• No results found

K. Schilder, Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I) · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "K. Schilder, Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I) · dbnl"

Copied!
483
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

afdeling I)

K. Schilder

bewerkt door W.G. de Vries

bron

K. Schilder,Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I) (ed. W.G. de Vries). Oosterbaan & Le Cointre, Goes 1955

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/schi008prek03_01/colofon.htm

© 2009 dbnl / erven K. Schilder / erven W.G. de Vries

(2)

Professor Dr K. Schilder als hoogleraar

Foto welwillend en uitsluitend afgestaan door D. Everaarts te Zwolle.

(3)

De apostolische afwijzing van boven-schriftuurlijke bindingen en vonnissen.1)

Tekst: 1 Cor. 4:6 en 7. ‘En deze dingen, broeders, heb ik op mijzelven en Apollos bij gelijkenis toegepast, om uwentwil: opdat gij aan ons zoudt leren, niet te gevoelen boven hetgeen geschreven is, dat gij niet, de één om eens anders wil, opgeblazen wordt tegen den ander; want wie onderscheidt u?

En wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen? En Zo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij, alsof gij het niet ontvangen hadt?’

Lezen: 1 Corinthe 3:18-4:7.

Zingen: Ps. 122:2; Ps. 101:2; Ps. 75:3, 4, 6; Ps. 56:5.

Gebed:

Heilige Vader, wij komen tot U vanmorgen, en wij komen U eerst hartelijk danken daarvoor, dat wij hier zijn en dat wij hier zijn.

Dat wij hier zijn, in een vergadering van Uw kerk, die ongestoord is, die haar rijkdom kent, welke in Christus haar geschonken is, en die weet, dat ze daarin genoeg heeft, dat zij ook het lichaam van Christus is in zichzelf, niet een deel van dat lichaam, dat over het vaderland of over heel de wereld zou verspreid zijn en hier en daar kerkjes had; maar lichaam van Christus, dat hier openbaar wordt, hier grijpbaar is en een adres heeft, bekend bij de mensen, bekend bij de engelen en bekend bij God-zelf.

En ook, dat wij hier zijn, willen we dankend erkennen: dat wij

1) Predicatie, gehouden op Zondag 20 Augustus 1944, te Bergschenhoek. Stenografisch opgenomen en gestencild uitgegeven. Dit is de eerste predicatie, die prof. Schilder na zijn vrijmaking heeft uitgesproken. Een deel van de toelichting, die in deze uitgave aan de preek voorafging, laten we hier volgen:

Ter toelichting.

Deze preek werd gehouden in de Gereformeerde Kerk te Bergschenhoek, Zondag 20 Augustus 1944, in den voormiddagdienst. Zij werd zo volledig mogelijk opgenomen. Dit verslag is vóór de uitgave door Prof. Schilder niet gezien en staat dus geheel buiten diens

verantwoordelijkheid. Een enkele maal werd een hiaat of onzekerheid in de opname als zodanig aangegeven; waarmee niet is gezegd, dat voor het overige voor letterlijke weergave wordt ingestaan. Zo werd de slotpassage van het gebed in deze uitgave als onvolledig aangeduid.

Mede ter toelichting op de inleiding van de preek zij gememoreerd, dat de Gereformeerde Kerk van Bergschenhoek, bij besluiten, die 6 en 13 Augustus genomen en bekrachtigd en vervolgens aan de zusterkerken medegedeeld en aanvankelijk gepubliceerd waren, zich had vrijgemaakt van de synodebesluiten terzake van binding aan leeruitspraken, schorsingen, afzetting, enz., uitsprekend daarmede weder te keren uitsluitend tot den grondslag van de Formulieren van Enigheid en van de Dordtse Kerkenorde, zulks tot herstel der kerkelijke gemeenschap, welke de kerkeraad vanwege genoemde besluiten verbroken zag.

K. Schilder,Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)

(4)

hier zijn, leden van Uw kerk, die hun blijdschap vinden in Uw dienst en die hun eigen zonden kennen en voor U belijden en nochtans weten, dat het besef van eigen zonden alleen dan pas echt kan zijn, wanneer het samengaat in hetzelfde ogenblik en in voortduur met den vasten wil, om in getrouwheid te doen, wat Gij van ons eist en te houden de beloften, die Gij ons hebt toegezegd.

En ook hij, die thans in dezen dienst mag voorgaan, dankt U, dat hij voor de eerste maal na geruimen tijd daartoe opnieuw gelegenheid ontvangt; en door U ook aan deze plaats, die herinneringen opwekt, opnieuw mag worden gezet in het midden van Uw volk.

Wij bidden U, geef ons al die dingen techt te zien en er voor kinderlijk te danken.

En laten wij ook ten aanzien van den critieken tijd, waarin we in kerkelijk opzicht allen door Uw wijs bestel gewikkeld zijn, voorzichtig mogen handelen, dat wil zeggen:

handelen alleen op grond van hetgeen geschreven is, afwijzend elke

boven-schriftuurlijke binding en ook afwijzend elk boven-schriftuurlijk oordeel, omdat zich reeds in de binding boven het Woord uit, het bovenschriftuurlijke laat zien als on-schriftuurlijk. Want Uw Woord zegt ons, niet te denken boven hetgeen geschreven staat en niet te oordelen boven hetgeen geschreven staat en niet te binden boven hetgeen geschreven staat.

En moeten wij vervolging lijden, maak Gij ons getrouw; moet om de handhaving hiervan de scheur getrokken worden, waar wij liever geen scheur zagen, maar samenbinding op grond van dien regel, laat ons niet op zij gaan, maar Uw Woord vasthouden, ook in onze dagen, nu in de kerken, die wij zolang hebben gezien als van U gezegend, veel onrust is. Och, laat de toekomst van alle kerken aan U zijn opgedragen door haar ambtsdragers en leden; en laat ons teruggaan, niet naar dezen of genen, maar teruggaan naar het fundament der Apostelen en Profeten, waarvan de uiterste hoeksteen is: JEZUS CHRISTUS. Opdat zo Uw volk zich ver-

(5)

gaderen moge in Uw naam, want waar twee of drie, het kleinst mogelijke meervoud, in Uw naam, dat is: in het grote verband, in het sterke recht van Uw aanwezigheid, Jezus Christus, vergaderd zijn, daar zijt Gij reeds in het midden van hen en wilt daar de lijn volgen, die Gij hebt getrokken voor hun ogen met de pen van Uw eigen Schrift;

de lijn, aangewezen door de Apostelen en Profeten. Het is een groot ding te belijden, dat wij op deze lijn staan; dat wij bouwen op dat fundament, dat eenmaal gelegd is en niemand anders leggen kan of mag. Laat ons die taak niet aanvaarden in gemakkelijkheid, maar doen alles wat we doen, en nu gedaan hebben in beginsel, in vreze en beving, U erkennende als Rechter, ook over deze dingen, en als Trooster, in de zorgen die optreden, als Koning van ons gevreesd, als Heerschappijvoerder over alle kudden, die onder haar énen Herder vergaderd worden.

Wil den dienst des Woords heden zegenen, hier en elders. Wil bekering schenken, ook en juist in kerkelijk opzicht, waar bekering nodig is. Laat er een terugkeer mogen zijn naar Uw eigen Woord, ook waar naar onze mening gedwaald wordt door de Synode der Gereformeerde Kerken, die toesluit, waar Gij niet sluit; die opent naar eigen wil, niet alleen naar Uw bevel; die verbiedt, waar Gij toelaat; en die thans heeft gemaakt knecht, wie in Christus Jezus vrij gemaakt werd. Heere, gedenk aan die vergadering, waar ze ook samenkomt en wanneer ook, en laat het nog zijn mogen, dat de orde terugkeert en hersteld wordt hetgeen gebroken is. Heere, zo Uw wil anders is, laat ons rechts noch links zien, maar voortgaan in Uw kracht, Uw kracht in onze zwakheid volbracht wetende. En maak ieder van ons, ook in den kerkeraad hier, en ieder, die het ambt der gelovigen draagt, getrouw; ieder in het zijne, opdat Uw naam erkend zij: opdat de kansel door Uw Woord - en daardoor alleen - beheerst worde; opdat het doopvont het opschrift drage van Uw geschreven Woord; opdat de tafel van het Heilig Avondmaal de spreuk voere, die Gijzelf geleerd hebt, deze spreuk en dit zegel, dit vaste fundament van God: dat de Heere kent degenen, die de Zijnen zijn, en dat een ieder, die den naam van Christus noemt, heeft af te staan van alle, ook van kerkelijke, ongerechtigheid.

