machten zullen worden. Zichzelf stort de wereld in het verderf, in het oordeel der verharding.

Nog altijd, M.H., verkeert de ongelovige mens van onzen tijd in den waan, dat Gods Zoon Gods Zoon niet was. Nog altijd zegt hij: God heeft Hem immers niet

geantwoord. Ware Hij Gods Zoon geweest, dan zou God nooit hebben kunnen gedogen, dat de mens Hem doodmartelde. Hij blijft staan bij het kruis en ziet niet over het kruis heen naar boven en ziet niet achter den kruisheuvel den hof der opstanding.

Ook daarin zet zich het oordeel Gods voort. Jezus wandelt niet meer op aarde.

Die tijd is voorbij.

Dat is een ontzaglijke waarheid! Duizenden mensenkinderen gaan het eeuwig verderf tegemoet, omdat God niet tot hen spreken wil gelijk zij dat verkiezen. In dat opzicht verandert de wereld nooit.

De Joden bij het kruis schreeuwden reeds: geef ons een teken en wij zullen geloven.

Maar zij oordelen zichzelf, want zij erkennen: anderen heeft Hij verlost.

De wereld onzer dagen zegt: geef ons een teken en wij zullen geloven.

En God antwoordt: Geen teken geef Ik u, maar eerst vraag Ik geloof ! Want het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden, dan het teken van Jona den profeet.

III.

Maar is het dan àlles oordeel en àlles gramschap, wat dit zwijgen Gods ons te zeggen heeft? Komt hier dan geen sprake van genade en liefde tot een vragend mensenkind?

Gode zij dank: Dit zwijgen Gods spreekt ook! En het spreekt van liefde, van genade. Neen, niet allen verharden zich bij het kruis. God zelf toont de antithese ook bij het kruis. Waar de ganse menigte

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)

(22)

krijst in revolutiewaanzin, daar is er toch één, die het hoofd deemoedig buigt en die genezing vindt - en die ene is een moordenaar aan een kruis. En daar is er toch één, die zich op de borst slaat in ootmoed, die elke revolutie-zucht uitsluit - het is de hoofdman over honderd.

Welnu, M.H., die antithese tussen verharding en genezing, tussen verworpenen en uitverkorenen is blijvend. Laat ons dan ook tenslotte daaraan denken, als we zien hoe het zwijgen van God bij het lijden van Zijn Zoon ook dient tot genezing Zijner uitverkorenen, dus een zwijgen der liefde is.

Wilt ge nu weten waarin die liefde Gods zich openbaart, zelfs als Hij zwijgt?

Welnu, stel u dan eens even voor de vraag, wat er geschied zou zijn, indien God wel geantwoord had!

Had God wel geantwoord, dàn zou:

Jezus van het kruis afgekomen zijn. Dan zou:

Wèl het vierde kruiswoord gesproken zijn: Mijn God, Mijn God, waarom verlaat Gij Mij? Maar niet het zesde: Het is volbracht.

Dan zou Zijn bloed gevloeid hebben, maar niet Zijn dood gevolgd zijn. En dat was toch noodzakelijk voor onze zaligheid. Want sterven moest Hij, opdat uit Zijn dood voor ons het leven zou gloren.

En daarom: indien God wel geantwoord had, dan was Jezus' werk niet voleindigd geweest. Dan had Hij geen volkomen Middelaar kunnen zijn. Dan laagt gij nog in uw zonden. Dan waren ook verloren die in Christus ontslapen zijn. Dan zou Hij wel het antwoord ontvangen hebben. Maar wij zouden nooit meer één antwoord van God hebben vernomen. Dan was er voor ons een zwijgen Gods tot in eeuwigheid.

Maar nu? Maar nu? God heeft niet geantwoord. En dat is de jubeltoon, die ons toeroept:

Ten einde toe heeft God alles laten betalen door Zijn Zoon. God verliet Hem - opdat wij nimmermeer zouden verlaten worden.

God liet Hem ten einde toe bespotten door Satan - opdat wij nimmermeer door hem zouden bespot worden.

Gij antwoordt niet - zo klaagde de Zoon.

En daarom: Gij antwoordt wel, zo jubelt de christen.

Hij ondergaat het lijden ten einde toe - wij ontvangen de vreugde zonder einde.

(23)

En nu is alles weer hersteld!

Want er was wat te herstellen. Er was een breuk geslagen in de gemeenschap tussen God en mensen. Die breuk wordt door Jezus geheeld.