Hoor ons in ons bidden, Vader, en doe er alles aan toe, ook voor ons land en volk, onze koningin en haar huis, onze regering, om Christus Jezus' wil, Dien wij belijden en eren als Koning, Profeet en Priester naar Uw eigen zalving. Amen.

K. Schilder,Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)

(6)

Geliefden in onzen Heere Jezus Christus,

De dienst des Woords, die vandaag in Uw midden, Gemeente, verricht wordt, draagt wel een zeer bijzonder karakter. Reeds ons samenzijn aan deze plaats, terwijl gij hier zit en ik hier sta, is een bewijs van een geslagen breuk. Op machtiging van uw eigen kerkeraad en met zijn gezag dus optredend, heeft vanmorgen iemand de handen over u uitgebreid in ambtelijke zegening. En het feit, dat hij daartoe het recht heette te missen volgens een kerkelijke vergadering, terwijl uw kerkeraad hem opdroeg en machtigde aldus in Christus' naam te doen, is reeds een bewijs in zichzelf van de geslagen breuk en meteen van het naar ons besef reeds gevolgde herstel.

Het feit bovendien, dat in de week, die achter u ligt, in uw eigen kerkelijken kring en samenleving u een besluit is voorgelegd ter beoordeling en daarna is genomen - na uw eigen oordeelvelling - door den kerkeraad, waarin deze breuk en ook dit herstel beide zijn beleden en in die belijdenis tot grondslag van verder-handelen zijn genomen, legt opnieuw den toestand bloot in z'n ernst, in z'n verschrikkelijkheid en - God zij gedankt - ook in z'n geloofsheerlijkheid. En hier staan we nu. Zal die heerlijkheidgeloofsheerlijkheid zijn, dat betekent: inhoud van ons geloof zelf, dan mogen we geen seconde toegeven aan de neiging van ons hart, vrij spel te hebben, eigen ervaring ten grondslag te leggen of op eigen wieken te gaan drijven, eigen gezag te hebben, eigen oordeel over de Synode, die ons vroeger samenriep en nog wil roepen tot bekering; of ook: een oordeel over onszelf of over den man, die voor u staat, te vellen naareigen particulier inzicht. Want Paulus zou vandaag ons toeroepen, dat het in de kerk verboden is, iets te gevoelenboven hetgeen geschreven is. Niet maar handelentegen hetgeen geschreven is, is verkeerd, ketterij dus en valse leer; niet alleen wat ertegen is, maar hetgeen daar boven is, is reeds verkeerd.

Niets te gevoelenboven hetgeen geschreven is. Deze grondregel van Paulus was, blijkens den vorm van den grondtekst, waarin hij wordt voorgedragen, een bekende regel, een stokregel, een vast thema in kerk en prediking. Het was een slagzin:

Niets voelenboven wat geschreven is. En gelijk Christus zegt: ‘Uw “ja” zij “ja” en uw “neen”: “neen” en wat daar-boven - niet daar-tegen - is, is uit den boze’, zo is het ook hier. Geschreven is geschreven, geopenbaard is geopenbaard, en wat daar

(7)

tegen is ook; maar wat reeds daar boven is, is uit den boze. Geen binding boven de schriftuurlijke binding en geen vonnis boven het schriftuurlijke vonnis en geen acten boven de schriftuurlijke acten. Wat daarboven ligt, is uit den boze. Omdat watboven de Schriften in binding uitgaat, een vergrijp is aan de heerlijkheid Gods, een misdaad tegen Gods majesteit, schennis van de kerk, die gebonden is in belofte en in bevel, in ontvangen genade en in aan-God-teruggegeven-genade; gebonden is dus aan Zijn eigen Woord en daaraanalleen. Wat heeft ze (de kerk) aan autoriteit, tenzij ze deze ook ontvangen, dusgekregen heeft? Wat heeft ze aan eigen macht?

Wat heeft ze aan autarkie, tenzij diegegeven werd? Daarom is het goed, in dit uur, waarin wij bij elkander zijn in vreze en beving en toch met het gevoel, dat zich de reformatie voortzet, nu te luisteren naar het schriftuurlijk bevel dat wij thans nader willen uiteenzetten, dat ik als thema neem, wijl ik aankondig:

De apostolische weigering om op zij te gaan voor bovenschriftuurlijke bindingen en vonnissen.

Van deze weigering wijs ik drie punten aan:

1. haar aanwezigheid bij de legging van het fundament der kerk 2. haar noodzakelijkheid bij het bewaren van het fundament der kerk 3. haar beantwoording aan het karakter van het fundament der kerk.

We kunnen het ook zó zeggen:

1. zo legt de eerste ambtsdragerskring den hoeksteen der kerk 2. zo gebruikt de tweede ambtsdragerskring den hoeksteen der kerk 3. zo leest elke ambtsdragerskring den hoeksteen der kerk.

I

In den tekst hebben we, zeide ik reeds, een weigering - een apostolische weigering dus, want de apostel Paulus komt het zeggen - om zich te laten ophouden door of op zij te gaan voor bindingen en vonnissen, dieboven-schriftuurlijk zijn, die uitgaan boven wat in Gods Woord geschreven staat. Ik zou in de eerste plaats daarvan aantonen, dat die weigering aanwezig was bij de legging van het fundament der kerk; dat ze daarbij dus optrad

K. Schilder,Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)

(8)

met bewustheid en door de apostelen werd erkend als eis des Heeren. Deze gedachte lees ik in de eerste tekstwoorden; daarin staat immers dit: ‘Deze dingen, broeders (dat zijn de voorgaande dingen), heb ik op mijzelf en Apollos bij gelijkenis toegepast’ Wanneer Paulus hier spreekt tot de Corinthiërs, moet ge eerst goed dóórdringen tot de vraag: Wie zijn de beide partijen, die elkaar ontmoeten? Aan den enen kant Paulus en Apollos, aan den anderen kant de kerk van Corinthe. Ik mag niet zeggen: Bij Paulus heb ik te maken met eenbijzonderen ambtsdrager en bij de kerk van Corinthe heb ik te maken met het ambtaller gelovigen. Want de kerk van Corinthe was een complete kerk, waarin ook toen reeds waren ouderlingen en diakenen, dus ook toen reeds het bijzondere ambt. Ook in die kerk waren ambtsdragers van Christus' wege aangesteld, die de gemeente weidden en regeerden en haar konden dienen, in Zijn naam haar weidende met het Woord.

Daarom isniet de tegenstelling zo: Paulus en Apollos, ambtsdragers van een hogeren rang - en de gemeente, een troepje leden, mensen van het volk. Maar het staat wél zo: Aan den enen kant Paulus en Apollos; de één apostel, door Jezus Christus zelf geroepen met een aparte stem op den weg naar Damascus, die het ambt had van één keer; bovendien Apollos, die hem hielp; en die beiden waren destichters - als ik het zo verkeerd even zeggen mag - van de kerk des Nieuwen Testaments. Dat is eigenlijk een klein beetje verkeerd gezegd, want de kerk van het Nieuwe Verbond is nietgesticht op Pinksteren, maar openbaar geworden als bestaande kerk in nieuwen vorm, in een nieuwe gedaante, een nieuwe bedeling. Maar goed, in die nieuwheid toch, in die nieuwe bedeling, in die uitbreiding over de toenmalige wereld, is toch Paulus geweest de stichter van de kerk. Hij zegt het zelf zo: Hij was de bouwer, die het fundament legde van Christus' leer, en die leer is het fundament van de Apostelen en Profeten. Daarom aan den enen kant Paulus en Apollos, beiden bouwheren der kerk in haar nieuwe gedaante: zij legden het fundament der kerk, waarvan de hoeksteen is Jezus Christus, en op dien hoeksteen verrees het gebouw in nieuwe glorie over heel de wereld, niet maar bij het Jodendom te Jeruzalem, maar in elke plaats van Gods eigen heerschappij.

En nu staat daar tegenover, aan den anderen kant de kerk van Corinthe. Niet dus een troepje onmondige mensen, maar een complete kerk van Christus Jezus, gebouwd en gesticht. geplant en

(9)

op het fundament opgetrokken door Paulus en Apollos. De apostel dus enerzijds, met zijn eigen helper: Apollos; aan den anderen kant de kerk, die hen mocht eren als stichter, als planter en natmaker, als bouwheren, die den uitgebreiden

Pinksterzegen hebben gebracht aan alle plaatsen van Gods eigen heerschappij, ook in Corinthe.

Nu heeft Paulus dus over de kerk van Corinthe een zekergezag. Men kan zeggen met een beetje ‘plat’ woord - in dit verband tenminste plat - een zekerzedelijk gezag.

Hij had die kerk gesticht, orde op zaken gesteld, ouderlingen aangewezen; hij is dus een man, die erkenning vond als iemand van geestelijken invloed. Maar eigenlijk is Paulus' gezag scherper te definiëren door te zeggen: hij hadapostolisch gezag.

De apostelen waren mensen, die een buitengewoon ambt kregen, dat later nooit meer gegeven werd, het stierf uit met den laatsten apostel. Het is een aparte dienst in de kerk geweest, om de kerk uit te breiden over heel de wereld en ook te gaan naar Corinthe en ook naar Bergschenhoek en naar alle plaats van Gods heerschappij.

En met dit gezag, optredende als apostel en bovendien geïnspireerd bij het schrijven van dezen brief door een zeer aparte werking van Gods Heiligen Geest, die Paulus verlicht en hem onfeilbaar Gods eigen Woord doet schrijven, komt Paulus nu tot de gemeente, waaraan hij schrijft. Er was ook reden genoeg, om dat gezag te doen gelden in de kerk. Want de kerk van Corinthe was reeds gedeformeerd en verwaarloosd in ontstellend korten tijd, zodat het mooie gebouw op z'n grondvesten ging beven, de planting des Heeren dus dreigde te verschroeien en te verdorren.

In Corinthe's kerk waren grote, gruwelijke zonden. Het was een stad van

buitengewone weelde, van rijkdom, van wereldverkeer en dus ook van zedeloosheid, lichtzinnigheid, enz. En de kerk van Corinthe is - evenals elke andere kerk - nog nooit in staat geweest den invloed van de buitenwereld te ontgaan. Bovendien was Corinthe's kerk een kerk vol met wat men noemt ‘geleerde’ mensen. ‘Geleerd’ dan te verstaan in den zin van de Griekse wijsbegeerte, welke in die dagen, ook in Corinthe, een hogen toon voerde en den geest eenvoudig-weg bevelen gaf. De griekse wijsgeren leefden bij den waan, dat de wijsheid ligt in den mens zelf. De voordracht der wijsgeren was er op gericht, de mensen te boeien door fijnheid, door den mooien vorm en sprankelende - liefst nieuwe - gedachten. Het spelend vernuft van de griekse wijsbegeerte, dat ook

K. Schilder,Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)

(10)

in Corinthe doorwerkte, had zich het recht toegeëigend, om op eigen recht en eigen autoriteit te zeggen: Het is mij ingegeven door een macht vanboven. De goden gaven - zeggen de heidenen - God gaf - zeggen de zwakke christenen - mij wat in, dat ik zo aanvoel. Wanneer ik het aanvoel is het wijsheid van boven, want ik kreeg het door ingeving vanboven af.

En die neiging, eerst van de heidenen, later ook van de bekeerde christenen, om datgene, wat ze zo aanvoelden en ‘kregen’, te beschouwen als wijsheid, waartegen niet te praten valt, heeft ook in Corinthe's kerk slachtoffers bij duizenden gemaakt in den loop der eeuwen. Dat blijkt uit Corinthe's opgeblazenheid. Waar de Schrift samenbindt op één fundament, daar was in Corinthe de neiging der hoogmoedigheid om te zeggen: ‘Ik vind dien man het mooiste preken’, of een ander: ‘Ik vind hem het 't fijnste zeggen. Ik vind Paulus een boeiende figuur, een man van gestes en krachtige daden’. ‘Ik vind Apollos veel mooier’, zei een ander, ‘een geleerde van Egypte, die het prachtig kan zeggen’. ‘Ik vind Cefas een fijne figuur’, zei een derde, ‘een man van sta-vast, die er eerder bij was dan Paulus, die later binnenkwam’. Nog een ander zei: ‘Ik ben van Christus, ik vind dat die man z'n programma zo fijn stelt, ik moet mij daarbij houden en mij noemen naar Christus in tegenstelling met anderen’.

En daarbij kwam de hoogmoed door - wat men noemde - de ingevingen van boven af in een ogenblik van inspiratie.

Er was een kringetje, dat de kerk verzuimde, om een gezelschapje te stichten, waar iemand een ingeving kreeg van boven af. Het heette geestvervoering, maar het was geen vervoering door den Heiligen Geest, maar een

uit-het-lood-geslagen-zijn van den eigen menselijken geest. Geestvervoering kan ik hieraan kennen: de Heilige Geest spreekt inderdaad in mijn hart, maareerst in de Schrift. En alleen Gods Geest kan nooit zichzelf tegenspreken. En ik moet dus om te weten of wat ik hier(1)voel, uit Hem is, één ding vragen: Klopt, wat ik hier(1) voel, met wat daar(2)staat? Zo ja, het is uit God en zo neen, dan is het

boven-schriftuurlijk en dus tegen-schriftuurlijk. Dat is Geestesvervoering, zo kent men Geestes-profetie, Geestes-inspiratie en Geestes-gemeenschap.

Maar in Corinthe had men de neiging om in gezelschapjes te zeggen: ‘Och, wat daar(2)staat, is maar de letter. Wat in den

(1) Gebaar: wijzend op het hart.

(1) Gebaar: wijzend op het hart.

(2) Gebaar: wijzend op den Bijbel.

(2) Gebaar: wijzend op den Bijbel.

(11)

Bijbel staat - 't is maar, nu ja, de Bijbel van de Joden; (het Oude Testament, zeggen we vandaag) dat is maar de letter, de Schrift, dode Schrift. Maar het moet hier(1) wezen, ziet ge’. En men vergat, wat menhier(1)voelde, te meten aan watgeschreven staat en kreegboven-Bijbelse inspraken en noemde die eigenlijk het neusje van den zalm. Een tekst was maar een tekst, maar een inspraak was een inspraak, ziet ge, aristocratisch en fijn.

Zo kwamen de mensen te Corinthe er vanzelf toe, elkaar te plaatsen in groepjes, en waren zij, die de meeste inspraken hadden, degenen, waar omheen men zich groepeerde. De cellenbouw werd beheerst door de vraag: of in het hart uitspraken des ‘geestes’ waren. Paulus was voor velen een verachte man, hij kon niet eens mooi praten, hij maakte van die lange volzinnen, die soms niet eens af waren (Ef.

1). Apollos, zei men, was wel een mooie man, maar hij kwam uit Egypte; hij moest nog leren, wat het supplement was boven de leer van Johannes den Doper; een kleine praatjesmaker, al kan hij fijn spreken. Een derde zei: ‘De letter is mij te

“letterlijk”.’ Een vierde zei: ‘Ik laat alle uitspraken los en mijn binding ligt hier(1), ik bind mijzelf aan mijn eigen bevinding, want die is goddelijk in zichzelf’.

En nu komt Paulus, waar de kerk zo uit elkaar dreigt te vallen in groepjes, met zijn gezag de kerk bestraffen en zo herstellen. Hij komt zeggen: ‘Zo gaat het niet goed, want wanneer gij zoboven-schriftuurlijke bindingen legt, doet gij anders dan ik heb gedaan, toen ik u als kerk stichtte. Bij den bouw van de kerk heb ik mij opzettelijk in mijn ambt gevrijwaard van en schrap gezet tegen elke

boven-schriftuurlijke binding en oordeelvelling’. Dat zegt Paulus, wanneer hij zegt:

‘Deze dingen (dat betekent: de dingen van vers 1-5) heb ik op mijzelf en Apollos toegepast bij gelijkenis’. ‘Deze dingen van vers 1-5’, zegt Paulus, ‘heb ik aldus aan u voorgesteld in mijn onderwijs, maar mijn onderwijs van vers 1-5 is geworden tekening van wat Apollos en ik zelf hebben gedaan bij de stichting der kerk. Mijn onderwijs - vers 1-5 - is algemeen bedoeld, maar het was een persoonlijke tekening van wat ik zelf heb gevoeld en gedaan, toen ik als Apostel optrad.’ Daarom is de grote vraag: Wat zijn de dingen, die Paulus nu als een tekening van het kader, waarin hij en Apollos hebben gewerkt bij de kerk-stichting, naar voren haalt?

(1) Gebaar: wijzend op het hart.

(1) Gebaar: wijzend op het hart.

(1) Gebaar: wijzend op het hart.

K. Schilder,Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)

(12)

Laten wij dat even in 't kort nagaan door vers 1-5 te lezen. Vers 1 zegt: Denk er aan, wij zijn maar rentmeesters en uitdelers van Gods verborgenheden. Hetgeen verborgen was, vele eeuwen, met name voor Israël van den ouden dag, is bekend gemaakt en onthuld door Christus' opstanding van de doden op Paasfeest en wat volgde. Nu, gemeente, Gods verborgenheden, daarvan waren wij knechten en rentmeesters. Dat is een vreemde gedachte: rentmeesters zijn van Gods Woord.