Had Jezus niet geleden, dan zou de Vader den mens nooit hebben kunnen antwoorden. Want de mens was zondaar. En God kan geen gemeenschap hebben met den zondaar.

Zie, dat is de ontzaglijke ernst van de zonde, zij berooft den mens van de gemeenschap met God.

En daarom: God kon niet antwoorden aan den mens, had Jezus niet geleden.

Weet ge waarom niet?

Antwoorden veronderstelt vragen.

Maar de mens vroeg niet meer.

Hij dacht: ik kan zelf wel bestaan. God heb ik niet meer nodig.

Zonde is revolutie. Revolutiestreven naar onafhankelijkheid. De mens meende ook onafhankelijk te zijn.

En daarom: geen vraag meer. En daarom ook: geen antwoord van God. De mens was niet alleen onwaardig, maar ook was antwoorden onmogelijk. De levensband was verbroken. De gemeenschap bestond niet meer.

Welnu, die gemeenschap heeft het kruis hersteld.

Het kruis doet den mens weer vragen. Daar moest de mens eerst komen: dat hij weer leerde vragen.

Het kruis doet vragen.

Het predikt schuld, armoede, dood.

De toorn Gods op zichtbare wijze. Het grote uitroepteken Gods.

Welnu, dat uitroepteken van God wordt het vraagteken van den mens. Daar leert de mens zijn schuld zien.

Leert weer vragen, leert weer bidden.

Hij bidt: Heer, ik lig midden in den dood. Is er nog leven voor mij? - Heer, ik heb niets dan schuld. Is er nog vergeving?

En dan komt het goddelijke antwoord: Al waren uw zonden als scharlaken, Ik zal ze witter maken dan sneeuw. En de hemel antwoordt weer. En de aarde zingt nu weer:

Looft Hem, die u al wat gij hebt misdreven, Hoeveel het zij genadig wil vergeven.

Die van 't verderf uw leven wil verschonen Met goedheid en barmhartigheid u kronen.

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)

(24)

Hebt gij dat gehoord, gemeente? De zwijgende God wordt hier een antwoordende God.

Maar nu vraagt ge: hoe kunnen wij dat weten? Heeft God Zijn antwoord ook kenbaar gemaakt?

Ja, God heeft duidelijk getoond, dat Hij antwoordde. Want Hij heeft eerst gezwegen en Zijn Zoon niet geantwoord. Dat was bij het kruis. Maar God heeft niet altijd gezwegen. Straks antwoordde Hij wel. Dat was op den Paasmorgen. Dat is de jubel van den Goeden Vrijdag. Het is bij den Goeden Vrijdag niet gebleven. En het is bij dien uitroep van Jezus ook niet gebleven.

O, er ligt zo blijde tegenstelling in die beide feestdagen. De Goede Vrijdag is de dag van het zwijgen. De Paasmorgen is de dag van het spreken.

Zie, dat heeft Jezus ook geweten. Reeds aan het kruis heeft Hij daarvan getuigd.

Wilt ge weten wanneer? Welnu, denk dan aan het laatste kruiswoord: Vader, in Uw handen beveel ik Mijn geest. Dat kruiswoord is de profetie van den Paasmorgen.

Want het is Jezus' laatste woord. En als Hij sterven gaat, spreekt Hij Zijn God aan als Zijn Vader.

Eerst heeft Hij geroepen: Waarom hebt Gij Mij verlaten?

Nu getuigt Hij: toch ben Ik niet verlaten. Mijn geest beveel ik U.

Eerst roept Hij: Mijn God. Nu zegt Hij: Mijn Vader.

Het vierde kruiswoord getuigde van bange smart. 't Laatste spreekt van blij vertrouwen.

Het vierde kruiswoord is een profetie van den dood. - 't Laatste daarentegen is een profetie van het nieuwe leven.

Het vierde kruiswoord is een roep tot een zwijgenden God. - 't Laatste is gericht tot een God, Die antwoorden zal.

Dat vertrouwen is niet beschaamd: Het antwoord kwam op den Paasmorgen.

Toen sprak God de wereld tegen. Dien de wereld gedood had, maakte God levend.

De wereld had gezegd: God verlaat Hem. Hij is niet Gods Zoon. God zegt - ik verlaat Hem niet. Hij is wel Gods Zoon.

Welnu: toen zijn ook de gelovigen mede opgewekt. Toen zijn ook zij in het gelijk gesteld tegenover Satan.

Toen waren ze weer levend. Vragend.

Toen ontvingen ze 't blijde antwoord. De gemeenschap is hersteld. Ze zijn

rechtvaardig tot in alle eeuwigheid.