Een rentmeester is iemand, die voor een rijken meneer z'n bezittingen moet beheren.

Iedere rentmeester moet twee dingen doen: 1. hij moet het goed beheren en ieder geven de portie, die hem toekomt, 2. hij moet letten op z'n reglement, z'n instructie, waaraan hij gebonden is. Want elke gewone rentmeester heeft eeninstructie, om zijn ambt er naar uit te oefenen. Daaraan is hij gebonden en hij mag, naar die instructie levende, het goed van zijn heer beheren. Maar bijdeze rentmeesters hebben we dit eigenaardige, dat het goed, dat zij beheren moeten, meteen ook bevat hun eigen instructie. Een rentmeester van gewoon formaat heeft twee dingen:

zijn te beherengoed plus daarboven zijn instructie. En zijn baas zegt: Denk er aan, ik houd u aan uw instructie; daarvan blijft gij af, die zal ik wel toepassen. Maar aan de kerk-stichters heeft God toevertrouwd ter behering, en ter bestudering ook, juist Zijn eigenWoord. En dat Woord bevat de geschreven instructie van de rentmeesters.

Dat Woord zegt, dat de kerk heeft genadebeloften; zegt ook, wat de kerk moet doen en eisen. Het zegt, wat de kerk heeft in haar gewone vergadering; het zegt ook, wat ze heeft in haargezag. Het zegt, wat de kerk heeft in haar gesticht-zijn; het zegt ook, wat ze heeft en krijgt in haar gesticht-worden. Deze rentmeesters moeten hun eigen instructie dus ook gaan bedienen. Nu is het moeilijk rentmeester te zijn in den eersten zin, maar het is veel moeilijker rentmeester naar de leer der Schriften te zijn. Want de Schriften oordelen dekerk, maar ook de predikers. De Schrift is de instructie voor degemeente, maar ook voor wie ze bouwt. Het is de grote

vertrouwenspost, die iederen rentmeester toedondert: Denk er goed aan, mensenkind, gij bedient de Schrift, gij administreert uw eigen bevel, uweigen instructie. Pas daarom op, dat gij nooit die instructie aanvaardt op eigen gezag. Ga nooit uitboven het schriftuurlijke, want wanneer ge dat doet, is uw instructie gewordenboven-schriftuurlijk, een toevoeging aan de Schrift, dus meteen een verbastering van het u toevertrouwde ‘landgoed’,

(13)

een verknoeien van uw eigen te beheren ‘kapitaal’,schending van den ‘akker’ met vergif. Uw leven als rentmeester hangt aan het trouw-blijven aan hetWoord.

Daarom, die gedachte van te zijn rentmeester der Schrift heeft Paulus beheerst in zijn kerk-stichting. Hij zegt: ‘De algemene preek heb ik algemeen gehouden, maar ik heb het toegepast op en scherp in het kader gezet van Paulus en Apollos. Wij samen hebben uw kerk gebouwd. Wij hebben het zó gedaan: ons niet gebonden aan enigen band, dan alleen denschriftuurlijken. Daarom’, zegt Paulus, ‘kunt gij met plezier mij veroordelen’. Ze zeiden: ‘Paulus deugt niet’. Ze hebben hun oordeel geveld en gezegd: ‘Vóór hem dit en tegen hem dat’. Ze hebben gezegd: ‘Paulus gaan we bekijken van boven-af, als eigenmachtige grote Corinthiërs’. Maar Paulus zegt: ‘Och, of gij mij oordeelt en door uw oordelen binden wilt, is mij voor het minst’.

Dat betekent dit: ‘Die zet geen zoden aan den dijk’. ‘Het is mij voor het minst van u te worden geoordeeld’. ‘Ja’, zegt Paulus, ‘het is ook voor het minst voor mij, of ik van een menselijk oordeel word geoordeeld.’ In het grieks staat er: ‘een menselijke dag’. Het is mij voor het minst, het zet voor mij geen zoden aan den dijk, het verandert mij niet, of er een menselijke dag, een menselijke oordeelsdag is. Wat Paulus betreft, geen rijks-dag en geen kerk-dag, die Paulus in Corinthe gaan beoordelen, zullen zijn koers hem laten veranderen. Want Paulus is niet gebonden aan menselijke oordeelsdagen van hoofdstuk 4:3. Een menselijke ‘dag’ is een andere dan een Goddelijke ‘Dag’, waarin de Heere vuur eenmaal zenden zal over de kerk. En het vuur, dat Hij in de kerk blaast, zal verschroeien alles wat gebouwd werd op het fundament der kerk en niet bestand was tegen het vuur: hooi, prachtig

palissanderhout, stro tussen de muren, het verbrandt allemaal, brandbaar spul is het, het verbrandt in den oordeelsdag, ook al is het gebracht in het kader van het fundament der kerk. Maar wat blijft, is het fundamentChristus Jezus, de oude leer, de eeuwige waarheid. En als Paulus zegt: ‘Ik heb gebouwd en verder gebouwd, geplant en af-gemaakt het gebouw’, nu, dan weet hij dit: Daar komt eenmaal een oordeelsdag, die met vuur-van-boven dat werk brengt in het gericht. Maar tegen dien Goddelijken dag kan een menselijke dag Paulus niet veel kwaad doen. Want elke menselijke oordeelsdag moet - om te zijn oordeelsdag - binden. waar God bindt, sluiten waar Hij sluit, bediening van de sleutel-

K. Schilder,Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)

(14)

macht zijn naar Zijn eigen Woord, geloofsinhoud zijn in het stuk der verlossing. Want dan, en dan alleen, kan de kerk zeggen: ‘als ik den sleutel omdraai hier op aarde in de kerkdeur, dan draait God den sleutel om in de hemelpoort’. Wanneer de kerk in haar oordeelvelling, in haar bindingen, in haar veroordelen van Paulus of wien ook zich ooit losmaakt van het geschrevenWoord en boven de Formulieren van Enigheid, die uit den Bijbel zijn gehaald, ietsanders brengt, waarvan zij nooit durft zeggen: ‘Zo sprak God absoluut’, en wat ze toch zegt binding te zijn, danspeelt de kerk met de sleutelen enrammelt er mee, inplaats van ze te gebruiken in Zijn naam.

Dan wordt de binding op aardecaricatuur van de binding in den hemel. Het vrezen en beven is weg. En we krijgen dan een kerk, die vandaag zegt: ‘Uit de laan gij! Wij ontzeggen u het recht op Avondmaal, Doop en Woord-bediening’, en die dan een week later kan zeggen: ‘Kom maar binnen bij de Conferentietafel, wij zijn een Calvinisten-bond, we leren de pluriformiteit der kerk. En vandaag u uitwijzende, zullen wij morgen zeggen: U is een voornaam heer, mits gij in een andere kerk zijt’.

Dat is het verschrikkelijke vanboven-bijbelse binding; die kan Paulus niet erkennen.

En als Paulus zegt: ‘Ook mijzelf heb ik nooit geoordeeld’ wil dit zeggen: ‘Ook ik, Paulus zelf, heb geen voldoende gaven om over mijn eigen hart, mijn eigen visioenen, mijn eigen drijfveren, een afdoend vonnis te geven. Ook ik zelf geef aangaande meneer Paulus geenboven-bijbelse binding. Ik wijs die af van u, Corinthiërs, ik wijs die ook af van mijzelf. De Heere oordeelt straks. En als ik vandaag werk, zal ik vandaag de orde moeten kennen op aarde te binden aan hetgeschreven Woord. En daarom, Corinthiërs, ik wijs af, bij elken kerkbouw, het rentmeester-zijn naar eigen inzicht. Ik wijs af bij kerkbouw en het daarop-terugzien, elke binding en oordeelvelling, dieboven den Bijbel uitgaat en ook er aan toedoet, wetend, dat God straks in het licht brengt, wat verborgen is, maar ook nu reeds bindt aan zijn eigen geschreven Woord’. En het zijn deze dingen, die Paulus zelf met beving en ontzag al dien tijd heeft toegepast, en die hij thans in die algemene lijn sprekende, ziet als het kader, waarin die beide mannen van Corinthe, hij en Apollos, hebben gearbeid bij het leggen van het fundament der kerk.

Gemeente van Bergschenhoek, het was genade van God, dat juist Paulus en Apollos dat hebben kunnen doen. Als er twee mensen waren, in wie een neiging was, wier aanleg het was, om te

(15)

binden boven den Bijbel uit, dan waren het die twee. Paulus en Apollos. Wat betreft Paulus, die man was groot gebracht bij bindingen buiten den Bijbel en boven den Bijbel. Hij was leerling van Professor Gamaliël, een man, die als voorganger der Farizeeën een expert was in de binding boven den Bijbel uit. De Farizeeën waren knap; ze zeiden: ‘Zo staat het in den Bijbel, maar wij zetten er nog zoveel paragrafen op’. Die leerling der Farizeeën, die knappe student van dien farizesen professor, die zich met den paplepel ingegoten zag binding boven den Bijbel uit, die zegt me daar vandaag: ‘Ik heb geleerd niet te binden, noch u noch mijzelf, en mij niet te laten binden, noch door u noch door mijzelf, aanboven- en buiten-bijbelse binding en oordeelvelling, goed niet en kwaad niet. Ik aanvaard geen vonnis van veroordelen, ook niet van vrijspraak, datboven den Bijbel uitgaat. Begraaf mij onder lintjes of verdoem mij met een kerkelijk vonnis, wanneer het omgaatbuiten de Schrift, zeg ik: ‘Neen!’ tegen den lof en tegen de blaam. Ik bind mij in mijn prediking, in mijn huisbezoek, in mijn kerkelijke tucht, ik bind mij niet aan uitspraken van u, die niet zijn geput op duidelijke manier uit de Schrift. Ik zeg Neen: Ik bind mij niet aan een uitspraak, waarvan gij den moed niet hebt te zeggen: het staat daar en daarin het geschreven Woord en dus: het is waar. Ik bind mij aan de Formulieren van Enigheid, die uit den Bijbel zijn, en de rest laat ik over boord vallen. Wanneer Paulus dat zegt, is dat genade, ook voor hem. Als er één mannetje was, dat Corinthe begrijpen kon in z'n zwakheden, was het Paulus. Corinthe had een juffrouw, die zei: Broeders, zusters, ik kreeg van de Heere dit en dat, ik was in den zevenden hemel. En een meneer straks die hetzelfde zei, en morgen nog één, en ginds weer een vierde. Nu, Paulus wist daar ook alles van. Die was ook geweest in den derden hemel, ja, in den zevenden hemel zouden wij zeggen vandaag. Opgetrokken geweest tot boven de wolken. Die man kende ook visioenen. Hij had ook hemel-gezichten. Ook hem waren de gordijnen van boven weggedaan. Hij zag onuitsprekelijke dingen bij God.

Als er één man was, die kende de vervoering van den geest, de extase van boven-de-aarde-uitgetild-zijn, dan was het Paulus, die was opgetrokken geweest tot in den derden hemel toe. Maar die man kwam terug en zei: ‘Mensen, denkt er aan, ik bind mij alleen aan deletter: daar staat geschreven. Ik vertel niet van mijn visioenen, die ik beleefd heb. Ik vertel niet aan u, wat ik heb gezien’. Paulus krijgt een doorn in het vlees, een pijn of kwaal,

K. Schilder,Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)

(16)

die hem verhinderen gaat met wellust te sabbelen aan zijn eigen plezier van geestelijke verrukking te kennen. ‘Neen’, zegt Paulus, ‘ik moet mij niet over het paard laten tillen. Ambtelijk ben ik gebonden aan deletter en daaraan alleen. En, Corinthiërs, doet gij desgelijks. Dan heb ik, Paulus, gezegd, wat ik ook zelf heb aanvaard als Gods eigen wil, en toegepast’. Het is genade van God, als hij zichniet binden laat. Ook voor Apollos, als hij zich alleen aan den Bijbel bindt - aan den halven Bijbel, want er was alleen maar het Oude Testament, méér was er toen niet.

Het is voor hém ook bijzondere genade. Stel u voor: student was hij geweest bij de professoren van Egypte. Dat waren grote heren. Hij kende de cultuur van Egypte, de scholen van dien tijd, waarvan een roep van geleerdheid uitging over heel de wereld. Een knappe student en een fijne prediker, een fijne redenaar. Vorm en inhoud der rede waren verzorgd. Een intellectueel man van hersengymnastiek bij uitstek. Zo'n man heeft de neiging zijn hersenen te doen spelen met grillige

gedachten. Er is reeds verzoeking in het kunnen-bedrijven van hersengymnastiek.

Ge kunt op woorden verliefd worden en op begrippen ook. Alsdie man zich bindt aan de Schrift, is datgenade. Vooral die man, die nog leren moest ook. Men zou zeggen: Apollos is maar een aankomende jongen in de kerk. In Egypte bekend, in de kerk een krullenjongen. Als hij komt bij Aquila en Priscilla weet hij alleen maar, wat Johannes de Doper leerde, en wat die man wist van de Bijbelse lijn. En wanneer hij komt bij Aquila en Priscilla hoort hij, dat hij nog een massa leren moet. En zo komt hij in Corinthe om te leren en te prediken. Hij is nog eenaankomertje en meteen reedsoplegger der handen: hij staat in het ambt, dienaar der kerk is hij. Dat kan wel, want Apollos, die fijne redenaar, bindt zich aan watgeschreven staat, en dan kan het ook. Hij bindt zich aan wat erstaat, en dan gaat het ook. De leerling is leermeester, want dit éne ding leerde hij:Niet uitgaan boven wat er staat. En als zo'n man naast Paulus komt, kunnen ze allebei de kerk gaan stichten, het fundament gaan leggen. Paulus met visioenen, Apollos zonder visioenen; Paulus een ongelukkig redenaar, de man met het zwakke woord, Apollos een prachtige meneer met een fijne stem en mooie gebaren en een schitterende verdeling van de preek. Paulus, een man, die komt van de Farizeeën, van Gamaliël z'n professor. Apollos, een man, die van Egypte komt en daar de professoren hoorde. De één uit het oude Israel, de ander uit het

(17)

cultuurland Egypte. En die twee mensen komen samen in Griekenland en planten dáár, op Griekenlands eigen bergen de vaan van Christus en zeggen: ‘Wij gaan het fundament leggen en denk er aan, de stenen van het fundament dragen het opschrift:

Alleen hetgeschrevene zeggen en verder niet’. Zo kan God wonderen doen in de kerk en haar stichters. En het grootste wonder was, dat juist deze twee mannen dit onderwijs van de afwijzing vanbovenschriftuurlijke bindingen en oordeelvellingen hebben gemaakt tot hun eigen lijfspreuk bij het leggen van het fundament der kerk.

II.

En nu zeg ik niet: Nu moeten wij vandaag kleine Paulusjes en Apollosjes worden.

Hun voorbeeld gaan wij niet eens nadoen. Ik zeg alleen maar dit: wat zij deden was - juist in hun doen - het volgen van de algemene lijn. ‘Dat algemene onderricht’, zegt Paulus in punt I ‘heb ik geplaatst in het kader van Apollos en mij. Maar denk er dus aan, we waren daar niet op eigen gezag gekomen, maar het was reeds vóór mij begonnen, het is een schriftuurlijke eis. Dus niet mij gaan nadoen, maar gij allemaal, in den verderen opbouw der kerk, moet teruggrijpen naar wat wij hebbengekregen uit deSchriftuur, die er was vóór Paulus en Apollos.’ Daarom komt in punt II: ‘Ik heb het gedaan om uwentwil, opdat gij, kerk, aan ons zoudt leren, niet te gevoelenboven hetgeen geschreven staat. Dat gij niet, de èèn om eens anders wil, opgeblazen wordt tegen den ander’. Bij het fundamentleggen deden Paulus en Apolloszus, bij het bewaren van het fundament bij den verderen kerkbouw geldthetzelfde voorschrift, dat Paulus heeft toegepast bij de kerk-stichting. Ik zeg het om uwentwil, gij

ouderlingen. Regeert zó de kerk, gij ouderlingen. Snijdt af ieder, zodra hij zegt: Ik hoor het van binnen, het is in orde. Snijdt af elken broeder, die zegt: ik houd van dien broeder, dat is mijn smaak. Snijd af, kerkeraad, en gij, gemeente, bind u aan wat de kerkeraad u zegt. Om uwentwil, gij ganse kerk, die staat en gebouwd wordt op het fundament, dat eenmaal gelegd is: CHRISTUS JEZUS, om uwentwil heb ik gezegd vers 1 tot 5. U gaan die oude regelen aan. Want vandaag, bij elke nieuwe kerk-formatie, is de oude regel: Afwijzen de neiging, om op zij te gaan voor

boven-schriftuurlijke binding en leer en oordeelvelling. Niet opzij, al kost het misschien offers. Niet opzij, al krijgt ge tegen u de volle laag van verdachtmaking. Niet opzij, het tast aan den grondslag der kerk, het zal den opbouw der

K. Schilder,Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)

(18)

kerk doen ontaarden in een bij-gebouwtje. Daarom moet gij leren aan ons voorbeeld en leren door ons doen opnieuw, dat de regel der kerk is:Niets boven hetgeen geschreven staat!