(25)

Welnu, dat antwoord, dat de zwijgende God aan de uitverkorenen geeft, zal straks publiek herhaald worden op den oordeelsdag. Dan zijn de rollen omgekeerd. Bij het kruis kwam geen antwoord. Toen scheen God tegen Jezus.

In den oordeelsdag komt wel antwoord. Dan blijkt God vóór Hem. De ganse wereld zal 't zien. Dat is ook de hoogste triomf voor de gemeente. Dan wordt ook zij verheerlijkt voor God, engelen, mensen. Dan zal Hij zeggen: bij het kruis heb Ik Mijn Zoon niet geantwoord. Toen heb Ik u niet geantwoord. Maar gij zijt opgestaan met Hem. En gij hebt door Zijn kracht weer leren vragen en roepen. Ik gaf u het antwoord.

Een kleinen tijd in Mijn toorn. Eeuwigheid in Mijn liefde.

Ik heb in uw angstvalligheên geantwoord, u gered.

Komt, als we daaraan denken, zingen we Psalm 34:2.

'n Woord van toepassing, vraagt ge?

Waar zouden we beginnen en waar zouden we eindigen?

Goede Vrijdag spreekt van Jezus' dood - Uw hele leven hangt daarvan af.

Hierin vinden we enkele hoofdgedachten.

I. We hebben in de eerste plaats gezien, dat door het zwijgen Gods alle mensen geoordeeld worden. Hebt gij dat ook gevoeld? En hebt ge uw schuld erkend, beleden?

Als ge dat niet gedaan hebt, hebt gij Golgotha nooit begrepen. Wie niet zó tot Golgotha komt, kan wel historisch geloven, maar - nog niet zaligmakend.

Dan kunt ge wel aandoenlijk spreken over het kruis, maar dan spreekt ge niet uit het geloof.

Menigeen vindt in onze dagen het kruis schoon.

Rousseau, een bekend apostel des ongeloofs, zegt:

Jezus is gestorven als een God.

In dat woord ligt bewondering, maar geen aanbidding.

Verwey roept uit: O vlam van passie in dit hard heelal,

Wat macht van lijden maakt uw godd'lijk beeld zo schoon. Dat is alleen maar fantasie, doch het is geen geloof.

Hebt gij geloof? Komt gij zo bij het kruis?

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)

(26)

Onderzoek uzelf nauw. Menigeen meent het kruis te verstaan en verstaat het niet.

De hoofdman over honderd riep uit: waarlijk deze mens was rechtvaardig. Dit was huldebetoon zonder meer en daarom slechts een uiting van historisch geloof.

De scharen gingen naar huis ‘slaande op hun borsten’. Dit was een gevoelsaandoening zonder meer en slechts een uiting van tijdgeloof.

De vrouwen waren Hem gevolgd tot aan het kruis: daar was een liefdeband en zelfs zonder meer spreekt die band van zaligmakend geloof.

Zo moet gij ook komen.

En dan vraagt ge niet meer, als Nietzsche: Hoe is dat nu mogelijk, dat God de Vader God den Zoon niet geantwoord heeft?

Maar dàn vraagt ge in heilige ontroering: Hoe is dat nu mogelijk, dat God de Heilige mij, den onheilige, wèl antwoordt.

Dat blijft een mysterie. Toch moet ge het geloven. God zelf zegt het.

Op den bodem aller vragen, ligt der wereld zondelast.

En het antwoord op die vragen is alleen: Gods genade. Uw schuld, uw zonde verklaart hier alles.

En daarom: dit is de echte toepassing van Goeden Vrijdag.

Val hier in 't stof en zeg: zwijgende God, Gij hebt mijn spreken in opstand veroordeeld door uw zwijgen. Spreek nu weer; spreek tot mijn ziel van vrede.

Antwoord mij Heer, zo zal ik U antwoorden.

II. Of indien ge daartoe nog niet gekomen zijt, behoort ge dan misschien nog bij de wereld?

Zoëven hebben we gezien dat de wereld het kruis niet begreep. Zij meende, dat Hij niet Gods Zoon kon zijn. Daardoor heeft zij zich verhard.

Wat denkt gij? Hebt gij begrepen, dat Jezus toch Gods Zoon was, al heeft God Hem niet geantwoord? Gij hebt ogen: ziet gij nu ook? Gij hebt oren: hoort gij nu ook?

De wereld zeide: Gij zijt geen profeet. Toen zonk ze in de leugen. Zegt gij: Hij is wél een profeet? Dan zegt ge de waarheid, en immers: een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort Zijn stem. Volg Hem.