Dat is een spreuk, die in die dagen een korte formule bevatte. Dat betekent: Niet uitgaan boven het Oude Testament. In die dagen was er nog geen Nieuwe

Testament. En ik zeg weer, Gemeente, denk er aan, hoe machtig God de geesten bindt van Zijn eigen knechten. Alles roept om het Nieuwe Verbond: het Evangelie van Lucas, de Brieven van Paulus, de Openbaring van Johannes kwamen. Er was een roep om het nieuwe. Het nieuwe was er al in Christus, maar het moest nog beschreven worden en voor de kerk leesbaar gemaakt. Het ‘nieuwe’ is er in de nieuweorde. Reeds ten dele had de Geest de nieuwe pennen gevoerd in den aanvang van het Nieuwe Verbond. En in dien tijd van het nieuwe, dat uitspruit aan alle kanten, zegt zelfs Paulus: Geen enkele letter, ook van den Bijbel niet, of het moet zijn in de lijn van het Oude Testament. Alle geleerdheid van vandaag, in Corinthe ook, is gebonden aan wat de profeten van Israel hebben gezegd. Griekse wijsgeren, bukt voor Jesaja en Amos, dien koeienman, want de Geest heeft met gezag door hen gesproken. Aristocraten van Athene, bukt voor Koning David met zijn psalmen en herdersverleden, de Geest sprak door hen. Gij allen, die zweert bij de ingeving, komt naar deletter toe. En gij, kerk, aanvaard ook straks, als gij het Nieuwe Testament gaat bundelen, aanvaard geen brief van Jacobus, of van Paulus tenzij die brieven, naar Geestesgetuigenis, overeenkomen met, en eigenlijk reeds liggen in de Schriftuur van het Oude Testament. Hier bindt de Geest, die het doen kan en mag, Hij alleen, als Hij Paulus inspireert, zichzelf reeds om geen letter van den Bijbel van het Nieuwe Verbond aan de kerk cadeau te doen of te laten erkennen, zonder verificatie van wat toen reeds was geschreven. En als de kerk leren wil, moet zij ook in eigen spreken en tucht zich daaraan binden: hetgeengeschreven staat.

Dat moet ze leren. En het leren begint met leerling-van-een-meester te zijn. Dat betekent: door eigen inspanning en verkenning stap voor stap er in komen. De Heiland heeft geleerd door hetgeen Hij geleden heeft. Lijden is meestal een snelle manier van wat aanleren. Ook Christus moest leren door het lijden, gelijk Paulus moest leren door de besnijdenis van zijn vlees, door de kruisiging van zijn eigen vernuft. En Apollos meteen en de hele kerk moet leren door bitteren strijd, ook vandaag. We leren door den harden weg van tucht en veroordeling, den weg

(19)

van verlies van veel vaste posities. Maar we leren zo. We leren, wat we allang vastgesteld hadden: geen binding aanvaardenboven hetgeen geschreven is. We leren ernst te maken met de tucht der kerk. We zeggen: Pas op, zeg niet, wanneer ge candidaten binden gaat: dat is het, wat geschreven staat - als ge 't nietzeker weet. Elke formule afwijzen moet ge, ook als leer-uitspraak, die bindt alsof 't was openbaring des Heeren - Liever een formule als binding weigeren, als men niet weet: het staat duidelijk in de Schrift, dan zeggen: 't kon wel eens waar zijn. Niet bij trefkansen leeft de kerk, maar bij de gewisse weldadigheden Davids. Want dit alles heeft Paulus gezegd tegen de hoogmoedigheid der Corinthiërs: Als ge binden gaat op die manier, als geboven den Bijbel uitgaat, andere bindingen als binding accepteert, wat komt er dan? Geen binding, maarverdeeldheid. Een scheur komt er dan. En van wien?Niet van den man, die zegt: die binding weiger ik. Want die man, die zegt: ik weiger dat, houdt zich aan den ouden regel, die stokregel was:

niet uitgaan boven hetgeen geschreven was. Maar de scheur komt vanhem, die bindt waar God niet bindt. Als de kerk staat of valt met Gods spreken en zwijgen in haar eigen spreken en zwijgen, welnu, dan is de scheur gemaakt door hem, die spreektboven het spreken Gods - al had hij gelijk, toevallig -, de scheur komt door hem, die bindtboven de bindingen Gods - al had hij gelijk, toevallig. Hij profeteert niet metvaste, gewisse zekerheid. Hij heeft de sleutels geprobeerd, maar niet bediend. Proberen is geen rentmeester-zijn van verborgenheden. Het einde is opgeblazenheid. Wat den een zal zijn ten voordeel, is in 't nadeel van den ander.

Voor den één is het voordeel, maar het is tegen den ander, in zijn nadeel. Dan zegt de één: ‘Ik ben pro Paulus, contra Apollos’, en de ander zegt het precies omgekeerd.

De één zegt: ‘Ik ben van den broeder, de zuster, die het zo mooi ervaren heeft in visioenen’, en dus contra den ander, die zegt: ‘Ik moet eerst het bewijs hebben, dat het ook in den Bijbel staat’. Hoogmoed komt er, splitsing komt er, gezelschap-geklets komt er. Geen kerk meer. Er komt opgeblazenheid om bepaalde lievelingsfiguren engeen eenheid in ambtelijken zin om de kerk en haar fundament. Dat is het bederf in Corinthe na een paar maanden - bij ons na 110 jaar. Maar het is er reeds bij ons, het opgeblazen zijn, als we zweren bij de traditie van een ‘school’ van een overleden professor: binding aan een opvatting, die niet de hemelse rechter voorschrijft.

Afgewezen blijve de binding aan schoolse uitspraken, plus de binding aan hiërarchie, die

K. Schilder,Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)

(20)

van boven ingrijpt met mensengezag. En daarom heeft Paulus gezegd:Opdat (staat er in het grieks) niemand in de kerk hier partijschappen zou invoeren tegenover den kerkbouw, en de scheur zou importeren in naam der lievigheid en der rust en der binding aanwat niet in den Bijbel staat.

III.

Als Paulus zo bindt, zichzelf, als eersten ambtsdrager, met Apollos, wanneer hij het fundament legt en zo de kerk bindt in het bewaren van het fundament en het gebouw der kerk, dan doet Paulus dat met een beroep op het oude. ‘Want’, zegt Paulus,

‘elke ambtsdrager, die vroeger of later optreedt, ik-zelf en ook Apollos en later gij en wie verder komt, elke ambtsdrager leest mijn regel van vandaag in het opschrift van het kerk-fundament.’

Immers, nu komt Paulus in vers 7 naar het machtige, gereformeerde, calvinistische vrije-genade-thema toe: ‘Wie onderscheidt u, wat hebt gij in bezit, Corinthiërs, dat niet eerstontvangen werd? En wanneer al uw gaven ontvangen zijn, wat pocht gij dan op u zelf, alsof gij iets hadt, dat niet eerst ontvangen is?’ Dat is het thema der vrije genade, het oer-gereformeerde adagium, de lijfspreuk van ieder, die Calvijn kent.Alles uit genade, niet uit de werken, opdat niemand roeme. Geen enkele mensen-mijn, waaruit het goud is gedolven meteigen spade. Elke hand gevuld, ja, ja, maar van boven, door en metgenade-schatten. Niets uit ons, alles uit God. Vrije, verkiezende, loutere genade, allesontvangen. Dat is het fundament der kerk lezen naar het opschrift, dat er boven staat. ‘Want’, zegt Paulus, ‘het staat daarvast en zeker, het fundament Gods, hebbende als nummer één dit zegel: de Heere kent - door verkiezing, door voorverordinering - bij voorbaat door eigen wil hen, die de Zijnen zijn. En pas daarna komt als nummer twee dit opschrift op grond van de verkiezing: nu moet ook iedereen, die door vrije genade des Heeren gekende is, afstand van de zonde doen. Heiligmaking? Goed. Ja maar, het is geen spontane daad, maar vrucht van derechtvaardigmaking.’ Hier leest Paulus het fundament der kerk in zijn opschrift. Hij leest, wat er alstond. Want, merkwaardig genoeg, de man, die het fundament legde van den tweeden tempelbouw, haalt - misschien bewust - aan een woord van David, toen deze nog maar dacht aan het komende fundament van den eersten tempelbouw. Als David, voor Salomo, reeds den tempel ziet en ontwerpt - op

(21)

papier en in den geest - en collecten houdt en de gaven komen binnen, dan komt David publiek voor het front en zegt: ‘Heere, wij danken U zeer voor de collecten.

Het was allemaal van U en daarom geven wij het U terug. Het was van U, Heere.

En als de tempel straks blinkt in de zon, is het des Heeren goud. Wanneer het tempelgoud boven de ark in het heilige der heiligen en het gouddoek zich laat zien, komt het van U. Als wij het U presenteren, is het Uw eigen geschenk. Wij hebben volle handen, Heere, maar Gij hebt ze uit Uw eigen schatkameren gevuld’.

En daarom, die spreuk ‘vrije genade’ staat boven de muren van Jericho, dat eenmaal door het geloof gevallen is. Zij staat boven Davids en Salomo's tempel, eer die er staat. Davids geest brandt die letters‘alles genade’ er in, vóór er een steen gemetseld is. En als de tempel verdwijnt in het niet, is wel de tempel weg, maar hetopschrift staat er nog. En als Paulus en Apollos een kerk gaan stichten, hier en ginds en ook in Bergschenhoek, kan de tempel verdwijnen, wat de stenen betreft, maar dan blijft staan het opschrift:‘vrije genade’, geschreven in het hart, want geschreven inGods geschreven Woord van het Oude en nu ook van het Nieuwe Testament. Daarom, als dat waar is:‘vrije genade’, uit Gods handen leven;

als dat waar is: ‘verkiezing zonder enigen grond in u of mij’, wat pochen wij dan, arme kerkjongens, alsof wij iets in ons-zelf hadden? Corinthe zegt: ‘Ik heb het hier, in mijzelf’, Athene zegt: ‘De filosoof heeft het in zich-zelf’, Egypte zegt: ‘Ik heb het in mij-zelf’, Gamaliël, Paulus' professor, zegt: ‘De mens is schoon door de gaven der eigen bevinding. Hij is zijn eigen mijn, waaruit hij het goud delft met eigen autoriteit, zijn eigen fontein, die water spuit uit eigen voorraad’.

‘Neen’, zegt Paulus, en Gamaliël mag de laan uit gaan nu. ‘Neen’, zegt Apollos, en Egypte's wijzen mogen nu ook vergaan. God lacht om allebei. ‘Wat hebt ge, dat ge nietontvangen hebt?’ En als alles ontvangen werd, puur geschenk Gods is, hebben we nooit te zeggen: ‘Ik ben onderscheiden doormijzelf’. Niets in of aan ons kan ons ooit boven anderen uitheffen. Wie opgebeurd is, is eerst neergesmakt. Wie met ere naar huis gaat, is door den schandpoel heengetrokken. Alleen die weg van vernedering wordt weg van verhoging. En elke kerkbouw, oud of nieuw, elke kerkbouw in oud formaat, dat verdwijnen moet, of in nieuw formaat, dat eigenlijk oud is, heeft zich te binden in elk stuk aan deze grond-idee, datalles vrije genade is.

K. Schilder,Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)

(22)

In vers 7 voert Paulus een andere taal dan in vers 6. In vers 6 staat: ‘gijlieden’

(meervoud), om ‘uwentwil’ (meervoud). Maar in vers 7 staat het enkelvoud: ‘Jij’.

‘Wie onderscheidtjou, wat heb jij daar, dat niet ontvangen is?’ Van het meervoud, waarin hij dekerk aanspreekt, komt hij bij het enkelvoud: ‘Jij, mens, jij, gedoopte, wat hebjij, kind en man en vrouw der kerk, wat heb jij, of je hebt het ontvangen?’

En als het ontvangen werd, poch dan niet, alsof het uw eigen vondst ware. Neem het aan alsgenade en word zo mede-rentmeester, elk in het zijne, rentmeester van uw eigen reglement, de Heilige Schrift. Bedien de Wet door het Evangelie, bind samen bevel en belofte, de twee delen van het Verbond, die samen één geheel zijn en blijven moeten. En ga dan den weg op, dien God wijst, afwijzend elke

boven-bijbelse binding, maar met de Schrift voor ogen, zeggend: ‘De letter slaat dood, maar de Geest,die letter gebruikende, maakt levend. De letter, van den Geest gescheiden, slaat dood. De letter van het Oude Testament, los van het Nieuwe, dat haar verklaart en uitwerkt, slaat dood, maar de Geest, Die de beide Verbonden aanneemt en verbindt, maakt in beide het Woord levend’.

En wie dat beseft, staat rustig, wat ook gebeurt. Den nacht ingaande misschien, wat menselijke uitzichten en perspectieven betreft, staat hij vol en rijk in den dag der genade, en hij zegt: ‘Heden, terwijl het de tijd is, administreer den ouden regel.

Heden, neem den regel aan en buk er voor. Want alles wat gij hebt, is ontvangen.

En wie het ene ontvangen heeft, wie heeft hetene ding, waar het op aan komt, die krijgt straksovervloed. Maar wie het ene niet heeft, in de vrijspraak van Gods Woord, van dien wordtgenomen ook wat hij heeft’.

En zalig is hij, die aan dezen kerk-regel zich niet stoot, maar die naar dezenregel, dezencanon, wandelt. Over dien zal vrede zijn, en over het Israel Gods, ook in Bergschenhoek.

Ps. 56:5.

Amen.

(23)

De Paasliturgie.1)

Tekst: Mattheüs 28:2b. ‘Een engel des Heeren, nederdalende uit den hemel, kwam toe en wentelde den steen af van de deur en zat op denzelven.’

Lezen: Mattheüs 28:1-10.

Zingen: Ps. 16:6; Ps. 101:2, 3; Ps. 118:11, 12; Ps. 22:14, 16.

Het is vandaag weer feest, gemeente van onzen Heere Jezus Christus. Ditmaal het feest van Zijn opstanding uit de doden.

Op onze feesten plegen webij elkander te komen. Het samenzijn-in-gemeenschap behoort immers tot dewezenlijke kenmerken van ons feest; het feest kan anders niet doorgaan. Met name het Paasfeest niet; want op Pasen wordt hetgeen door Christusverworven is, ook toegeëigend. En Hij heeft voor zichzelf, en voor ons, verworven het recht, en de genade, van de vergadering ener kerk, ener gemeente, energemeenschap.

Tot die gemeenschap behoren demensen, die door Zijn bloed verlost zijn. Maar hun vrienden en dienaren, deengelen, horen er óók bij. Ook zij verblijden zich in Christus' werk en zege; ook zij delen op hun wijze in de vrucht ervan. Bij alle feesten der kerkzijn zij aanwezig, en genieten met haar mede.

Maar niet altijdzien wij hun aanwezigheid. Op het Kerstfeest zien wij er velen, een heirschare zelfs. Op het Paasfeest zijn er al veel minder, die zich aan de mensen laten zien. Op Hemelvaartsdag is hun publieke werkzaamheid nog geringer. En als het Pinksterfeest wordt, dan zien we er niet één meer.

Waarom dat zo is? Wel, hierom: als de engelen op onze feesten zich latenzien enhoren, dan is dat nodig, omdat ze in dienst zijn. In den dienst van het Rijk der hemelen, het koninkrijk van God. De Schrift noemt de engelen ergens‘gedienstige’

geesten (Hebr. 1:14). Er staat eigenlijk:liturgische geesten. Geesten, die ‘litur-

1) Predicatie, verschenen in de serie ‘Wederkeer’ op 1 April 1945.

K. Schilder,Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)

(24)

gie’ verrichten. Liturgie nu betekent oorspronkelijk: rijksdienst. Publieke dienst in eenrijk, een rijksverband. De dienst van een minister aan den koning, van een staatsambtenaar aan het staatshoofd. Ook wel de dienst van vrijwilligers, ten bate van hun medeburgers. Welnu, zo zijn de engelen liturgen in Gods Rijk. Ze zijn ministers, d.w.z. dienaren, van het Hoofd van dien ‘staat, waarvan wij burgers zijn’, dien staat, die in de hemelen is (Filipp. 3:20). Ze zijn onze vrijwilligers die, zelf welgesteld, en zelf in goeden doen, zich ten dienste stellen, eerst aan den Koning, daarna ook aan de burgers van het Grote Rijk. En die burgers zijn wij, die in Gods verbond zijn opgenomen. Liturgie is nooit alleen maar dit, dat ge maar eens laat zien,wat er zo al ‘in’ u leeft. Neen, liturgie is een handeling van dienst, met een zeer bepaalddoel, dat ge kent, en nastreeft.