De wereld zeide: Gij zijt geen priester. Toen was ze goddeloos, ongodsdienstig,

irreligieus.

(27)

Zegt gij: Hij is wél een priester? Dan kan Hij alleen u tot God brengen. Volg Hem.

De wereld: Gij zijt geen koning. Toen was ze revolutionair.

Zegt gij: Hij is toch een koning? Dan breekt alle verzet zich in u. Ge zijt dan maar een onderdaan. Volg Hem.

Wat dunkt u van den Christus?

Indien ge Hem niet beschouwt als profeet, priester en koning, dan doet gij precies hetzelfde als de wereld. Dan hoont gij Hem ook. Dan blijft ge ook staan bij het kruis en ge staart u blind op dat kruis. Een onbekeerde hoont Christus. En dan zal het eenmaal blijken, dat ge toch u vergist hebt.

Zijt ge onbekeerd? Dan zal God u niet antwoorden, tenzij ge u overgeeft.

Zo gij Zijn stem dan heden hoort (zelfs als Hij zwijgt).

Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord, Verhardt u niet, maar laat u leiden.

III. En dan, als ge u niet verhardt - o dan komt uit dit zwijgen Gods bij Golgotha zulk een troostvolle sprake Gods tot u. Dan zal God u antwoorden, omdat Hij eerst u vragende gemaakt heeft.

Heeft God u reeds geantwoord? Kunt gij reeds getuigen, dat Hij, Die Jezus verlaten heeft, u nooit zal verlaten?

Weet ge dat niet? Vraag u dan af: Heb ik reeds leren vragen?

Ge moet uw leegte gevoelen - uw gemis - uw gebrek.

Ge moet uw armoede zien. Dan hebt ge behoefte aan Zijn rijkdom. En dan zal God die rijkdom u schenken.

Hebt gij Hem reeds?

Mist gij Hem reeds?

God zal u antwoorden. Dat antwoord klinkt eerst in uw ziel. Het is het antwoord der teerheid. De Heilige Geest antwoordt u, als Hij u roepen doet: Abba, Vader.

Als een mens God zijn Vader noemt, is dat een teken, dat hij Gods antwoord verstaan en gehoord heeft. Het is een reflex van de liefde Gods.

Het is het antwoord in den mens op 't antwoord Gods.

Eerst zegt God: Mijn kind. Dan zegt de mens: mijn Vader. Een teken dat hij Gods stem verstaan heeft.

Dat antwoord is straks publiek. Nu in dit leven is het nog niet altijd even duidelijk te horen.

Golgotha vindt in onzen tijd nog vaak een lichte afspiegeling.

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)

(28)

Hier zwijgt God soms nog. Hij antwoordt niet op alle vragen.

Het is nog dikwijls als toen: in schijn is de wereld ons te sterk. Wij hebben nog vaak te lijden van Satan en wereld. Soms elke dag. En dan roepen ze soms: Waar is uw God?

In zulke ogenblikken zouden wij aanstonds antwoord begeren. En dan roepen:

HEERE, geef een teken. Laat de wereld zien mogen, dat Gij aan onze zijde staat.

En toch zwijgt God dan dikwijls.

Maar het geloof vertwijfelt hier niet, want:

1. Hierin moeten wij Jezus volgen. Zijn weg moeten wij bewandelen. Zó ging het Hem. Zo zal het ook de zijnen vergaan. De dienstknecht is niet meer dan zijn Heer.

2. Al blijven dergelijke vragen vaak onbeantwoord, de grote vraag is toch wel beantwoord: Gena, o God, gena.

Daarop kwam antwoord. En dit is genoeg voor ons ganse leven. Wij vragen veel te vaak het kleine, te weinig het grote.

3. We moeten Gods tijd afwachten. Straks komt het antwoord. En dat antwoord is: de Opstandingsdag.

Welnu, dàn zijt ge gerust. Dan gaat ge dezelfde weg als Jezus. Hij riep eenmaal het vierde kruiswoord: Waarom hebt Gij Mij verlaten. Gij antwoordt niet.

Toen na drie dagen, kwam de opstanding: Gij antwoordt wel.

Daartussen ligt als schakel: het zevende, het laatste kruiswoord: Vader in Uw handen beveel ik Mijn geest.

Toen kwam de doodssnik - het was volbracht.

Zo is het ook met ons - Wij klagen ook dikwijls: Gij antwoordt niet.

Althans niet zó, dat de wereld het hoort.

Toch verwacht het geloof den dag der opstanding.

Dan komt het antwoord op alle vragen, zó dat de wereld het wèl hoort.

Daartussen ligt als schakel: onze dood.

Ook dan zullen wij zeggen: Vader, in Uw handen beveel ik mijn geest. Dat spreekt van: Rust. Geloof. Vertrouwen. Hoop.

In die ure zal gezien worden het verschil en de overeenkomst tussen Jezus' dood en onzen dood.

Het verschil is dit:

Hij stierf aan een kruis, als een gevloekte.

(29)

Wij sterven zacht en kalm, als een gezegende.

Hij werd van God verlaten, van de mensen verworpen.

Wij zijn tot God heengaande, door mensenliefde omringd en nagestaard.

Maar de overeenkomst is deze:

Hij stierf, verwachtende de opstanding.

Wij sterven ook, verwachtende de opstanding.

Hij stierf, vertrouwend Zijn geest bevelend in 's Vaders handen.

Wij sterven ook, vertrouwend onze geest bevelend in 's Vaders handen.

Dan zal het aardse oog breken. Maar 't hemels oog zal aanschouwen.

Engelen voeren u Hem tegemoet. Ze zullen fluisteren: God heeft Hem eens niet geantwoord. Daarom en daarom.

Hij heeft alleen u wèl geantwoord.

En als ge dan uw laatste gebed doet, zal God u horen, en ge zult het stervende zingen, fluisteren:

God heb ik lief, want die getrouwe Heer, Hoort mijne stem, mijn smekingen, mijn klagen.

Hij neigt zijn oor, 'k riep tot Hem al mijn dagen, Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer.

En met het oog daarop zegt het gelovig hart:

Jezus, Uw verzoenend sterven Blijft het rustpunt van mijn hart.

Als wij alles, alles derven, Blijft Uw troost ons bij in smart.

Och, wanneer mijn oog eens breekt, 't Angstig doodzweet van mij leekt, Dat Uw bloed mijn hoop dan wekke En mijn schuld voor God bedekke.

En op die bede zal God, die zweeg bij het kruis, zelf Amen zeggen.

Bij Golgotha gold: Gij antwoordt niet.

In den hemel geldt: Gij hebt geantwoord, trouwe God.

Amen.

Ps. 116:1, 5.

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)

(30)

De zalving van den Heilige.

1)

Tekst: 1 Joh. 2:20, 27a: ‘Doch gij hebt de zalving van den Heilige en gij weet alle dingen...En de zalving, die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u, en gij hebt niet van node, dat iemand u lere’.

Lezen: 1 Joh. 2:18-29.

Zingen. Ps 43:3, Ps. 19:4, 5, Ps. 119:53, Morgenzang 3, 4.

Gemeente van Jezus Christus!

Een bekend priester-dichter, Guido Gezelle, ‘zong’ eens:

O Kruis, beginsel en volending, Waarop de Zoon van die mij schiep, gegalgeboomd ontsliep;

o Christi kruis, doorprent mij diep met het bewustzijn mijner zending!

Die dichter was priester; en een priester heeft een zending.

En thans...en thans sta ik zelf hier en ook ik heb hedenmorgen moeten, neen meer, mogen getuigen van het ‘bewustzijn mijner zending’. En nu vraagt ge een woord van mij; welnu, laat dan het woord van dien dichter het mijne mogen zijn; laat ook ik mogen vragen:

o Christi kruis. doorprent mij diep van het bewustzijn mijner zending.

1) De hierna volgende preek, is, zoals op het preekboekje vermeld staat, de intrede-preek, in Ambt-Vollenhove gehouden op 21 Juni 1914.

Met deze preek zette Schilder dus een eerste, aarzelende, schrede op zijn ambtelijke loopbaan.

Hiermee mocht hij voor het eerst het Woord Gods ambtelijk bedienen.

Al behoort dit niet tot de eigenlijke preek zelf, wij meenden toch aan de lezers ook het persoonlijk woord aan het slot niet te mogen onthouden, daar dit ons even een kijk geeft (zoals overigens de preek zelf 't doorlopend reeds doet!) op hetgeen in dat ogenblik het hart van Schilder vervulde.

(31)

Want die woorden zijn een gebed; dus getuigen ze van religieus bewustzijn. En ze bidden tot Christus' kruis, het middelpunt van de christelijke religie; dus getuigen ze van christelijk bewustzijn. En ze bidden om verinniging van het aanwezig ambtelijk roepingsbesef; dus getuigen ze van ambtelijk bewustzijn.