Nu waren op den eersten dag van Pasen demensen nog maar slechte liturgen.

Ze komen tegen het ochtendkrieken uit hun verstolen huizen kruipen, en och, wat zijn ze verlegen en schuw en wat weten ze nog weinig, en wat is hun gang onzeker.

Liturgischemensen zijn er wel op Pasen, maar hun liturgie is nog zwak, en van veel zonde bevlekt, en door veel misverstand omneveld. Maar nu zendt God zijn liturgischegeesten tot de liturgische mensen, teneinde het graf van den Groten Liturg, den groten Knecht des HEEREN te openen; teneinde ook zó de mensen door het Woord van den Gewekte te wekken tot leven, en dus tot hun liturgie, opdat straks, opdat NU, zoveel eeuwen later, de rollen mogen worden omgekeerd, en de liturgischemensen weer zouden verkondigen, ook vandaag hier in de kerk, aan de engelen, die liturgischegeesten, de veelkleurige wijsheid Gods (Ef. 3:10).

Wij willen dus heden letten op de door engelen in Jozefs hof verrichte Paasliturgie,

1. als liturgie ter ere van God den Vader 2. als liturgie ter ere van God den Zoon

3. als liturgie ter ere van God den Heiligen Geest

I.

In de eerste plaats is de Paasliturgie, gelijk deze naar Gods bevel door engelen in Jozefs hof verricht wordt, een liturgie ter ere vanGod den Vader. Dat lezen we uit onze eerste tekstwoor-

(25)

den:een engel des Heeren, nederdalende uit den hemel, kwam toe. Dat een ander zich straks naast hemzette, en we dus niet maar met een engel, doch met engelen te doen hebben, weten we uit andere Schriftplaatsen.

De Heidelbergse Catechismus nu spreekt in zijn ontvouwing van den inhoud der apostolische geloofsbelijdenis van drie delen: het eerste is van God denVader en onzeschepping; het tweede van God den Zoon en onze verlossing; het derde van God denHeiligen Geest en onze heiligmaking. En als hij over ‘God den Vader en onze schepping’ handelt, dan wordt onder dat gezichtspunt behandeld o.a. de schepping én devoorzienigheid van God. Die voorzienigheid wordt omschreven als een almachtige en alomtegenwoordige kracht van God, waardoor Hij o.a. de aarde en alle schepsel regeert, de natuur in zijn dienst stelt, de wereld beweegt, en tot rust brengt.

Aan die voorzienigheid denken we dus ook, als we op den dag van Christus' opstanding uit de doden deaarde horen beven (vs. 2, a). Het is een ‘grote

aardbeving’. Zij is het werk van God den Vader. Hij legt zijn hand aan de aardkorst, die het lichaam van Jezus Christus omsloten houdt, en laat ze trillen, beven, scheuren.

Nu waren de mensen daar in Jeruzalemreeds eerder met soortgelijke almachtige werking van Gods voorzienigheid in aanraking geweest. Dat was nog maar enkele dagen geleden. Ook op Goeden Vrijdag had de aarde gebeefd; de steenrotsen waren gescheurd, en vele lichamen van heiligen waren opgewekt. Dat was geweest, toen de Heiland den adem uitblies. En nu gebeurt er weer iets dergelijks. Weer trilt de aarde en opnieuw splijten de rotsen. Het is, alsof God wil zeggen: wat

Vrijdagavond begonnen is, dat ontvangt op Zondagmorgen zijn vervolg. Toen beefde de aarde, want de Zoon gaf zijn geest in 's Vaders handen. Nu beeft de aarde weer, want de Vader geeft den geest des Zoons weer aan Hem terug; Hij wekt Hem op uit de doden. De Christus heeft zijndoortochtsplannen uitgeroepen, toen Hij zijn geest in 's Vaders handen stelde. Welnu, zijn doortocht kan beginnen. De Vrijdag heeft zijn rechtmatig vervolg. Zijn vervolg op den Zondag, den goeden, den eersten Christelijken Zondag.

Maar het vervolg op Zondag is toch nog heerlijker dan het begin op Goeden Vrijdag. Toen werden de graven geopend, en de daartoe aangewezen heiligen stonden op. Maar van openlijke engelen-

K. Schilder,Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)

(26)

tussenkomst was daarbij geen sprake. Er was een aardbeving, die de rotsen scheurde en de graven gingen ‘vanzelf’ daardoor open. Maar ditmaal is het anders.

Weer beeft en scheurt de aarde; maar die aardbeving zelf is niet voldoende, om het graf van den Enen Heilige te openen. Voor die opening vanZijn graf moet de tussenkomst er zijn van een engel, een liturgischen geest. Daarom zendt God den troongeest uit met het bevel naar de plaats van dat graf heen te gaan en het open te breken. Open te breken in een aparte, opzettelijke handeling.Liturgisch het open te breken.

Want dit graf moetnaar Rijksceremonie worden opengedaan. Het is de wil van God den Vader, dat de Zoon publiekrechtelijk worderechtvaardig verklaard. Oók in dezen is de Zondag een vervolg op den Vrijdag. Op Goeden Vrijdag is de Christus ambtelijk veroordeeld. Hij is toen tot zonde gemaakt. Hij is als Borg der Zijnen aangesproken, en in hun plaats schuldig verklaard, en aan Hem is toen rechtens voltrokken het rechtvaardig oordeel der verdoemenis. Dat was eenrechterlijke daad.

Maar in den Rechtsstaat van God is het zó gesteld: als de deur der gevangenis publiekrechtelijk wordt gesloten achter den gestrafte, dan moet die deur ook wederom publiekrechtelijk wordenopengedaan voor den vrijgelatene. Wie naar recht is veroordeeld, moet ook naar recht, en openlijk, door den rechter, worden

vrijgesproken,zodra de wet van hem niets meet te eisen heeft. Het gaat niet aan, dat de straf publiekrechtelijkbegint, doch in stilte wordt beëindigd.

Welnu, dan zendt de Vader heden zijn liturgen. Hij zendt hen naar den hof van Jozef van Arimathea. Want de Vader wil heden openlijk verklaren,dat de Zoon rechtvaardig is. Het is die rechtvaardigverklaring van Christus voor God, en voor de engelen, en voor de mensen, welke op den dag van Paasfeest alles beheerst.

Niet, dat deze rechtvaardigverklaring nu pas begint. O neen, ze was er al eerder, alleen maar: toen werd zenog niet op aarde afgekondigd. Ze werd alleen maar in den hemel vernomen. Op Goeden Vrijdag, toen de Borg stierf, tóen reeds is hij voor de engelen en voor de zaligen en voor God zelf in den hemel rechtvaardig verklaard.

Hij zelf had zijn geest in handen van den Vader gegeven, en was daarin aanvaard.

Toen Christus het hoofd gebogen en den geest gegeven had, toen was Hij

opgenomen in den hemel. En die opneming zelf was reeds zijn rechtvaardigmaking, om zo te zeggen. Ze was het bewijs, dat zijn offerande was aanvaard, als volkomen afdoende. In Openbaring XII lezen we, dat de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer nu een kunstenaar, in de oude maatschappij geboren en opgevoed, door de een of andere oorzaak begint te bespeuren dat hij verzwakt - immers het kan zijn, en het is ook

En één verhief zich met een wit gelaat En eischte alles, en zijn oogen drongen Bij de vergad'ring in: zij konden niet Anders dan alles eischen, want zij waren Niets, niets, niets,

Zooals in het Hoofd van den Kunstenaar, Na langen strijd van bittre donkerheid, Alles klaar wordt, de Maatschappij één Beeld Van Schoonheid in het klaar stralend Heelal, Door het

Dat is het onderscheid met de preken, genoemd onder 3. Die zijn niet op schrift gesteld met het doel ze te publiceren en daarom vinden wij daarin allicht dingen, die Schilder

Maar als bidden het eigenlijke kerkwerk is en het eerste belang der kerk is om kerk te blijven, dan wordt het leven der kerk gestaald en gevoed door hem die, of hij kinderen en

‘Geloof jij niet aan de hel, waar je toch eigenlijk midden in zit?’... Die vraag zou ik willen overnemen, want ze dringt aanstonds door tot in het hart der kwestie. Of zitten ook

De mensch die zóó, door eigen redeneering, op eigen gezag, schifting maken durft tusschen zonden tot den dood en zonden, die niet tot den dood leiden, stelt zich daarmee op

voor de kost - 't is de waarheid - sla dus het oog naar boven, en traoht optegroeien tot eon fatsoenlyk makelaar, ale ik naar Drie- bergen ga. En let toch op al de menschen, die