En daarom, nu ik voor het eerst van mijn leven optreed als ambtsdrager, dienaar der christelijke religie, kan, mag ik niet anders doen dan zien op Christus' kruis, om dáár te worden ‘doorprent van het bewustzijn mijner zending’. Want dat kruis van Christus wijst ieder zijn plaats; het wijst ook den dienaar des Woords zijn eigen plaats.

Weet ge waarom het kruis van Christus ook den dienaar des Woords als zodanig zijn eigen plaats aanwijst? Welnu, hierom is het: omdat bij dit kruis van Christus den ambtsdrager wordt toegeroepen - en hier laat ik weer dienzelfden dichter spreken -:

zijt Priester dan, voor mensch en God, zijt mensch!

Dit geldt ook hier. De dienaar des Woords, hij moge geen priester zijn, hij is toch ambtsdrager. Ambtsdrager voor mens en God. Maar vóór alles geldt ook hem de eis: ‘zijt mens’. Want een ambtsdrager is ook mens onder mensen, één met anderen.

En denk nu aan het kruis van Christus, dat alle mensen veroordeelt, wie ze zijn;

dan weet ge tevens, dat ook een drager van een goddelijk ambt, omdat hij mens is, met anderen midden in den dood ligt van nature, niet anders dan door genade kan zalig worden, evenals anderen, en dus in zichzelf niets uitsteekt of vóór heeft boven het eenvoudigste lid zijner gemeente.

Zie, dàt is de grote gedachte, die nooit één dienaar des Woords vergeten mag:

hij staat niet boven zijn gemeente, maar is één met zijn gemeente, gelijk in rang.

Ja, eigenlijk gezegd, niet hem zijn de woorden Gods toebetrouwd. Niet hij, maar Christus' gemeente is een pilaar en vastigheid der waarheid. Niet zijn eigen schat, maar der gemeente schat draagt hij in aarden vaten.

En ik voeg er aanstonds bij: gelukkig! Zie, er is ook een andere opvatting, die den ambtsdrager der kerk een andere plaats aanwijst. Een plaats boven zijn gemeente.

De dichter, dien ik u noemde, dacht er ook zo over. Want hij behoorde tot de rooms

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)

(32)

katholieke kerk. En in één zijner gedichten, genaamd Priesterwijding, roept hij den jeugdigen priester toe:

De stappen volgend van die u zijn voorgetreden, o jongst gewijde Priester, gaat en klimt tot op den berg, den hogen wijberg, heden, die tussen God en mensen staat.

Naar God draagt eerbiedvol omhoog der mensen bede,

het Boetlam biênde daaglijks Hem;

en neêrwaarts brengt weêrom van Gods genade en vrede,

geboodschapt door uw' priesterstem.

Zie gemeente, deze dichter wijst als zijn kerk den priester een plaats in tussen God en mens. Hij beschouwt hem als middelaar tussen God en de kerk. Niet tot de gemeente komt Gods genade, althans niet rechtstreeks, maar door hem, en door het ambt alleen schenkt God zijn Woord, zijn genade aan de kerk.

Welnu, indien dit mijn plaats ware, de huivering die me heden vervult bij het aanvaarden van mijn taak, zou nog groter zijn. Ja zelfs, indien ik, als dienaar des Woords onder u, boven u staan moest, een plaats had tussen God en u als gemeente, ik zou niet durven, niet kunnen aanvaarden een zo zwaren last! Te weten, dat van het ambt, dus ook van de ambtsdragers de kerk en haar leden afhankelijk zijn...zeg mij, legt dat niet een te zware verantwoordelijkheid op de schouders van een sterfelijk mens?

Neen, Gode zij dank, die een andere ere den dienaar des Woords schenkt! Hij mag veel doen, maar dan niet als heersende, maar als dienende ambtsdrager!

Dienaar is de ambtsdrager, Dienaar des Woords; en wanneer hij dit vasthoudt, ziende op Christus' kruis, dan ziet hij zijn plaats, een plaats der ere, maar ook een plaats der ootmoedigheid.

En daarom, gemeente van Jezus Christus, nu ik voor het eerst als uw dienaar tot u spreek, nu wens ik daarop den nadruk te leggen. Niet ik ben de eerste, maar gij als gemeente zijt de eerste! Niet ik heb u te leiden in de grazige weiden des Woords;

Christus leidt u; en wat ik heb te doen is niet anders dan op Zijn bevel u

(33)

daarin voor te gaan. Hij is de koning van gemeente en dienaar. Niet ik, de dienaar, heb als ambtsdrager alleen de zalving van den Heilige; doch gij, gij hebt de zalving van den Heilige. Niet ik draag de waarheid, die u zalig maakt, maar gij, gij hebt de volmaakte kennis, want gij weet alle dingen. Niet van mij hangt gij af, maar van Christus. Want gij hebt niet van node, dat iemand u lere.

Komt, laten we die gedachten hedenmiddag ons leiding doen geven. Ge vindt daartoe mijn tekst in 1 Joh. 2:20, 27a:

Doch gij hebt de zalving van den Heilige en gij weet alle dingen. En de zalving, die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u en gij hebt niet van node dat iemand u lere.

We hebben hier voor ons een woord van den apostel Johannes. Johannes!

Merkwaardige man! Hij wordt vaak genoemd de apostel der liefde! Die naam is volkomen juist, mits er aanstonds een andere bijgevoegd wordt: Johannes de theoloog, de godgeleerde, de wijze. Immers, hij is de man van het hart, maar ook van het hoofd; wars van alle dode orthodoxie, maar evenzeer afkerig van alle ziekelijke mystiek; de man met priesterlijke teerheid, maar ook met profetische gestrengheid.

Dat blijkt ook in onzen brief. De brief is gericht aan de gemeenten in Klein-Azië.

De gemeenten in Klein-Azië bestonden reeds enigen tijd. In het eerste tijdperk van haar bestaan hadden ook zij getoond wat een liefdevol geloof en een gelovige liefde vermag onder mensen, die aan Gods liefde hebben leren geloven. Maar...ook hier kwam de Satan werken, de Satan, die tracht te scheiden, die dus den haat werkt waar de liefde verenigde; de Satan, die de rede des mensen doet critiseren over wat als rede Gods gepredikt is; die dus de fantasie, de verbeelding brengt, waar alleen het geloof het lichtende spoor wijzen kan. Satan was gekomen en had door allerlei valse leringen de gemeente willen afvoeren van haar hoogte. Hij gebruikte allerlei dwaalleraren, die een andere leer brachten dan hun was

overgeleverd. Ja zelfs, zóver ging hun revolutie der gedachten, dat ze ontkenden het fundamentele stuk der christelijke religie, de vleeswording des Woords. Ze maakten een scheiding tussen den Zoon Gods en Jezus van Nazareth, den zoon des mensen, en ontkenden zo, dat Gods Zoon waarachtig vlees en bloed had aangenomen. Tegenover die dwaal-

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)

(34)

leraren noopt des apostels liefde hen in 't geloof te strijden. En hij opent dus hun oog voor de wereld-antithese: het verschil van wereld en kerk, van duivel en God.

Dat verschil heeft zich ook onder hen getoond. Immers: zij geloven in den Christus;

dat geloof is uit God; maar de dwaalleraren zijn uit hen uitgegaan, omdat ze uit de wereld waren. En wat meer zegt: ze staan principieel tegen elkander, omdat beide vorsten principieel tegenover elkander staan. Het geloof toch omvat den Christus als Koning. Maar zij, de dwaalleraren, zijn openbaringen van de antichristelijke macht, 't zijn antichristen. En nu zal de apostel hen waarschuwen tegen hun verleidingen; maar als hij het doet, is het niet om daarmee uit te spreken, dat de gemeente zelf nog onkundig is en niet weet, wat ze te geloven heeft. O neen, immers:

zij zelf bezitten de zalving van den Heilige en alles is hun bekend. Zij zelf kunnen het zwaard des Geestes hanteren en zelf kunnen ze de valse leraren van antwoord dienen, want ze hebben niet iemand nodig om hen nog eens te leren. Daarin zien we ook de hoofdgedachte van onze tekstwoorden.

Zo ga ik dan tot u spreken over:

De zalving van den Heilige het bezit der nieuw-testamentische gemeente.

Zien we

1e. haar wezen; dan blijkt ze een heiligend bezit 2e. haar werking; dan blijkt ze een onderwijzend bezit 3e. haar duurzaamheid; dan blijkt ze een vrijmakend bezit.

Ps. 19:4, 5

I

Het is nog slechts enkele weken geleden M.H., dat onder u het pinksterevangelie verkondigd is. Nòg herinnert gij u de feestelijke klanken van het feest van den Geest, het feest der volheid, der vervulling.

En toen zult ge ook vernomen hebben, welke de diepe gedachte is van dit

pinksterfeest. Immers, dit is toch zijn hoge betekenis, dat in den Geest van het

pinksterfeest God zelf tot de mensen komt, om hen tot zijn tempel te maken. God

zelf komt in zijn uitverkorenen, om ze onder zijn heerschappij te brengen, om ze

aan de wereld te onttrekken, dat is: om ze te zalven, om ze te heiligen tot ze komen

kunnen daarboven in de sferen der absolute heiligheid.

(35)

Eerst was gezien het proces der rechtvaardigmaking; het offer moest gebracht, de schuld moest worden verzoend; en daarvan spreekt reeds het kerstfeest en nog duidelijker de Goede Vrijdag, waarop het paasfeest zijn amen zegt; toen zou beginnen de dag der heiligmaking, en die dag licht aan op den pinkstermorgen, als de de Heilige Geest komt als de zalvende Geest, gekomen van den Heilige zelf, Jezus Christus.

Welnu, van die gedachte spreekt ook onze tekst. En juist daarom heb ik voor dit middaguur deze woorden gekozen, om daarmee tevens aansluiting te vinden aan de pinkstergedachte.

Immers, zo roept de apostel Johannes zijn kinderen, zijn broederen, toe: Gij, gemeente, gij hebt de zalving van den Heilige! Gij, die veracht en bespot wordt door de wereld, gij, die het ondervindt, dat de antichristen niet alleen tegen den Christus, maar ook tegen de christenen zich keren, gij hebt toch, gij alleen, in onderscheiding van hen allen, de zalving van den Heilige. Want die Heilige zalfde u met zijn Geest en zo is het de Heilige Geest zelf, die in u woont, in u getuigt, in u spreekt.

Wat dunkt u, is het geen verheffende gedachte? Die gemeente Gods, die het haar adeldom rekent, niet vele edelen, niet vele rijken, niet vele machtigen onder haar leden te tellen, die gemeente van stofbewoners heeft de Vader der geesten en de Vader des Geestes, de Vader van de christenen en de Vader van den Christus vanuit den hemel aangezien. En wat meer zegt: Hij heeft ze afgezonderd uit de wereld. Hij heeft ze gezalfd, geheiligd. En hen alleen. Immers met nadruk zegt de schrijver: Gij hebt de zalving van den Heilige; gij, niet de wereld. Weet ge, waarom juist zij de zalving ontvangen?

Dat kunt ge alleen verstaan, wanneer ge weet wat eigenlijk met die zalving bedoeld is.

De H. Schrift spreekt zeer vaak van zalving. Vooral het Oude Testament getuigt telkens ervan. Inzonderheid drie klassen van personen werden gezalfd: de profeten, de priesters en de koningen. En daarmee werd dan aangeduid, dat ze op bizondere wijze door God in zijn dienst werden genomen en dan onttrokken aan de wereld.

Ze werden geheiligd door God, die de Heilige was. Immers dit is de gedachte der heiligheid, dat hij die geheiligd wordt, afgezonderd is van al het andere, uitgaat boven zijn omgeving; soms een eenling is, waar de wereld joelt; een onbegrepen getuige; een hemelbode op de aardse aarde.

K. Schilder, Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En toen zij opstond, stond ik ook naast haar - Nog fonkelde zij voor mij van heur haar En van haar oogen - lei ze nog haar hoofd Dicht aan het mijne en ik zag gedoofd Worden haar

Wanneer nu een kunstenaar, in de oude maatschappij geboren en opgevoed, door de een of andere oorzaak begint te bespeuren dat hij verzwakt - immers het kan zijn, en het is ook

Dat daar Pilatus alles nog eens over doen moet, dat bewijst, dat Kajafas niet alleen voor God, doch ook voor de wereld dood is.. En God laat hem in dien dood, nu hij zijn Koning

Maar als bidden het eigenlijke kerkwerk is en het eerste belang der kerk is om kerk te blijven, dan wordt het leven der kerk gestaald en gevoed door hem die, of hij kinderen en

Bij een wedstrijd zijn spelers en toeschouwers. De spelers spannen zich in tot het uiterste, de toeschouwers kijken toe. Nu, onze Heere Jezus Christus, wat is Hij eigenlijk hier,

‘Geloof jij niet aan de hel, waar je toch eigenlijk midden in zit?’... Die vraag zou ik willen overnemen, want ze dringt aanstonds door tot in het hart der kwestie. Of zitten ook

(tweede druk).. wereld, waarop alle mysterie bij den mystieken mensch recht heeft. We zullen het dan moeten toegeven: indien de zonde meer is dan een episode in het leven, indien

(derde druk).. dan vallen mijn mooi opgezette redeneeringen zoo maar weg. Want dan is er een goddelijke ‘humor’, die lachen moet - èn ‘zich bedroeft’ - over alle